• No results found

VAN ONTWERP

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VAN ONTWERP"

Copied!
208
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

O N T W E R P

VAN KKN

WETBOEK VAN STRAFRECHT

VOOR DE

EUROPEANEN IN NEDERLANDSCH-INDIË

MET

MEMORIE YAN TOELICHTING.

Aangeboden a a n de K o n i n g i n - W e d u w e , Regentes v a n h e t K o n i n k r i j k door de S t a a t s c o m m i s s i e , ingesteld bij K o n i n k l i j k Besluit

v a n 2 8 M a a r t 1887, N° 15.

Uitgegeven met machtiging van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën.

&

N.JS, ,• 'y

ffîaFDtOmniaVincîl

'S-GKAVENHAGE',

G E B li, B E L I N F A N T E.

1 8 9 1 .

(2)

0093 0162

(3)
(4)
(5)

O N T W E R P

VAN EEN

WETBOEK VAN STRAFRECHT.

VOOR DE

EUBOPEANEN IN NEDKRLANDSCH-INDlE.

(6)
(7)

O N T W E R P

VAN EEN

WETBOEK VAN STRAFRECHT

VOOR DE

EUROPEANEN IN NEDERLANDSCH-INDIË

MET

MEMORIE YAN TOELICHTING.

Aangeboden aan de Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk, door de Staatscommissie, ingesteld bij Koninklijk Besluit

van 28 Maart 1887, N°. 15.

Uitgegeven met machtiging van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën.

'S-GBAVENHAGE,

G E B R . B E L I N F A N T E . 1 8 9 1 .

(8)

r

(9)

en betreurden Gemaal, bij Besluit van 28 Maart 1887, n°. 15, in te stellen eene commissie „tot het ontwerpen van een Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen in ÎSfeder- landsch-Indië", zooveel mogelijk overeenkomstig het Neder- landsche wetboek van Strafrecht, vastgesteld bij de wet van 3 Mei 1881 (Stbl. n°. 35).

Tot leden dezer commissie werden bij hetzelfde Besluit benoemd :

Mr. D. L. F. DE PATTLY, oud-president van het hoog- gerechtshof van Nederlandsch-Indië (tevens voorzitter) ;

Mr. A- A. DE PINTO, raadsheer in den hoogen raad der Nederlanden ;

Mr. L. H O V T , oud-president van den raad van justitie te Batavia ;

Mr. D. J. MOM VISCH, raadsheer in het gerechtshof te Arnhem, en

Mr. G. A. VAN HAMEL, hoogleeraar aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam.

Als secretaris werd der commissie toegevoegd Mr. J. LION,

Oost-Indisch ambtenaar met verlof, die haar steeds met ijver heeft ter zijde gestaan.

Uen 16den April 1887 werd de commissie geïnstalleerd door Zijne Excellentie den minister van koloniën in een der lokalen van zijn departement, waar zij ook al hare verdere vergaderingen heeft gehouden.

Aan de Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk.

(10)

Onmiddellijk na hare installatie overwoog zij den omvang van den op haar door den Koning verstrekten last en de bij de uitvoering daarvan te volgen wijze van werken. Omtrent een en ander bleek weldra volkomen eenstemmigheid te bestaan.

Trouwens de lastbrief zelf, vervat in het Besluit van be- noeming der commissie, liet in duidelijkheid niets te wenschen over. Met het oog op dezen lastbrief, nog voor zooveel noodig toegelicht door art. 75, eerste lid van het Reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij de wet van 2 September 1854, Stb. n°. 129, kon het niet aan twijfel onderhevig zijn dat het uitgangspunt voor den arbeid der commissie moest zijn de sedert 1 September 1886 in Nederland geldende codificatie — met enkele daarin nader gebrachte wijzigingen en aanvullingen — ; maar tevens, dat bij elk hoofd- en onderdeel van het Nederlandsche Wetboek met de meeste nauwgezetheid was te overwegen of afwijking daarvan door specifiek Indische maatschappelijke toestanden of rechtsverhoudingen werd gevorderd

Daaromtrent in dit rapport in breedere ontwikkeling te treden mag onnoodig worden geacht. Immers, de commissie is eerbiedig van oordeel hier te kunnen volstaan met eene verwijzing naar de Inleiding (§ 1) der Algemeene Beschou- wingen van de memorie van toelichting van haar Ontwerp,

Wat de door de commissie gevolgde wijze van werken betreft, zij het haar geoorloofd het volgende eerbiedig onder de aandacht van Uwe Majesteit te brengen.

Geheel onvoorbereid was, toen de commissie de haar door 's Konings vertrouwen opgedragen taak aanvaardde, de nieuwe codificatie van het strafrecht voor de Europeanen in Neder- landsch-Indië niet.

Reeds voor de inwerkingtreding van het Nederlandsche

"Wetboek van Strafrecht was door het Indisch Bestuur aan den directeur van justitie in Nederlandsch-Indië opgedragen voor de Europeanen een nieuw Wetboek van Strafrecht samen te stellen. Een daartoe strekkend ontwerp van dien directeur was gereed en aan Zijne Excellentie den minister van koloniën

(11)

medegedeeld toen op zijne voordracht de commissie werd benoemd.

Een over dat ontwerp uitgebracht advies van den procureur- generaal bij het hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië werd kort na de installatie der commissie in hare handen gesteld.

Zij achtte het noodig, na de voorloopige bespreking van haar mandaat in hare eerste bijeenkomst, van deze omvangrijke stukken, in verband met vele in het archief van het depar- tement van koloniën berustende belangrijke bescheiden over het strafstelsel — bij name de doodstraf en de gevangenisstraf

— zeer aandachtig kennis te nemen, alvorens zelve de handen aan het werk te slaan.

De vergaderingen werden dus geschorst tot den herfst van het jaar 1887. Daarna werden zij geregeld voortgezet. Behalve in de zomermaanden, ook van de jaren 1888, 1889 en 1890, kwam de commissie in den regel om de twee of drie weken, soms ook na langer tusschenpoos, bijeen om dan gedurende twee achtereenvolgende dagen in ééne voortgezette vergadering werkzaam te zijn. In deze vergaderingen, in het geheel 52, tot welker voorbereiding voor elk lid der commissie, evenals voor den secretaris, veel tijd werd vereischt, was nu de gang- der werkzaamheden in hoofdzaak de volgende.

Bij de bespreking van eiken titel van het Nederlandsche Wetboek werd in het algemeen de vraag gesteld of en inhoever specifiek Indische toestanden of rechtsverhoudingen afwijking of aanvulling van den inhoud van dien titel vorderen. Deze vraag werd, inzoover daartoe eenige aanleiding bestond, bij de bijzondere artikelen opnieuw gesteld, en waar de Neder- landsche wetsbepalingen, naar het oordeel der commissie, op zich zelve blijkbaar aan verduidelijking of verandering be- hoefte hadden, ook deze andere, of het te verdedigen was ze onveranderd in het ontwerp over te nemen. (Alg. Besch. der mem. van toel., Inl., § 1).

De aandachtige overweging van een en ander leidde tot de eerste, voorloopige vaststelling van den tekst van Boek I en I I van het Ontwerp. Deze eerste lezing, gedrukt,en aan de

(12)

leden rondgedeeld, maakte in volgende vergaderingen het onderwerp uit van eene nieuwe nauwgezette overweging die leidde tot de vaststelling van den tekst in tweede lezing. Nu werd door den secretaris een schema ontworpen van de memorie van toelichting, met welker redactie de leden der commissie zich verder bij gedeelten belastten. De resumtie dezer memorie ging gepaard met de definitieve vaststelling van den tekst van Boek I en I I van het Ontwerp {derde lezing).

Yoor de samenstelling van Boek III werd in het algemeen geen andere weg gevolgd. Alléén zij daaromtrent nog opge- merkt dat voor dit boek benevens Boek I I I van het Eeder- landsche wetboek hoofdbron was en uit den aard der zaak moest zijn het thans in Indië geldende Algemeen politie- strafreglement voor de Europeanen (Alg. toel. van B I I I sub 2°.) ; waaruit volgt dat reeds bij de eerste lezing van het Berde Boek evenzeer te rade moest worden gegaan met dat reglement als met het Nederlandsche wetboek.

Het behoeft nauwelijks herinnering dat de commissie bij de samenstelling van haar Ontwerp een ijverig gebruik heeft gemaakt van het ontwerp van den directeur van justitie, het daarover uitgebrachte, hierboven reeds vermelde rapport van den procureur-generaal bij het hooggerechtshof en van de nader (respectievelijk in 1888 en 1889) bij haar ingekomen adviezen van dat gerechtshof en van den raad van Indië.

Bleek uit deze adviezen dat tusschen de Indische autori- teiten omtrent menige belangrijke vraag die bij eene nieuwe codificatie van het strafrecht voor de Europeanen in Neder- landsch-Indië eene beslissing eischt, verschil van gevoelen heerscht, hetzelfde verschijnsel deed zich ook voor in den boezem der commissie.

De minderheid onderwierp zich echter in den regel zonder groot bezwaar aan de in het Ontwerp uitgedrukte en in de memorie van toelichting, inzoover noodig, verdedigde meening der meerderheid, zonder te eischen dat van het verschil van gevoelen hetzij in die memorie, hetzij in dit rapport melding

(13)

werd gemaakt. Alleen voor de zoo hoogst gewichtige en diep ingrijpende vraag der doodstraf stelde de minderheid, bestaande uit twee leden der commissie, er prijs op in dit rapport aan Uwe Majesteit uitdrukkelijk te verklaren, dat zij door de gronden aangevoerd in de memorie van toelichting (B. L, T. IT, Straffen, sub II), niet overtuigd is van de noodzake- lijkheid of de wenschelijkheid van het hehoud dezer straf in een nieuw Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen in Nederlandsch-Indië.

Ongeveer vier jaren waren gemoeid met de uitvoering van den bij Koninklijk Besluit van 28 Maart 1887, n°. 15, op de ondergeteekenden verstrekten last. Is dit tijdvak lang, toch meenen de ondergeteekenden eerbiedig het vertrouwen te mogen uitspreken dat, mocht het Uwer Majesteit behagen den grooten omvang van- en de vele moeilijkheden verbonden aan het bij dit rapport overgelegde werk welwillend in aan- merking te nemen, de daaraan bestede tijd door Uwe Majesteit niet te lang zal worden geacht. Te eerder vindt de commissie de noodige vrijheid om dat vertrouwen uit te spreken, omdat zij in de jaren harer werkzaamheid, bepaaldelijk in 1888 en 1889, meermalen door den minister van koloniën werd ge- raadpleegd over belangrijke aangelegenheden van wetgevenden aard op het gebied van het rechtswezen in Nederlandsch- Indië; terwijl de voorbereiding en de vaststelling van de daarover aan Zijne Excellentie uitgebrachte adviezen telkens geruimen tijd in beslag nam.

De commissie ontveinst het zich niet dat, mocht haar Ontwerp tot wetboek worden verheven, de invoering daarvan in Nederlandsch-Indië gepaard zal moeten gaan met vele min of meer belangrijke wijzigingen der aldaar geldende wetgeving.

In niet minder ruime mate echter was dit ten aanzien van de Nederlandsche wetgeving het geval bij de inwerkingtreding van het Nederlandsche Wetboek van strafrecht op den lsten September 1886; en waar men zich houdt aan het voorschrift

(14)

van art. 75, lste lid R. R., is vervanging van het in Indie nu nog van kracht zijnde Strafwetboek van 1866 door een nieuw, zich zooveel mogelijk aansluitende aan het Nederland- sche Wetboek van Strafrecht, niet denkbaar, zonder min of meer ingrijpende wijziging der nevens dat nieuwe Strafwet- boek in stand te houden Indische codificatie en andere alge-' meene verordeningen.

De ondergeteekenden zijn hiermede genaderd tot het einde van hun verslag. Zij waren van oordeel dat dit zich in hoofdzaak kon bepalen tot eene beknopte schets der wijze van werken door hen gevolgd bij de voldoening aan den last op hen door den Koning verstrekt. Immers, alles wat noodig scheen ter toelichting en verdediging van het Uwer Majesteit bij dit verslag aangeboden Ontwerp, is vervat in de daarbij gevoegde memorie.

Ten slotte zij het den ondergeteekenden alleen nog veroor- loofd, den eerbiedigen wensch uit te spreken dat aan het Ontwerp en de toelichtende memorie openbaarheid moge worden gegeven zoowel in Nederland als in Nederlandsch- Indië, opdat daardoor het oordeel van deskundigen over den arbeid der commissie in ruime mate worde uitgelokt.

's-Gravenhage, 24 Juni 1891.

De Commissie voornoemd,

(w. g.) D. DE P A U L Y .

In kennis van den „ A . A. DU FlNTÜ.

Secretaris der Commissie, L HoVY.

(w. g.) L I O N . „ D. J . M O M V i s e n .

„ G. A. VAN HAMEL.

(15)

WETBOEK VAIV STRAFRECHT VOOR NEDERLMDSCH-INDIË.

WETBOEK VOOR DE EUROPEANEN.

ONTWERP.

EERSTE BOEK. — ALGEMEENE BEPALINGEN.

Blz.

TITEL I. Omvang van de werking der strafwet 1

II. Straffen 2

III. Uitsluiting, vermindering en verhooging der strafbaarheid . 7

IV. Poging 8

V. Deelneming aan strafbare feiten 9 VI. Samenloop van strafbare feiten 10 VII. Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven alleen

op klachte vervolgbaar H V I I I . Verval van het recht tot strafvordering en van de straf . 12

I X . Beteekenis van sommige in het Wetboek voorkomende

uitdrukkingen 1*

SLOTBEPALING 1°

TWEEDE BOEK. — MISDRIJVEN.

TITEL I. Misdrijven tegen de veiligheid van den Staat l ö II. Misdrijven tegen de Koninklijke waardigheid en tegen de

waardigheid van den Gouverneur-Generaal 18 III. Misdrijven tegen hoofden en vertegenwoordigers van bevriende

staten en van bevriende Indische volken 20 IV. Misdrijven bij gelegenheid van verkiezingen 21

V. Misdrijven tegen de openbare orde 21

n V I . Tweegevecht ^

„ V I I . Misdrijven waardoor de algemeene veiligheid van personen

of goederen wordt in gevaar gebracht 26

„ V I I I . Misdrijven tegen het openbaar gezag '29

I X . Meineed , 3 o

(16)

Biz.

TITEL X. Muntmisdrijven 35

„ X I . Valschheid in zegels en merken 36

„ X I I . Valschheid in geschriften 37

„ X I I I Misdrijven tegen den burgerlijken staat 39

„ XIV. Misdrijven tegen de zeden 40

„ XV. Verlating van hulpbehoevenden 42

„ X V I . Beleediging 43

„ X V I I . Schending van geheimen 45

„ X V I I I . Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid 45

„ X I X . Misdrijven tegen het leven gericht 48

„ XX. Mishandeling 49

„ X X I . Veroorzaken van den dood of van lichamelijk letsel door

schuld 50

„ X X I I . Diefstal en strooperij 50

„ X X I I I . Afpersing eu afdreiging 52

„ X X I V . Misbruik van aanzien 53

„ XXV. Verduistering 53 X X V I . Bedrog 54

„ X X V I I . Benadeeling van schuldeischers of rechthebbenden . . . . 56

„ X X V I I I . Vernieling of beschadiging van goederen 58

„ X X I X . Ambtsmisdrijven 59

„ X X X . Scheep vaartmisdrij ven 63

„ XXXI. Begunstiging 69

„ X X X I I . Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende

titels gemeen 69

DERDE BOEK. — OVERTREDINGEN.

TITEL I. Overtredingen betreffende de algemeene veiligheid van per-

sonen en goederen en de openbare gezondheid 71

„ I I . . Overtredingen betreffende de openbare orde 73

„ I I I . Overtredingen betreffende het openbaar gezag 77

„ I V . Overtredingen betreffende den burgerlijken staat 77

„ V. Overtredingen betreffende hulpbehoevenden 78

„ VI. Overtredingen betreffende de zeden 78

„ V I I . Overtredingen betreffende de veldpolitie 80

„ V I I I . Ambtsovertredingen 81

„ IX. Scheepvaartovertredingen 82

(17)

MEMORIE VAN TOELICHTING.

ALGBMBENE BESCHOUWINGEN.

Biz.

§ 1. Inleiding 8 5

§ 2. Verdeeling van de strafbare feiten 86

§ 3. Indeeling en omvang 86

§ 4. Beginsel van codificatie 87

§ 5. Grensbepaling tusschen het materieele en bet formeele strafrecht 88

E E R S T E B O E K . — A L G E M E E N E B E P A L I N G E N .

TITEL I. Omvang van de werking der strafwet (artt. 1—9) . . . . 89

II. Straffen (artt. 10—44) 91 I. Strafstelsel (art. 10) 91 TI. Doodstraf (artt. 10 en 11) 92 I I I . Gevangenisstraf (artt. 12—19) 95 I V . Hechtenis (artt. 20—25) 98

V. Bepalingen aan gevangenisstraf en hechtenis gemeen

(artt. 2 6 - 3 0 ) 99 VI. Geldboete, vervangende hechtenis (artt. 31—33) . . 100

VII. Ingang van gevangenisstraf en hechtenis (artt. 34—36) 101 V I I I . Ontzetting van bepaalde rechten en bevoegdheden

(artt. 37—40) 102 IX. Verbeurdverkaring van bepaalde voorwerpen (artt.

41 en 42) 103 X. Kosten der vrijheidsstraffen, opbrengst der vermogens-

straffen (art. 43) 105 XI. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak . . 105

I I I . Uitsluiting, vermindering en verhooging der strafbaarheid . 105 I. Uitsluiting der strafbaarheid (artt. 45, 46, 47 1ste

en 2de lid, 48, 49, 50, 51) 105 A. Inwendige oorzaken van ontoerekenbaarheid (artt.

45, 46, 47 1ste en 2de lid) 105 B. Uitwendige oorzaken van ontoerekenbaarheid (artt.

48—51) 106 I I . Vermindering der strafbaarheid (artt. 47 3de—5de lid) 107

I I I . Verhooging der strafbaarheid (art. 52) 108

IV. Poging (artt. 53 en 54) 109 V. Deelneming aan strafbare feiten (artt. 5 5 - 6 2 ) 109

VI. Samenloop van strafbare feiten (artt. 63—71) 112 V I I . Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven alleen

op klachte vervolgbaar (artt. 72—75) 113

(18)

Biz.

TITEL V I I I . Verval van het recht tot strafvordering en van de straf

(artt. 76—85) 1 1 3

„ IX. Beteekenis van eenige in het Wetboek voorkomende uitdruk-

kingen (artt. 86—103) m

S L O T B E P A L I N G i-.n

TWEEDE BOEK. — MISDRIJVEN.

TITEL I. Misdrijven tegen de veiligheid van den Staat (artt. 104—122) 121

„ I I . Misdrijven tegen de Koninklijke waardigheid en tegen de waardigheid van den Gouverneur-Generaal (artt. 123—131) 123 il U I . Misdrijven tegen hoofden en vertegenwoordigers van bevriende

staten en van bevriende Indische volken (artt. 132—137) 124 i! IV. Misdrijven bij gelegenheid van verkiezingen (artt. 138 en 139) 124

» V. Misdrijven tegen de openbare orde (artt. 140—160) . . . 126

„ VT. Tweegevecht (artt. 161—165) 129

„ V I L Misdrijven waardoor de algemeene veiligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht (artt. 166—185) . 129

„ V I I I . Misdrijven tegen het openbaar gezag (artt. 186—218) . . 129

„ I X . Meineed (art. 219) 433

„ X. Muntmisdrijven (artt. 220—227) 134 ii X I . Valschheid in zegels en merken (artt. 228—233) . . . . 135

„ X I I . Valschheid in geschriften (artt. 234—244) 135

„ X I I I . Misdrijven tegen den burgerlijken staat (artt. 245—247) . 136

„ X I V . Misdrijven tegen de zeden (artt. 248—268) . . . 137

„ XV. Verlating van hulpbehoevenden (artt. 263—268) . . . . 139

„ XVI. Beleediging (artt. 269—280) I39

„ X V I I . Schending van geheimen (artt. 281 en 282) 141

„ X V I I I . Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid (artt. 283—296) . 141

„ X I X . Misdrijven tegen het leven gericht (artt. 297—309) . . . 146

„ XX. Mishandeling (artt. 310—316) I4(j

„ XXI. Veroorzaken van den dood of van lichamelijk letsel door

schuld (artt. 317—319) 14G

„ X X I I . Diefstal en strooperij (artt. 320—326) 147

„ X X I I I . Afpersing en afdreiging (artt. 327—330) 148

„ X X I V . Misbruik van aanzien (art. 331) 149

„ XXV. Verduistering (artt. 332—336) 150

„ X X V I . Bedrog (artt. 337—350) 151

„ X X V I I . Benadeeling van schuldeischers of rechthebbenden (artt.

3 5 1 - 3 6 0 ) 152

„ X X V I I I . Vernieling of beschadiging van goederen (artt. 361—366) . 153

„ X X I X . Ambtsmisdrijven (artt. 367—389) 155

„ XXX. Scheep vaartmisdrij ven (artt. 390—428) 156

„ X X X I . Begunstiging (artt. 429 —433) 160

„ X X X I I . Bepalingen over herhaling van misdrijf aan verschillende

titels gemeen (artt. 434—436) 160

(19)

D E R D E B O E K . — O V E R T R E D I N G E N .

Blz.

TITEL I. Overtredingen betreffende de algemeene veiligheid van per- sonen en goederen en de openbare gezondheid (artt.

437__447) 1 6 4

II. Overtredingen betreffende de openbare orde (artt. 448—467) 167 III. Overtredingen betreffende het openbaar gezag (artt. 4 6 8 - 4 7 1 ) 170 IV Overtredingen betreffende den burgerlijken staat (artt. 472

en 473) 1 7°

V. Overtredingen betreffende hulpbehoevenden (art. 474) . . . 170 VI. Overtredingen betreffende de zeden (artt. 475—485) . . . 170 VII. Overtredingen betreffende de veldpolitie (artt. 486—489) . . 171

V I I I . Ambtsovertredingen (artt. 490—498) 1 7 2 IX. Scheepvaartovertredingen (artt. 499—504) 173

Bijlage der memorie van toelichting

A. Vergelijking van het Ontwerp Boek I en I I met het Nederlandsche

wetboek 1 7 6

B. Vergelijking van het Ontwerp Boek I I I met het Nederlandsche wetboek en het algemeen politiestrafreglement voor de Europeanen 183

(20)
(21)

Witloik ra StrafrecM voor MerlaMscï-Iiil

WETBOEK VOOR DE EUROPEANEN.

O N T W E R P .

EERSTE BOEK.

A l g e m e e n e b e p a l i n g e n . TITEL I.

Omvang van de werking der strafwet.

Artikel f. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van eene daaraan voorafgegane Avettelijke strafbepaling.

Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor den verdachte gunstigste bepalingen toegepast.

Art. 2. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op ieder die zich binnen Nederlandsch-Indië aan eenig strafbaar feit schuldig maakt.

Art. 3. De Nederlandsen Indische strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië aan boord van een Nederlandsch- Indisch vaartuig aan eenig strafbaar feit schuldig maakt.

Art. 4. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig m a a k t :

1". aan een der in de artikelen 104—110, 120 en 123—126 omschreven misdrijven ;

2°. aan eenig misdrijf ten opzichte van muntspeciën of muntpapier in Nederlandsch-Indië wettig gangbaar of van zegels of merken van wege de Nederlandsch-Indische Regeering uitgegeven;

3°. aan valschheid, hetzij in schuldbrieven of certificaten van schuld ten laste van Nederlandsch-Indië, hetzij in de tot een dezer stukken behoorende talons, dividend- of rentebewijzen, of m de bewijzen in plaats van deze stukken uitgegeven, of aan het opzettelijk gebruik maken van eenig der hier vermelde geschriften;

4°. aan een der in de artikelen 390, 394, voor zooveel zeeroof betreft, en 397 omschreven misdrijven.

Ontwerp Wetboek Strafrecht N.-I. 1 (voor de Europeanen.)

(22)

Art. 5. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op den ingezetene van Nederlandsch-lndië die zich buiten Nederlandsen- Indië schuldig maakt :

1°. aan een der misdrijven omschreven in de Titels I en I I van het Tweede Boek, en in de artikelen 218, 246, 400 en 401 ; 2°. aan een feit hetwelk door de Nederlandsch-Indische strafwet

als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

De vervolging ter zake van een feit onder n°. 2 bedoeld kan ook plaats hebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit Nederlander en ingezetene van Nederlandsch-lndië, of, zoo hij tijdens het begaan van het feit reeds Nederlander was, ingezetene van Nederlandsch-lndië wordt.

Art. 6. De toepasselijkheid van artikel 5 2°. wordt in zoover beperkt, dat de doodstraf niet kan worden opgelegd ter zake van een feit waarop door de wet van het land waar het feit begaan is, dé doodstraf niet is gesteld.

Art. 7. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op den Nedcrlandsch-Indischen ambtenaar die zich buiten Nederlandsch- lndië schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek.

Art. 8. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op den schipper en de opvarenden van een Nederlandsch-Indisch vaar- tuig, die zich buiten Nederlandsch-lndië, ook buiten boord, schuldig maken aan een der strafbare feiten, omschreven in Titel XXX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek.

Art. 9. De toepasselijkheid der artikelen 2, 3, 4, 5, 7 en 8 wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.

TITEL II.

Straffen.

Art. 10. De straffen zijn : o. hoofdstraffen :

1 °. doodstraf, 2°. gevangenisstraf, 3°. hechtenis, 4°. geldboete ;

b. bijkomende straffen :

1°. ontzetting van bepaalde rechten,

2°. verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, 3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Art. II. De doodstraf wordt door den scherprechter in het openbaar uitgevoerd op een schavot, door den veroordeelde met een strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik onder zijne voeten te doen wegvallen.

(23)

Art. 12. De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk.

De duur der tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vijftien achtereenvolgende jaren.

Zij kan voor ten hoogste twintig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf hetzij de doodstraf, levenslange en tijdelijke gevangenisstraf, hetzij levenslange en tijde- lijke gevangenisstraf ter keuze van den rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 52, de tijd van vijftien jaren wordt overschreden.

Zij kan in geen geval den tijd van twintig jaren te boven gaan.

Art. 13. Gevangenisstraf van een jaar of minder wordt geheel, gevangenisstraf van längeren duur gedurende' het eerste jaar in afzondering ondergaan.

Ingeval van veroordeeling tot gevangenisstraf van längeren duur dan een jaar, kan de directeur van justitie, op verzoek van den veroordeelde, hem vergunnen zijnen verderen straftijd geheel of ten deele in afzondering door te brengen.

Art. 14. De afzonderlijke opsluiting wordt niet toegepast :

1°. op hen die tijdens hun veroordeeling den leeftijd van veertien jaren nog niet hebben bereikt;

2°. op gevangenen boven den leeftijd van zestig jaren, tenzij op eigen verzoek ;

3°. op gevangenen die daarvoor na geneeskundig onderzoek onge- schikt blijken te zijn.

Art. 15. Ingeval van veroordeeling tot gevangenisstraf van acht dagen of minder, kan de rechter de straf verzwaren door bij zijne uitspraak te bepalen dat de veroordeelde den eersten dag of de twee eerste dagen van zijnen straftijd geene andere voeding zal ont- vangen dan water en rijst.

Blijkt de veroordeelde,. na geneeskundig onderzoek, daarvoor onge- schikt, dan wordt deze verzwaring door het bestuur van het gesticht waarin de straf wordt ondergaan, niet toegepast.

Art. 16. Behoudens het in artikel 15 bepaalde, kan den tot gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren veroordeelde, mits het door hem aan gerechtskosten verschuldigde voldaan is, voor den geheelen straftijd of een gedeelte daarvan tot wederopzegging worden vergund zich op eigen kosten eenige lotsverbetering te verschaffen overeen- komstig de voorschriften betreffende het genot der pistole ter uitvoering- van artikel 29 gegeven.

Art. 17. De gevangenen die hunne straf in gemeenschap onder- gaan, worden verdeeld in klassen.

Bij de regeling der klassenindeeling wordt ten aanzien van voor- rechten die aan de veroordeelden bij het voortschrijden van den straf- tijd en bij voortdurend goed gedrag worden toegekend, het beginsel van opklimming in acht genomen.

Art. 18. De gevangene is verplicht tot het verrichten van den hem opgedragen arbeid.

(24)

Art. 19. Aan den gevangene die dit behoeft, wordt onderwijs gegeven in lezen, schrijven en rekenen.

Art. 20. De duur der hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste een jaar.

Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhooging ter zake van samen- loop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 52, de tijd van een jaar wordt overschreden.

Zij kan in geen geval den tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan.

Art. 21. Ingeval van veroordeeling tot hechtenis van acht dagen of minder, geldt de bepaling van artikel 15.

Art. 22. Behoudens het in artikel 21 bepaalde, mag de tot hechtenis veroordeelde, mits het door hem aan gerechtskosten ver- schuldigde is voldaan, zich op eigen kosten eenige lotsverbetering verschaffen, overeenkomstig de voorschriften .'etrcffende het genot der pistole ter uitvoering van artikel 29 gegeven.

Art. 23. Gevangenis en hechtenis kunnen in hetzelfde gesticht, mits in afzonderlijke afdeelingen, worden ondergaan.

Den veroordeelde wordt, op zijn verzoek, vergund de hechtenis in afzondering te ondergaan.

Artikel 14 is van toepassing op de hechtenis.

_ Art. 24. Bevindt de veroordeelde die hechtenis moet ondergaan, zich in een gesticht uitsluitend bestemd tot de uitvoering van ge- vangenisstraf, dan kan op zijn verzoek de hechtenis na het eindigen der gevangenisstraf in dat gesticht worden ondergaan, zonder daar- door van aard te veranderen.

Art. 25. De tot hechtenis veroordeelde houdt zich bezig met zoodanigen arbeid als hij verkiest, behoudens de voorschriften van orde en tucht ter uitvoering van artikel 29 gegeven.

Over de opbrengst van zijn arbeid heeft hij de vrije beschikking.

Wanneer hij in gebreke blijft zich met eenigen arbeid bezig te houden, kan hij onderworpen worden aan de bepaling van artikel 18.

Art. 26. Aan den tot gevangenisstraf of hechtenis veroordeelde die dit verlangt, wordt, zoo mogelijk, gelegenheid tot bijwoning van godsdienstoefeningen of godsdienstonderwijs gegeven, een en ander in de gevangenis.

Art. 27. De tot gevangenisstraf of hechtenis veroordeelden die in gemeenschap geplaatst zijn, worden gedurende den nacht onderling afgezonderd.

In buitengewone gevallen kunnen op dien regel uitzonderingen worden toegestaan.

In de verschillende gestichten worden mannen en vrouwen te allen tijde van elkander gescheiden.

Art. 28. Geen lijfstraffen worden tot handhaving van de tucht opgelegd.

(25)

Art. 29. De aanwijzing der gestichten, waar hetzij gevangenis- straf, hetzij hechtenis'wordt ondergaan, de inrichting en het beheer dezer gestichten, de verdeeling der gevangenen in klassen en de regeling van den arbeid, van de bestemming van de opbrengst van den verplichten arbeid, van het onderwijs en het godsdienstonderwijs, van de godsdienstoefeningen, van de tucht, van de ligging, de voeding en de kleeding alsmede van het genot der pistole, geschieden, m overeenstemming met dit wetboek, door den Gouverneur-Generaal.

Huishoudelijke reglementen voor elk gesticht worden door het hoofd van het bestuur in elk gewest ontworpen en door den directeur van justitie vastgesteld.

Art. 30. De duur der tijdelijke gevangenisstraf en der hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

Art. 31. Het bedrag der geldboete is ten minste een gulden.

Bij veroordeeling tot geldboete wordt die boete, bij gebreke van be- taling binnen twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uit- spraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door hechtenis.

De duur dezer hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste zoovele dagen als het maximum der bedreigde geldboete vijftallen guldens bevat, of, indien dit maximum negenhonderd gulden te boven

3 Zij kan in de gevallen waarin op het feit geldboete en gevangenis- straf of hechtenis ter keuze van den rechter zijn gesteld, het maxi- mum dier gevangenisstraf of hechtenis niet overschrijden.

De duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald dat niet meer dan een dag voor eiken gulden der opgelegde boete in de plaats treedt.

De hechtenis kan voor ten hoogste acht maanden worden opge- legd in de gevallen waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 52, de som van negenhonderd gulden wordt overschreden.

Zij kan in geen geval den tijd van acht maanden te boven gaan.

Art. 32. Ingeval vervangende hechtenis^ van acht dagen of minder wordt opgelegd, geldt de bepaling van artikel 15.

Art. 33. Den veroordeelde kan worden toegestaan de hechtenis te ondergaan, zonder dat de termijn van betaling behoeft te worden

afgewacht. . Hij is altijd bevoegd zich van de hechtenis te bevrijden door be-

taling van de boete.

De betaling van een evenredig gedeelte der boete, voordat ol nadat de uitvoering der hechtenis is aangevangen, bevrijdt van de uitvoe- ring van een evenredig gedeelte der hechtenis; dat gedeelte moet m dezelfde verhouding staan tot den geheelen duur der hechtenis als het betaalde gedeelte der boete staat tot de geheele boete.

Art 34. De gevangenisstraf en de hechtenis gaan, voor zooveel elk dezer straffen betreft, in: ten aanzien van veroordeelden die zich voorloopig in verzekerde bewaring bevinden, op den dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, en ten aanzien van andere veroordeelden op den dag der tenuitvoer- legging van de rechterlijke uitspraak.

(26)

Zij n bij dezelfde rechterlijke uitspraak gevangenisstraf en hechtenis opgelegd ter zake van feiten waarvoor de veroordeelde zich voor- loopig m verzekerde bewaring bevindt, en erlangt die uitspraak voor alle veroordeelingen op hetzelfde tijdstip kracht van gewijsde dan gaat de gevangenisstraf in op dat tijdstip en de hechtenis on- middellijk nadat de gevangenisstraf ondergaan is.

Art. 35. Bij de rechterlijke uitspraak kan worden bepaald dat de tijd, door den veroordeelde vóór den dag waarop die uit- spraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, voorloopig in ver- zekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opge- legde tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of geldboete geheel of ge- deeltelijk zal worden in mindering gebracht; wat de geldboete betreft volgens den m het derde lid van artikel 33 bepaalden maatstaf.

De bepaling van dit artikel is ook toepasselijk ingeval, bij gelijk- tijdige vervolging wegens meerdere feiten, de veroordeeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan waarvoor de veroor- deelde zich voorloopig in verzekerde bewaring bevindt.

Art. 36. Bij ontvluchting van een veroordeelde uit het gesticht waarin hij zijne straf ondergaat, wordt de tijd dientengevolge door hem m vrijheid doorgebracht, niet in rekening gebracht op den duur der straf.

Art. 37. De rechten waarvan de schuldige, in de bij dit wethoek 01 eene andere algemeene verordening bepaalde gevallen, bij rechter- lijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

1°. het bekleeden van ambten of bepaalde ambten ; 20. het dienen bij de gewapende macht;

3°. het zijn van raadsman in eene voogdij of gerechtelijk bewind- voerder en het zijn van voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator over anderen dan eigen kinderen;

4°. de vaderlijke macht, de voogdij en de curateele over eigen kinderen ;

5°. de uitoefening van bepaalde beroepen;

De bevoegdheid van den rechter om een ambtenaar uit eenig be- paald ambt te ontzetten bestaat niet, wanneer de wet eene andere macht bij uitsluiting voor die ontzetting heeft aangewezen.

Il*" 3? ' ,°1 : n 1 t z e t t i ng van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve m de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling wegens eenig ambtsmisdrijf of wegens eenig misdrijf waardoor de schuldige een bijzonderen ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

Art. 39. Ontzetting van de vaderlijke macht en van de voogdij de toeziende voogdij, de curateele en de toeziende curateele zoo- wel over eigen kinderen als over anderen, kan, behalve in de ge- vallen m het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bii

veroordeeling van : J

1°. ouders of voogden die opzettelijk met een aan hun gezag onderworpen minderjarige aan eenig misdrijf deelnemen ;

(27)

2°. ouders of voogden die tegen een aan hun gezag onderworpen minderjarige eenig misdrijf plegen, omschreven in de titels XIII, 'XIV, XV, XVIII, XIX en XX van het Tweede Boek.

Art. 40. Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter den duur als volgt:

1°. bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levenslange gevan- genisstraf, voor het leven;

2°. bij veroordeeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande ;

3». bij veroordeeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

De straf gaat in op den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitv'oer gelegd.

Art. 41. Voorwerpen den veroordeelde toebehoorende, doormiddel van misdrijf verkregen of waarmede misdrijf opzettelijk is gepleegd, kunnen worden verbeurdverklaard.

Bij veroordeeling wegens misdrijf, niet opzettelijk gepleegd, of wegens overtreding, kan gelijke verbeurdverklaring worden uitge- sproken in de bij wettelijk voorschrift bepaalde gevallen.

Art. 42. Verbeurdverklaring van niet in beslag genomen voor- werpen wordt, ingeval die voorwerpen niet worden uitgeleverd of het geldelijk bedrag waarop zij bij de uitspraak geschat worden, niet wordt betaald binnen twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door hechtenis. .

De duur dezer hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste

zes maanden. . . . . Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak m dier voege bepaald,

dat niet meer dan een dag voor eiken gulden van het m het eerste lid bedoeld geldelijk bedrag in de plaats treedt.

Op deze hechtenis zijn de artikelen 32 en 33 van toepassing.

Ook de uitlevering van de voorwerpen bevrijdt van de hechtenis.

Art 43 Alle kosten van gevangenisstraf en hechtenis komen ten laste,' alle opbrengst van'geldboeten en verbeurdverklaringen ten bate van den lande.

Art 44 In de gevallen waarin de rechter krachtens dit wet- boek ' of ' eene andere algemeene verordening de openbaarmaking zijner uitspraak gelast, bepaalt hij tevens de wijze waarop aan dien last op kosten van den veroordeelde uitvoering wordt gegeven.

TITEL III.

Uitsluiting, vermindering en verhooging der strafbaarheid.

Art 45. Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstan- delijke vermogens niet kan worden toegerekend.

Valt het begane feit in de bepaling van een misdrijf en blijkt

(28)

dat het hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend, dan kan de rechter gelasten dat hij in een krankzinnigengesticht worde geplaatst gedurende een proeftijd, den termijn van een jaar niet te boven gaande.

Art 46. Een kind wordt niet strafrechtelijk vervolgd wegens een feit, begaan vóórdat het den leeftijd van tien jaren heeft bereikt.

Art. 47. Bij strafrechtelijke vervolging van een kind wegens een feit, begaan vóórdat het den leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, onderzoekt de rechter of het met oordeel des onderscheicis gehandeld heeft.

Blijkt niet dat het met oordeel des onderscheids heeft gehandeld, clan wordt op het kind geene straf toegepast.

Blijkt dat het kind met oordeel des onderscheids heeft gehandeld, dan wordt het maximum der hoofdstraffen, op het strafbare feit gesteld, met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren,

De in artikel 10b, 1°. en 3°. vermelde bijkomende straffen worden niet opgelegd.

Art. 48. Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.

Art. 49. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eer- baarheid of goed tegen oogenblikkelijke of onmiddellijk dreigende, wederrechtelijke aanranding.

__Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzake- lijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van eene hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Art. 50. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.

Art. 51. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag.

Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door den ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen den kring zijner ondergeschiktheid was gelegen.

Art. 52. Indien een ambtenaar door het begaan van een straf- baar feit een bijzonderen ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de straf met een derde worden verhoogd.

TITEL IV.

Poging.

Art. 53. Poging tot misdrijf' is strafbaar, wanneer het voor- nemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft geopen-

(29)

baard en de uitvoering alleen ten gevolge van omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk niet is voltooid.

Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf.

Art. 54. Poging tot overtreding is niet strafbaar.

TITEL V.

Deelneming aan strafbare feiten.

Art. 55. Als daders van een strafbaar feit worden gestraft : 1°. zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen ;

2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding het feit opzettelijk uitlokken.

Ten aanzien der laatsten komen alleen die handelingen in aan- merking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hare gevolgen.

Art. 56. Als medeplichtigen aan een misdrijf worden gestraft:

1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf ;

2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen ver- schaffen tot het plegen van het misdrijf.

Art. 57. Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf ie gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De in artikel 106 1°., 2°. en 3°. vermelde bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf.

Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hare gevolgen.

Art. 58. De persoonlijke omstandigheden waardoor de strafbaar- heid uitgesloten, verminderd of verhoogd wordt, komen bij de toepassing der strafwet alleen in aanmerking ten aanzien van dien dader of medeplichtige wien zij persoonlijk betreffen.

Art. 59. In de gevallen waarin wegens overtreding straf wordt bepaald tegen bestuurders, leden van eenig bestuur of commis- sarissen, wordt geene straf uitgesproken tegen den bestuurder of commissaris van wien blijkt dat de overtreding buiten zijn toe- doen is gepleegd.

Art. 60. Medeplichtigheid aan overtreding is niet strafbaar.

(30)

Art. 61. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de uitgever als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de dader bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den uitgever is bekendgemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de dader op het tijdstip der _ uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Nederlandsch- Indië gevestigd was.

Art. 62. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de drukker als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den drukker is bekendgemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, op het tijdstip van het drukken strafrechtelijk met vervolgbaar of buiten Nederlandsch-Indië gevestigd was.

TITEL VI.

Samenloop van strafbare feiten.

Art. 63. Valt een feit in meer dan ééne strafbepaling, dan wordt slechts ééne dier bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Indien voor een feit dat in eene algemeene strafbepaling valt, eene bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.

Art. 64. Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zich zelf mis- drijf of overtreding opleverende, in zoodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als ééne voortgezette handeling, dan wordt slechts ééne strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Insgelijks wordt slechts ééne strafbepaling toegepast bij schuldig- verklaring^ aan valschheid, valsche munt- of muntschennis en aan het gebruik maken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is.

Art. 65. Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere misdrijven opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt ééne straf uitgesproken.

Het maximum dezer straf is het vereenigd bedrag van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch niet hooger clan een derde boven het zwaarste maximum.

Art. 66. Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere misdrijven opleveren waarop ongelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, _ wordt elke dier straffen uitgesproken, doch mogen deze te zamen in duur de langstdurende met niet meer dan een derde overtreffen.

Geldboeten worden daarbij berekend naar den duur van het maximum der bedreigde vervangende hechtenis,

(31)

Art. 67. Bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf kunnen daarnevens geene andere straffen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring van reeds in beslag genomen voorwerpen, en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Art. 68. In de gevallen der artikelen 65 en 66 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen :

1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opge- lost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofd- straffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven- gaande, of ingeval geene andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren ;

20. de straffen van ontzetting van verschillende rechten worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd ; 3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen

worden, evenals de vervangende hechtenis bij niet-uitlevermg dier voorwerpen, voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd.

De straffen van vervangende hechtenis mogen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan.

Art. 69. De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofd- straffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 10.

Waar den rechter de keuze tusschen twee of meer hoofdstraffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste dier straffen in aanmerking.

De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door het maximum.

De betrekkelijke duur zoowel van ongelijksoortige als van gelijk- soortige hoofdstraffen wordt eveneens bepaald door het maximum.

Art. 70. Bij samenloop op de wijze in de artikelen 65 en 66 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van over- tredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder verminde- ring straf opgelegd. , , - . • , -i

De straffen van hechtenis, vervangende hechtenis daaronder begrepen, mogen voor de overtredingen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan.

Art. 71. Indien iemand, na veroordeeling tot straf^ opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroor- deeling gepleegd, wordt de vroegere straf in rekening gebracht, met toepassing der bepalingen van dezen titel voor het geval van gelijktijdige berechting.

TITEL VIL

Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven alleen op klachte vervolgbaar.

Art 72. Indien een misdrijf dat alleen op klachte vervolg- baar is, gepleegd is tegen een minderjarige die den leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt of die, anders dan wegens ver-

(32)

kwisting, onder curateele gesteld is, geschiedt de klachte door zijn wettigen vertegenwoordiger in burgerlijke zaken.

Is deze de persoon tegen wien de klachte moest geschieden, dan kan de vervolging plaats hebben op klachte van den toezien den voogd of curator, of van het college met de toeziende voogdij of curateele belast, van de echtgenoote, van een bloedverwant in de rechte_ linie of, bij gebreke van deze, op klachte van een bloedver- want in de zijlinie tot den derden graad ingesloten.

Art. 73. Indien hij tegen wien het misdrijf is gepleegd, binnen den m het volgende artikel gestelden termijn overlijdt, kan, zonder verlenging van dien termijn, de vervolging geschieden op klachte van de ouders, van de kinderen of van den overlevenden echtge- noot, ten ware blijken mocht dat de overledene eene vervolging niet gewild heeft.

Art. 74. De klachte kan slechts worden ingediend gedurende drie maanden nadat de tot klachte gerechtigde kennis heeft bekomen van het gepleegde feit, indien hij binnen Nederlandsch-Indië, of gedurende negen maanden nadat hij daarvan kennis heeft bekomen, mdien hij buiten Nederlandsch-Indië verblijf houdt.

Art. 75. Hij die de klachte indient, blijft gedurende eene maand na den dag der indiening bevoegd haar in te trekken.

TITEL VIII.

Verval van het recht tot strafvordering en van de straf.

Art 76. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van den Nederlandsch-Indischen rechter, of van den Nederlandschen rechter, onherroepelijk is beslist.

Is het gewijsde afkomstig van een anderen rechter, dan heeft tegen denzelfden persoon wegens hetzelfde feit geene vervolging plaats in geval van :

1°. vrijspraak ;

2°. ontslag van rechtsvervolging, behalve wanneer het een feit betreft bedoeld bij de artikelen 4, 5 1°., 7 of 8;

3°. yeroordeeling gevolgd door geheele uitvoering, gratie of ver- jaring der straf.

Art. 77. Het recht tot strafvordering vervalt door den dood van den verdachte.

Art. 78. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:

1°. in één jaar voor alle overtredingen en voor de misdrijven door middel van de drukpers gepleegd;

2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;

3°. in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijdelijke gevan- genisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;

4°. in achttien jaren voor alle misdrijven waarop de doodstraf of levenslange gevangenisstraf is gesteld.

(33)

Art 79 De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen:

1" bii valschheid, valsche munt of muntschennis vangt de ter- mijn aan op den dag na dien waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is;

2° bij de misdrijven omschreven in de artikelen 287, 288, 289 en 292 op den dag na dien der bevrijding, of van den dood van hem tegen wien onmiddellijk het misdrijf gepleegd is;

3» bii de overtredingen omschreven in de artikelen 495, 496 en 497 op den dag na dien waarop, ingevolge de artikelen 1/

en 18 van het reglement op het houden van de registers van den burgerlijken stand voor de Europeesche en met deze Gelijkgestelde bevolking in Nederlandsch-Indië, de aldaar be- doelde registers waaruit zoodanige overtreding blijkt, ter griffie van den raad van justitie zijn overgebracht, of, indien artikel 30 van het reglement wordt toegepast, ter bewaarplaats door het hoofd van plaatselijk bestuur aangewezen.

Art. 80. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, mits die daad den vervolgde bekend of hem op de bij algemeene veror- dening voor gerechtelijke akten bepaalde wijze beteekend zij.

Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.

Art. 81. De schorsing der strafvervolging ter zake van een prae- judicieel geschil schorst de verjaring.

Art 82 Het recht tot strafvordering wegens overtredingen waarop geene andere hoofdstraf gesteld is dan geldboete, vervalt door vrijwillige betaling van het maximum der boete, en van de kosten indien er reeds vervolging heeft plaats gehad, op machtiging van den bevoegden ambtenaar van het Openbaar Ministerie binnen den termijn door hem te stellen.

Is nevens geldboete verbeurdverklaring op het feit gesteld, dan moeten tevens de aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen worden afgegeven of de waarde waarop zij door den m het eerste lid bedoelden ambtenaar worden geschat, voldaan worden

In de gevallen waarin de straf wordt verhoogd wegens herhaling, is die verhooging ook van toepassing, wanneer het recht tot straf- vordering wegens de vroeger gepleegde overtreding volgens het eerste en tweede lid van dit artikel is vervallen.

Art. 83. Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door den dood van den veroordeelde.

Art. 84. Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door ver- jaring. . ,. . . . .

De termijn dezer verjaring is bij overtredingen twee jaren, brj misdrijven door middel van de drukpers gepleegd vijf jaren, en brj andere misdrijven een derde langer dan de termijn der verjaring van het recht tot 'strafvordering.

In geen geval is de termijn der verjaring korter dan de duur der opgelegde straf.

(34)

Art. 85. De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

Bij ontvluchting van een veroordeelde uit het gesticht waarin hij zijne straf ondergaat, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op den dag na dien der ontvluchting.

De termijn loopt niet gedurende de bij algemeene verordening bevolen schorsing der tenuitvoerlegging, noch gedurende den tijd dat de veroordeelde, zij het ook ter zake van eene andere veroordeeling, in verzekerde bewaring is.

TITEL IX.

Beteekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen.

Art._8f\ Waar van misdrijf in het algemeen of van eenig mis- drijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder mede- plichtigheid aan en poging tot dat misdrijf begrepen, voor zoover niet uit eenige bepaling het tegendeel volgt.

Art. 87. Aanslag bestaat zoodra eene strafbare poging tot het voorgenomen feit aanwezig is.

Art. 88. Samenspanning bestaat zoodra twee of meer personen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen.

Art. 89. Met het plegen van geweld wordt gelijkgesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht.

Art. 90. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt verstaan:

ziekte of verwonding die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat;

voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroeps- bezigheden ;

verlies van het gebruik van eenig zintuig;

verminking ; verlamming ;

storing der verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft ;

afdrijving of dood van de vrucht eener vrouw.

Art. 91. Nederlander is hij die dezen staat bezit volgens de wet ter uitvoering van artikel 6 der grondwet.

_Met den Nederlander staat gelijk ieder ander wiens uitlevering bij algemeene verordening is verboden.

Art. 92. Onder ambtenaren worden begrepen alle inlandsche hoofden en hoofden van vreemde oosterlingen die wettig gezag oefenen.

Onder ambtenaren en onder rechters worden begrepen scheids- rechters ; onder rechters zij die administratieve rechtsmacht oefenen.

Allen die tot de gewapende macht behooren, worden mede als ambtenaren beschouwd.

(35)

Art. 93. Schipper is elk gezagvoerder van een vaartuig of die

dezen vervangt. •,•,••, Opvarenden zijn allen die zich aan boord bevinden met uitzon-

dering van den schipper.

Schepelingen zijn allen die zich als scheepsoflicieren oi scneeps- gezellen aan boord bevinden.

Art. 94. Onder Nederlandsche schepen worden verstaan die vaar- tuigen welke door de wet betrekkelijk de afgifte van zeebrieven en vergunningen tot het voeren der Nederlandsche vlag als zee- schepen worden aangemerkt.

Art. 95. Onder Nederlandsen-Indische schepen worden verstaan:

lo. die vaartuigen welke door de algemeene verordening betref- fende de zeebrieven en jaarpassen in Nederlandsch-Indië als zeeschepen worden aangemerkt;

2°. de vaartuigen der gouvernements-marine die buiten de tonnen in zee varen.

Art. 96. Onder vijand worden begrepen opstandelingen.

Onder oorlog worden begrepen vijandelijkheden met leenroerige en bondgenootschappelijke staten, alsmede burgeroorlog.

Onder tijd van oorlog wordt begrepen de tij d waarin oorlog dreigende is.

Art. 97. Door dag wordt verstaan een tijd van vier en twintig- uren, door maand een tijd van dertig dagen.

Art. 98. Door nacht wordt verstaan de tijd tusschen zons- ondergang en zonsopgang.

Art. 99. Onder inklimming wordt begrepen ondergraving. alsmede het overschrijden van slooten of grachten tot afsluiting dienende.

Art. 100. Onder valsche sleutels worden begrepen alle tot opening van het slot niet bestemde werktuigen.

Art. 101. Onder vee worden verstaan paarden, ezels, runderen, buffels, herten, schapen, bokken, geiten en varkens.

Art. 102. Onder wettelijk voorschrift en onder wettelijke straf- bepaling worden verstaan de voorschriften van _ algemeene ver- ordeningen en van reglementen en keuren van politie.

S l o t b e p a l i n g .

Art. 103. De bepalingen der acht eerste Titels van dit Boek zijn ook toepasselijk op feiten waarop bij andere wettelijke voorschriften straf is gesteld, tenzij bij de wet of bij Koninklijk Besluit anders is bepaald.

(36)

M i s d r i j v e n . TITEL I.

Misdrijven tegen de veiligheid van den Staat.

Art. 104. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den Koning de regeerende Koningin of den Regent van het leven of

vrijheid te berooven of tot regeeren ongeschikt te maken, wordt gestraft met de doodstraf, met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.

Art. 105. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den Gouverneur-Generaal of den waarnemenden Gouverneur-Generaal van het leven of de vrijheid te berooven of tot uitoefening van de regeermg ongeschikt te maken, wordt gestraft met de doodstraf met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig

jaren. <= s Art. 106. De aanslag ondernomen met het oogmerk om het grondgebied van den Staat geheel of gedeeltelijk onder vreemde neerschappij te brengen of om een deel daarvan af te scheiden wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste

twintig jaren. s

Art. 107. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den grondwettigen regeeringsvorm of de orde van troonopvolging te vernietigen of op onwettige wijze te veranderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 108. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den wettigen regeeringsvorm van Nederlandsch-Indië te vernietigen of op onwettige wijze te veranderen, wordt gestraft met gevangenis- straf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 109. Als schuldig aan opstand wordt gestraft met gevangenis- straf van ten hoogste vijftien jaren :

1°. hij die een aanslag onderneemt om ingezetenen of anderen tegen het m Nederlandsch-Indië gevestigde gezag in de wapenen

te brengen ; r

2". hij die de wapenen voert tegen het in Nederlandsch-Indië gevestigd gezag.

Art. 110. De samenspanning tot een der in de artikelen 104—109 omschreven misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.

Art. III. Hij die hetzij met eene buitenlandsche mogendheid hetzij met een Indisch vorst of volk in verstandhouding treedt^

(37)

met het oogmerk om hen tot het plegen van vijandelijkheden of het voeren van een oorlog tegen den Staat te bewegen, hen in het daartoe opgevatte voornemen te versterken, hun daarbij hulp toe te zeggen of bij de voorbereiding hulp te verleenen, wordt gestraft met gevan- genisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Indien de vijandelijkheden worden gepleegd of de oorlog uitbreekt, wordt de doodstraf of levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

Art. 112. Hij die opzettelijk bescheiden, berichten of inlichtin- gen omtrent eenige zaak waarvan hij weet dat de geheimhouding door het belang van den Staat wordt geboden, hetzij openbaar- maakt, hetzij aan eene buitenlandsche mogendheid, een Indisch vorst of volk mededeelt of in handen speelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.

Art. 113. Hij die eene hem van regeeringswege opgedragen onder- handeling met eene buitenlandsche mogendheid, een Indisch vorst of volk opzettelijk ten nadeele van den Staat voert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.

Art. 114. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft :

1°. hij die, ingeval van een oorlog waarin Nederland niet betrok- ken is, opzettelijk eenige handeling verricht waardoor de onzijdigheid van den Staat wordt in gevaar gebracht, of eenig bijzonder voorschrift tot handhaving der onzijdigheid van regee- ringswege gegeven en bekendgemaakt, opzettelijk overtreedt ; 2°. hij die, in tijd van oorlog, eenig voorschrift van regeerings-

wege in het belang der veiligheid van den Staat gegeven en bekendgemaakt, opzettelijk overtreedt.

Art. 115. De Nederlander die vrijwillig in krijgsdienst treedt bij eene buitenlandsche mogendheid, wetende dat deze met den Staat in oorlog is, of in het vooruitzicht van een oorlog van deze met den Staat, wordt, in het laatste geval indien de oorlog uitbreekt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 116. De Nederlander of de ingezetene van Nederlandsch- Indië die vrijwillig in krijgsdienst treedt bij een Indisch vorst of volk, wetende dat deze vorst of dit volk met den Staat in oorlog is, of in het vooruitzicht van een oorlog van deze met den Staat, wordt, in het laatste geval indien de oorlog uitbreekt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 117. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren wordt gestraft hij die opzettelijk; in tijd van oorlog, den vijand hulp verleent of den Staat tegenover den vijand benadeelt.

Levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig- jaren wordt toegepast indien de dader :

1°. eenige kaart, plan, teekening of beschrijving van militaire werken, of eenige inlichting betreffende militaire bewegingen of ontwerpen den vijand mededeelt of in handen speelt ; 2°. als verspieder den vijand dient of een verspieder des vijands

opneemt, verbergt of voorthelpt.

Ontwerp Wetboek Strafrecht N.-I. ~ (voor de Europeanen.)

(38)

De doodstraf, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt toegepast indien de dader :

1°. eenige versterkte of bezette plaats of post, eenig middel van gemeenschap, eenig magazijn, eenigen krijgsvoorraad of eenige krijgskas, of wel de vloot of het leger of eenig deel daarvan aan den vijand verraadt, in 's vijands macht brengt, vernielt of onbruikbaar maakt, of eenige tot afweer of aanval beraamde of uitgevoerde onderwaterzetting of ander militair werk belet, belemmert of verijdelt ;

2°. hetzij oproer, hetzij muiterij of desertie onder het krijgsvolk te weeg brengt of bevordert.

Art. 118. De samenspanning tot een der in artikel 117 omschreven misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.

Art. 119. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft hij die, in tijd van oorlog, zonder oogmerk om den vijand hulp te verleenen of den Staat tegenover den vijand te benadeelen, opzettelijk :

1°. een verspieder des vijands opneemt, verbergt of voorthelpt;

2°. desertie van een krijgsman, in dienst van den Staat, te weeg brengt of bevordert.

Art. 120. Hij die, in tijd van oorlog, eenige bedriegelijke han- deling pleegt bij levering van benoodigdheden ten dienste van de vloot of het leger, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.

Met dezelfde 'straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over de leve- ring der goederen belast, de bedrieglijke handeling opzettelijk toelaat.

Art. 121. Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 104 en 105 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 37 n°. 1—4 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 106—118 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 37 n°. 1 en 2 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens het in artikel 120 omschreven misdrijf, kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft en van de in artikel 37 n°. 1—3 vermelde rechten, en kan openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden gelast.

Art. 122. De straffen gesteld op de in artikelen 117—120 om- schreven feiten, zijn toepasselijk indien een dier feiten wordt gepleegd tegen of met betrekking tot de bondgenooten van den Staat in een gemeenschappelijken oorlog.

TITEL II.

Misdrijven tegen de Koninklijke waardigheid en tegen de waardigheid van den Gouverneur-Generaal.

Art. 123. De aanslag op het leven of de vrijheid van de niet- regeerende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Door de regering heeft nog geen vergelijkend onderzoek naar de mate waarin mensensmokkel plaatsvindt naar landen waar de strafbedreiging veel hoger of juist veel lager

Het voorgestelde artikel 240c stelt strafbaar het zich of een ander middelen, gelegenheid of inlichtingen (trachten te) verschaffen tot het plegen van een seksueel misdrijf

− Zoals uit figuur 1 blijkt, worden (relatief) de meeste overvallen gepleegd op vrijdag en zaterdag / vinden op donderdag relatief veel overvallen plaats / worden op zondag de

Uit onderzoek van Gromet en Darley (2009) is gebleken dat ernst van de misdaad en de mate waarin slachtoffer en dader het gevoel hebben dat ze een identiteit delen met

Daarnaast wordt verwacht dat, wanneer het perspectief wordt genomen, respondenten minder sympathie zullen hebben voor de dader die een ernstig misdrijf heeft begaan vergeleken met

Op 11 mei 2006 – een maand voordat het eindverslag van de commissie wordt gepubliceerd – verschijnt in het weekblad Intermediair een artikel over onderzoek naar de effecten

In de figuur zie je de groei van het aantal DNA-persoonsprofielen in de DNA-databank in de periode 2001 tot 2007.. De figuur staat ook vergroot op

Er is namelijk een redelijk grote kans dat er bij de niet-geteste personen nog één of meer personen zijn waarvan het DNA-persoonsprofiel past bij