• No results found

Waarom lees ik de tekst?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Waarom lees ik de tekst?"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Waarom lees ik de tekst?

Wat ga je doen?

Je gaat de strategie Waarom lees ik de tekst? nog eens oefenen.

Lees de uitleg hierna. Maak dan de vragen. Lees de teksten nog niet!

Wat moet je weten?

Je leesdoel vind je met de vraag: Waarom wil ik deze tekst lezen?

Stel: je wilt iets maken of doen. Of: iets kopen.

Ga op zoek naar een tekst die daarbij past. Dat doe je zo:

• Kijk naar het onderwerp. Het onderwerp vind je door de titel en de plaatjes te bekijken. Is dit het onderwerp waarover je wilt lezen?

• Lees een klein stukje. Past de tekst bij jouw leesdoel?

Bij het leesdoel iets maken of doen passen teksten als: lijstje, recept en uitleg hoe je iets moet doen. Dit noem je instructieve teksten.

Bij het leesdoel iets kopen passen teksten als: advertentie en folder.

Dit noem je reclameteksten.

1 Zuurkool - voor 4 personen

Dit heb je nodig - 1 kilo aardappels - halve kilo zuurkool - beetje boter

- beetje melk Zo maak je het

1. Kook de aardappelen in 20 minuten gaar.

2. Kook de zuurkool in een laagje water. Dit duurt ook 20 minuten.

3. Doe de melk en de boter bij de aardappelen. Stamp alles glad.

4. Schep de zuurkool door de aardappels.

5. Maak de stamppot nog even warm. Lekker met worst en spekjes!

2 Handige stamper te koop

Zuurkool, boerenkool, hutspot ... Met deze handige stamper maak je iedere stamppot snel klaar. De stamper roest niet. En je kunt hem snel schoonmaken. Koop hem nu!

Deze stamper hoort thuis in je keuken!

NU van € 12,95 voor € 8,95!

1

5

10

1

5

(2)

1 Bekijk tekst 1.

a Wat is dit voor een tekst? Markeer het goede antwoord.

Het is een advertentie / folder / recept.

b Voor wie is dit een goede tekst? Kruis aan.

Ik wil iets maken of doen.

Ik wil iets kopen.

2 Bekijk tekst 2.

a Wat is dit voor een tekst? Markeer het goede antwoord.

Het is een advertentie / lijstje / uitleg hoe je iets moet doen.

b Welk leesdoel past het best bij deze tekst? Vul in.

Ik wil iets

3 Bekijk nu de twee teksten.

a Stel, je wilt weten hoe je zuurkool maakt. Welke tekst kun je dan het best lezen? Kruis aan.

tekst 1

tekst 2

b Hoe wist je het antwoord op vraag 1a? Kruis aan.

Ik moest de twee teksten helemaal lezen.

Ik hoefde alleen naar de titels en de foto’s te kijken.

4 Lees de twee teksten.

Welke tekstsoorten zijn het? Kruis aan.

instructieve tekst reclametekst

tekst 1

■ ■

tekst 2

■ ■

Kijk terug

Je weet nu dat je een tekst leest met een doel. Je kent ook verschillende leesdoelen: iets maken of doen en iets kopen.

5 Bekijk tekst 2 nog eens.

Stel, je wilt weten wat een stamper kost. In welke zin haal je je leesdoel? Markeer de zin in de tekst.

(3)

Waar gaat de tekst over?

Wat ga je doen?

Je gaat de strategie Waar gaat de tekst over? nog eens oefenen.

Lees de uitleg hierna. Maak dan de vragen. Lees de teksten nog niet.

Wat moet je weten?

Je weet dat het handig is om voor het lezen te voorspellen waar de tekst over gaat. Eerst ga je op zoek naar het onderwerp van de tekst.

Je bekijkt de titel en de plaatjes. Maar je kunt de tekst nóg beter bekijken. Zo kom je erachter wat er over het onderwerp wordt verteld.

Kijk in de tekst naar:

• de titel

• de plaatjes

• de kopjes (dat zijn de titels van de alinea’s)

• de opvallende woorden

• de schrijver

Heb je alles bekeken? Voorspel dan het onderwerp.

1 Zo blijf je warm in de winter

Brrr, wat is het koud! Met deze tips blijf je warm.

Tip 1 • Zorg dat je hoofd warm blijft

Draag een warme muts die ook je oren goed bedekt.

Met een sjaal houd je je nek en hals lekker warm.

Tip 2 • Draag geen handschoenen, maar wanten

In wanten zitten je vingers bij elkaar. Zo blijven ze beter warm.

Tip 3 • Draag meer lagen kleren

Twee dunne truien houden je beter warm dan één dikke trui.

Tip 4 • Houd je voeten droog

Natte voeten zijn koude voeten. Draag dus waterdichte schoenen of laarzen.

2 Nooit meer koude voeten!

Je hebt nooit meer koude voeten met Snowie-laarzen!

• waterdicht • warm • handig aan en uit te trekken

Koop ze via www.snowie.nl. Vandaag besteld, morgen in huis!

1

5

10

15

1

5

(4)

1 Bekijk tekst 1.

a Je wilt weten waar de tekst over gaat. Waar kun je dan bij deze tekst naar kijken? Markeer vier goede antwoorden.

titel / plaatje / kopjes / opvallende woorden / schrijver b Waar gaat de tekst over, denk je? Vul in.

Het zijn vier om

c Waar zie je het best aan wat je moet aantrekken? Kruis aan.

aan de kopjes

aan de titel

aan de opvallende woorden

aan het plaatje 2 Lees tekst 1 helemaal.

Kloppen je antwoorden bij vraag 1? Nee? Verbeter ze dan.

3 Bekijk tekst 2.

a Lees de titel en bekijk de foto. Wat zie je op de foto? Kruis aan.

paardrijlaarzen

sportschoenen

regenlaarzen

winterlaarzen b Je weet nu een beetje waar tekst 2 over gaat.

De opvallende woorden in de tekst helpen je nog meer.

Welke woorden zijn dat? Schrijf op.

c Je hebt tekst 2 goed bekeken. Wat voor soort tekst is het? Kruis aan.

een advertentie voor Snowie-laarzen

een mop over iemand met koude voeten

een weerbericht

uitleg hoe je winterlaarzen aantrekt 4 Lees tekst 2 helemaal.

Kloppen je antwoorden bij vraag 3? Nee? Verbeter ze dan.

Kijk terug

Je hebt in deze les geleerd om nog beter te voorspellen waar een tekst over gaat. Je kijkt naar de titel, de plaatjes, de kopjes, de opvallende woorden en de schrijver.

5 Wat zou een betere titel zijn voor tekst 2? Kruis aan.

Draag in de winter warme, waterdichte laarzen

Koop Snowie-laarzen als je last hebt van koude voeten

Vandaag besteld, morgen in huis!

Wat kun je doen tegen koude voeten?

(5)

Wat weet ik al over het onderwerp?

Wat ga je doen?

Je gaat de strategie Wat weet ik al over het onderwerp? nog eens oefenen.

Lees de uitleg hierna. Maak dan de vragen. Lees de tekst nog niet.

Wat moet je weten?

Als je een tekst leest, kom je woorden tegen die je al kent. Maar je leest ook nieuwe woorden die passen bij het onderwerp. Je verbindt de nieuwe woorden aan de bekende woorden. Zo breid je je woordenschat uit.

Bedenk tijdens het lezen:

• Welke woorden horen bij het onderwerp?

• Welke woorden kende ik al?

• Welke woorden zijn nieuw voor mij?

• Welke woorden hebben met elkaar te maken?

Maak voor het lezen een woordweb met de woorden die je al kent. Na het lezen schrijf je de nieuwe woorden erbij.

De polen

De Noordpool en de Zuidpool: op beide polen is het erg koud. Maar er zijn ook grote verschillen tussen de poolgebieden.

Onder het ijs

De Zuidpool heet ook Antarctica. Het is eigenlijk een eiland bedekt met een dikke laag ijs. Onder het ijs zit dus land. Bij de Noordpool niet. Die bestaat uit bevroren oceaanwater. Onder het ijs van de Noordpool zit bijna alleen maar water.

Bewoners

Wonen er mensen op de polen? Op en rond de Noordpool wel, zelfs meer dan vier miljoen. Denk maar aan eskimo’s. Zelf noemen ze zich liever inuït. Op de Zuidpool wonen geen mensen, maar wel dieren. Pinguïns bijvoorbeeld. En ijsberen dan? Die leven alleen op de Noordpool. Pinguïns hoeven dus niet bang te zijn voor ijsberen!

Koud?

Op beide polen is het erg koud. Maar op de Zuidpool is de

temperatuur nog een stuk lager dan op de Noordpool. Het is er het hele jaar zo’n -49 graden Celsius. Het is de koudste plaats op aarde.

Op de Noordpool is het een stuk warmer. In de winter is het er ‘maar’

34 graden onder nul. Brrrr!

1

5

10

15

20

25

(6)

1 Lees de titel, de eerste alinea en de kopjes. Kijk naar de foto.

De tekst gaat over de twee polen. Wat weet je al over de polen? Vul het woordweb in. Zet het woord polen in het midden. Je mag extra lijnen in het web tekenen.

2 Lees de alinea Onder het ijs. Welke woorden kende je nog niet?

Schrijf die woorden met een andere kleur in het woordweb van vraag 1.

3 Lees het kopje Bewoners.

a Wie woont er op de Noordpool, denk je? Kruis aan. Je mag meerdere hokjes aankruisen.

■ ■

b Lees nu de alinea Bewoners. Klopte je antwoord bij vraag 3a?

Verbeter je antwoord als dat nodig is. Gebruik een andere kleur.

4 Op beide polen is het heel erg koud.

a Maar waar is het kouder, denk je? Kruis aan.

Op de Noordpool.

Op de Zuidpool.

Op beide polen is het even koud.

b Lees nu de alinea Koud? Klopte je antwoord bij vraag 4a? Verbeter je antwoord als dat nodig is. Gebruik een andere kleur.

Kijk terug

Je hebt in deze les geleerd dat je vaak al veel woorden over het onderwerp kent. Tijdens het lezen leer je nieuwe woorden. In een woordweb schrijf je bekende én nieuwe woorden.

5 Je hebt de hele tekst gelezen. Welke woorden over de polen kende je nog niet? Schrijf die woorden met een andere kleur in het woordweb van vraag 1.

(7)

Wat doe ik als ik het niet meer snap?

Wat ga je doen?

Je gaat de strategie Wat doe ik als ik het niet meer snap? nog eens oefenen.

Lees de uitleg hierna en lees de tekst. Maak dan de vragen.

Wat moet je weten?

Als je aan het lezen bent, snap je soms opeens een zin niet. Je kunt dan op zoek gaan naar uitleg in de tekst. Dat wist je al. Bij een moeilijk woord kun je hetzelfde doen. Stel: je komt een woord tegen in de tekst dat je nooit eerder gelezen hebt. Je wilt niet stoppen met lezen om het woordenboek te pakken.

Doe dan dit:

• Kijk of in de tekst het woord ergens wordt uitgelegd.

• Kijk of je ergens in de tekst een ander woord vindt dat (ongeveer) hetzelfde betekent.

• Kijk of er plaatjes bij de tekst staan die iets vertellen over het woord.

Gladde wegen

In de winter kan het glad zijn op de weg. Daarom wordt er zout gestrooid op de snelwegen. Het zout zorgt ervoor dat sneeuw en ijzel sneller smelten. En zo wordt het minder glad.

IJzel

De weg kan glad worden als het sneeuwt. Maar ijzel is nog gevaarlijker.

IJzel is regen die bevriest zodra de druppels op de grond vallen. Er komt dan een dun laagje ijs op het wegdek. Soms is het laagje zo dun dat je het niet ziet. Supergevaarlijk dus!

Strooien

Het is fijn als de snelwegen begaanbaar blijven, ook als het glad is. Als het ijzelt, is het best lastig ervoor te zorgen dat het verkeer kan doorrijden. Als er net is gestrooid, kun je de weg wel op. Maar als het blijft ijzelen, kan er een nieuw laagje ijzel op het zout groeien. In dat geval moeten de strooiwagens er nog

een keertje overheen. Strooiwagens hebben een sproeier op de

achterkant. Daarmee strooien ze zout op de weg. Maar hoeveel er ook wordt gestrooid: bij gladheid blijft het oppassen!

1

5

10

15

20

(8)

1 In regel 5 zie je het woord ijzel. Je weet niet wat dat is.

De betekenis van ijzel staat niet in de eerste, vetgedrukte alinea.

Maar je kunt wel iets te weten komen over ijzel in die alinea.

Wat kom je te weten? Vul in.

IJzel is iets dat kan Het maakt de wegen 2 Lees de alinea IJzel.

a In welke zin wordt uitgelegd wat ijzel is? Markeer de zin in de tekst.

b Wat gebeurt er als ijzel op de grond komt? Markeer het goede antwoord.

Er komt dan een dun laagje ijs op het wegdek / in de lucht.

3 In regel 14 zie je het woord begaanbaar.

a Zoek de betekenis van begaanbaar in de tekst. Waar heb je de betekenis gevonden? Markeer het antwoord in de tekst.

b Hoe heb je de betekenis gevonden? Kruis aan.

In de tekst wordt het woord ergens uitgelegd.

In de tekst staat een woord dat hetzelfde betekent.

Er is een plaatje dat iets vertelt over het woord.

4 In regel 21 zie je het woord strooiwagens.

a Hoe kom je erachter wat strooiwagens zijn? Kruis twee hokjes aan.

In de tekst wordt het woord ergens uitgelegd.

In de tekst staat een woord dat hetzelfde betekent.

Er is een plaatje dat iets vertelt over het woord.

b Wat zijn strooiwagens dus? Vul in.

Strooiwagens zijn wagens die op de strooien.

Dat doen ze met een sproeier aan de van de wagen.

Kijk terug

Deze les ging over moeilijke woorden in de tekst. Vaak kun je de betekenis gewoon in de tekst vinden.

5 Kijk nog eens naar de foto.

De foto legt twee dingen uit. Welke dingen? Kruis twee hokjes aan.

Het is leuk om chauffeur te zijn van een strooiwagen.

IJzel is nog gevaarlijker dan sneeuw.

Strooiwagens rijden rond als het winters weer is.

Strooiwagens zijn grote, brede wagens.

(9)

Welke vragen zie ik?

Wat ga je doen?

Je gaat de strategie Welke vragen zie ik? nog eens oefenen.

Lees de uitleg hierna en lees de tekst. Maak dan de vragen.

Wat moet je weten?

Je weet dat WH-vragen je kunnen helpen de tekst te begrijpen. Meestal komen de vragen vanzelf bij je op. Soms denk je ineens tijdens het lezen aan iets anders of begrijp je het niet meer. Dat kan komen door moeilijke woorden of lastige zinnen. Het helpt niet om te stoppen met lezen!

Stel jezelf een WH-vraag. Dan kom je weer verder.

Een Hoe-vraag is een moeilijke vraag. Hoe komt het dat …?

Het antwoord staat vaak op verschillende plaatsen in de tekst.

De moeilijkste vraag is de Waarom-vraag. Het antwoord op een Waarom- vraag staat niet altijd precies in de tekst. Je moet ook zelf nadenken.

Pas op, lawines!

Winter in de bergen. Overal ligt sneeuw. Het lijkt wel een sprookje!

Maar dan ineens ... een lawine. Dat is een enorm pak sneeuw dat van de berg omlaag komt. Hier lees je er meer over.

Ontstaan

Lawines kunnen op allerlei manieren ontstaan. Als er in korte tijd veel sneeuw valt, wordt de sneeuwlaag zwaar. Gaat de zon flink schijnen of gaat het hard waaien? Dan kan de hele laag gaan schuiven. Een lawine kan ook ontstaan door mensen. Als je skiet, trilt de sneeuw heel licht.

Ook daardoor kan hij gaan schuiven.

Gevaarlijk

De sneeuw neemt onderweg steeds méér sneeuw mee. De lawine wordt zo groter en groter. Hij sleurt alles mee wat in de weg staat.

Bomen breken af. Zelfs huizen kunnen instorten door de lawine.

Mensen komen vast te zitten onder de sneeuw.

Veilig

Het is veiliger om op de piste te blijven. Dat is de helling die speciaal bedoeld is om te skiën.

De sneeuw is daar goed platgedrukt. Buiten de piste skiën is gevaarlijker. Als je gaat skiën, houd dan de vlaggen in de gaten. Zie je een geblokte vlag? Dan is er veel kans op lawines.

Blijf dan zeker op de piste!

1

5

10

15

20

25

(10)

1 Lees de titel en de eerste, vetgedrukte alinea.

a Welke WH-vraag kun je bij deze alinea stellen? Vul in.

Wat is

b Markeer het antwoord op deze WH-vraag in de tekst.

2 Lees de alinea Ontstaan.

a Wat is de belangrijkste Hoe-vraag bij deze alinea? Kruis aan.

Hoe kan de sneeuw gaan schuiven?

Hoe kan de sneeuw gaan trillen?

Hoe kan de sneeuwlaag zwaar worden?

Hoe kunnen lawines ontstaan?

b Wat is het antwoord op de belangrijkste Hoe-vraag? Vul in.

Een lawine ontstaat als een sneeuwlaag gaat

Dat kan door komen,

maar ook door

3 Lees de alinea Gevaarlijk.

Waarom zijn lawines zo gevaarlijk? Lees wat deze kinderen zeggen.

Wie heeft gelijk? Kruis aan.

Amir: ‘Omdat ze alles met zich meesleuren.’

Lotte: ‘Omdat mensen vast komen te zitten onder de sneeuw.’

Ze hebben allebei gelijk.

Ze hebben geen van beiden gelijk.

4 Lees de alinea Veilig.

a Waarom kun je beter op de piste skiën? Vul in. Let op: het antwoord staat niet precies in de tekst. Je moet ook zelf nadenken.

Op de piste is de sneeuw goed Daardoor kan hij niet gaan Er is dus minder kans op

b Hoe weet je dat er veel kans is op lawines? Schrijf op.

Kijk terug

Hoe-vragen en Waarom-vragen zijn moeilijke WH-vragen. Het antwoord staat op verschillende plaatsen in de tekst. Of je moet ook zelf nadenken.

5 Welke vraag vond je het moeilijkst? Waarom? Vul in.

Vraag , omdat

(11)

Welk plaatje past bij de tekst?

Wat ga je doen?

Je gaat de strategie Welk plaatje past bij de tekst? nog eens oefenen.

Lees de uitleg hierna en lees de tekst. Maak dan de vragen.

Wat moet je weten?

Tijdens het lezen maak je plaatjes in je hoofd. Er zijn speciale woorden die je helpen bij het maken van plaatjes. Bijvoorbeeld tijdwoorden.

In veel teksten zit een volgorde. Een volgorde waarin iets gebeurt. Of een volgorde waarin je dingen moet doen. Dat heet: de volgorde van tijd.

Dit zijn woorden over tijd:

• in het begin, toen, later, tegenwoordig, nu

• start, eerst, dan, tijdens, daarna, nu, tot slot

1 Het jaar 1953

Op 1 februari 1953 was er een ramp.

In het zuiden van ons land was een overstroming. Huizen kwamen onder water te staan. Veel mensen en dieren verdronken. Hoe kon dit gebeuren?

Vroeger

Hoe begon de ramp? Eerst ontstond boven zee een zware storm. Die storm duwde veel water naar Nederland. Later werd het ook nog eens springvloed. Het water stond daardoor heel hoog. Zo hoog, dat de zee toen over de dijken stroomde. Daarna braken de dijken allemaal door.

Het duurde heel lang voordat het gebied weer droog was. Bijna een jaar!

NuGelukkig hebben we tegenwoordig veel hogere dijken. Die kunnen ons goed tegen de zee beschermen. Na 1953 zijn er ook veel dammen gebouwd. Wel 30 kilometer in totaal! Die zorgen ook dat we veilig zijn.

2 Overstroming? Dit kun je zelf doen

1. Start met spullen pakken: eten, drinken, dekens en een wit laken.

2. Ga daarna naar de hoogste plek in huis. Daar komt het water niet snel. Let wel op of er een raam is. Dan kun je daardoor naar buiten.

3. Laat dan weten waar je bent. Hang het witte laken uit je raam.

4. Zorg tot slot dat je warm en droog blijft. Wacht rustig op hulp.

1

5

10

15

1

5

(12)

1 Lees in tekst 1 de eerste, vetgedrukte alinea.

a Wanneer was er een ramp? Markeer de datum in de tekst.

b Wat voor ramp gebeurde er? Vul in.

Er was een in het zuiden van ons land.

2 Lees in tekst 1 de alinea Vroeger.

a Lees: Hoe begon ... allemaal door. (regel 10 tot en met 13)

Welke vier tijdwoorden zie je in deze zinnen? Markeer ze in de tekst.

b Wat geven deze woorden aan? Markeer het goede antwoord.

de volgorde waarin dingen gebeurden / je dingen moest doen c Wat gebeurde eerst en wat daarna? Schrijf op: 1, 2, 3 en 4.

Het werd springvloed.

De dijken braken allemaal door.

Boven zee ontstond een zware storm.

De zee stroomde over de dijken.

3 Lees in tekst 1 de alinea Nu.

a Lees: Gelukkig hebben ... hogere dijken. (regel 17)

Welk tijdwoord zie je in deze zin? Markeer het in de tekst.

b Wat betekent dit tijdwoord? Kruis aan.

nu

vroeger

wanneer 4 Lees tekst 2.

a Aan welke vier woorden herken je de volgorde van tijd?

Markeer ze in de tekst.

b Is de volgorde van tijd in tekst 2 belangrijk? Markeer de goede antwoorden.

De volgorde van tijd is in tekst 2 wel / niet belangrijk.

Daarom staan er veel / weinig tijdwoorden in de tekst.

Kijk terug

Deze les ging over een speciaal plaatje: de volgorde van tijd. Plaatjes helpen je bij het begrijpen van de tekst. Slimme hulpjes zijn tijdwoorden.

Lees je toen of nu, dan weet je: het gaat over tijd.

5 Lees tekst 2 nog eens.

Kun je de volgorde van tijd in deze tekst veranderen? Markeer het goede antwoord en vul in.

Ja / Nee, want

(13)

Hoe vat ik samen?

Wat ga je doen?

Je gaat de strategie Hoe vat ik samen? nog eens oefenen.

Lees de uitleg hierna en lees de tekst. Maak dan de vragen.

Wat moet je weten?

Je weet dat je een samenvatting kunt maken door kernwoorden en kernzinnen in de tekst te markeren. In een samenvatting staan alleen de belangrijkste dingen.

De meeste teksten hebben een hoofdgedachte. De hoofdgedachte is een zin waarin de schrijver het allerbelangrijkste uit zijn tekst vertelt.

De hoofdgedachte kun je gebruiken bij je samenvatting.

Vraag je af: Wat wil de schrijver mij precies vertellen in deze tekst?

Het antwoord op deze vraag is de hoofdgedachte. Soms staat de hoofdgedachte precies in de tekst. Soms schrijf je hem op in je eigen woorden.

Skiën in Nederland

Ook in Nederland kun je leren skiën. Maar waar kun je nou echt goed leren skiën?

Wij zochten het voor je uit.

Skihal

In een skihal leer je skiën op een nagebouwde berg. Het is er net zo koud als op een echte sneeuwberg. Je gaat met een lift naar de top van de berg. En je glijdt over de sneeuw naar beneden. Net alsof je echt op wintersport bent!

Rollerbaan

Op een rollerbaan heb je dat gevoel niet. Ken je zo’n lopende band in een sportschool? Waar je op moet rennen? Een rollerbaan is ook zoiets. Alleen staat deze band schuin. De leraar zet de band sneller, zachter of steiler. Op een rollerbaan leer je goed hoe je moet bewegen op ski’s.

Beste keuze?

Bij beide leer je zonder vallen van een berg te skiën. En daar gaat het toch om. Je wilt tijdens de wintersport natuurlijk geen been breken.

Kortom: in een skihal en op een rollerbaan leer je goed skiën.

1

5

10

15

20

(14)

1 Lees de eerste, vetgedrukte alinea.

a Op welke vraag geeft deze tekst antwoord? Markeer de zin in de tekst.

b Wat is het antwoord op deze vraag? Kruis aan.

Alleen in een skihal leer je goed skiën.

Alleen op een rollerbaan leer je goed skiën.

In een skihal en op een rollerbaan leer je goed skiën.

Je kunt niet leren skiën in Nederland 2 Lees de alinea Skihal.

a Waar staat de kernzin? Markeer het goede antwoord.

De kernzin is de eerste / tweede / laatste zin van de alinea.

b Markeer de kernzin van deze alinea.

3 Lees de alinea Rollerbaan.

a Wat is de kernzin van deze alinea? Markeer hem in de tekst.

b Waaraan herken je de kernwoorden in deze alinea? Kruis aan.

De woorden zijn ...

onderstreept.

schuingedrukt.

vetgedrukt.

c Markeer de kernwoorden in deze alinea.

4 Lees de alinea Beste keuze?

a Wat is de kernzin van deze alinea? Kruis aan.

Bij beide ... te skiën. (regel 22)

En daar gaat het toch om. (regel 22 en 23)

Je wilt ... been breken. (regel 23) b Markeer de kernzin in deze alinea.

5 In de alinea Beste keuze? staat ook de hoofdgedachte.

Wat is de hoofdgedachte? Markeer hem in de tekst. Gebruik een andere kleur. Tip: kijk nog eens naar je antwoorden bij vraag 1.

Kijk terug

Je hebt geleerd hoe je de hoofdgedachte kunt vinden in een tekst. Je stelt de vraag: Wat wil de schrijver mij vertellen? Het antwoord is de hoofdgedachte. Die kun je gebruiken bij je samenvatting.

6 Stel, jij maakt een folder voor een skihal. Je wilt dat er meer bezoekers komen. Wat zou jouw hoofdgedachte zijn? Schrijf op.

.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ΠHoor de wind waait door de bomen Hoor de wind waait door de bomen, hier in huis zelfs waait de wind.. Zou de goede Sint wel komen, als hij het weer zo

ΠHoor de wind waait door de bomen Hoor de wind waait door de bomen, hier in huis zelfs waait de wind.. Zou de goede Sint wel komen, als hij het weer zo

The universal agreement’s main aim is to keep a global temperature rise this century well below 2 degrees Celsius and to drive efforts to limit3. the temperature increase even

A het bouwen van je eigen tuin. B het telen van groente, fruit en planten. 4) Hoeveel professionele glastuinbouwbedrijven (kassen) zijn er in Nederland?.. A 300 B

Beim Eurostar (Paris/Brüssel-London) erhält der Kunde bei einer Verspätung von 60 Minuten und mehr einen Gutschein für eine Fahrt, bei 180 Minuten einen Gutschein für eine Hin-

is het doel om niet uitzichtloos te worden Maar hoe goed is dat in te schatten als je zelf niet uit die situatie komt. dat je niet weet hoe het voelt als je steeds van boven

Bijstandsgerechtigden met ziekten of beperkingen zijn dubbel belast: mensen geloven niet dat je echt ziek bent, want je zit in de bijstand én mensen geloven niet dat je echt

Mensen weten nochtans wel dat ze zelf op een dag oud en hulpbehoevend zullen zijn, maar praten daar niet graag over en schuiven het liever voor zich uit.. Het is niet iets waarvoor