• No results found

Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie

Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

I.J.H. Wijnen

In opdracht van: Hilverzorg

I Openbaar I

(2)

Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie

Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

I.J.H. Wijnen

In opdracht van: Hilverzorg

Eindhoven, 26-05-2014 2164491

Fontys Hogeschool HRM en Psychologie Toegepaste Psychologie

Afstudeerdocent: Muriel van Doorn Begeleider opdrachtgever: Ronald Valk

I Openbaar I

(3)

1 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

Voorwoord

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in opdracht van Hilverzorg, een zorgorganisatie gericht op ouderenzorg gevestigd in Hilversum. Ik wil iedereen bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan dit onderzoek. Mijn begeleiders Ronald Valk en Muriel van Doorn wil ik in het bijzonder bedanken voor hun steun, begeleiding, en alle raad en adviezen tijdens dit onderzoek. Daarnaast gaat een speciaal dankwoord uit naar Han Diesfeldt en Michiel Muijs voor de steun bij het opzetten en uitvoeren van het veldonderzoek.

(4)

2 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

Samenvatting

In de literatuurstudie is onderzoek gedaan naar de lichamelijke activiteit en sociale interactie onder ouderen met dementie. Het onderzoek is van groot belang omdat op dit moment ongeveer 250.000 mensen lijden aan dementie en er verwacht wordt dat dit aantal op zal lopen tot 600.000 in 2050. Dementie is een ziekte die op dit moment ongeneesbaar is. De ziekte heeft een grote invloed op het leven van mensen met dementie en hun familie. Het is een ingrijpend proces. De hoofdvraag van deze literatuurstudie luidt: Hoe is het op dit moment gesteld met de lichamelijke activiteit en sociale interactie van de ouderen met dementie? Er is hierbij ook gekeken naar het belang van deze twee factoren en naar welke andere factoren invloed hebben op de lichamelijke activiteit en sociale interactie van deze ouderen. Een van de belangrijkste resultaten die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen is dat veroudering vaak gepaard gaat met een afname van lichamelijke activiteit en dat vanaf 75 jaar de sociale interactie afneemt. Maar over de sociale interactie onder ouderen met dementie is dit nog niet zeker te zeggen. Een onderzoek concludeert zelfs dat ouderen met dementie meer sociale interactie hebben dan ouderen zonder dementie. Een groot sociaal netwerk en lichamelijke activiteit beschermen ouderen tegen dementie. Verschillende studies naar het effect van lichamelijke activiteiten op de cognitie tonen aan dat bewegen de cognitieve achteruitgang kan vertragen. Sommige studies vinden geen positief effect van lichamelijke activiteit op het cognitief functioneren. Er is nog meer onderzoek nodig naar deze relatie. Dat inactiviteit leidt tot een achteruitgang in cognitie is in ieder geval zeker.

In het veldonderzoek is onderzocht hoe het op dit moment gesteld is met de lichamelijke activiteit en sociale interactie onder ouderen met dementie die een aantal dagen naar de dagbehandeling van dagcentrum Zuid gaan in Zonnehoeve te Hilversum. Hilverzorg wil een game ontwikkelen om ouderen met dementie meer in beweging te krijgen en met elkaar in contact te komen.

Dit onderzoek dient als een nulmeting en geeft daarbij inzicht voor het opzetten van een game. Welke activiteiten worden er bijvoorbeeld nog gedaan en welke activiteiten zouden meer uitgevoerd kunnen worden? Door middel van een vragenlijst is de lichamelijke activiteit en sociale interactie gemeten bij 26 ouderen met dementie van dagcentrum Zuid in Zonnehoeve. De respons was onder andere hoog doordat vragenlijsten opgestuurd waren naar de eerste contactpersonen. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat 54,5 % van de ouderen met dementie van dagcentrum Zuid voldoet aan de NNGB. Het wekelijks contact met buren en familie blijkt hoger te liggen bij de respondenten dan bij de gemiddelde Nederlander. Respondenten hebben minder wekelijks contact met familie dan andere ouderen. Het wekelijks contact met vrienden en kennissen ligt duidelijk een stuk lager en kan te maken hebben met sterfte van vrienden en kennissen. In een vervolg onderzoek zou de NNGB nauwkeuriger gemeten kunnen worden, door de activiteiten binnen de dagbehandeling ook te meten.

(5)

3 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 1

Samenvatting ... 2

Inleiding ... 4

1. Literatuuronderzoek ... 7

1.1. Inleiding ... 7

1.2. Methode ... 8

1.3. Resultaten ... 11

1.4. Conclusie en discussie ... 22

2. Veldonderzoek ... 25

2.1. Inleiding ... 25

2.2. Methode ... 26

2.3. Resultaten ... 31

2.4. Conclusie en discussie ... 35

3. Algemene conclusie en aanbevelingen ... 39

Literatuurlijst ... 41

Bijlage I: Definitie dementie DMS-IV ... 47

Bijlage II: Fasen van dementie ... 48

Bijlage III: gestandaardiseerde MMSE ... 51

Bijlage IV: toestemmingformulier ... 54

Bijlage V: Uitnodigingsbrief ... 55

Bijlage VI: vragenlijst ... 56

Bijlage VII: openrationalisatie ... 65

Bijlage VIII: originele vragenlijst lichamelijke activiteit ... 68

Bijlage IX: Analyseplan ... 70

Bijlage X: Ethische verantwoording ... 74

Bijlage XI: Authenticiteitverklaring ... 75

(6)

4 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

Inleiding

“Het laatste anderhalf jaar kwam mijn moeder weinig meer buiten de deur. Zij zat meestal – ik kan het niet anders formuleren – als een dood vogeltje in haar stoel (Pronk, 2008).”

Er lijden in Nederland op dit moment ongeveer 250.000 mensen aan dementie. Er wordt verwacht dat dit aantal op zal lopen tot 600.000 in 2050 (Scherder & Eggermont, 2009a). Dementie is ziekte die op dit moment ongeneesbaar is (Dementia, 2013). Dementie is een verzamelnaam voor ongeveer vijftig ziektes die de hersenen aantasten. Bij dementie werken de hersenen minder goed, waardoor oude en nieuwe herinneringen verdwijnen uit het geheugen. In latere fasen van dementie weten mensen die aan dementie lijden soms helemaal niets meer. Ze zijn op die momenten afhankelijk van de hulp van anderen en dat is soms moeilijk te accepteren. Ze herkennen de mensen niet meer en moeten steeds opnieuw kennis maken. In de laatste fase is het lichaam van mensen met dementie vaak zo verzwakt dat men sterft aan een ziekte, infectie of doordat men niet meer kan slikken. In Bijlage I is dementie gedefinieerd volgens de DSM-IV (Trimbos, z.j.). Met ouderen worden in dit onderzoek de mensen bedoeld van 65 jaar en ouder. Dementie kan namelijk op elke leeftijd optreden maar beïnvloedt vooral ouderen, namelijk 5 procent van de ouderen tussen 65 en 74 jaar en 40 procent van de ouderen van 85 jaar en ouder (Med-info, 2011). De meest voorkomende vormen van dementie zijn Alzheimer en vasculaire dementie. In ongeveer 70 procent van de nieuwe gevallen is er sprake van de ziekte van Alzheimer, in 15 procent van vasculaire dementie en in de overige 15 procent van een andere vorm van dementie. De oorzaak van de ziekte van Alzheimer is vrijwel niet bekend. Het is wel duidelijk dat het proces zich afspeelt in de hersenen. Wanneer er gekeken wordt naar de hersenen van mensen met Alzheimer, dan is te zien dat de hersenen iets verschrompeld zijn.

Zenuwcellen sterven af door neerslagen van eiwit in de hersenen. Deze veranderingen treden als eerste op in de hersenstructuren die een belangrijke rol spelen bij het geheugen. Bij vasculaire dementie leiden doorbloedingsstoornissen in de hersenen tot een verminderd mentaal functioneren (Nationaalkompas, 2013).

Plezier beleven aan activiteiten, voldoende sociale contacten hebben en je thuis voelen waar je woont zijn verschillende aspecten die je steeds tegenkomt als het gaat over de kwaliteit van leven (Dröes & Scherder, 2013). Dit geldt dus ook voor ouderen met dementie. Wanneer er wordt doorgevraagd naar hun mening komt bijvoorbeeld naar voren dat ze “te midden van hun familie zijn”

bedoelen met ‘je thuis voelen’ . Wanneer het gaat om sociale contacten die er voor hen toe doen, zeggen zij dat het belangrijk is betrokken te blijven bij hun kinderen en kleinkinderen en om echte vrienden te hebben. Sociale interactie met kinderen en kleinkinderen is dus een aspect dat meespeelt bij de kwaliteit van leven voor ouderen.

Uit onderzoek is gebleken dat lopen een beroep doet op aandacht, planning, geheugen en andere perceptuele en cognitieve functies (Scherder & Eggermont, 2009a). Verschillende epidemiologische studies laten volgens Scherder en Eggermont (2009a) zien dat lichamelijke activiteit (gedurende het hele leven) beschermt tegen het ontstaan van dementie. Dit geldt dus ook op latere leeftijd. Er zijn volgens Scherder en Eggermont (2009a) echter ook studies die deze relatie niet lijken aan te tonen. Wanneer deze studies nauwkeurig bekeken worden is te zien dat er wel een relatie

(7)

5 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

gevonden werd tussen dansen en een verminderd risico op dementie. Door verschillende onderzoeksresultaten is het moeilijk om de effectiviteit in te schatten die lichamelijke activiteit heeft op de cognitie van ouderen met dementie. Er is daarentegen volgens Scherder en Eggermont (2009a) wel veel ondersteuning voor de stelling dat immobiliteit een sterk negatief effect heeft op het cognitief en gedragsmatig functioneren van ouderen. Gezien de stijging in het aantal mensen met dementie, is het logisch dat alle mogelijkheden moeten worden aangegrepen om het ontstaan van dementie te voorkomen of de ontwikkeling ervan te vertragen en de gevolgen ervan te verzachten. Veroudering gaat vaak gepaard met een afname van lichamelijke activiteit (Plooij & Scherder, 2010). Ouderen met dementie die in een verpleeghuis wonen blijken over het algemeen nog minder lichamelijk actief dan leeftijdsgenoten die deze ziekte niet hebben. Symptomen van dementie kunnen de toenemende inactiviteit nog eens versterken. Naast een afname in lichamelijke activiteit, wordt het sociale netwerk van ouderen met dementie steeds kleiner (Bakker, Diesveldt &Sipsma, 2010).

Hilverzorg, een zorgorganisatie gericht op ouderen, houdt zich bezig met de vereenzaming en beweging van ouderen met dementie. Zij hebben een start gemaakt met het aanbieden van de Difiets.

De ouderen kunnen op een hometrainer fietsen en zien voor zich een tv scherm met daarop een opname van een bekend traject. Het zorgt voor meer beweging en sociale interactie doordat ouderen ook met elkaar in gesprek raken over bijvoorbeeld de beelden die ze herkennen. Naast de Difiets zijn er al meerdere projecten ontwikkeld voor ouderen met dementie, zoals Cogknow Day Navigator.

Cogknow Day Navigator is een compleet ondersteunend systeem voor ouderen met beginnende dementie. Dit systeem geeft deze mensen een grotere onafhankelijkheid (Cogknow, z.j.).

In navolging op het project van de Difiets wil Hilverzorg een game-omgeving ontwikkelen.

Voor deze game-omgeving is al een concept ontwikkeld, maar is nog niet ver ontwikkeld. Hilverzorg wil een serious real-time experienced game ontwikkelen. Dit is een game met als voornaamste doel bijvoorbeeld communiceren, werven of selecteren, onderwijzen of verwerven van inzicht in plaats van puur vermaak. De gamel zal gebaseerd zijn op de werkelijkheid, zodat de ervaring van de game dicht bij de werkelijkheid staat. Deze game zal verder ontwikkeld worden aan de hand van onderzoek naar onder andere de lichamelijke activiteit en sociale interactie van ouderen met dementie op dit moment.

Deze game zal ontwikkeld worden voor de groep ouderen met dementie die nog thuis wonen en een aantal dagen in de week naar de dagbehandeling gaan bij Zonnehoeve. De persoonlijke hygiëne en de oordeelsvorming zijn bij hen nog voldoende om zelfstandig te kunnen blijven wonen (Nationaalkompas, 2013). Zorginstelling Hilverzorg wil ouderen op deze manier langer thuis laten wonen door hen te motiveren om meer te bewegen. Doordat het ziekteproces langzamer zal verlopen door meer lichamelijke activiteit zullen deze ouderen met dementie langer zelfstandig kunnen wonen.

Een toename van sociale contacten zal een positieve invloed hebben op de kwaliteit van leven van deze ouderen.

Om een game omgeving te ontwikkelen voor deze doelgroep is het van belang om te weten hoeveel zij op dit moment bewegen en hoeveel sociale interactie zij hebben. Op deze manier kan er ook gekeken worden of de lichamelijke activiteit en sociale interactie is verbeterd na de implementatie van de game. Gemiddeld voldoet iets meer dan de helft van de ouderen aan de Nederlandse Norm

(8)

6 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

Gezond Bewegen. Maar er wordt verwacht dat dit aantal minder zal zijn bij ouderen met beginnende dementie. Wanneer bekend is hoeveel de ouderen met dementie van dagcentrum Zuid van Zonnehoeve bewegen, kan hier bij de ontwikkeling van de game rekening mee worden gehouden.

Hierbij moet bijvoorbeeld ook gekeken worden naar de mogelijkheden van deze ouderen om te bewegen. Wanneer er blijkt dat de ouderen met dementie van dagcentrum Zuid lang niet voldoende lichamelijke activiteiten en sociale interactie vertonen ten opzichten van wat goed voor hen is, is de ontwikkeling van een serious real-time experienced game zeer relevant. Bij sociale interactie is de juiste hoeveelheid verschillend per persoon. Zo is eenzaamheid ook een gevoel dat niet voor iedere gelijk is (De Haan, 2013). Bij lichamelijke activiteit wordt er gekeken naar de Nederlandse Norm Gezond Bewegen voor ouderen. De game zal de ouderen motiveren tot beweging en sociale interactie. De hoofdvraag van dit onderzoek is dan ook: ‘Hoe is het op dit moment gesteld met de lichamelijke activiteit en sociale interactie van de ouderen met dementie die naar de dagbehandeling gaan van dagcentrum Zuid in Zonnehoeve?’.

Wanneer deze vraag beantwoord is kan er in een vervolgonderzoek gekeken worden of deze ouderen meer lichamelijke activiteit en sociale interactie vertonen na de implementatie van de serious real-time experienced game. Om antwoord te geven op deze vraag zal door middel van een literatuuronderzoek gekeken worden naar de ideale lichamelijke activiteit en sociale interactie van ouderen. Er zal onderzocht worden hoeveel ouderen met dementie gemiddeld bewegen en hoeveel sociale interactie zij vertonen. Zo kan dit vergeleken worden met de lichamelijke activiteit en sociale interactie ouderen van dagcentrum Zuid, wat in het veldonderzoek gemeten wordt. Ook zal tijdens het literatuuronderzoek gekeken worden naar verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de lichamelijke activiteit en sociale interactie. Er zal gekeken worden naar het belang van deze twee aspecten voor ouderen en naar de factoren die deze aspecten beïnvloeden. Door naar verschillende literatuurstudies te kijken over het belang van lichamelijke activiteit en sociale interactie van ouderen met dementie, zal duidelijk worden in hoeverre lichamelijke activiteit en sociale interactie bijdraagt aan het verloop van het ziekteproces van dementie. Met het veldonderzoek wordt onderzocht hoeveel sociale interactie en lichamelijk activiteit de ouderen met dementie van dagcentrum Zuid hebben bij Zonnehoeve. Ook hier wordt gekeken naar verschillen in lichamelijke activiteit en sociale interactie tussen mannen en vrouwen. Daarnaast wordt gekeken of lichamelijke activiteit en sociale interactie samenhangen met leeftijd en cognitie.

(9)

7 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

1. Literatuuronderzoek

1.1. Inleiding

Een oma, opa, moeder, vader, buurvrouw of buurman met dementie? Veel mensen hebben hier mee te maken. Door de vergrijzing wordt verwacht dat het aantal mensen met dementie in Nederland de komende jaren sterk zal stijgen (Scherder & Eggermont, 2009a). Mensen uit de directe omgeving van een persoon met dementie ervaren vaak een grote emotionele belasting. Zij verliezen het contact met de persoon en nemen langzaam afscheid terwijl de persoon in kwestie nog leeft. Het is dus zowel voor de oudere met dementie als de omgeving van belang om de ontwikkeling van dementie te vertragen of de gevolgen ervan te verzachten.

Volgens Kemoun et al. (2010) kan een bewegingsprogramma de cognitieve achteruitgang vertragen bij ouderen die lijden aan dementie. Niet alle studies tonen een positief effect aan van beweging op de cognitieve achteruitgang bij ouderen met dementie. Volgens Scherder en Eggermont (2009a) zijn de resultaten van studies naar het effect van lichamelijke activiteit op het cognitief functioneren van ouderen met dementie inconsistent. Door verschillende onderzoeksresultaten is de effectiviteit van lichamelijke activiteit op cognitie moeilijk in te schatten. Dat immobiliteit een sterk negatief effect heeft op het cognitief en gedragsmatig functioneren is echter wel aangetoond (Scherder & Eggermont, 2009a). Dementie gaat vaak gepaard met een afname van lichamelijke activiteit en symptomen van dementie versterken deze toenemende inactiviteit nog eens (Plooij &

Scherder, 2010).

Zoals eerder aangegeven wil zorgorganisatie Hilverzorg een serious real-time experienced game ontwikkelen om ouderen met dementie, die een aantal dagen naar het dagcentrum gaan, meer in beweging te krijgen. Hilverzorg wil deze game graag in groepsverband zodat er ook meer sociale interactie ontstaat. Sociale interactie heeft namelijk ook nog eens een positieve invloed op de kwaliteit van leven bij ouderen met dementie (Dröes & Scherder, 2013). Maar voor dat deze game ontwikkeld wordt willen zij graag weten hoeveel deze ouderen op dit moment bewegen en hoeveel sociale interactie zij vertonen. Daarom zal deze literatuurstudie antwoord geven op de hoofdvraag: Hoe is het op dit moment gesteld met de lichamelijke activiteit en sociale interactie onder ouderen met dementie?

De deelvragen die uit de hoofdvraag voort zijn gekomen zijn: Wat is het belang van lichamelijke activiteit voor ouderen met dementie en hoe is het gesteld met de lichamelijke activiteit van deze doelgroep?, Wat is het belang van sociale interactie voor ouderen met dementie en hoe is het gesteld met de sociale interactie van deze doelgroep?, Wat zijn factoren die een rol spelen bij de mate van lichamelijke activiteit van ouderen met dementie?, Wat zijn factoren die een rol spelen bij de het behouden van sociale contacten van ouderen met dementie?. Daarnaast wordt er gekeken naar de manier van het afnemen van vragenlijsten bij deze doelgroep om een beter inzicht te krijgen in de betrouwbaarheid hiervan.

Deze literatuurstudie is opgedeeld in twee hoofdparagrafen. De eerste paragraaf gaat in op de lichamelijke activiteit bij ouderen met dementie. Er wordt gekeken naar hoeveel ouderen met dementie bewegen en wat goed voor hen is. Daarnaast wordt er gekeken naar het belang van lichamelijke

(10)

8 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

activiteit voor deze doelgroep en welke factoren van invloed zijn op de lichamelijke activiteit van deze doelgroep. In de tweede paragraaf wordt gekeken naar de sociale interactie onder ouderen met dementie. Ook hierbij wordt gekeken naar hoeveel sociale interactie deze ouderen vertonen en wat goed voor hen is. Er wordt gekeken naar het belang van sociale interactie voor deze ouderen en welke factoren hierop van invloed zijn. Tot slot wordt er bij verschillende literatuurstudies, zowel in de eerste als de tweede paragraaf, aangegeven op wat voor manier de studie is uitgevoerd.

1.2. Methode

Doel

Het doel van dit literatuuronderzoek is om inzicht te krijgen hoe het op dit moment gesteld is met de lichamelijke activiteit en sociale interactie onder ouderen met dementie en om inzicht te krijgen in wat dit voor deze doelgroep betekent. Ook dient dit literatuuronderzoek als onderbouwing voor het veldonderzoek, waarin daadwerkelijk zal worden gekeken hoe het gesteld is met de lichamelijke activiteit en sociale interactie bij de ouderen met dementie die naar de dagbehandeling gaan van dagcentrum Zuid in Zonnehoeve.

Type onderzoek

Dit literatuuronderzoek betreft een explorerend onderzoek. Er zal gekeken worden naar lichamelijke activiteit, sociale interactie en ouderen met dementie. Het is van belang om inzicht te krijgen in het belang van lichamelijke activiteit en sociale interactie voor ouderen met dementie.

Hoeveel bewegen ouderen met dementie op dit moment en hoeveel sociale contacten hebben zij?

Daarnaast wordt gekeken hoeveel lichamelijke activiteit en sociale interactie goed is voor deze doelgroep. Ten slotte wordt er gekeken naar factoren die meespelen bij de hoeveelheid lichamelijke activiteit en sociale interactie die ouderen met dementie vertonen.

Procedure

Via het internet is onderzoek gedaan naar artikelen, boeken en websites. Onderstaande zoektermen, veelal gecombineerd, zijn gebruikt om informatie te vergaren voor dit onderzoek.

(11)

9 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

Aspect:

Lichamelijke activiteit

Aspect:

Sociale interactie

Aspect:

Ouderen met dementie NED:

 Bewegen

 Voldoende lichamelijke activiteit

 Nederlandse Norm Gezond Bewegen

 Norm lichamelijke activiteit

 Cijfers lichamelijke activiteit

NED:

 Sociale contacten

 Sociale interactie

 Sociaal netwerk

 Vereenzaming

 Belang van sociale contacten

 Gevolgen cognitieve achteruitgang

 Ideale sociale interactie

 Gevoel vereenzaming

NED:

 Ouderen dementie

 Dementie

 Dementerende

 Wat is dementie

 Ouderen

 DSM-IV dementie

 Factoren die dementie vertragen

 65-plussers

 Dementie gemiddelde leeftijd

ENG:

 Norm physical activities

 How much excercise

 Inactivity

 Physical training

 Influence of physical activity on the brain

ENG:

 Social interaction

 Effect of sociale interaction

 Social contact

 Theory of mind

 Weight of social network

ENG:

 Elderly dementia

 Elderly with dementia

 Elderly

Tijdens het literatuur onderzoek zijn de volgende databases gebruikt:

 Google

 Google Scholar

 Bieb.nu

Analyse

De artikelen zijn geselecteerd op titel en samenvatting van het artikel. Aan de hand van deze informatie werd gekeken of de informatie in het artikel relevant is. Wanneer mogelijk zijn artikelen vervolgens gedownload als PDF bestand. Bij het zoeken naar specifieke literatuur met betrekking tot ouderen met dementie via de verschillende databases werd duidelijk dat er niet over alles iets te vinden. Wanneer bleek dat er geen literatuur te vinden was over de specifieke doelgroep, werd daarom gezocht naar informatie met betrekking tot ouderen in het algemeen. Hieronder worden een aantal zoekacties beschreven.

(12)

10 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

Zoekactie 1: lichamelijke activiteit ouderen met dementie Database: bieb.nu

Aantal hits: 176

Artikelen: Lichamelijke activiteit, cognitie en dementie: Onderzoek naar interventies in verzorgingshuizen komt in beweging.

Lichamelijke inactiviteit bij dementie: De rol van pijn en voeding.

Zoekactie 2: Physical activity dementia Database: bieb.nu

Aantal hits: 39.085

Artikelen: Dementia and physical activity

Physical activity reduces dementia risk in elderly

Zoekactie 3: Norm lichamelijke activiteit ouderen Database: Google Scholar

Aantal hits: 8.001

Artikel: Feiten over beweging. Tijdschrift voor praktijkondersteuning

Via verschillende artikelen werden er weer andere artikelen gevonden, doordat er naar verwezen werd in de literatuurlijst. Hieronder worden een aantal voorbeelden van literatuur benoemd die geselecteerd zijn voor het literatuuronderzoek:

Bakker, T., Diesfeldt, H., & Sipsma, D. (2010). Psychiatrische functiestoornissen bij kwetsbare ouderen. Assen: Koninklijke Van Gorcum B.V.

CBS (2012). Ouderen beginnen pas op latere leeftijd te vereenzamen. Geraadpleegd op 10 februari 2014, ontleend aan http://www.cbs.nl/nl-

NL/menu/themas/dossiers/vergrijzing/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-ouderen- vereenzaming-dns-pub.htm.

 Eggermont, L., & Scherder, E. (2008). Lichamelijke activiteit, cognitie en dementie.

Neuropraxis, 2, 37-38.

 Lautenschlager, N.T., Cox, K.L., Flicker, L. Foster, J.K., Bockxmeer, F.M., van, Xiao, J.,…

Lameida, O.P. (2008). Effect of physical activity on cognitive function in older adults at risk for Alzheimer disease: a randomized trial. JAMA, 300 (9), 1027-1037. Doi:

10.1001/jama.300.9.1027

 Scherder, E. (2012). ‘Kauwen en bewegen helpt tegen dementie’. BijZijn-XL, 6, 8-9.

(13)

11 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

1.3. Resultaten

In dit hoofdstuk wordt het theoretisch kader beschreven, waarin de lichamelijke activiteit en sociale interactie rondom ouderen met dementie wordt toegelicht. Er wordt beschreven wat het belang is van deze twee factoren en welke andere factoren hier invloed op hebben. Daarnaast wordt gekeken hoe het op dit moment gesteld is met de lichamelijke activiteit en sociale interactie onder ouderen met dementie. Wanneer er geen literatuur te vinden was voor de specifieke doelgroep ‘ouderen met dementie’ wordt er gekeken naar ouderen in het algemeen. Waar mogelijk wordt rekening gehouden met het stadium waarin ouderen met dementie verkeren wanneer ze nog thuis wonen, maar wel een aantal dagen naar het dagcentrum gaan. Deze ouderen zullen naar alle waarschijnlijkheid ergens in het beginstadium of matiggevorderd middenstadium zitten (Gezondheidsplein, z.j.). In Bijlage II zijn de verschillende stadia van dementie terug te vinden. Ten slotte zal er een blik worden geworpen op de manier van onderzoek bij ouderen met dementie door bij verschillende studies aan te geven hoe (en dan met name bij wie) het onderzoek werd uitgevoerd. ‘

Lichamelijke activiteit van ouderen met dementie

Naarmate men ouder wordt, krijgt men vaak steeds meer lichamelijke beperkingen. Men kan niet meer zo intensief sporten zoals men dat deed in zijn jeugd. Er kan dan ook niet verwacht worden dat ouderen elke week nog even flink actief een potje voetbal gaan spelen. Voldoende lichamelijke activiteit is belangrijk voor de gezondheid. Verschillende cross-sectionele studies toonden een matige tot sterke positieve relatie aan tussen lichamelijke activiteit en kwaliteit van leven (Bize, Johnson, &

Plotnikov, 2007). Volgens Jongert (2012) is er aangetoond dat een actieve leefstijl het risico op verschillende chronische aandoeningen verlaagt. Maar ook al is iemand chronisch ziek, bewegen houdt hem relatief gezond. Het zorgt namelijk bij verschillende aandoeningen voor een gunstiger verloop van de aandoening. Maar hoeveel lichamelijke activiteit is nodig voor ouderen met dementie en hoeveel bewegen deze ouderen nog? Wat is het belang van lichamelijke activiteit voor ouderen met dementie en welke bewegingen kunnen ze nog maken? Welke factoren zijn van invloed op de mate van lichamelijke activiteit voor ouderen met dementie? Deze vragen zullen in deze paragraaf beantwoordt worden.

Eén van de klinische kenmerken van Alzheimer is een verminderde lichamelijke activiteit (Scherder, 2011). In Nederland voldoen ouderen en mensen met een chronische aandoening minder vaak aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (Jongert, 2012). Van de ouderen voldoet 52,8 procent aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. De Nederlandse Norm Gezond Bewegen beschrijft de minimale hoeveelheid lichamelijk activiteit die nodig is voor de instandhouding of verbetering van de gezondheid. De norm voor ouderen ligt op minimaal 30 minuten per dag matig intensieve lichamelijke activiteit op ten minste 5 dagen van de week (GGD, 2009). Op basis van epidemiologisch onderzoek en consensus onder wetenschappers is deze norm tot stand gekomen (Jongert, 2012). Voorbeelden van matig intensieve lichamelijke activiteiten zijn fietsen en wandelen (GGD, 2009). De intensiteit van deze lichamelijke activiteiten is 3 tot 5 Metabole Equivalenten

(14)

12 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

(MET’s). MET’s geven het niveau van energieverbruik aan. Wanneer de mens in rust is verbruikt hij 1 MET aan energie. Het energieverbruik is gekoppeld aan de zuurstofopname, die in rust 3,5 ml/kg/min.

bedraagt. In tabel 1 zijn een aantal voorbeelden van lichamelijke activiteiten met bijbehorende MET’s te zien. De afgelopen jaren is er een verschuiving opgetreden en onderkent men steeds meer het belang van intensievere lichaamsbeweging en het trainen van de spierkracht. Het advies aan ouderen is om ten minste tweemaal per week aan krachttraining te doen. Door afname van de spierkracht krijgen ouderen vaak moeite met handelingen in het dagelijkse leven, zoals opstaan uit een lage stoel, traplopen of het dragen van een boodschappentas. Dit kan ook leiden tot een afname van balans en evenwicht (Jongert, 2012). Mensen met dementie zijn gevoelig voor spiermassaverlies, wat vertraagd kan worden door lichaamsbeweging en voeding (Mechling, 2008). Voor ouderen is het dus goed om minimaal 5 dagen in de week 30 minuten matig intensieve lichamelijke activiteiten te doen en om minimaal twee keer in de week aan krachttraining te doen.

Tabel 1. Metabole equivalenten (MET’s van verschillende activiteiten) MET’s Activiteit

1 Rustig zitten en slapen

2 Biljarten, Wandelen 2,5 km/uur

3 Bowlen, Wandelen 3-4 km/uur, Lichte gymnastiek

4 Dansen (traag), Wandelen 5 km/uur, Paardrijden stapvoets

5 Dansen, Golfen (tas zelf dragen), Wandelen 5,5 km/uur, Fietsen 12 km/uur, Tennis dubbel, badminton

6 Paardrijden gallop, Wandelen 6,5 km/uur, Tennis enkel, Alpineskiën 7 Dansen snel, Fietsen 15 km/uur, Wandelen 7,5 km/uur

8 Aerobics (high impact), Fietsen 19 km/uur, Joggen 8 km/uur, Hockey

Overgenomen uit “Feiten over beweging” van Jongert, T., 2012, Tijdschrift voor praktijkondersteuning, 5, p. 133-134.

Uit een onderzoek naar de lichamelijke activiteit onder zelfstandig wonende ouderen kwam naar voren dat meer dan de helft van deze ouderen voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen, namelijk 59 procent (GGD, 2009). Dit komt redelijk overeen met de gemiddelde lichamelijke activiteit van ouderen in het algemeen. Van de zelfstandig wonende ouderen tussen 65 en 74 jaar haalt 72 procent de norm, van de 85-plussers haalt nog slechts 28 procent deze norm (GGD,2009). In figuur 1 is het verschil tussen mannen en vrouwen te zien met betrekking tot onvoldoende lichaamsbeweging. Er hebben meer vrouwen dan mannen onvoldoende lichaamsbeweging. Dit onderzoek werd uitgevoerd door middel van een schriftelijke gezondheidsenquête. Voor het onderzoek zijn 9.038 ouderen benaderd waarvan 5.882 bruikbare vragenlijsten werden ontvangen. Uit het onderzoek bleek dat deze ouderen gemiddeld anderhalf uur per dag aan licht huishoudelijk werk besteden, zoals koken, afwassen en strijken. Daarnaast besteden zij gemiddeld drie kwartier per dag aan zwaar huishoudelijk werk, zoals vloeren schrobben en zware boodschappen dragen. De

(15)

13 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

belangrijkste sportieve vrijetijdsbesteding bij deze ouderen is wandelen, gevolgd door fietsen, tuinieren, sporten en klussen. Sporten die het meest genoemd worden zijn zwemmen, (ouderen)gymnastiek, tennis en fitness. Veroudering gaat vaak gepaard met een afname van lichamelijke activiteit (Plooij & Scherder, 2010). Ouderen met dementie die in een verpleeghuis wonen blijken over het algemeen nog minder lichamelijk actief dan leeftijdsgenoten die deze ziekte niet hebben. Symptomen van dementie, zoals apathie en verlies van initiatief kunnen de toenemende inactiviteit nog eens versterken. Dit zijn symptomen die al in een vroeg stadium van dementie voorkomen (Gezondheidsplein, z.j.). Dat er daling van het niveau van fysieke activiteit te zien is bij ouderen en in het bijzonder bij de ouderen met dementie, wordt ook aangegeven in een ‘Journal of Clinical Nursing’ (Plooij, Scherder & Eggermont, 2012). Ouderen met dementie bewegen gemiddeld dus minder dan de gemiddelde oudere.

Figuur 1. Percentage zelfstandigwonende ouderen dat niet voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen, naar leeftijd en geslacht. Overgenomen uit Voeding, lichaamsbeweging en lichaamsgewicht: ouderen, door GGD, 2009.

Fysieke activiteiten blijken niet alleen effect te hebben op de lichamelijke conditie, maar ook op het functioneren van de hersenen (Churchill et al., 2002). Een aantal systematische reviews hebben bemoedigende aanwijzingen dat interventies met lichamelijke activiteiten voor ouderen met dementie een aanzienlijk significant voordeel hebben op cognitie en gedrag (Lautenschlager, Cox, &

Cyarto, 2012). Zo toont een studie aan dat een bewegingsprogramma cognitieve achteruitgang kan vertragen en de kwaliteit van het lopen kan verbeteren bij ouderen die lijden aan dementie (Kemoun et al., 2010). Dit bewegingsprogramma laat dus twee voordelen zien. Deze studie is uitgevoerd bij ouderen die een diagnose Alzheimer hadden en nog in staat waren om tien minuten te lopen zonder enige hulpmiddelen. Cognitieve achteruitgang kan een vroeg symptoom van dementie zijn (Comijs &

Deeg, 2006). Uit bevolkingsstudies is gebleken dat 17 – 27 procent van de ouderen te maken heeft met een bovengemiddelde cognitieve achteruitgang. Niet iedereen met cognitieve achteruitgang zal dement worden. Bij een recente interventiestudie werden ouderen vanaf 50 jaar met geheugenklachten random ingedeeld in een bewegingsprogramma of een voorlichtingsprogramma (controlegroep) (Lautenschlager, et al., 2008). Na 18 maanden presteerden deelnemers aan het bewegingsprogramma beter op verschillende cognitieve taken. De deelnemers aan dit onderzoek

(16)

14 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

hadden geheugenklachten, maar er was bij hen geen dementie gediagnosticeerd. Er zijn volgens Lautenschlager et al. (2012) echter nog meer klinische studies nodig om dit te bewijzen. Toch tonen epidemiologische studies nagenoeg zonder uitzondering een relatie aan tussen lichamelijke activiteit en cognitie (Scherder et al., 2009). Lichamelijke activiteit gedurende het leven zou zelfs een beschermende factor kunnen zijn tegen het ontstaan van dementie. Activiteiten zoals lopen en dansen zouden het risico op dementie kunnen verminderen. Volgens Scherder et al. (2009) is de relatie tussen lichamelijke activiteit en cognitie causaal bij ouderen zonder dementie. Mogelijk is deze causale relatie ook te zien bij ouderen in een zeer vroeg stadium van dementie. Bij ouderen in een gevorderd stadium is de causaliteit van deze relatie nog niet aangetoond. Bij ouderen met dementie die nog thuis wonen en een aantal dagen naar een dagcentrum gaan is deze causale relatie tussen lichamelijke activiteit en cognitie dus eventueel mogelijk. Mechling (2008) zal een trainingsprogramma onder toezicht voor mensen met dementie aanbevelen. Volgens een voorlopig verslag van Mechling en Brach (2007) kunnen deze programma’s, bij mensen met milde en matige symptomen, worden uitgebreid tot twee keer 60 minuten in de week. Een belangrijk probleem van de cognitieve achteruitgang bij verschillende vormen van dementie, is dat activiteiten die cognitieve en fysieke prestaties zouden kunnen stimuleren worden verminderd of zelfs worden opgegeven (Mechling, 2008). Volgens bovenstaande studies zal lichamelijke activiteit bijdragen aan het vertragen van de cognitieve achteruitgang bij mensen met dementie. Er zijn nog meer klinische studies nodig om dit te bewijzen, hoewel er al veel epidemiologische studies een causale relatie aantonen tussen lichamelijke activiteit en cognitie.

Ouderen met dementie zullen vaker kampen met verschillende vormen van comorbiditeit dan gezonde ouderen (Eggermont & Scherder, 2008). Een aantal veel voorkomende comorbiditeiten bij ouderen met dementie zijn hart- en vaatziekte, een bot- of gewrichtsaandoening, een depressie en een psychose (NHG, z.j.). Lopen is een activiteit die de meeste ouderen met dementie nog wel kunnen uitvoeren, eventueel met een rollator (Eggermont & Scherder, 2008). In 1974 vond Powell (geciteerd in Scherder et al., 2009) al een gunstig effect van fysieke activiteit op het geheugen en logische redenering bij ouderen met een cognitieve achteruitgang. De interventie was een uur per dag fysieke activiteit zoals lopen gedurende drie maanden. Volgens Rosano et al. (2005) vertoont een afname in lichamelijke activiteit, zoals lopen, een relatie met een afname in cognitie. Longitudinale studies zijn nodig om de richting van deze causaliteit te bepalen. In dit onderzoek werd de cognitie gemeten door middel van de Mini Mental Status Exam en de Digit Symbol Substitutuion Test. Het is volgens Scherder et al. (2009) eigenlijk niet zo vreemd dat deze relatie is aangetoond. Lopen wordt tegenwoordig namelijk gezien als een hogere cognitieve functie, omdat het een beroep doet op cognitieve functies zoals aandacht en planning. Ook bij een andere studie waarbij een groep oudere mannen en vrouwen met milde cognitieve achteruitgang meededen aan een loopprogramma van twee keer per week gedurende een jaar, bleek het wandelprogramma effectief te zijn bij het verbeteren van het geheugen bij mannen en vrouwen (Van Uffelen, Chinapaw, Mechelen, & Hopman-Rock, 2008). Bij vrouwen verbeterde ook de aandacht. Er kan dus niet gezegd worden dat hetzelfde effect op zal

(17)

15 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

treden bij ouderen die wel dementie hebben. Art Kramer et al. (geciteerd in Scherder & Eggermont, 2009a) hebben echter wel vastgesteld dat ‘flink doorlopen’ een positief effect heeft op de executieve functies van mensen met dementie. Wetenschappelijke goed uitgevoerde studies waarin het effect van lichamelijke activiteit op het cognitief functioneren van ouderen met (milde) dementie is onderzocht, zijn echter tamelijk schaars (Scherder & Eggermont, 2009a). Resultaten zijn bovendien inconsistent. Naast positieve effecten van lopen op geheugen en executieve functies, die vooral gevonden werden in een heel vroeg stadium van dementie, worden er ook negatieve bevindingen gerapporteerd. Dertig minuten lopen gedurende zes weken blijkt juist bij ouderen in een matig gevorderd stadium van dementie geen positief effect te hebben op het cognitief functioneren. Bekend is dat het slaap-waakritme een nauwe relatie kent met het cognitief functioneren (Scherder et al., 2009). Slaapduur en kwaliteit van slaap zouden een rol kunnen spelen in de cognitieve prestaties van oudere volwassenen (Miyata et al., 2013). Dit slaap-waakritme wordt niet gunstig beïnvloed door lopen, terwijl in andere studies waarbij programma’s bestaande uit onder andere lichamelijke activiteit werden aangeboden aan oudere verzorgingshuisbewoners het slaap-waakritme wel verbeterde. Een mogelijk verklaring voor deze negatieve bevindingen is de hoge prevalentie van cardiovasculaire risicofactoren, zoals een hoge bloeddruk en diabetes mellitus type II bij deze groep (Scherder et al., 2009). Deze kunnen het positieve effect van lopen teniet doen en lang niet in alle studies wordt hiermee rekening gehouden. Door verschillende onderzoeksresultaten is het moeilijk om de effectiviteit in te schatten die lichamelijke activiteit heeft op de cognitie van ouderen met dementie. Er is daarentegen wel veel ondersteuning voor de stelling dat immobiliteit een sterk negatief effect heeft op het cognitief en gedragsmatig functioneren van ouderen (Scherder & Eggermont, 2009a).

Een andere vorm van beweging die voor deze doelgroep nog wel vaak uitvoerbaar is zijn handbewegingen (Eggermont & Scherder, 2008). Tijdens het uitvoeren van handbewegingen zijn verschillende hersengebieden actief (Iacoboni & Mazziotta, 2007). Eggermont, Knol, Hol, Swaab en Scherder (2009) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van handbewegingen op de cognitie en de stemming bij ouderen met dementie. Deze ouderen woonden echter wel al in verzorgingshuizen.

Een groep deed mee aan het programma met handbewegingen en de andere groep deed mee aan een voorleesprogramma (controlegroep). De stemming bleek verbeterd bij de ouderen die de frequent hadden meegedaan met de interventie voor handbewegingen. Er werd geen significante verbetering gevonden in het cognitief functioneren. Deelnemers die aan dit onderzoek meededen waren ouderen van minstens 70 jaar waarbij dementie bij was gediagnosticeerd volgens de DMS-IV en geen duidelijke onbekwaamheid van de motorische hand functie hadden. Het niveau van cognitief functioneren werd beoordeeld door middel van de Mini Mental State Examination (MMSE). Bewoners werden uitgesloten wanneer ze een score onder de 10 of boven de 24 hadden. Daarnaast waren er nog een aantal punten waarop ze konden worden uitgesloten, zoals persoonlijkheidsstoornissen (Eggermont et al., 2009). De MMSE wordt vaak gebruikt om te screenen en de ernst van cognitieve stoornissen vast te stellen. De MMSE bestaat uit 20 items gericht op oriëntatie in tijd en plaats, eenvoudige geheugentests, concentratie, taal, rekenen, praxis en visuoconstructie. Er kan van 0-30 gescoord worden, waarbij >24 vaak gebruikt wordt als afkappunt (wel of niet cognitieve stoornissen).

(18)

16 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

Er zitten zowel voordelen (zoals gemakkelijk af te nemen en kost weinig tijd) als nadelen (zoals gevoelig voor leeftijd en opleiding en sterk plafondeffect) aan de MMSE. In Bijlage III is een formulier te vinden van de gestandaardiseerde MMSE met bijbehorende interpretatie (Kempen, Brilman, &

Ormel, 1995). Bij dit onderzoek naar het effect van handbewegingen op cognitie werd dus geen significante verbetering gevonden in het cognitief functioneren. De vraag blijft of de cognitieve achteruitgang wel vertraagd kan worden door middel van handbewegingen.

Ook een gebrek aan kauwactiviteit kan leiden tot het verlies van cognitieve functies (Scherder et al., 2009). Dit is ook een activiteit die voor de meeste ouderen met dementie nog mogelijk is.

Diverse dierstudies tonen aan dat niet kauwen leidt tot een verlies van leervermogen en geheugenfunctie. De meeste ouderen in zorginstellingen hebben geen of weinig tanden meer en lopen dus het risico weinig te kauwen. Als men de tanden (of een aantal) weet te behouden, wordt er beter gescoord op cognitieve tests (Scherder et al., 2009). Er loopt een longitudinale interventie in diverse verpleeghuizen in Nederland waarbij de kauwactiviteit van ouderen met dementie gestimuleerd wordt. Dit wordt gedaan door te zorgen voor een goede mondgezondheid en door het dieet aan te passen zodat er niet nodeloos zacht voedsel gegeten wordt. De verwachting is dat er een positief effect op cognitie en kwaliteit van leven gevonden zal worden (Scherder et al., 2009). Uit een onderzoek bij 575 ouderen van 77 jaar en ouder blijkt dat de ouderen met meer verlies van tanden en ouderen die moeite hadden met het kauwen van hard voedsel significant hogere kansen hebben op cognitieve stoornissen (Lexomboon, Trulsson, Wardh, & Parker, 2012). Een verminderde kauwactiviteit verhoogt dus de kans op cognitieve stoornissen, maar komt bij ouderen met dementie die nog thuis wonen niet veel voor.

Volgens Eggermont en Scherder (2008) spelen verschillende neurobiologische mechanismen een rol in de positieve effecten van fysieke activiteit op de hersenen. Dit blijkt uit een dierexperimenteel onderzoek. Stoffen die belangrijk zijn voor de plasticiteit van de hersenen, namelijk neurotransmitters en neurotrofines, worden gestimuleerd door middel van fysieke activiteit (Churchill et al., 2002). Dit leidt tot de aanmaak van nieuwe hersencellen en verbindingen tussen hersencellen.

Bij ratten blijkt dat de fysieke activiteit leeftijdsgerelateerde afbraak van het cholinerge systeem in de hippocampus gunstig beïnvloedt (Chen, Lei, Chen, & Wang, 1998). Het cholinerge systeem heeft waarschijnlijk invloed op het leren en geheugen. Het is opmerkelijk dat deze cellen het eerst dood gaan bij de ziekte van Alzheimer (Nxdomain, z.j.). Daarnaast leidt de fysieke activiteit ook tot een toename van het niveau van acetylcholine in de hippocampus (Nakajima, Nakajima, Leonard, &

Yamaguchi, 1986), waarbij ook een verhoogde werking van Brain Derived Neurotrphic Factor valt waar te nemen. Dit is een belangrijke groeifactor die de overleving van neuronen stimuleert (Lu &

Chow, 1999). Ook is gebleken dat bij fysieke activiteit haarvaatjes aangemaakt worden in de cortex, wat de cerebrale bloeddoorstroming stimuleert (Ding et al., 2004). In het verlengde van bovengenoemde bevindingen blijkt dat fysieke activiteit, door genetisch gemodificeerde AD-muizen (muizen met Alzheimer), leidt tot een afname van neuropathologische kenmerken van de ziekte van Alzheimer (Eggermont & Scherder, 2008). Na een tijd in een omgeving te hebben gezeten waarin

(19)

17 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

tredmolens geplaatst waren, vertoonden deze muizen een afname in de bèta-amyloid eiwitophoping in de frontale cortex en in de hippocampus. Wanneer dit ook op zal gaan voor de mens, dan zou fysieke activiteit leiden tot een afname van het eiwit dat er voor zorgt dat zenuwcellen afsterven in de hersenen. Op deze manier heeft fysieke activiteit een positieve invloed op het verloop van de ziekte Alzheimer. Bovengenoemde dierenstudies laten dus zien dat fysieke activiteit via verschillende stoffen een positief effect heeft op het functioneren van de hersenen.

Verschillende comorbiditeiten, zoals hart- en vaatziektes kunnen mogelijk zorgen voor een verminderde lichamelijke activiteit. Doordat ouderen met dementie gevoelig zijn voor spiermassa verlies, kan dit ook een negatief effect hebben op de hoeveelheid lichamelijke activiteit. Naast verschillende comorbiditeiten en een afname van spiermassa zijn er nog een aantal factoren die de lichamelijke activiteit van ouderen met dementie kunnen beïnvloeden. De omgeving, pijnbeleving, het voedingspatroon, het hebben van een partner, motivatie, medische problemen, loopsnelheid en depressieve symptomen zijn factoren die invloed hebben op de lichamelijke activiteit bij ouderen met dementie. Deze factoren zullen hieronder nader worden beschreven.

Een ondersteunende omgeving kan achteruitgang bij ouderen met dementie vertragen (Mechling, 2008). Deze omgeving omvat stimulering van en kansen voor lichamelijke en geestelijke activiteit en sociale interactie. Deze activiteiten kunnen helpen om de cognitieve, fysieke, sociale, affectieve en functionele achteruitgang te vertragen. Het uitstellen van de aanvang van de symptomen van dementie en het vertragen van de vicieuze cirkel van de afhankelijkheid zal niet alleen de betrokken persoon helpen, maar ook de zorg van familieleden, verplegend personeel, en de samenleving als geheel. Ook volgens Scherder (2012) is de omgeving heel belangrijk voor ouderen met dementie. De mens past zich volgens hem snel aan aan de omgeving. Zo laten ouderen met dementie uit een verpleeghuis allemaal dingen zien die ze niet eerder lieten zien en lijken ze minder dement dan aanvankelijk werd gedacht, wanneer zij samen een bootreis maken over de Rijn (Scherder, 2012). Een ondersteunende omgeving kan dus helpen om de ouderen te stimuleren om meer te bewegen, maar ook om meer sociale interactie te vertonen.

Ook pijn is een factor die in relatie staat tot lichamelijke activiteit. De meeste studies die een relatie hiertussen beschrijven zijn echter gedaan bij ouderen die niet aan dementie lijden. Maar evenals bij de ouderen zonder dementie neemt de kans op aandoeningen die gepaard kunnen gaan met pijn ook bij ouderen met dementie toe naarmate ze ouder worden. Uit deze studies wordt duidelijk dat er een negatieve relatie is tussen verschillende soorten gewrichtspijn en het niveau van lichamelijke activiteit (Plooij & Scherder, 2010). Ook als er geen sprake is van een chronische gewrichtsaandoening blijkt dat ouderen met pijnklachten minder toekomen aan de aanbevolen hoeveelheid dagelijkse lichamelijke activiteit dan ouderen die pijnvrij zijn. Uit onderzoek bleek dat pijn lichamelijke activiteit remt en dat een adequate pijnbestrijding kan zorgen voor een toename in lichamelijke activiteit bij ouderen (Plooij, & Scherder, 2010). Maar ook blijkt dat lichamelijke activiteit kan zorgen voor vermindering van pijnklachten. Bij ouderen met dementie, in een vergevorderd stadium, is het veel moeilijker vast te stellen of er sprake is van pijn, of pijn nog op dezelfde manier

(20)

18 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

wordt ervaren, om welk type pijn het gaat, wat de oorzaak ervan is en of de aanwezigheid van pijn lichamelijke inactiviteit veroorzaakt (Scherder & Eggermont, 2009b). Dit komt doordat zij niet meer verbaal kunnen communiceren. Toch concluderen Plooij & Scherder (2010) dat er zowel bij ouderen met als zonder dementie een negatieve relatie is tussen pijn en lichamelijke activiteit. Dit is echter op basis van een klein aantal interventiestudies geconcludeerd.

De lichamelijke activiteit kan ook achteruitgaan doordat de conditie van de ouderen afneemt als gevolg van een verandering in het voedingspatroon (Scherder & Eggermont, 2009b). Eetlust is ook een factor die de lichamelijke activiteit beïnvloed bij ouderen. Wanneer men ouder wordt neemt de eetlust af, maar bij ouderen met dementie wordt dit nog eens versterkt door het vele zitten. Deze ouderen eten minder, verliezen gewicht en hebben op een gegeven moment de kracht niet meer om nog actief te gaan bewegen. Er is ook aangetoond dat mensen die weer actief gaan bewegen, meer eetlust krijgen, meer gaan eten en vertonen dan ook een toename in spierkracht en lichaamsgewicht.

Nog een aantal redenen waardoor de lichamelijke activiteit bij ouderen verminderd volgens Schroots (2002) is het ontbreken van een partner waarmee men kan trainen (voornamelijk bij vrouwen) en gebrek aan motivatie (voornamelijk bij mannen). Hij noemt ook factoren als medische problemen, een vermindering in loopsnelheid en depressieve symptomen die van invloed zijn op de verminderde lichamelijke activiteit bij ouderen. Er zijn al met al redelijk veel factoren die invloed hebben op de lichamelijke activiteit van ouderen met dementie. Naast de vele factoren die van invloed zijn op de lichamelijke activiteit, kan lichamelijke activiteit weer invloed hebben op de sociale contacten onder ouderen. Lichamelijke activiteit in groepsverband stelt ouderen namelijk in de gelegenheid om sociale contacten op te doen (Technogym, z.j.).

Sociale interactie bij ouderen met dementie

Sociale contacten beïnvloeden de kwaliteit van leven op een positieve manier (Dröes &

Scherder, 2013). Ook naarmate men ouder wordt is deze sociale interactie van belang. Oudere mensen vinden het ook fijn om sociale contacten te hebben. Ouderen met dementie vereenzamen volgens Aartsen, van Tilburg en Smits (2000) makkelijker door hun cognitieve achteruitgang. Het is voor ouderen met dementie soms lastig om een gesprek te voeren, doordat ze dingen vergeten.

Ouderen met dementie vinden het belangrijk om betrokken te blijven bij hun kinderen en kleinkinderen en om echte vrienden te hebben (Dröes & Scherder, 2013). Maar hoeveel sociale interactie is goed voor ouderen met dementie en hoeveel sociale interactie vertonen deze ouderen nog? Wat is het belang van sociale interactie voor ouderen met dementie en welke factoren beïnvloeden de hoeveelheid en kwaliteit van sociale interactie? Deze vragen zullen in deze paragraaf beantwoord worden

Wat een gezonde hoeveelheid sociale interactie zal zijn voor ouderen met dementie is niet precies vast te stellen. Dit is namelijk persoonlijk verschillend. Het is echter wel logisch dat ouderen met dementie die zich vereenzaamd voelen niet voldoende en/of niet de juiste sociale interactie hebben. Maar wanneer is iemand vereenzaamd? Eenzaamheid is een gevoel van verlatenheid (De

(21)

19 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

Haan, 2013). Dit gevoel is niet voor iedereen gelijk, maar heel persoonlijk. Volgens de Haan (2013) is er sprake van eenzaamheid als het onderstaande waar is te nemen:

 Sociale eenzaamheid: de hoeveelheid contacten is in strijd met de wens naar meer contacten.

 Emotionele eenzaamheid: de inhoud van de contacten is in strijd met de wens naar wezenlijk contact.

 Er is onvrede en tegelijkertijd angst of onvermogen iets aan die onvrede te doen.

De Jong Gierveld omschrijft eenzaamheid als ‘het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties’. Door de subjectieve ervaring kunnen mensen met weinig contacten zich niet eenzaam voelen en mensen met veel contacten juist wel (Schroots, 2002). Eenzaamheid is een bron van stress, lijden en een verminderde kwaliteit van leven bij ouderen. Perissinotto, Stijacic Cencer & Covinsky (2012) onderzochten de relatie tussen eenzaamheid, functionele achteruitgang, en de dood bij mensen ouder dan 60 jaar. Eenzame deelnemers hadden meer kans op een daling van het aantal activiteiten van het dagelijkse leven, het ontwikkelen van moeilijkheden met de bovenste extremiteit taken (arm, nek en schouder), het ervaren van een daling in de mobiliteit, of het ondervinden van moeilijkheden met het beklimmen.

Eenzaamheid wordt geassocieerd met een verhoogd risico op overlijden (Perissinotto et al., 2012). Bij mensen ouder dan 60 jaar is eenzaamheid dus een voorspeller van functionele achteruitgang en dood. Sociale contacten lijken in dit opzicht erg belangrijk voor ouderen.

Wanneer men naar de vereenzaming kijkt van ouderen (dus niet specifiek van ouderen met dementie), dan is te zien dat pas vanaf 75 jaar de sociale contacten afnemen. Het percentage waarop ouderen van 65 tot 75 jaar wekelijks contact hebben met familie (op wat voor manier dan ook: een ontmoeting, schriftelijk of telefonisch contact) is 89 procent (CBS, 2012). Uit een landelijk onderzoek blijkt dat driekwart van de Nederlanders wekelijks contact heeft met familieleden, namelijk 73 procent (Cloïn, van den Broek, Sonck, & Tiessen-Raaphorst, 2013). Dit is minder dan het contact dat ouderen van 65 tot 75 jaar wekelijks hebben met familieleden. Meer dan de helft van de Nederlanders heeft wekelijks contact met vrienden en kennissen, namelijk 59 procent. En 38 procent heeft wekelijks contact met buren. Hoe ouder de mensen zijn, hoe meer tevreden ze zijn met de contacten die ze hebben. Vooral jongere mensen geven aan dat ze meer contact zouden willen hebben met vrienden, familie en buren (Cloïn et al., 2013).

Volgens het CBO (z.j.) verstopt de groep ouderen met dementie zich. Dit komt door het taboe in de samenleving en de angst voor dementie, met de kans op vereenzaming, isolatie en crisissituaties thuis. Ouderen met dementie zullen ook sneller vereenzamen door hun cognitieve achteruitgang (Aartsen et al., 2000). Cognitief functioneren lijkt namelijk een belangrijke voorwaarde voor sociale integratie en daardoor dus ook voor het welzijn van de ouder wordende mens. Iemand met dementie gaat zich, door de invloed hiervan, steeds meer richten op de wereld dicht om hem of haar heen (Bakker et al., 2010). Door een afname van cognitieve functies kan het evenwicht tussen geven en nemen verstoord raken, waardoor de relatie in gevaar komt (Aartsen et al., 2000). De aansluiting bij anderen kan lastiger worden vanwege onbegrepen gedrag. Het sociale netwerk wordt

(22)

20 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

kleiner. Ook de partner kan in sociaal isolement raken omdat hij of zij steeds meer aan huis gebonden is (Bakker et al., 2010). Doordat het evenwicht verstoord raakt kan men familieleden, vrienden en buren verliezen (Aartsen et al., 2000). Volgens bovenstaande studies zijn het ouder worden, de cognitieve achteruitgang, het taboe en een verstoord evenwicht in relaties als gevolg van cognitieve achteruitgang, factoren die ervoor zorgen dat ouderen met dementie sneller zullen vereenzamen.

Hieronder wordt een studie beschreven die laat zien dat sociale vaardigheden echter nog lang behouden blijven bij mensen met de ziekte van Alzheimer.

De ziekte van Alzheimer tast verschillende cognitieve functies aan, zoals het concentratievermogen, het geheugen voor recente gebeurtenissen, de woordvinding en het ruimtelijk inzicht (Diesfeldt, 2006). Echter blijven sociale vaardigheden bij mensen met de ziekte van Alzheimer lang behouden. In de omgang met anderen zijn zij zichzelf en in gesprekken en ontmoetingen laten ze normale omgangsvormen zien. Dit veronderstelt naast een behouden gevoeligheid voor sociale en emotionele signalen, ook voldoende inzicht in wat andere mensen denken of voelen. Uit een onderzoek bij een verpleeghuis bleek dat mensen met en zonder cognitieve stoornis even succesvol waren in het herkennen van emoties (Diesfeldt, 2006). Wel presteerden de mensen met een cognitieve stoornis minder goed bij het schatten van de leeftijd van verschillende mensen die afgebeeld waren op een foto. In andere tests werden wel verschillen gevonden. Mensen met een cognitieve stoornis noemden bijvoorbeeld minder eigenschappen wanneer hun gevraagd werd een vertrouwd persoon zo te beschrijven dat een ander zich van hem of haar een goede voorstelling kon vormen. Ook bij diverse tests voor redeneren in sociale situaties presteerden de mensen met een cognitieve stoornis minder. Hoewel deelnemers zonder cognitieve stoornissen gemiddeld beter presteerden, waren er nog steeds een tot drie proefpersonen met (beginnende) dementie die minstens zo goed presteerden. Uit een ander onderzoek naar de Theory of Mind blijkt dat het moeilijk was voor mensen met dementie (type Alzheimer) om logisch te redeneren dat een foto een andere situatie kan afbeelden dan de werkelijkheid op dit moment (Diesfeldt, 2006). Maar bedenken wat een ander voelt in een ‘verzonnen’ situatie was voor mensen met dementie niet zo moeilijk. Onderzoek laat dus zien dat mensen met de ziekte van Alzheimer nog lang in staat zijn gedachten en emoties van anderen adequaat in te schatten. De Theory of Mind verwijst naar de vaardigheid van mensen om zich te kunnen verplaatsen in gevoelens, gedachten en bedoelingen van anderen (Blijd-Hoogewys, Serra, van Geert & Minderaa, 2002). Uit een andere studie blijkt zelfs dat ouderen met dementie meer sociale contacten en een betere ondersteuning van familie hadden dan de ouderen zonder dementie (Orrell & Bebbington, 1995). Ouderen met dementie die op de wachtlijst stonden om naar het dagcentrum te mogen of al naar het dagcentrum gingen hadden significant vaker sociale contacten dan de ouderen met Alzheimer die dagcliënten waren of op een psychogeriatrische afdeling woonden, en ook dan de ouderen die mentaal nog fit waren. De resultaten kunnen vertekend zijn doordat de ouderen met dementie die naar het dagcentrum gaan al snel in contact komen met verschillende mensen. De ouderen met dementie en hun informanten en medici werden tijdens dit onderzoek geïnterviewd. Bij de ouderen met Alzheimer werd gebruik gemaakt van een semi gestructureerd interview. Volgens voorgaande studies waren dit de factoren die er juist voor zorgen dat ouderen met

(23)

21 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

dementie geen sterke afname laten zien in hun sociale interactie: een lang behoud van sociale vaardigheden, betere ondersteuning van familie en sociale contacten op het dagcentrum. Er is dus geen eenduidig antwoord te vinden op de vraag hoe het gesteld is met de sociale interactie onder ouderen met dementie. Er is niet te concluderen of ouderen met dementie juist minder of meer sociale contacten hebben dan de gemiddelde oudere.

Er is onderzoek gedaan naar de omvang van sociale netwerken van oudere vrouwen (zonder dementie) en het risico op dementie. De bevindingen van dit onderzoek suggereren dat grotere sociale netwerken een beschermende invloed hebben op de cognitieve functie bij de oudere vrouwen (Crooks, Lubben, Petitti, Little & Chiu, 2008). Toekomstige studies zullen nog moeten onderzoeken welke aspecten van sociale netwerken in verband staan met het risico op dementie en het onderhoud van cognitieve gezondheid. Ook volgens het onderzoek van Fratiglioni, Wang, Ericsson, Maytan en Winblad (2000) lijkt een uitgebreid netwerk ouderen te beschermen tegen dementie. Deze studie werd uitgevoerd bij thuiswonende ouderen van 75 jaar en ouder zonder dementie met een score boven de 23 volgens de Mini Mental Status Examination (MMSE). Bij deze studie werd zowel naar vrouwen als naar mannen gekeken. Bevestiging van voorgaande bevinding en verder onderzoek naar verduidelijking van de mechanismen is de moeite waard vanwege implicaties voor preventie. Sociale contacten hebben dus als het ware een beschermende factor voor dementie bij ouderen.

Doordat er verder geen specifieke literatuur is over het belang van sociale interactie bij ouderen die al dementie hebben, wordt er nog gekeken naar het belang voor ouderen in het algemeen. Relatief veel onderzoek naar sociale relaties en netwerken van ouderen heeft zich bezig gehouden met de mogelijke effecten van sociale relaties en sociale steun op de fysieke gezondheid van deze doelgroep. Volgens Seeman (1996) lijkt sociale integratie een beschermende factor te hebben. Deze beschermende factor zorgt ervoor dat het sterfterisico afneemt. Ook zou volgens dit onderzoek sociale integratie een positieve invloed hebben op de geestelijke gezondheid. Terwijl ook blijkt dat problematische en niet ondersteunende sociale interacties een negatieve invloed hebben op de geestelijke gezondheid. Zowel structurele als functionele kenmerken van sociale relaties tonen dus een verband met gezondheid. Ook Berkman en Syrne (1979) hebben een verband aangetoond tussen sociale en maatschappelijke banden en het risico op sterfte. Mensen met sociale banden en relaties hadden lagere sterftecijfers dan mensen zonder dergelijke banden. Er werden vier bronnen van sociale relatie onderzocht, namelijk huwelijk, contacten met vrienden en familieleden, kerklidmaatschap en informele en formele groepsverenigingen. De meer intieme banden van het huwelijk en het contact met vrienden waren sterkere voorspellers dan de banden van de kerk en verenigingen. Het overlijdensrisico neemt af bij het hebben van een groter netwerk en meer contact (Schroots, 2002). Dit gold voornamelijk voor vrouwen. Ook het hebben van kinderen, een goede sociale integratie en hechte vriendschappen zijn gerelateerd aan een lager overlijdensrisico.

Structurele kenmerken van sociale relaties zijn meer objectieve kenmerken, zoals het aantal leden dat iemands netwerk heeft, de frequentie van contact, de samenstelling van het netwerk, de dichtheid en de homogeniteit ervan of de geografische nabijheid van het netwerk. Functionele kenmerken van

(24)

22 Lichamelijke activiteit en sociale interactie bij ouderen met dementie: Moeten ouderen met dementie meer bewegen en praten?

sociale relaties worden vaak beschouwd als subjectiever, omdat het veelal gaat over gepercipieerde steun en hulp. Structurele en functionele kenmerken staan vaak niet los van elkaar. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van het netwerk samenhangen met het al dan niet ervaren van voldoende emotionele steun. In onderzoek naar sociale relaties wordt dan ook vaak aan beide aspecten tegelijkertijd aandacht besteed (Schroots, 2002). Ook een ander onderzoek liet zien dat onder andere individueel sociaal kapitaal, het sociaal kapitaal van de buurt en de sociale cohesie tussen buurtgenoten van invloed zijn op het welzijn van ouderen (Gramm, van Dijk, & Nieboer, 2013). De kwaliteit van buurt, het sociaal kapitaal in de buurt en de sociale cohesie tussen buurtgenoten beschermen het welzijn van ouderen tegen nadelige gevolgen van het alleen zijn of een lager inkomen. Sociale contacten zijn volgens bovenstaande studies dus van belang voor ouderen, omdat dit invloed heeft op het welzijn en overlijdensrisico. Bovenstaande studies laten positieve effecten van sociale steun zien. Er zijn echter ook aanwijzingen dat sociale steun (en dan met name instrumentele steun) een negatief effect kan hebben. Uit een onderzoek van Seeman, Bruce en McAvay (geciteerd in Schroots, 2002) bleek dat een grotere mate van instrumentele steun, voornamelijk bij mannen, tot een verslechtering in functionele status leidde. De meeste studies laten echter een positief effect van sociale interactie zien bij ouderen. Of dit effect ook te vinden is bij ouderen met dementie kan nog niet gezegd worden, omdat er naar deze specifieke doelgroep nog geen onderzoek is gedaan. Het is interessant om te weten of de mate van sociale interactie onder ouderen met dementie invloed heeft op het cognitieve functioneren en de cognitieve achteruitgang van deze ouderen.

De persoonlijke wens over de hoeveelheid en kwaliteit van sociale contacten is een factor die mogelijk invloed heeft op iemands sociale netwerk. Ouderen hebben ieder zijn of haar eigen behoefte in het sociale contact. Maar een ziekte zoals dementie kan ook mogelijk invloed hebben op het sociale netwerk. Zoals hierboven beschreven is er geen consistent antwoord te geven op wat voor invloed dementie heeft op het sociale netwerk. In het ene onderzoek komt naar voren dat ze minder sociaal contact zullen hebben door hun cognitieve achteruitgang, terwijl in een ander onderzoek zelfs wordt aangegeven dat de hoeveelheid sociale contacten en ondersteuning van familie meer is bij ouderen met dementie. Dit zijn dus samengevat de factoren die mogelijk van invloed zijn op de sociale interactie onder ouderen met dementie.

1.4. Conclusie en discussie

De ideale lichamelijke activiteit voor ouderen is om minimaal 5 dagen in de week matig intensieve lichamelijk activiteiten te doen. Voor ouderen met dementie zijn wandelen en handbewegingen maken geschikte activiteiten in verband met eventuele vormen van comorbiditeit.

Ook kauwen wordt beschouwd als een activiteit die goed is voor ouderen met dementie. Daarnaast is het voor de ouderen goed om twee keer in de week aan krachttraining te doen, zodat zij dagelijkse handelingen kunnen blijven doen. Ouderen met dementie bewegen minder dan ouderen die deze ziekte niet hebben. Hoeveel ouderen met dementie gemiddeld bewegen is echter niet bekend.

Naarmate men ouder wordt neemt de lichamelijke activiteit vaak af. Bij ouderen met dementie versterken symptomen van dementie de toenemende inactiviteit. Er zijn verschillende factoren die de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien vergiste mest minder makkelijk afbreekbare organische stof bevat, en de hermineralisatie van de extra hoeveelheid geïmmobiliseerde stikstof uit onvergiste drijfmest op

Logisch, want op de vlakke vloer en de sleuf- vloer moet nagenoeg alle mest weggeschoven worden, terwijl ze op de roostervloeren door de sleuven valt.Slechts één veehouder schakelt

Door Zappeij (2015) is er een onderzoek gedaan naar effecten op kwaliteit van leven en depressie. In dit onderzoek werden er geen veranderingen gevonden. De beperkingen van

Met uitgebreide digitale sociale kaart op

Wanneer de mentale problemen van dien aard zijn dat de persoon met dementie niet langer in staat is zijn goederen zelf oordeelkundig te beheren en hij nood heeft aan

En door de bezuinigingen, waaronder het uitdelen van medicatie in de thuissituatie, er in de toekomst wellicht meer antipsychotica gaat worden voorgeschreven als behandeling voor

De theorie waarin drie componenten van welzijn (sociaal-, emotioneel- en psychologisch welbevinden) vanuit de positieve psychologie worden beschreven lijkt het beste aan

Door de uit de interviews verkregen thema’s kon een indicatie gemaakt worden welke themakoffers relevant zouden kunnen zijn voor dementerenden in De