• No results found

Natuur.focus 2006-1 Orchideeën in Vlaanderen tussen 1930 en nu

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2006-1 Orchideeën in Vlaanderen tussen 1930 en nu"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuur.focus

Spinnen in Antwerpen

Ecologie

van ondiepe vijvers

Achteruitgang van orchideeën

Studie

(2)

Orchideeën in Vlaanderen tussen 1930 en nu

Veranderingen in verspreiding en oorzaken van achteruitgang

HANSJACQUEMYN, REINBRYS& MARTINHERMY

Veranderingen in het landgebruik, een toegenomen versnippering van het landschap,

nutriëntenaanrijking door atmosferische stikstofdepositie en een systematische achteruitgang van de habitatkwaliteit van de overblijvende groeiplaatsen door een gebrek aan een gepast beheer en

verruiging vormen de belangrijkste bedreigingen voor de lange-termijn overleving van plantensoorten.

Orchideeën blijken bijzonder gevoelig voor deze processen, zoals blijkt uit een onderzoek dat

veranderingen in de verspreiding van een dertigtal orchideeënsoorten in Vlaanderen tussen 1930 en nu in kaart heeft gebracht.

Inleiding

De orchideeënfamilie is één van de soorten- rijkste families uit de plantenwereld.In totaal zouden er niet minder dan 19.500 orchi- deeënsoorten bestaan (Dressler 1993).

Bovendien staan orchideeën bekend om hun ongewone en vaak spectaculaire bloemvor- men en hun uiterst gespecialiseerde plant- bestuiver interacties (Nilsson 1983; Schiestl et al. 2003 en Figuur 1), waardoor ze reeds zeer vroeg een interessant studie-object waren voor allerlei natuuronderzoekers. Dar- win (1885) wijdde zelfs een volledig boek aan de bestuiving van orchideebloemen.

Daarvoor had Sprengel (1793) reeds ontdekt dat de bloemen van sommige orchideeën- soorten nooit nectar produceren in hun spoor en bestuivers op één of andere manier moeten misleiden om bestoven te kunnen worden (zie Jacquemyn et al. 2003 voor een meer uitvoerige bespreking). Later ontdek- ten Pouyanne (1917) en Coleman (1927) onafhankelijk van elkaar dat bepaalde orchi- deeënsoorten hun bestuivers ook misleiden door hun bloemen qua vorm te doen gelij- ken op de vrouwelijke individuen van de bestuiver, een bestuivingsstrategie die tot op heden exclusief bij orchideeën werd waarge- nomen. In dit geval zenden de bloemen dik-

wijls ook geurstoffen (feromonen) uit die de mannelijke insecten lokken. In het geval van een Australische soort, Chiloglottis trapezi- formis, betreft het slechts één enkele stof, die bovendien ook door de vrouwelijke insecten wordt uitgezonden. Orchidee en insect zen- den dus exact dezelfde lokstof uit (Schiestl et al. 2003). Eens aangetrokken door de geur- stoffen, zullen de mannelijke insecten probe- ren te paren met de bloemen, een proces dat pseudocopulatie wordt genoemd. Op die manier zullen pollen aan het mannelijk insect vastgehecht worden, die op hun beurt kunnen gedeponeerd worden op de stempel van een andere bloem, wanneer het insect naar een volgende plant vliegt.

Naast hun opmerkelijke bestuivingssyste- men, zijn de meeste orchideeënsoorten voor hun overleving aangewezen op schimmels (mycorrhiza), die nodig zijn om de kieming van zaden en de uitgroei van een ondergronds wortellichaam te bewerkstelligen. Er is ech- ter nog maar weinig geweten over deze mycorrhiza, waar ze voorkomen, of ze sterk verschillen van soort tot soort, of binnen een soort van plaats tot plaats. Recent onderzoek lijkt erop te wijzen dat zelfs binnen één groei- plaats verschillende soorten mycorrhiza aan- wezig kunnen zijn (Taylor & Bruns 1999), maar dat verschillende orchideeënsoorten

geen mycorrhiza delen, hetgeen een sterke associatie tussen orchidee en mycorrhiza suggereert (Taylor & Bruns 1999; McCormick et al 2004; Shefferson et al. 2005). Dit heeft belangrijke gevolgen vermits een sterke asso- ciatie tussen orchidee en mycorrhiza impli- ceert dat een beheer gericht op het behoud of de herintroductie van orchideeën alleen maar kan slagen wanneer het behoud van mycorrhiza nodig voor kieming en uitgroei

Figuur 1: Rood bosvogeltje is een voorbeeld van een orchidee die de bloemstructuur van nectarproducerende soorten nabootst. De bloemen

vertonen ongeveer dezelfde spectrale reflectie als bloemen van soorten uit de Klokjesfamilie.

(Foto: Rein Brys)

(3)

van de ondergondse fase gegarandeerd is.

Omwille van hun onvoorspelbaar bestui- vingssucces, hun afhankelijkheid van mycorrhiza voor kieming van zaden en ves- tiging van kiemplanten, en hun grote gevoei- ligheid voor veranderingen in het fysisch milieu, zijn orchideeën zeer kwetsbaar. De meeste soorten in België zijn dan ook zeld- zaam en alle in België voorkomende soorten zijn sinds 1976 wettelijk beschermd. Veran- deringen in het landgebruik, een toegeno- men versnippering van het landschap, nutriëntenaanrijking door atmosferische stikstofdepositie en een systematische ach- teruitgang van de habitatkwaliteit van de overblijvende groeiplaatsen door een gebrek aan gepast beheer en verruiging zijn dan ook de belangrijkste bedreigingen voor de lange-

termijn overleving van orchideeën. Een gron- dige, recente analyse die veranderingen in verspreidingsareaal van orchideeën in kaart heeft gebracht, ontbreekt echter in Vlaande- ren (maar zie Leten 1989).

In deze bijdrage worden veranderingen in het verspreidingsareaal van een dertigtal orchi- deeënsoorten in Vlaanderen geschetst en wordt gepoogd om verbanden te leggen met plantspecifieke kenmerken (wortelsysteem, plantgrootte, bestuivingssysteem, langle- vendheid en preferentiële groeiplaats). Ten- slotte worden de gegevens voor Vlaanderen ook vergeleken met gelijkaardige gegevens die werden verzameld in andere landen (Groot-Brittannië en Estland), om na te gaan of veranderingen in verspreidingsareaal regio-afhankelijk zijn.

Herkomst van de gegevens

Om een beeld te bekomen van de trends in verspreiding van de orchideeën in Vlaande- ren werd gebruik gemaakt van de Flora data- bank (Van Landuyt et al. 2006). Deze data- bank centraliseert onder meer gegevens over de verspreiding van de in Vlaanderen voor- komende plantensoorten, en dit voor ver- schillende periodes (waarnemingen voor 1930, waarnemingen tussen 1930 en 1972 en alle waarnemingen na 1972). In deze stu- die werden verspreidingsgegevens van 32 orchideeënsoorten vergeleken tussen 1930 (1800-1930) en nu (na 1972).Enkel die soor- ten werden in rekening gebracht waarvan éénduidige determinatie en min of meer betrouwbare historische gegevens voorhan- den waren. Geen betrouwbare historische

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Biotoop Wortelsysteem Levensduur Grootte* Nectar**

Poppenorchis Aceras anthropophorum Kalkgraslanden Knol Lang Hoog + Hondskruid A nacamptis pyramidalis K alkgraslanden Knol Lang Hoog - Bleek bosvolgeltje Cephalantera damazomium Bossen en struwelen Rhizoom Lang Hoog -

Wit bosvogeltje Cephalantera longifolia Bossen en struwelen Rhizoom Lang Hoog - Groene nachtorchis Coeloglossum viride Heide en heischrale graslanden Knol Kort Laag + Vleeskleurige orchis Dactylorhiza incarnata Natte graslanden en vennen Knol Kort Hoog - Rietorchis Dactylorhiza praetermissa Natte graslanden en vennen Knol Lang Hoog - Bruinrode wespenorchis Epipactis atrorubens Bossen en struwelen Rhizoom Lang Hoog + Moeraswespenorchis Epipactis palustris Natte graslanden en vennen Rhizoom L ang Hoog + Dennenorchis Goodyera repens Bossen en struwelen Rhizoom Lang Laag +

Grote muggenorchis Gymnadenia conopsea Kalkgraslanden Knol Lang Hoog + Veenmosorchis Hammarbya paludosa Natte graslanden en vennen Knol Lang Laag -

Honingorchis Herminium monorchis Natte graslanden en vennen Knol Lang Laag +

Bokkenorchis Himantoglossum hircinum Kalkgraslanden Knol Lang Hoog + Groenknolorchis Liparis loeseli Natte graslanden en vennen Knol Kort Laag -

Vogelnestje Neottia nidus-avis Bossen en struwelen Rhizoom Kort Hoog +

Bijenorchis Ophrys apifera K alkgraslanden Knol Lang Laag -

Hommelorchis Ophrys fuciflora K alkgraslanden Knol ? Laag -

Vliegenorchis Ophrys insectifera Bossen en struwelen Knol ? Hoog -

Spinnenorchis Ophrys speghodes K alkgraslanden Knol Kort Laag -

Wantsenorchis Orchis coriophora K alkgraslanden Knol ? Laag +

Mannetjesorchis Orchis mascula Bossen en struwelen Kn ol Lang Hoog -

Soldaatje Orchis militaris K alkgraslanden K nol Lang Hoog -

Harlekijn Orchis morio Heide en heischrale graslanden Knol Lang Laag - Moerasorchis Orchis palustris Natte graslanden en vennen Knol ? Hoog - Purperorchis Orchis purpurea Bossen en struwelen Knol Lang Hoog - Aapjesorchis Orchis simia Bossen en struwelen Knol Lang Hoog -

Aangebrande orchis Orchis ustulata K alkgraslanden K nol Kort Laag - Welriekende nachtorchis Platanthera bifolia Heide en heischrale graslanden Knol Lang Hoog +

B ergnachtorchis Platanthera chlorantha Bossen en struwelen Knol Lang Hoog + Zomerschroeforchis Spiranthes aestivalis Heide en heischrale graslanden Knol ? Hoog + Herfstschroeforchis Spiranthes spirales Heide en heischrale graslanden Knol Lang Laag +

*Grootte: Hoog: soorten met een bloeistengel > 30 cm; Laag: soorten met een bloeistengel < 30 cm.

** Nectar: -: nectarloze soorten, +: nectarproducerende soorten

Tabel 1: Lijst van alle bestudeerde orchideeënsoorten samen met hun kenmerken.

(4)

gegevens waren bijvoorbeeld voorhanden voor Breedbladige wespenorchis (Epipactis helleborine), Keverorchis (Listera ovata) en Dennenorchis (Goodyera repens). Drie soor- ten van het geslacht Dactylorhiza [Bosorchis (Dactylorhiza fuchsii),Veenorchis (D. sphag- nicola) en Rietorchis] werden in het verleden als één groep beschouwd waardoor ze niet in de analyse konden opgenomen worden.

Daarnaast werden voor elke soort een groot aantal soortspecifieke kenmerken verza- meld. Eerst werden soorten in groepen onderverdeeld op basis van het biotoop waarin ze typisch voorkomen. Deze onder- verdeling is gebaseerd op Kreutz & Dekker (2000). Vier biotooptypen werden hierbij onderscheiden: kalkgraslanden, bossen en bosranden, natte graslanden en vennen, en tot slot heide en heischrale graslanden.Daar- naast werden soorten ook ingedeeld in grootteklassen (kleine (gemiddelde lengte van de bloeistengel <30 cm) en grote (gemiddelde lengte van de bloeistengel >30 cm) soorten), levensduurklassen (kortleven- de vs. langlevende soorten), bestuivingsme- chanismen (nectarloze vs. nectarproduce- rende soorten) en voortplantingssysteem (vegetatieve vs. niet-vegetatieve soorten) (zie Kull & Hutchings 2006 voor een volledig overzicht). Een lijst van alle bestudeerde soorten en hun kenmerken wordt weergege- ven in Tabel 1.

In een volgende stap werden de historische verspreidingsgegevens met de huidige ver- geleken. Eerst plaatsten we het aantal uur- hokken (4 x 4 km van het IFBL raster) dat een soort voor 1930 innam tegenover het aantal uurhokken waarin diezelfde soort terugge- vonden werd tussen 1972 en 2000. In het geval dat er geen wijziging in het areaal optrad, zouden alle soorten op éénzelfde lijn (# uurh<1930 = # uurh>1972) moeten lig- gen. Soorten die een afname in areaal verto- nen, liggen onder deze lijn, soorten die hun areaal wisten uit te breiden, liggen boven deze lijn.Vervolgens gingen we na of de ver- andering in verspreidingsareaal gebonden is aan het habitat waaraan de soorten gebon- den zijn. Daarvoor werd het gemiddeld aan- tal uurhokken per biotooptype berekend voor elke periode.Ten slotte werd vergeleken of kortlevende soorten, soorten die geen nectar produceren, soorten met een rhizoom of soorten met een korte bloeistengel (i.e.

kleiner dan 30 cm) grotere afnames in ver- spreidingsareaal vertoonden dan respectie- velijk lang-levende soorten, soorten die nec- tar produceren, soorten met een knol of gro- te soorten met een bloeistengel groter dan 30 cm.

Veranderingen in verspreiding

Uit de vergelijking van de vroegere versprei- dingsgegevens met de huidige komt zeer dui- delijk naar voren dat de meeste orchideeën- soorten sterk zijn achteruitgegaan (Figuur 2).Van de 32 bestudeerde soorten gingen er 26 (81%) achteruit, waarvan er maar liefst 8 na 1972 niet meer in Vlaanderen werden waargenomen: Aapjesorchis, Aangebrande orchis, Herfstschroeforchis, Hommelorchis, Moerasorchis, Spinnenorchis,Wantsenorchis en Zomerschroeforchis. Sommige van deze soorten, zoals bijvoorbeeld Herfstschroefor- chis of Wantensorchis,kenden voor 1930 een tamelijk ruime verspreiding, maar slaagden er desondanks niet in om zich te handhaven.

Het aantal uurhokken waarin de verschillen- de soorten voor 1930 werden waargenomen varieerde tussen 1 en 40 (gemiddelde 11,7).

Na 1972 bedroeg dit gemiddelde nog 7,9 uurhokken, hetgeen overeenkomt met een achteruitgang van 32%. Naast deze globale achteruitgang zijn er echter zes soorten die hun areaal over deze periode wisten uit te breiden (Figuur 2): Bijenorchis, Bokkenor- chis, Purperorchis, Rietorchis, Soldaatje en Vleeskleurige orchis.

Wanneer we nagaan of de achteruitgang van orchideeën kan gerelateerd worden aan de habitats waarin ze bij voorkeur voorkomen, dan blijkt zeer duidelijk dat vooral soorten die typisch gebonden zijn aan heiden en hei- schrale graslanden en aan natte graslanden

sterk zijn achteruitgegaan (Figuur 3). Karak- teristieke soorten voor heiden en heischrale graslanden zoals Harlekijn, Herfst- en Zomerschroeforchis en Groene nachtorchis zijn bijna volledig uit Vlaanderen verdwenen, niettegenstaande ze vroeger een tamelijk ruime verspreiding kenden (Figuur 2). Soor- ten typisch voor natte graslanden of vennen zoals Groenknolorchis en Veenmosorchis zijn eveneens nagenoeg volledig uit Vlaanderen verdwenen. Anderzijds hebben soorten van kalkgraslanden en in mindere mate van bos- sen zich vrij goed weten te handhaven (Figuur 3).

Wat betreft soortgerelateerde kenmerken, blijkt vooral de grootte van de plant bepa- lend of een soort zich al of niet in stand kan

0 10 20 30 40 50

Aantal uurhokken voor 1930

0 10 20 30 40 50

Aantal uurhokken in 2000

1 2

4 3

5 6

7

8

9

10 13 11 12

14

15 16 17

18,27 19

20,28

21 22 23

24 25

26

29

30

31

32

Figuur 2: Veranderingen in verspreidingsareaal van 32 orchideeënsoorten in Vlaanderen. Punten boven de x = y lijn duiden op orchideeën die in de periode 1930-2000 hun areaal wisten uit te breiden. Punten beneden deze as geven

orchideeënsoorten waarvan het verspreidingsareaal in grootte afnam. 8 soorten stierven uit.

1 Poppenorchis, 2 Hondskruid, 3 Bleek bosvogeltje, 4 Wit bosvogeltje, 5 Groene nachtorchis, 6 Vleeskleurige orchis, 7 Rietorchis, 8 Bruinrode wespenorchis, 9 Moeraswespenorchis, 10 Dennenorchis, 11 Grote muggenorchis, 12

Veenmosorchis, 13 Honingorchis, 14 Bokkenorchis, 15 Groenknolorchis, 16 Vogelnestje, 17 Bijenorchis, 18 Hommelorchis, 19 Vliegenorchis, 20 Spinnenorchis, 21 Wantsenorchis, 22 Mannetjesorchis, 23 Soldaatje, 24 Harlekijn, 25 Moerasorchis, 26 Purperorchis, 27 Aapjesorchis, 28 Aangebrande orchis, 29 Welriekende nachtorchis,

30 Bergnachtorchis, 31 Zomerschroeforchis, 32 Herfstschroeforchis.

1 2 3 4

Biotoop 0

10 20 30

Gemiddeld aantal uurhokken

1930 2000

Figuur 3: Veranderingen in het gemiddeld aantal uurhokken ingenomen door orchideeën van verschillende biotooptypen. 1: kalkgraslanden, 2:

bossen en bosranden, 3: natte graslanden en vennen, 4: heide en heischrale graslanden.

(5)

houden. Grote soorten (bloeistengel >30 cm) gaan minder sterk achteruit dan kleine soorten (bloeistengel <30 cm) (Figuur 4).

Opvallend is bijvoorbeeld de sterke achter- uitgang van Honingorchis (gemiddelde hoogte: 16 cm) (Figuur 5), Groenknolorchis (gemiddelde hoogte: 13 cm) en Veenmosor- chis (gemiddelde hoogte: 7 cm). Ook de Groene nachtorchis en Harlekijn zijn kleine orchideeënsoorten die sterk achteruitge- gaan zijn. Nectarproductie, wortelstelsel en levensduur langs de andere kant bleken geen beduidende invloed op areaalsveranderin- gen te hebben.

Oorzaken van de vastgestelde veranderingen?

De resultaten suggereren dat de primaire oorzaak van de achteruitgang van onze inlandse orchideeën te wijten is aan het ver- lies van geschikte groeiplaatsen en een ster- ke achteruitgang van de omgevingskwaliteit van de overblijvende groeiplaatsen, wellicht als een gevolg van vermesting, ontwatering of verruiging van de vegetatie. Vooral soor- ten van heiden en heischrale graslanden delen het hardst in de klappen. De situatie van Harlekijn of Herfstschroeforchis kan als symptomatisch beschouwd worden. Beide soorten kenden een vrij ruime verspreiding in Vlaanderen, maar ze zijn nu haast volledig uitgestorven. Leten (1989) vond een gelijk- aardige achteruitgang van Harlekijn in het Zuiden van het land en wijtte deze aan de teloorgang van het klassieke landbouwsys- teem. Experimenten in Groot-Brittannië hebben inderdaad uitgewezen dat Harlekijn enorm gevoelig is voor bemesting (Silver- town et al. 1994). Daarnaast is ook gebleken

dat het wegvallen van elke vorm van beheer zeer snel de overleving van deze soort beïn- vloedt, en dat het bijkomend enorm lang kan duren vooraleer de soort er terug bovenop komt wanneer het traditionele beheer opnieuw ingevoerd wordt (Jersáková et al.

2002). In het geval van Groenknolorchis of Veenmosorchis heeft een toegenomen ont- watering en drainage van vennen gevolgd door bebossing of omzetting tot landbouw- grond waarschijnlijk geleid tot de spectacu- laire achteruitgang van beide soorten.

Opvallend is dat soorten van kalkgraslanden

de kleinste schommelingen in verspreidings- gebied kenden, wat waarschijnlijk te maken heeft met de zeldzaamheid en bijgevolg hogere beschermingsgraad van deze graslan- den in Vlaanderen. Het feit dat kleine soorten met een korte bloeistengel sterker achteruit- gingen dan forse soorten met een lange bloeistengel kan eveneens wijzen op de nega- tieve impact van verslechterende omge- vingsomstandigheden, het gebrek aan een efficiënt beheer, verruiging en eutrofiëring.

Verder is het eveneens opmerkelijk dat een aantal soorten er in geslaagd zijn hun areaal

k r

Wortelsysteem 0

10 20

30 1930

2000

k l

Levensduur 0

10 20 30

h l

Hoogte 0

10 20 30

ne nl

Nectar 0

10 20 30

Aantal uurhokken

Figuur 4: Het aantal uurhokken in 1930 en 2000 voor groepen van orchideeën met gelijkaardige ecologische kenmerken. Wortelsysteem: t = soorten met een knol, r = soorten met een rhizoom. Levensduur: l = langlevende

soorten, k = kortlevende soorten. Hoogte: l = soorten met een bloeistengel < 30 cm, h = soorten met een bloeistengel > 30 cm. Nectar: nl: nectarloze orchideeënsoorten, ne: nectarproducerende soorten.

Figuur 5: Honingorchis, Groene nachtorchis en Groenknolorchis zijn drie voorbeelden van kleine orchideeën die sterk achteruitgegaan zijn in Vlaanderen.

(Foto’s vlnr: Rein Brys, Glenn Vermeersch en Yves Adams)

(6)

uit te breiden. De twee meest opvallende soorten zijn hierbij Bokkenorchis (Figuur 6) en Bijenorchis. Bokkenorchis wist zich ook in Groot-Brittannïe (Summerhayes 1968, Carey 1999) en Nederland (Kreutz & Dekker 2000) uit te breiden. Hier werd gesuggereerd dat klimaatsveranderingen (milde winters en warme zomers) een positieve invloed heb- ben op de soort (Carey 1999). De situatie van Bijenorchis is ook niet uniek voor Vlaande- ren, in Nederland breidt de soort zich ook stelselmatig uit, meestal op braakliggende industrieterreinen in pioniervegetaties (in berken en wilgenopslag) (Kreutz & Dekker 2000). De recente uitbreiding van Bijenor- chis kan dus vermoedelijk in relatie gebracht worden met een toegenomen industrialisa- tie en urbanizatie die gepaard gaat met ver- storing.

Veranderingen in

verspreidingsareaal in enkele buurlanden

De gegevens die in deze studie gebruikt zijn, verschaffen geen informatie over de dicht- heid of de talrijkheid van de soorten in elk uurhok. Voor analyses als diegene die hier werden voorgesteld, werd uitgegaan van de veronderstelling dat elke soort dezelfde kans heeft om in een uurhok waargenomen te worden (Kéry 2004). Deze assumptie zal niet altijd opgaan zodat het al of niet verdwijnen van een soort nooit 100% betrouwbaar is.

We kunnen ons dan ook de vraag stellen of

de vastgestelde wijzigingen in verspreidings- areaal eigen zijn aan Vlaanderen of dat soort- gelijke veranderingen in andere landen kun- nen waargenomen worden. Om dit na te gaan, vergeleken we de gegevens van Vlaan- deren met recent gepubliceerde gegevens over de achteruitgang van orchideeën in Groot-Brittannië en Estland (Kull & Hut- chings 2006). Hoewel het vergelijken van verschillende datasets tussen verschillende landen niet altijd even eenvoudig is, kunnen toch een aantal opmerkelijke trends waarge- nomen worden. Het meest opvallende gege- ven is dat de waargenomen patronen in Vlaanderen het meest drastisch zijn en dat onze regio er zoals wel vaker het slechtst van- af komt.Wanneer de soorten die zich wisten uit te breiden buiten beschouwing worden gelaten, dan bedraagt de gemiddelde afna- me in Vlaanderen 75%, in tegenstelling tot Groot-Brittannië en Estland, waar deze res-

pectievelijk slechts 52% en 28.5 bedraagt.

Opmerkelijk is de grote overeenkomst in achteruitgang van kort-levende soorten en soorten met een bloeistengel kleiner dan 30 cm (Figuur 7). In alle drie de streken bleken kort-levende soorten veel sterker achteruit te gaan dan langlevende soorten en dat klei- ne soorten sterker achteruitgingen dan gro- te soorten.

Conclusie

Globaal kan gesteld worden dat uit de resul- taten die hier gepresenteerd werden duide- lijk naar voor komt dat in verschillende regio’s van Europa orchideeën sterk zijn ach- teruitgegaan. Hoewel regionale verschillen in achteruitgang werden vastgesteld, beves- tigen deze gegevens de grote kwetsbaarheid van orchideeën in onze hedendaagse land- schappen. Het is bovendien jammer te moe- ten vaststellen dat in Vlaanderen niet min-

Figuur 6: Bokkenorchis is naast Bijenorchis en Rietorchis één van de weinige orchideeënsoorten die

zijn areaal wist uit te breiden gedurende de periode 1930-2000. (Foto: Rein Brys)

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Kort-levend Lang-levend

% afname in verspreidingsareaal

Estland Groot-Brittannië Vlaanderen

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Kleine soorten Grote soorten

% afname in verspreidingsareaal

Estland Groot-Brittannië Vlaanderen

Figuur 7: Verschillen tussen a) kort- en langlevende soorten en b) kleine en grote soorten in % afname in verspreidingsareaal voor drie regio’s (Vlaanderen, Estland en Groot-Brittannië). Enkel soorten die achteruitgingen

werden in rekening gebracht.

(7)

der dan 8 soorten verdwenen zijn. Het feit dat kleine soorten in de drie onderzochte streken sterker achteruitgingen dan grote soorten, suggereert dat verruiging, gebrek aan beheer en nutriëntenaanrijking aan de basis liggen van de vastgestelde achteruit- gang. Heide en heischrale graslanden en in

mindere mate natte graslanden verdienen extra aandacht bij het opstellen van herstel en/of beheersplannen voor orchideeën, ver- mits deze biotopen de grootste verliezen aan orchideeën hebben geleden. De weinige, overblijvende heiden en heischrale graslan- den verdienen daarom extra aandacht indien

we de weinige populaties die typisch in dit milieu voorkomen willen behouden. Het feit dat soorten zoals Herfstschroeforchis, Har- lekijn of Groene nachtorchis nauwelijks nieuwe groeiplaatsen koloniseren, doet ech- ter vermoeden dat deze soorten bijna voor goed uit Vlaanderen zijn verdwenen.

SUMMARY BOX:

JACQUEMYNH., BRYSR. & HERMYM. 2006. Orchids in Flanders (north Belgium) between 1930 and 2000. Changes in distribution and cau- ses of decline. Natuur.focus 5 (1): 4-9.

The Flora database was used to analyse and compare changes in the distribution range of 32 orchid species between 1930 and 2000 in Flanders. Most species showed significant declines in distribution area, and 8 (25%) went extinct.The mean number of grid cells decli-

ned from 11.7 tot 7.9 (32% decline). Species confined to heathlands and wet, nutrient poor grasslands suffered greater declines than spe- cies typically occurring in forests and calcareous grasslands. In addi- tion, greater declines were observed for species with short inflores- cences and short-lived species. Comparison of our results with data from the UK and Estonia showed marked differences in trends between regions with regards to biotope, but not to size or life span.

DANK:

Wij zijn bijzondere dank verschuldigd aan Wouter Van Landuyt voor het verschaffen van de verspreidingsgegevens van de bestudeerde orchideeënsoorten in Vlaanderen.

Referenties

Carey P.D. 1999. Changes in the distribution and abundance of Himantoglossum hircinum (L.) Sprengel (Orchidaceae) over the last 100 years. Watsonia 22: 353-364.

Coleman,E. 1927. Pollination of the orchid Cryptostylis leptochila. Vict. Nat. 44: 20-22.

Cozzolino S. & Widmer A. 2005. Orchid diversity: an evolutionary consequence of deception? Trends in Ecology and Evolution 9: 487 – 494.

Darwin C. 1885. On the Various Contrivances by which Orchids are Fertilized by Insects. John Murray.

Dressler R.L. 1993. Phylogeny and classification of the orchid family. Dioscorides Press, Portland, Ore- gon.

Jacquemyn H., Brys R. & Hermy M. 2003. Bestuiving bij orchideeën. Over bloemen en bijen, verleiding en bedrog. Natuur.focus 2: 109-114.

Jacquemyn H., Brys R., Hermy M. & Willems J.H. 2005. Does nectar reward affect rarity and extinction probabilities of orchid species? An assessment using historical records from Belgium and the Nether- lands. Biological Conservation 121: 257-263.

Kéry M. 2004. Extinction rate estimates for plant populations in revisitation studies: importance of detectability. Conservation Biology 18: 570-574.

Kreutz C.A.J. & Dekker H. 2000. De orchideeën van Nederland – ecologie, verspreiding, bedreiging, beheer. Uitgave Kreutz en Seckel, Landgraaf & Raalte, Nederand.

Kull T. & Hutchings M. 2006. A comparative analysis of decline in the distribution ranges of orchid spe- cies in Estonia and the United Kingdom. Biological Conservation 129: 31-39.

Leten M. 1989. Distribution dynamics of orchid species in Belgium: past and present distribution of thir- teen species. Mem. Soc. Roy. Bot. Belg. 11: 133-155.

McCormick M.K., Whigham D.F. & O’Neill J. 2004. Mycorrhizal diversity in photosynthetic terrestrial orchids. New Phytologist 163: 425–438.

Nilsson L.A.1983.Mimesis of bellflower (Campanula) by the red helleborine orchid Cephalanthera rubra.

Nature 305: 799-800.

Pouyanne A. 1917. La fecundation des Ophrys par les insectes. Bulletin de la Société d’Histoire Natu- relle de l’Afrique du Nord 8: 6-7.

Schiestl F.P., Peakall R., Mant J.G., Ibarra F., Schulz C., Franke S. & Francke W. 2003.The chemistry of sexu- al deception in an orchid-wasp pollination system. Science 302: 437-438.

Shefferson R.P., Weiß M., Kull T. & Taylor D.L. 2005. High specificity generally characterizes mycorrhizal association in rare lady’s slipper orchids, genus Cypripedium. Molecular Ecology 14: 613-626.

Silvertown J., Wells D.A., Gillman M., Dodd M.E., Robertson H. & Lakhani K.H. 1994. Short-term effects and long-term after effects of fertilizer application on the flowering population of green-winged orchid Orchis morio. Biological Conservation 69: 191-197.

Sprengel C.K. 1793. Das Entdeckte Geheimniss in der Natur im Bau und in der Befuchtung der Blumen.

Weldon and Wesley.

Summerhayes V.S. 1968. Wild orchids of Britain. Collins, London.

Taylor D.L. & Bruns T.D. 1999. Population, habitat and genetic correlates of mycorrhizal specialization in the ‘cheating’ orchids Corallorhiza maculata and C. mertensiana. Molecular Ecology 8: 1719–1732.

Van Landuyt W., Hoste I., Vanhecke L., Van den Bremt P., Vercruysse W. and De Beer D. 2006. Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Nationa- le Plantentuin van België & Flo.Wer. Brussel.

AUTEURS:

Hans Jacquemyn en Rein Brys zijn postdoctoraal onderzoekers bij het FWO (Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen). Martin Hermy is professor aan de Afdeling Bos, Natuur en Landschap van de Katholieke Universiteit Leuven.

CONTACT:

Hans Jacquemyn, Afdeling Bos, Natuur en Landschap, Katholieke Universiteit Leuven, Vital Decosterstraat 102, B-3000 Leuven, Tel.: 016/32.97.73; Fax: 016/32.97.60, E- mail: hans.jacquemyn@biw.kuleuven.be.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The findings presented in this study touch upon numerous aspects of young Black South Africans’ lived experiences of upward mobility and identity, the most notable of

Het doel van het onderzoek was van een aantal niet-chemische middelen nagaan in welke mate ze in staat zijn een aantasting door het wortelknobbelaaltje M.. incognita bij tomaat in

Voor dit deelgebied ligt het accent op plassen mee laten stromen bij hoogwater door aanleg nevengeulen of hoogwatergeulen en verwijderen obstakels; kanalen mee laten stromen

Load management is the effective utilisation of low-cost periods presented by the time-of-use (TOU) tariff structure. A TOU tariff structure assigns high electricity tariffs to

Onderhuidse weefsels worden door middel van hechtingen weer op zijn plaats ge- bracht.. Na controleren van eventuele kleine bloedingen, wordt de huid terug dichtgemaakt en wordt

Perceel  23  klasseren  we  bij  de  randgevallen.  Twee  van  de  punten  zijn  redelijk  arm  aan  P  (begraasde  zone  met  locatie  85  en  vochtige  zone 

Figuur 59: Evolutie plantbeschikbare fosfor (P Olsen) in functie van het aantal dagen na bekalking in de bekalkingskoppels 32 (Noord) en 33 (Zuid) aan het Haverven. Figuur