• No results found

Reigerlaan 9 te Vlaardingen. rapport 2104

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Reigerlaan 9 te Vlaardingen. rapport 2104"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Reigerlaan 9 te Vlaardingen

rapport 2104

(2)
(3)

Vlaardingen, Reigerlaan 9

Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven

P.L.M. Hazen

(4)

Colofon

ADC Rapport 2104

Vlaardingen, Reigerlaan 9

Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven

Auteur: P.L.M. Hazen

In opdracht van: gemeente Vlaardingen

Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld

© ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, juni 2012

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Autorisatie:

R. Torremans

ISSN 1875-1067

ADC ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Tel 033 299 8181 Fax 033 299 8180 Email info@archeologie.nl

(5)

Inhoudsopgave

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied 4

Samenvatting 5

1 Inleiding 7

1.1 Algemeen 7

1.2 Vooronderzoek 7

1.3 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen 8

1.4 Opzet van het rapport 9

2 Methoden 9

3 Resultaten 10

3.1 Fysisch geografisch onderzoek (M. Bouman) 10

3.1.1 Inleiding 10

3.1.2 Methoden 10

3.1.3 Achtergrond 11

3.1.4 Resultaten 12

3.1.5 Paleogeografische ontwikkeling 15

3.2 Sporen en structuren 16

3.3 Vondstmateriaal 17

4 Synthese 17

4.1 Algemeen 17

4.2 Bodemopbouw 17

4.3 Bewoningsniveaus 17

4.4 Beantwoording van de onderzoeksvragen 18

5 Waardering en selectieadvies 19

5.1 Waardering van de vindplaats 19

5.2 Selectieadvies 19

Literatuur 21

Lijst van afbeeldingen 21

Lijst van tabellen 21

Bijlage 1: Sporenkaarten 22

Bijlage 2: Profielen 24

Bijlage 3: Sporenlijst 26

Bijlage 4: Vondstenlijst 27

Bijlage 5: Profielbeschrijving per werkput 28

Bijlage 6: Resultaten AMS 14C onderzoek 29

Verklarende woordenlijst 30

Afkortingen in de database 32

(6)

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied

Provincie: Zuid-Holland Gemeente: Vlaardingen

Plaats: Vlaardingen, Holy Zuidoost

Toponiem: Reigerlaan 9

Kadastrale gegevens: K951

Kaartblad: 37E

Coördinaten: NW: 84.216 / 438.546

NO: 84.256 / 438.562 ZW: 84.235 / 438.494 ZO: 84.275 / 438.508

Projectverantwoordelijke: P. Hazen

Bevoegde overheid: Gemeente Vlaardingen Deskundige namens de bevoegde overheid: T. de Ridder

ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code): 37144

ADC-projectcode: 4110316

Complex en ABR codering: Onbekend (XXX)

Periode(n): Late IJzertijd - Romeinse tijd

KNA versie: 3.1

Geomorfologische context: Oeverafzettingen op veen NAP hoogte maaiveld: 1,85 tot 2,20 m -NAP Maximale diepte onderzoek: Ca. 2,5 m -MV

Uitvoering van het veldwerk: 28 & 29 september 2009

Beheer en plaats documentatie: Archeologisch depot van het Vlaardings Archeologisch kantoor (VLAK)

e-depot link: http://persistent-identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl:ui:13-v94v-la

(7)

Samenvatting

In opdracht van de gemeente Vlaardingen heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Reigerlaan 9, in het kader van de nieuwbouw van een school voor speciaal basisonderwijs. Tijdens het

booronderzoek zijn twee potentiële woonniveaus vastgesteld: in de top van de oeverafzettingen, die in het zuidelijk deel zijn afgedekt door een vegetatielaag, en in de top van het veenpakket, waarin zich een laagje veraard veen bevindt met daarop een humeuze, omgewerkte laag. De omgewerkte laag is gedateerd in 331 voor Chr.

De waargenomen bodemopbouw tijdens het proefsleuvenonderzoek kwam overeen met de resultaten van het booronderzoek. Tijdens het onderzoek is op de beide potentiële woonniveaus een vlak aangelegd. Op het bovenste bewoningsniveau in de top van de oeverafzettingen zijn geen sporen aangetroffen. Op het woonniveau in de top van het veraarde veen is een smalle greppel gevonden, die vanuit de humeuze kleilaag is gegraven. Deze laag is gedateerd in de overgang van de Midden naar de Late IJzertijd. De greppel is dus vermoedelijk eveneens in deze periode te dateren, al is een datering in de Romeinse tijd ook nog mogelijk. Mogelijk behoort de greppel tot een groter complex voor waterregulering. In de Tureluurstraat is namelijk een soortgelijke greppel aangetroffen. In het noordelijk deel van het plangebied is dit bewoningsniveau geërodeerd door een grote geul.

De aangetroffen archeologische resten zijn gewaardeerd als niet behoudenswaardig. Bovendien bevinden deze resten zich op een bewoningsniveau dat door de geplande grondwerkzaamheden niet wordt verstoord. De archeologische resten kunnen wel beschadigd raken, omdat er op de locatie wordt geheid.

ADC ArcheoProjecten adviseert de gemeente Vlaardingen om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.

Periode Tijd in jaren

Nieuwe tijd 1500 - heden

Nieuwe tijd C 1850 - heden

Nieuwe tijd B 1650 - 1850 na Chr.

Nieuwe tijd A 1500 - 1650 na Chr.

Middeleeuwen: 450 – 1500 na Chr.

Late Middeleeuwen B / Late Middeleeuwen 1250 - 1500 na Chr.

Late Middeleeuwen A / Volle Middeleeuwen 1050 - 1250 na Chr.

Vroege Middeleeuwen D / Ottoonse periode 900 - 1050 na Chr.

Vroege Middeleeuwen C / Karolingische tijd 725 - 900 na Chr.

Vroege Middeleeuwen B / Merovingische tijd 525 - 725 na Chr.

Vroege Middeleeuwen A / Volksverhuizingstijd 450 - 525 na Chr.

Romeinse tijd: 12 voor Chr. – 450 na Chr.

Laat-Romeinse tijd 270 - 450 na Chr.

Midden-Romeinse tijd 70 - 270 na Chr.

Vroeg-Romeinse tijd 12 voor Chr. - 70 na Chr.

IJzertijd: 800 – 12 voor Chr.

Late IJzertijd 250 - 12 voor Chr.

Midden-IJzertijd 500 - 250 voor Chr.

Vroege IJzertijd 800 - 500 voor Chr.

Bronstijd: 2000-800 voor Chr.

Late Bronstijd 1100 - 800 voor Chr.

Midden-Bronstijd 1800 - 1100 voor Chr.

Vroege Bronstijd 2000 - 1800 voor Chr.

Neolithicum (Jonge Steentijd): 5300 – 2000 voor Chr.

Mesolithicum (Midden-Steentijd): 8800 – 4900 voor Chr.

Paleolithicum (Oude Steentijd): tot 8800 voor Chr.

Bron: Archeologisch Basis Register 1992

(8)

 

 

 

                                    

BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RT BOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RTBOTLEK RT DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIER DE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIERDE LIER

GEERVLIET GEERVLIET GEERVLIET GEERVLIET GEERVLIET GEERVLIET GEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIETGEERVLIET HEENVLIET HEENVLIET HEENVLIET HEENVLIET HEENVLIET HEENVLIET HEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIETHEENVLIET

HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RT HOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RTHOOGVLIET RT MAASDIJK

MAASDIJK MAASDIJK MAASDIJK MAASDIJK MAASDIJK MAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJKMAASDIJK

MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLAND MAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLANDMAASLAND

MAASSLUIS MAASSLUIS MAASSLUIS MAASSLUIS MAASSLUIS MAASSLUIS MAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUISMAASSLUIS

PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RT PERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RTPERNIS RT

RHOON RHOON RHOON RHOON RHOON RHOON RHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOONRHOON

ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDS ROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDSROTTERDAM ALBRANDS ROZENBURG ZH

ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZH ROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZHROZENBURG ZH

SCHIEDAM SCHIEDAM SCHIEDAM SCHIEDAM SCHIEDAM SCHIEDAM SCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAMSCHIEDAM SCHIPLUIDEN

SCHIPLUIDEN SCHIPLUIDEN SCHIPLUIDEN SCHIPLUIDEN SCHIPLUIDEN SCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDENSCHIPLUIDEN

VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGEN VLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGENVLAARDINGEN

ZWARTEWAAL ZWARTEWAAL ZWARTEWAAL ZWARTEWAAL ZWARTEWAAL ZWARTEWAAL ZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAALZWARTEWAAL

bron: Geodan

 

 

                                           

75000 80000 85000 90000

435000440000445000

NN NNNNNNN

5000m 5000m 5000m 5000m 5000m 5000m 5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m 00

0 00 000 0 0 00 0000000000000000000000000000000000000

© ADC 2012

© ADC 2012

© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012

Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied.

(9)

1 Inleiding

1.1 Algemeen

In opdracht van de gemeente Vlaardingen heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Reigerlaan 9 (afb. 1), in het kader van de nieuwbouw van een school voor speciaal basisonderwijs. Hierbij vinden grondwerkzaamheden tot circa 1 m diepte plaats en er wordt geheid. Vooronderzoek (zie

§1.2) heeft aangetoond dat zich op deze locatie potentiële woonniveaus bevinden. De voorgenomen bouwplannen zullen deze woonniveaus mogelijk ernstig beschadigen.

Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 2000 m2 en ligt momenteel braak. De oude

bebouwing is voorafgaand aan het onderzoek gesloopt. Het gebied ligt in de wijk Holy Zuidoost en wordt begrensd door de Reigerlaan in het noorden, door bebouwing in het oosten en westen en een grasveld in het zuiden. In het gebied zijn drie proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 216 m2.

Het veldwerk is uitgevoerd op 28 en 29 september 2009. In die periode zijn de proefsleuven aangelegd en onderzocht conform het Programma van Eisen (PvE), dat door T. de Ridder en R.

Terluin is opgesteld.1 Dit ontwerp is goedgekeurd door T. de Ridder van het Vlaardings Archeologisch Kantoor (VLAK) te Vlaardingen. De vondsten en bijbehorende documentatie die tijdens het IVO zijn verzameld, worden na afronding van de rapportage gedeponeerd in het depot van het VLAK te Vlaardingen.

Het veldteam bestond uit de volgende personen: P. Hazen (projectverantwoordelijke), R. van ’t Veer en B. Tunker (veldtechnici), en J. Moerland (kraanmachinist van de firma Verkade). De bij dit project betrokken fysisch geograaf was M. Bouman, Senior archeoloog was R. Torremans.

Het vondstmateriaal is bestudeerd door S. Ostkamp (aardewerk). Controle en coördinatie van documentatie en vondstverwerking is uitgevoerd door M. Nieuwenhuijsen en J.W. Beestman.

De contactpersoon bij de gemeente Vlaardingen is J. Kerkhof.

1.2 Vooronderzoek

In verband met toekomstige ontwikkelingen in het plangebied Holy Zuidoost is een eerste archeologische inventarisatie in het onderzoeksgebied uitgevoerd in 2007 door Torremans en De Ridder.2 De wijk Holy is vanaf ca. 1960 aangelegd, waarbij de bodem is opgehoogd. Tot die tijd is het plangebied in gebruik geweest als weidegrond.

Holy ligt geologisch gezien in een overgangsgebied. In de IJzertijd en de Romeinse tijd hebben door het zuidelijk deel kreken gestroomd, waardoor daar zand en zandige kleiafzettingen in de ondergrond aanwezig zijn (Zie voor periodisering tabel 1). Langs de kreken liggen oeverwallen. Dit zijn natuurlijke hoogtes die uitermate geschikt zijn voor bewoning. In Holy zijn dan ook diverse vindplaatsen bekend op deze oeverwallen. In het gebied liggen ook iets hogere veenkussens, waarop bewoning mogelijk is. Deze veengebieden worden al aan het begin van de IJzertijd (ca. 650 voor Chr.) in gebruik genomen. Een goed voorbeeld van een veenboerderij is de plattegrond die in 1966 in de wijk Holy ter hoogte van de Lepelaarsingel is aangetroffen.3

Vanaf de 3e en 2e eeuw voor Chr. vestigen de boeren zich ook op de oeverwallen. Na een bewoningshiaat rond de jaartelling worden de oeverwallen halverwege de 1e eeuw na Chr. weer intensief bewoond. Vooral in Holy Zuidwest zijn zeer veel vindplaatsen uit de Romeinse tijd bekend.

In deze periode gaan de inheemse boeren ook de waterhuishouding reguleren, door middel van dammen en duikers.

1De Ridder & Terluin 2009, goedgekeurd 1-9-2009.

2 Torremans & De Ridder 2007.

3 VLAK-code 4.002.

(10)

In de Laat-Romeinse tijd, rond 250 na Chr. is het gebied opnieuw verlaten. Vervolgens is het pas weer in gebruik genomen na de stichting van het grafelijk hof in ca. 1000 na Chr. Vanaf toen is het gebied rond Vlaardingen vanuit het centrum ontgonnen. Voor Holy Zuid beginnen de ontginningen in de 11e en het begin van de 12e eeuw. Hierbij zijn de boerderijen gebouwd op de zandige oeverwallen, en is het gebied ingedeeld in een onregelmatige verkaveling, de blokverkaveling.

Nadat het grafelijk hof in 1206 in delen werd verkocht of in leen gegeven, zijn er diverse kastelen in het gebied opgericht. Hoewel deze kastelen tijdens diverse twisten zijn afgebroken en weer opgebouwd, bleef de structuur van het gebied, met verkavelingspatronen, boerderijen en kasteelterreinen eeuwenlang intact. Pas met de aanleg van de wijk Holy in de jaren ’60 van de vorige eeuw, komt er een volledig nieuwe structuur in het gebied.

Recentelijk hebben er in de directe omgeving van het onderzoeksgebied diverse onderzoeken plaatsgevonden. In het plangebied Toekomst-Noord, aan de Spechtlaan, heeft De Kruif een booronderzoek uitgevoerd.4 Hierbij werd een mogelijke akkerlaag aangetroffen en is uit een restgeul aardewerk uit de IJzertijd tot en met de Vroeg-Romeinse tijd opgeboord.5 Vervolgens is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, waarbij echter geen bewoningssporen werden

aangetroffen.6 In 2009 heeft ook een booronderzoek in het plangebied aan de Tureluurstraat plaatsgevonden, waarbij in de oeverafzettingen aardewerk uit de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen is opgeboord.7

Voor het huidige plangebied is door Holl en Van Lil een booronderzoek uitgevoerd.8 Er zijn twee potentiële woonniveaus vastgesteld: in de top van de oeverafzettingen, die in het zuidelijk deel zijn afgedekt door een vegetatielaag, en in de top van het veenpakket, waarin zich een laagje veraard veen bevindt met daarop een omgewerkte laag. Op basis van de aanwezigheid van de

woonniveaus is een proefsleuvenonderzoek geadviseerd.

1.3 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen

Het IVO in de vorm van proefsleuven heeft tot doel de aard, omvang en kwaliteit (gaafheid en conservering) vast te stellen van de vindplaats(en) in het gebied om te komen tot een definitief oordeel over de behoudenswaardigheid ervan. Daarnaast moeten gegevens verkregen worden om hetzij verder archeologisch onderzoek mogelijk te maken, hetzij adequate maatregelen voor behoud en beheer te kunnen treffen. Specifiek voor het plangebied had het onderzoek verder tot doel grondmonsters te verzamelen, omdat de locatie geschikt lijkt om vraagstellingen omtrent het paleolandschap en agrarische activiteiten te beantwoorden.

In het PvE zijn verschillende onderzoeksvragen gesteld. Deze worden in dit rapport beantwoord op basis van hetgeen in de proefsleuven is aangetroffen.

De volgende onderzoeksvragen zijn in het PvE gesteld:

1. Zijn er in het onderzoeksgebied archeologische waarden uit de prehistorie, Romeinse tijd of de Middeleeuwen aanwezig?

2. Als er archeologische waarden zijn aangetroffen, wat is de aard, datering, omvang (horizontaal en verticaal) en complexiteit daarvan?

3. Wat is de bodemkundige context van het plangebied? Komt deze overeen met het booronderzoek van Holl en Van Lil?

4. In welke mate komen eventueel aangetroffen archeologische resten overeen met de verwachtingen hiervoor? Mede op basis van eerder onderzoek wordt uitgegaan van een hoge archeologische verwachting voor bewoningssporen op de oeverwallen en de top van het veraarde veen. Worden deze verwachtingen bevestigd door het onderzoek?

5. Zijn de archeologische resten behoudenswaardig? Voor de waardestelling van

aangetroffen vindplaatsen dienen de waarden ‘fysieke kwaliteit’ en ‘inhoudelijke kwaliteit’

(en de hieronder vallende criteria) gebruikt te worden.

4 De Kruif 2008.

5 ARCHIS vondstmelding 406239.

6 Van der Mark 2009.

7 De Kruif 2009; ARCHIS waarneming 41953.

8Holl & Van Lil 2009.

(11)

1.4 Opzet van het rapport

Dit rapport betreft een standaardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.1 -specificatie VS05). In dit rapport worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd, waarna de eerste conclusies volgen. Dit onderzoek vormt geen eindstation, maar de basis van waaruit verder synthetiserend onderzoek kan plaatsvinden. Bij dit synthetiserend onderzoek kan, indien nodig, altijd worden teruggegrepen op de basisgegevens die zich achterin het rapport bevinden.

Na de samenvatting en dit inleidende hoofdstuk volgt een omschrijving van de

onderzoeksmethoden in hoofdstuk 2. Vervolgens zullen de verschillende deelonderzoeken aan de orde komen. De auteurs staan telkens bij de betreffende hoofdstukken vermeld. Allereerst worden de resultaten van het fysisch geografisch onderzoek behandeld in hoofdstuk 3.1. Vervolgens worden de sporen en structuren (3.2) en het vondstmateriaal (3.3) beschreven. Hierna volgt de synthese in hoofdstuk 4, en wordt de vindplaats gewaardeerd en het selectieadvies omschreven in hoofdstuk 5.

2 Methoden

Het onderzoek is uitgevoerd conform de KNA 3.1 en het PvE.9 Tijdens het IVO zijn drie

proefsleuven aangelegd. Het puttenplan is opgesteld volgens de Leidraad Proefsleuven.10 Omdat in het onderzoeksgebied vindplaatsen uit de IJzertijd met een maximale omvang van 200 m2 aangetroffen kunnen worden, is gekozen voor Leidraad strategie A1: proefsleuven met een stippellijnconfiguratie. Gezien een overwegend ruwweg oost-west oriëntatie van de gebouwen worden de sleuven noord-zuid aangelegd. De proefsleuven waren 4 m breed en 20 m lang. Door de aanwezigheid van bomen in het onderzoeksgebied was het noodzakelijk het formaat van de proefsleuven iets aan te passen. De twee zuidelijke sleuven zijn iets kleiner geworden en de noordelijke put is verlengd, zodat het aantal te onderzoeken m2 intact bleef.

In het PvE is een werkwijze voorgesteld waarbij er twee vlakken worden aangelegd, aangezien er mogelijk twee bewoningsniveaus aanwezig zijn. Bij de afwezigheid van sporen op het eerste vlak kon direct worden verdiept naar het tweede vlak. Dit vlak is gedocumenteerd. Vanwege de diepte van het onderzoek moesten de proefsleuven getrapt worden aangelegd, waarbij het tweede vlak een omvang van 4 bij 20 m had. Zodoende is het eerste vlak op een grotere schaal onderzocht. De proefsleuven waren hier ca. 6 m breed.

De vlakken zijn machinaal aangelegd, zonder schaafbak. Tijdens de aanleg van het vlak zijn vondsten in vakken van 4 x 5 m verzameld. Grondsporen zijn direct ingekrast. De vlakken en de stort zijn met behulp van een metaaldetector onderzocht. Vervolgens is het vlak en ieder spoor daarin gefotografeerd en getekend met een robotic Total station (rTS), waarmee ook om de 5 m een waterpashoogte is bepaald. Het aangetroffen grondspoor is met de hand gecoupeerd waarbij vondsten zijn verzameld. De coupe is gefotografeerd en getekend op schaal 1:20. Het spoor is bemonsterd voor archeobotanisch onderzoek.

Tijdens het aanleggen van het diepste vlak zijn om de 5 m profielkolommen aangelegd. De kolommen zijn gefotografeerd en getekend (op schaal 1:20) en vervolgens beschreven door een fysisch geograaf. Op twee locaties zijn verschillende lagen uit het profiel bemonsterd door middel van een pollenbak.

9 De Ridder & Terluin, 2009.

10 Borsboom & Verhagen 2009.

(12)

84200 84300

438400438500438600

NN NNNNNNN

25m25m 25m25m 25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m25m 00

00 000000000000000000000

111111111

222222222 333333333

© ADC 2012

© ADC 2012

© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012 Legenda

Proefsleuven Plangebied Topografie

Afb. 2: De locatie van de werkputten in het plangebied.

3 Resultaten

3.1 Fysisch geografisch onderzoek (M. Bouman)

3.1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de opbouw en genese van het plangebied Vlaardingen Reigerlaan behandeld in relatie tot de archeologie. Hierbij is gebruik gemaakt van resultaten van eerdere onderzoeken en data die zijn verzameld gedurende dit proefsleuvenonderzoek. De

onderzoekslocatie is gelegen in het westelijk kustgebied.

3.1.2 Methoden

Voor het fysisch geografisch onderzoek is gebruik gemaakt van kolomopnamen in putwanden.

Hierbij zijn zowel lithologische lagen als archeologisch relevante lagen onderscheiden, zoals vegetatiehorizonten, cultuurlagen en eventuele sporen. De positie, lengte en diepte van de verschillende opnamen was afhankelijk van het doel waarvoor de put is aangelegd. Alle lagen zijn bemonsterd en beschreven op textuur, kleur, gehalte organische stof en andere lithologische en bodemkundige verschijnselen. De profielen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard

(13)

Boorbeschrijvingsmethode11 die de textuurbeschrijving conform NEN510412 hanteert. De kolomopnamen zijn gedaan in representatieve delen van het profiel.

3.1.3 Achtergrond

Het plangebied is gelegen in het zuidwestelijk kustgebied, ten noorden van de Nieuwe Waterweg.

In het gebied zelf komen fossiele kreken in de ondergrond voor. Verder richting het noorden zijn er minder kreken aanwezig en gaat het gebied langzaam over naar het westelijk veengebied. De ontwikkeling van dit gebied is sterk gekoppeld aan de ontwikkeling van de Holocene kust. De start van het Holoceen hangt samen met een stijging van de mondiale temperatuur van de atmosfeer.

Het afsmelten van het landijs en het opwarmen van het zeewater zorgen er voor dat de zeespiegel sterk begint te stijgen. In het westelijk deel van Nederland begint daardoor het grondwater te stijgen en delen worden overstroomd. Er ontstaat een open kust met daarachter diverse kreeksystemen.

Deze kreeksystemen zetten zandige en siltige klei af op de onderliggende pleistocene zanden. Dit zijn Vroeg-Holocene getijdeafzettingen die worden gerekend tot het Laagpakket van Wormer, behorende tot de Formatie van Naaldwijk (voormalige Afzettingen van Calais).13 Vanaf het Subboreaal (ca. 5000 jr. BP) is de stijging van de zeespiegel minder sterk en komt er meer sediment beschikbaar.14 Hierdoor begint de kust zich te sluiten. Er worden strandwallen gevormd, waarachter zich een groot veengebied begint te ontwikkelen. Dit veen wordt gerekend tot het Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop). Dit veengebied ontwikkelt zich op sommige locaties tot een hoogveen. Deze hogere veenkussens waren geschikt voor bewoning.

Aan het begin van het Subatlanticum (500-100 voor Chr.) komt het westelijk kustgebied weer onder grotere mariene invloed. Er ontstaat een nieuw krekensysteem door inbraken vanuit zee.15 Dit krekensysteem verschilt van de Vroeg-Holocene getijdeafzettingen. Door de vorming van dit pakket achter een gesloten kust is er een stabieler milieu, waarbij met name de grotere kreken langer op een locatie liggen. Langs deze grotere kreken liggen oeverwallen en buiten deze actieve zone worden voornamelijk overstromingsafzettingen en oeverafzettingen aangetroffen waarbinnen weinig differentiatie bestaat. Op de oeverwallen van de kreken zijn diverse vindplaatsen in de regio rondom Holy gevonden.16 Dit Laat-Holocene krekensysteem behoort tot het Laagpakket van Walcheren van de Formatie van Naaldwijk (voormalige Afzettingen van Duinkerke).17 Binnen de kreekafzettingen is er een differentiatie mogelijk in bedding, restgeul, oever en komafzettingen. De bedding- en geulafzettingen bestaan uit fijn zand tot uiterst siltige klei, zijn matig tot sterk gelaagd en kalkrijk. Beddingafzettingen liggen erosief op het onderliggende landschap. De oeverafzettingen bestaan uit kalkrijke zandige en siltige klei. Komafzettingen bestaan uit (humeuze) kalkloze siltige klei.

Daar de kreken zich in de loop van de tijd verplaatsen, is het mogelijk dat er meerdere fases in te herkennen zijn. Wanneer een kreeksysteem wordt verlaten, is er een afname in

overstromingsfrequentie waardoor het sediment fijner wordt (een fining upwards sequentie) en overgaat in humeuzere, soms zelfs venige afzettingen. Een fining upwards sequentie is vaak ook zichtbaar in oeverwallen, deze komen door continue sedimentatie steeds hoger te liggen in het landschap en worden daardoor minder vaak overstroomd. Het sediment dat op de oeverwal wordt afgezet, wordt dan ook steeds fijner.

Lokaal bestaat er nog een verdere onderverdeling van het Laagpakket van Walcheren in het

‘Vlaardingenstelsel’ waarbinnen kreken vallen, die in de IJzertijd en Romeinse tijd actief waren, en in het ‘Vlaardingendek’. Het Vlaardingendek is een overstromingslaag uit de winter van 1163-1164.18

11 Bosch 2007.

12 Nederlands Normalisatie Instituut 1989.

13 De Mulder et al. 2003.

14 Berendsen 1997.

15 Berendsen 1997.

16 Torremans & De Ridder 2005.

17 De Mulder et al. 2003.

18 Dasselaar & Nijdam 2008.

(14)

De ondergrond van Vlaardingen wordt gevormd door kreekafzettingen behorende tot het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk). Hierop ligt een veenpakket (Formatie van Nieuwkoop). Op de top van het veenpakket heeft mogelijk in de IJzertijd bewoning

plaatsgevonden.19 Op en deels ingesneden in dit veenpakket worden kreekafzettingen gevonden behorende bij het Laagpakket van Walcheren. Kreken uit de IJzertijd en Romeinse tijd worden gerekend tot het Vlaardingenstelsel.20 Eventuele bewoningsniveaus kunnen worden gevonden op de oevers van deze kreken. De top van de verschillende fases is te herkennen aan de overgang van kalkrijke naar kalkloze sedimenten en de overgang naar humeuze en venige pakketten.

Afb. 3: Profielkolom in werkput 3.

3.1.4 Resultaten

Er zijn drie sleuven aangelegd op het noordelijk deel van het terrein. Hierbij is de volgende bodemopbouw aangetroffen (zie bijlage 5). In het zuidelijk deel van put 1 was de profielopbouw als volgt: van 180 tot 200 cm –MV bestaat het profiel uit zwak kleiig veen (spoor 6000). Hierop bevindt zich een 25 cm dik pakket humeuze, zwak siltige, bruingrijze klei (spoor 5000). Hierboven ligt een 35 cm dik (120-155 cm –MV) venig pakket (spoor 4000). Dit pakket wordt afgesloten door enkele zwak siltige, grijze tot blauwgrijze kleilagen (spoor 2003 en 2002). Hierop ligt een sterk siltig kleipakket van 30 cm dik (spoor 2001). Dit gehele pakket is kalkloos. De top van het profiel wordt gevormd door een 50 cm dikke, schone, zwak siltige zandlaag (spoor 1000).

Dit profiel wordt als volgt geïnterpreteerd: de aangetroffen veenlaag behoort tot het Hollandveen.

Hierin ingeschakeld zijn een aantal kreekfasen te herkennen. Gekeken naar de geleidelijke

19Torremans & De Ridder 2005.

20Dasselaar & Nijdam 2008.

(15)

opeenvolging (geen erosie en hiaten) en de sedimentsamenstelling, humeuze kalkloze siltige klei, worden deze kleiige inschakelingen geïnterpreteerd als komafzettingen. Het bovenste pakket zand is ophoogzand.

In het noorden van put 1 werd er een geulvormige opvulling aangetroffen, welke de opbouw zoals hierboven beschreven doorsneed (zie afb. 4). Ter hoogte van de profielopname is een gutsboring gedaan tot 60 cm beneden het vlakniveau. Hierin was nog een inschakeling van veen te zien. De onderkant van de geulvulling bevindt zich zodoende op -4,7 m NAP (2,7 m –MV). In het diepste deel van de geul is de profielopbouw als volgt: op een diepte van 270 cm –MV ligt een pakket grijze klei met rietresten (spoor 3005). Hierop rustte een 130 cm dik pakket sterk gelaagde, uiterst siltige, kalkrijke, bruingrijze klei (spoor 3000). De gelaagdheid van dit pakket was zeer rommelig met verticale lagen, ook zaten er grote brokken veen en ander organisch materiaal in het profiel. Op dit rommelige pakket lag een 20 cm dik pakket bruingrijze sterk tot uiterst siltige, matig humeuze klei (spoor 3001). Van 80 cm tot en met 110 cm –MV bestond het profiel uit uiterst siltige grijze kalkloze klei (spoor 2000). Hierop lag een 80 cm dik pakket schoon, zwak siltig zand (spoor 1000).

Afb. 4. De noordzijde van de geul ter hoogte van profielkolom 2 in werkput 1. De verticale gelaagdheid en de humeuze geulopvullingen zijn duidelijk zichtbaar.

Deze opbouw wordt als volgt geïnterpreteerd: het onderste pakket grijze klei met rietresten bestaat uit oeverafzettingen. Deze zijn geërodeerd door een kreek met een diepte van ca. 130 cm. Deze kreek is opgevuld met uiterst siltige kleien. De aanwezigheid van brokken verspoeld materiaal en verticale gelaagdheid geven aan dat de afzetting van deze geulvulling niet heeft plaatsgevonden onder rustige omstandigheden maar dat er grote brokken sediment zijn geërodeerd en herafgezet in de geul. In een groot deel van de geul was een humeuze laag te vervolgen (spoor 3004). Deze is bemonsterd voor macrobotanisch onderzoek. Gezien het karakter van de verdere invulling van deze restgeul gaat het hier waarschijnlijk om verspoeld materiaal. In boring 2 van het

vooronderzoek is ook in deze geul geboord (afb. 5). Op een diepte van 305-330 cm –MV (-4,95 tot - 5,2 m NAP) is een pakket uiterst siltige klei met veel zandlagen aangetroffen dat erosief op de onderliggende laag lag. Het zandige pakket hierboven, 180-305 cm –MV, bevat veel plantenresten en schelpmateriaal en zal als zodanig ook tot de vulling van de geul behoren. Op deze locatie heeft de geul een diepere vulling van 150 cm dik.21

21 Holl & Van Lil 2009.

(16)

2

4

3

1

5

84220 84230 84240 84250 84260 84270 84280

438480438490438500438510438520438530438540438550438560438570

NN NNNNNNN

10m10m 10m10m 10m 10m10m 10m10m 10m10m 10m 10m10m 10m10m 10m10m 10m 10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m 00

00 0 000 0 00 0 000 0 00 0 000000000000000000000000000000

Legenda

vermoedelijke loop geul plangebied

proefsleuven en sporen

boringen vooronderzoek met nummer

© ADC 2012

© ADC 2012

© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012© ADC 2012

Afb. 5. Vermoedelijke loop van de geul op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek, in relatie tot de locatie van de boringen.

De profielopbouw in de putten 2 en 3 komt overeen en zal gezamenlijk behandeld worden. Deze opbouw is als volgt (zie ook afb. 3): van 150-170 cm –MV bestaat het profiel uit bruin, kalkloos, zwak kleiig veen (spoor 8000). De top van dit pakket is enigszins veraard (spoor 6000). Hierop ligt een 20 cm dik pakket sterk tot matig siltige, matig tot sterk humeuze klei (spoor 5000). In het profiel

(17)

is te zien dat deze laag op enkele plaatsen is omgewerkt. Hierop ligt een 80 cm dik sterk tot uiterst kalkloze, bruingrijze, uiterst tot sterk siltige klei (spoor 3000/30001). De bovenste 10 cm van dit pakket waren grijs en schoon (spoor 3050). Ook hierop lag weer een 40 cm dik pakket schoon zand (spoor 1000).

Dit profiel wordt als volgt geïnterpreteerd: het onderste pakket veen behoort tot het Hollandveen met daarop een dik pakket komafzettingen van het Laagpakket van Walcheren. In de top van dit pakket heeft enige bodemvorming plaatsgevonden. Bovenop dit pakket, onder het afdekkende zanddek, is een dunne laag afzettingen waargenomen, die vermoedelijk subrecent zijn (spoor 2000). Dit pakket is afgetopt in werkput 2. In werkput 3 is dit pakket niet waargenomen. Het bovenste pakket bestaat uit ophoogzand.

In werkput 3 is het profiel bemonsterd door middel van een pollenbak (vondstnummer 3, afb. 6). Uit de lagen spoor 6000 en 5000 is materiaal verzameld voor een AMS 14C datering. Het monster uit het veraarde veen (spoor 6000) bleek geen geschikt materiaal voor een analyse of datering te bevatten. Uit de humeuze kleilaag (spoor 5000) kon wel geschikt materiaal verzameld worden.

Deze laag is gedateerd in 331 voor Chr.22 De omgewerkte laag is dus gevormd in de overgang van de Midden naar de Late IJzertijd.

Afb. 6. De pollenbak in het westprofiel van werkput 3. De veraarde veenlaag en de bovenliggende, humeuze kleilaag zijn bemonsterd.

3.1.5 Paleogeografische ontwikkeling

Gedurende dit proefsleuvenonderzoek is er gekeken naar de bodemopbouw van de bovenste 150 tot 200 cm. Dit is aangevuld met gegevens uit het vooronderzoek om tot een completer

paleogeografisch beeld te komen. Op een diepte van ca. 5 m beneden maaiveld ligt een kleipakket

22 VNR 3: KIA 45719: BP 2281 ± 24. Zie bijlage 6.

(18)

dat wordt gerekend tot het Laagpakket van Wormer. Deze afzettingen dateren uit het Vroeg- Holoceen en zijn geïnterpreteerd als wadafzettingen op basis van de aanwezigheid van zandlagen.

Na het sluiten van de kust in het Subboreaal begint zich een veengebied te ontwikkelen. De veenpakketten die toen zijn gevormd behoren tot het Hollandveen. De top van dit veenpakket is in het noorden van het plangebied geërodeerd door de geul. In het zuidelijk deel ligt de top op ca. 150 cm beneden maaiveld en is enigszins veraard. Verder naar het noorden zullen deze inschakelingen steeds spaarzamer en dunner worden. Op de locatie van het plangebied zitten er in dit veenpakket veel kleiige inschakelingen. In het Subatlanticum worden door inbraken vanuit zee weer nieuwe kreken gevormd. De afzettingen die toen zijn gevormd, het Laagpakket van Walcheren, worden teruggevonden vanaf een diepte van ca. 150 cm in het zuiden van het plangebied is de top van dit pakket niet geërodeerd en is er een geleidelijke overgang van veen naar humeuze klei naar klei zichtbaar. Deze afzettingen zijn geërodeerd door een grote geul in het noorden van het plangebied.

3.2 Sporen en structuren

Alleen in werkput 3 is een spoor aangetroffen. Het gaat om een smalle greppel (spoor 1), die zuidwest-noordoost georiënteerd is (zie afb. 7). De greppel is gegraven in de kleilaag (spoor 5001) bovenop het veraarde veen. Deze laag is gedateerd in de overgang van de Midden naar de Late IJzertijd. De greppel is dus vermoedelijk eveneens in deze periode te dateren, al is een datering in de Romeinse tijd ook nog mogelijk. De greppel heeft zich nog ca. 10 cm ingesneden in het veraarde veen. Doordat de greppel slechts over enkele meters gevolgd kon worden, is het moeilijk iets te zeggen over de functie van het spoor. Mogelijk behoort de greppel tot een groter complex voor waterregulering. Bij een proefsleuvenonderzoek in de Tureluurstaat is een soortgelijke greppel aangetroffen, met dezelfde oriëntatie.23

Uit de greppel is een macrobotanisch monster genomen (vondstnummer 4). Het monster is onderzocht op zaden, onder andere om een AMS 14C datering uit te kunnen voeren. Er bleek geen geschikt materiaal voor een analyse of datering in het monster te zitten.

Afb. 7: De greppel (spoor 1) in vlak 2 van werkput 3, gezien vanuit het oosten.

23 Molthof 2011.

(19)

3.3 Vondstmateriaal

In het pakket oeverafzettingen (spoor 3000) in werkput 3 zijn tijdens de aanleg van het vlak vier vondsten gedaan. Het betreft een brokje mortel, een fragment baksteen en twee stuks aardewerk.

De twee stukjes aardewerk waren zeer gefragmenteerd maar konden nog wel worden gedetermineerd door S. Ostkamp. Eén fragment is een stukje steengoed uit de 19e eeuw. Het tweede fragment behoort tot een roodbakkende pot met spaarzaam loodglazuur en kan gedateerd worden tussen 1350 en 1550.

De vondsten zijn niet te koppelen aan sporen op de oeverafzettingen. Gezien de hoge

fragmentatiegraad en de uiteenlopende dateringen van de vondsten, is het vermoedelijk verspoeld vondstmateriaal. Tijdens het vooronderzoek is in boring 5, gelegen direct ten oosten van werkput 3, in een pakket oeverafzettingen een baksteenspikkel aangetroffen. Ook toen is geconcludeerd dat de vondst zich waarschijnlijk in een verspoelde context bevond.24

4 Synthese

4.1 Algemeen

De verwachtingen die op grond van het vooronderzoek zijn gesteld, kunnen op basis van het huidige onderzoek worden bevestigd. De waargenomen bodemopbouw tijdens het

proefsleuvenonderzoek komt overeen met de resultaten van het booronderzoek. Dit houdt ook in dat er twee potentiële bewoningsniveaus zijn aangetroffen.

4.2 Bodemopbouw

Op een diepte van ca. 5 meter beneden maaiveld ligt een kleipakket dat wordt gerekend tot het Laagpakket van Wormer, dat dateert uit het Vroeg-Holoceen. De afzettingen zijn geïnterpreteerd als wadafzettingen op basis van de aanwezigheid van zandlagen. Na het sluiten van de kust in het Subboreaal heeft zich een veenpakket ontwikkeld. De veenpakketten die toen zijn gevormd behoren tot het Hollandveen. Op de locatie van het plangebied zitten er in dit veenpakket veel kleiige inschakelingen. In het Subatlanticum worden er door inbraken vanuit zee weer nieuwe kreken gevormd. In het zuiden van het plangebied is de top van dit pakket niet geërodeerd en is er een geleidelijke overgang van veen naar humeuze klei naar klei zichtbaar. In het noordelijk deel van het plangebied zijn deze afzettingen geërodeerd door een grote geul. Deze geul heeft zich ingesneden tot in de top van het Hollandveen.

4.3 Bewoningsniveaus

Op basis van de bodemopbouw zijn twee potentiële bewoningsniveaus aangewezen. Het onderste niveau bevindt zich op de top van het veraarde veen, waarop een humeuze kleilaag is

aangetroffen. De omgewerkte laag is gedateerd in 331 voor Chr. Doordat de top van dit pakket niet is geërodeerd, kunnen er archeologische waarden uit de IJzertijd en Romeinse tijd aangetroffen worden. In het zuiden van werkput 3 is inderdaad een greppel gevonden. Deze greppel is ingegraven vanaf de omgewerkte kleilaag in het veen. Er zijn geen sporen in het veraarde veen aangetroffen. Verder zijn er ook geen vondsten waargenomen, die kunnen wijzen op een nabijgelegen nederzetting. In het noordelijk deel van het plangebied is dit bewoningsniveau geërodeerd door een grote geul. De mogelijke sporen die in relatie staan tot de greppel, zullen zich vermoedelijk ten zuiden en oosten van het onderzoeksgebied bevinden. Ten zuiden van het gebied, in de Tureluurstraat, is inderdaad een soortgelijke greppel aangetroffen.25

Het bovenste niveau bevindt zich in de top van de oeverafzettingen. In de vegetatiehorizont kan vondstmateriaal aangetroffen worden en onder deze laag bevindt zich een mogelijk sporenniveau.

Er zijn op dit niveau geen sporen aangetroffen. Wel zijn enkele vondsten gedaan in het pakket oeverafzettingen, maar deze liggen waarschijnlijk in verspoelde context.

24 Holl & Van Lil 2009.

25 Molthof 2011.

(20)

4.4 Beantwoording van de onderzoeksvragen

De onderzoeksvragen die in het Programma van Eisen zijn gesteld zullen hier worden beantwoord op basis van de bevindingen van het proefsleuvenonderzoek.

1. Zijn er in het onderzoeksgebied archeologische waarden uit de prehistorie, Romeinse tijd of de Middeleeuwen aanwezig?

Ja, er is één greppel aangetroffen, die op basis van de bodemopbouw gedateerd kan worden in de Midden of Late IJzertijd, of Romeinse tijd.

2. Als er archeologische waarden zijn aangetroffen, wat is de aard, datering, omvang (horizontaal en verticaal) en complexiteit daarvan?

Het spoor in het veraarde veen betreft een smalle greppel, die op basis van de

bodemopbouw gedateerd kan worden in de Midden of Late IJzertijd, of Romeinse tijd. De greppel is aangetroffen in het uiterste zuiden van werkput 3, en had ruwweg een zuidwest- noordoost oriëntatie. Na couperen bleek het spoor 6 cm diep te zijn. In het profiel was te zien dat de greppel is ingegraven vanuit de omgewerkte laag. Mogelijk behoort de greppel tot een groter complex voor waterregulering, aangezien een dergelijke greppel ook in de Tureluurstraat is gevonden.

3. Wat is de bodemkundige context van het plangebied? Komt deze overeen met het booronderzoek van Holl en Van Lil?

De bodemopbouw zoals vastgesteld bij dit proefsleuvenonderzoek is zeer goed te correleren aan die van het booronderzoek.26 Ook de interpretatie komt overeen. Er komt duidelijk naar voren dat aan de zuidzijde van het plangebied de top van het veen veraard is. De geul zoals aangetroffen tijdens dit proefsleuven onderzoek is niet als zodanig herkend in het booronderzoek. Boring 2 is wel in deze geul geplaatst.

4. In welke mate komen eventueel aangetroffen archeologische resten overeen met de verwachtingen hiervoor? Mede op basis van eerder onderzoek wordt uitgegaan van een hoge archeologische verwachting voor bewoningssporen op de oeverwallen en de top van het veraarde veen. Worden deze verwachtingen bevestigd door het onderzoek?

De verwachtingen worden gedeeltelijk bevestigd. Er zijn geen bewoningssporen op de oeverwallen aangetroffen. In de top van het veraarde veen zijn wel archeologische resten aangetroffen, die zijn ingegraven vanuit de omgewerkte laag. Het betreft een greppel uit de Romeinse tijd. Door de aanwezigheid van de geul in de noordelijke proefsleuf, behoort de greppel vermoedelijk tot een zuidelijker gelegen nederzetting of complex van

waterregulering.

5. Zijn de archeologische resten behoudenswaardig? Voor de waardestelling van

aangetroffen vindplaatsen dienen de waarden ‘fysieke kwaliteit’ en ‘inhoudelijke kwaliteit’

(en de hieronder vallende criteria) gebruikt te worden.

De aangetroffen archeologische resten zijn niet behoudenswaardig. Alleen in het uiterste zuidoosten van het onderzoeksgebied is een spoor aangetroffen; een greppel uit de Romeinse tijd. Mogelijk behoort de greppel tot een nederzetting of een complex van waterregulering, maar dit is op basis van het proefsleuvenonderzoek niet duidelijk.

Vermoedelijk ligt de kern van het complex ten zuiden of oosten van het onderzoeksgebied.

De volledige waardering is beschreven in hoofdstuk 5.

26 Holl & Van Lil 2009.

(21)

5 Waardering en selectieadvies

5.1 Waardering van de vindplaats

De waardestelling, zoals voorgeschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.1, specificatie VS06) gebeurt op drie niveaus: belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit. De eerste is niet van toepassing omdat de vindplaats niet bovengronds zichtbaar is. Alleen de laatste twee niveaus zijn op deze vindplaats van toepassing. De fysieke kwaliteit van de vindplaats is gebaseerd op haar conservering en gaafheid. De conservering geeft aan in hoeverre de resten behouden zijn, de gaafheid in hoeverre de vindplaats nog compleet is.

De beoordeling is voor zowel gaafheid als conservering: drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en één punt voor lage kwaliteit.

De vindplaats is ruimtelijk matig bewaard gebleven en kan dus worden beschouwd als zijnde van middelhoge kwaliteit. Het deel met sporen is van onvoldoende omvang om van een representatief deel van een nederzetting te spreken. De conservering van het grondspoor is matig. De greppel was nauwelijks zichtbaar in het profiel, en bleek na couperen slechts 6 cm diep te zijn. Het aardewerk dat verzameld is tijdens het aanleggen van de sporenvlakken is ernstig verweerd en gefragmenteerd. Bot en zaden zijn goed bewaard gebleven. De conservering van sporen en vondsten wordt laag gewaardeerd.

De waardering van beide fysieke kwaliteitscriteria is in totaal 3 punten. Dit is een score die middelmatig is en die haar het predikaat ‘niet behoudenswaardig’ oplevert (tabel 2).

Ook op inhoudelijke kwaliteit, uitgedrukt in scores voor zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde, wordt de vindplaats beoordeeld met hetzelfde puntensysteem. Voor

zeldzaamheid krijgt de vindplaats een lage score. Er zijn in de wijk Holy veel vindplaatsen uit de Romeinse tijd bekend, voor in Holy Zuidwest. Ook qua informatiewaarde scoort de vindplaats laag.

Er is slechts één greppel aangetroffen, in het zuidoosten van het onderzoeksgebied. Deze greppel kan weinig informatie geven over eventuele archeologische waarden buiten het onderzoeksgebied, zoals een nederzetting of een complex van waterregulering. Daarom scoort ook de

ensemblewaarde laag. Er is te weinig informatie over de functie van de greppel om deze in een groter verband te plaatsen.

De totale score voor de inhoudelijke kwaliteit is 3 en de waardering van de vindplaats op basis van deze criteria is dan ook laag.

Tabel 2. Scoretabel waardestelling (naar KNA, versie 3.1).

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag Totale score

Beleving Schoonheid Wordt niet gescoord Wordt niet gescoord Herinneringswaarde

Fysieke kwaliteit Gaafheid 2 3 = niet

behoudenswaardig

Conservering 1

Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 1

3 = niet

behoudenswaardig

Informatiewaarde 1

Ensemblewaarde 1

Representativiteit N.v.t.

5.2 Selectieadvies

Tijdens het proefsleuvenonderzoek aan de Reigerlaan te Vlaardingen Holy Zuidoost zijn de twee potentiële bewoningsniveaus onderzocht, die tijdens het vooronderzoek waren aangetroffen. Het onderste bewoningsniveau bevindt zich op 1,75 m –MV. Op dit niveau werd één greppel uit de Romeinse tijd aangetroffen. In het noordelijk deel van het onderzoeksgebied is het

bewoningsniveau geërodeerd door een geul. Het bovenste mogelijke bewoningsniveau is in het zuidelijk deel op 0,7 m –MV aangetroffen. Op dit niveau zijn geen sporen of vondsten

(22)

waargenomen. In het noordelijk deel is het bewoningsniveau verstoord door de reeds gesloopte bebouwing.

De aangetroffen archeologische resten zijn gewaardeerd als niet behoudenswaardig. Bovendien bevinden deze resten zich op een bewoningsniveau dat door de geplande grondwerkzaamheden niet wordt verstoord. De archeologische resten kunnen wel beschadigd raken, omdat er op de locatie wordt geheid.

ADC ArcheoProjecten adviseert de gemeente Vlaardingen om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De datering van de sporen in de late ijzertijd lijkt afgestemd te zijn op de eerdere conclusies van Koopstra dat er tijdens de Romeinse periode geen veen

Other Biblical narratives are cited to show in which way different change management frameworks can be applied to the respective narratives, but also how sensing and sense-

In deze studie is onderzocht wat de mogelijke effecten zijn van aanwijzing en inzet als noodoverloopgebied voor de aspecten natuur, landschap, recreatie en landbouw en welke van

De plaatsing van bedrijfsvreemde mest is de optelsom van plaatsing van bedrijfsvreemde mest op bedrijven met landbouwgrond, export naar het buitenland (export), afzet buiten

Conclusies van het sedimentatie-onderzoek In deze studie zijn twee methoden toegepast om de recente sedimentatie in drie uiterwaarden langs Waal en IJssel te beschrijven: 1 metingen

Simulatiemodellen zijn het meest voor de hand liggende middel om het gevolg van een actie onder specifieke omstandigheden te bepalen, maar door de hier gegeven analyse kan men wel

Het LEI ontwikkelde daarnaast een ketenmodel dat inzicht geeft in wanneer en waar in de keten een biobased toepassing economisch haalbaar is, welke factoren daar invloed op

Vandaar dus ook de aandacht voor ecosysteemdiensten in, bijvoorbeeld, het beleidsprogramma ‘ Biodiversiteit werkt: voor natuur, voor mensen, voor altijd ’.. In dit program- ma