• No results found

Langelilleweg 13 Te Langelille Gemeente Weststellingwerf ontwerp Projectnr Revisie ontwerp Datum 18 april 2018

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Langelilleweg 13 Te Langelille Gemeente Weststellingwerf ontwerp Projectnr Revisie ontwerp Datum 18 april 2018"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ontwerp

Projectnr. 431508 Revisie ontwerp Datum 18 april 2018

Auteur(s):

Harry ter Beeke

datum vrijgave beschrijving revisie goedkeuring vrijgave 18 april 2018 ontwerp

(2)
(3)
(4)

Inhoudsopgave

Toelichting 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 7

1.1 Aanleiding 7

1.2 Ligging van het plangebied 7

1.3 Vigerend bestemmingsplan 7

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving 9

2.1 Bestaande situatie 9

2.2 Toekomstige situatie 9

2.3 Landschappelijke inpassing 10

2.4 Toetsing wijzigingsvoorwaarden 11

Hoofdstuk 3 Beleidskader 13

3.1 Rijksbeleid 13

3.2 Provinciaal beleid 13

3.3 Gemeentelijk beleid 14

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten 15

4.1 Ecologie 15

4.2 Archeologie en cultuurhistorie 15

4.3 Water 16

4.4 Milieuzonering 16

4.5 Geur 16

4.6 Bodem 17

4.7 Geluid 17

4.8 Luchtkwaliteit 17

4.9 Externe veiligheid 18

4.10 M.e.r.-beoordeling 18

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet 19

5.1 Algemeen 19

5.2 Opzet van de regels 19

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid 21

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 21

6.2 Economische uitvoerbaarheid 21

Regels 23

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 25

Artikel 1 Begrippen 25

Artikel 2 Wijze van meten 26

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 27

Artikel 3 Agrarisch 27

Artikel 4 Bedrijf 41

Artikel 5 Waarde - Archeologie 45

Hoofdstuk 3 Algemene regels 47

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel 47

Artikel 7 Algemene bouwregels 48

Artikel 8 Algemene gebruiksregels 49

(5)

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 51

Artikel 9 Overgangsrecht 51

Artikel 10 Slotregel 52

Bijlagen 53

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten 55

(6)

Toelichting

(7)
(8)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Langelilleweg 13 te Langelille is een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Het perceel bestaat uit een bedrijfswoning en twee bedrijfsgebouwen. Omdat de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd, hebben de bedrijfsgebouwen hun functie verloren. De eigenaar van het pand heeft de bestaande bedrijfsgebouwen in gebruik ten behoeve van zijn

autoservicebedrijf. Dit gebruik is in strijd met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2014" van de gemeente Weststellingwerf. Het perceel Langelilleweg 13 heeft hierin de bestemming "Agrarisch" . Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de bestemming te wijzigen naar de bestemming bedrijf en het agrarische bouwvlak te verwijderen van de kaart. Voorliggend plan geeft invulling aan deze wijzigingsbevoegdheid, toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan en het plan in overeenstemming is met een "goede ruimtelijke ordening".

1.2 Ligging van het plangebied

Langelille is een dorp in het westen van de gemeente Weststellingwerf. Het perceel

Langelilleweg 13 ligt in ten noorden van de kern Langelille en aan de Tjonger. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Langelille en de (directe) omgeving weergegeven.

figuur 1.1: ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie is gelegen binnen de planbegrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014”. Dit bestemmingsplan is op 22 september 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Weststellingwerf. In figuur 1.2 is een uitsnede vande verbeelding weergegeven.

(9)

figuur 1.2: uitsnede bestemmingsplan (bron ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als

"Agrarisch". Daarbij is aan het plangebied een dubbelbestemming toegekend "Waarde – Archeologie" voor de bescherming van eventuele archeologische waarden. Daarnaast heeft het perceel een bouwvlak en een functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders". De gronden met de bestemming "Agrarisch", zijn hoofdzakelijk bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering, waarbij binnen een bouwvlak de benodigde

bedrijfsbebouwing mag worden opgericht, inclusief een bedrijfswoning. Het gewenste gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van een autoservicebedrijf past niet binnen de agrarische bestemming. In het plan is wel een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen die het mogelijk maakt de bestemming

"Agrarisch" te wijzigen naar de bestemming "Bedrijf". Met voorliggend plan wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in de bestemming

"Agrarisch" (art. 3.7.1 onder f). Daarbij dient ook het bestaande bouwvlak van de

verbeelding verwijderd te worden, om te voorkomen dat op deze locatie een nieuw agrarisch bedrijf opgericht zou kunnen worden. Om dit aan te passen is ook een

wijzigingsbevoegdheid opgenomen (art. 3.7.1. onder d.) In paragraaf 2.4 wordt aangetoond dat aan de voorwaarden en de beoordelingscriteria van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

(10)

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In figuur 2.1 is het perceel Langelilleweg 13 weergegeven. Het perceel bestaat uit een (bedrijfs)woning met bijbehorende bedrijfsbebouwing die in het verleden werd gebruikt voor de agrarische bedrijfsvoering. Het perceel heeft een directe ontsluiting op de doorgaande Langelilleweg.

figuur 2.1: bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal het bestaande bedrijfsgebouw worden ingericht en gebruikt ten behoeve van een autoservicebedrijf. De activiteiten van het autoservicebedrijf bestaan uit de reparatie van auto's. De reparaties zullen plaatsvinden in de bestaande gebouwen op het perceel. Er worden op het perceel geen auto's aangeboden en/of gestald ter verkoop.

Klanten komen hun auto's brengen voor reparatie en onderhoud aan de auto's. Gemiddeld zullen er vier auto's per dag gerepareerd worden. Het betreft een kleinschalig bedrijf waarbij mogelijk in de toekomst het bestaande gebouw wordt gemoderniseerd.

Planologisch zal het agrarische bouwvlak worden verwijderd en de bestemming "Agrarisch"

worden gewijzigd in de bestemming "Bedrijf". Een deel van het perceel behoudt de agrarische bestemming (zonder bouwvlak).In figuur 2.2 is dit schematisch aangegeven.

(11)

figuur 2.2: toekomstige planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Landschappelijke inpassing

Het perceel Langelilleweg 13 is gelegen in het Veenpolderlandschap. De veenpolders zijn laaggelegen gebieden. Om een goede waterbeheersing van de Friese boezem mogelijk te maken zijn de laagveengebieden vanaf de 19e eeuw ingepolderd. Voor de landbouw is de waterstand omlaag gebracht, waardoor het omringende land is ingeklonken en nog lager is komen te liggen. De veenpolders worden gekenmerkt door hun weidsheid. Beplanting komt incidenteel voor, rond erven of als kleine bospercelen. De meeste gronden zijn als

graslanden in gebruik. De bebouwingslinten vormen langgerekte verdichtingen, waar de beplanting op de erven een zekere beschutting geeft in het verder open gebied. Door de hoge waterstand en de vele sloten is het water bepalend in het beeld.

De structuur van het gebied wordt bepaald door een opstrekkende verkaveling die wordt gekenmerkt door een grote openheid. De bebouwing ligt in linten aan de doorgaande wegen.

Nieuwe bebouwing buiten de bestaande linten is ongewenst en op kavelniveau dienen de erven compact van opzet worden gehouden.

De erven in de veenpolders liggen deels direct aan de weg en deels meer achteruit in het land. Vaak zijn ze onderdeel van lange bebouwingslinten, waarbij de afstand tussen de bebouwing varieert. De schaal van de erven varieert, waarbij de meer recente boerderijen grotere erven bezitten. De erven zijn rechthoekig van opzet en staan haaks ten opzichte van de weg, waarbij het woonhuis zich richt naar de weg. De meeste erven zijn voorzien van erfbeplanting. Het zijn daardoor eilanden in de verder open en veelal onbeplante ruimte. Dit betekent niet dat alle bebouwing aan het zicht onttrokken hoeft te worden. Een

erfbeplanting, die in ieder geval 70% van de perceelsgrenzen bevat en minstens 2 hoeken van het erf volstaat voor een goede beplanting van de erven, zodat ze zich als groene eilanden in de openheid blijven manifesteren.

De gemeente heeft, naar aanleiding van een locatiebezoek op 3 juli 2017, afspraken met de eigenaar gemaakt over de landschappelijke inpassing. Omdat het door de beperkte ruimte tussen het muurtje en de sloot aan de noordzijde van het perceel lastig is een bomenwal of haag te plaatsen wordt een oplossing van betongaas en hedra's als passend gezien. Door een maximale hoogte van 1,5 meter zullen de geparkeerde auto`s niet in zicht zijn, maar is de boerderij nog wel zichtbaar. In figuur 2.3 is de locatie van het hederascherm

weergegeven.

(12)

figuur 2.3: landschappelijke inpassing locatie hederascherm.

In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin de initiatiefnemer verplicht wordt binnen een jaar na vaststelling van het bestemmingsplan het perceel landschappelijk in te passen, conform de bovengenomede afspraak.

2.4 Toetsing wijzigingsvoorwaarden

In artikel 3.7.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" zijn de

wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken het bouwvlak van de

verbeelding te verwijderen en de bestemming "Agrarisch" te wijzigen naar "Bedrijf". In deze paragraaf worden de van toepassing zijnde wijzigingsregels benoemd en wordt inhoudelijk ingegaan op de voorwaarden die van toepassing zijn bij deze wijzgingregels.

Verwijderen bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming te wijzigen ten behoeve van het wegnemen van bouwmogelijkheden van gronden die zijn gelegen binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken en/of het bouwvlak, met dien verstande dat:

1. het bouwvlak ter plaatse van deze wijziging wordt verwijderd van de verbeelding;

Op de verbeelding bij dit wijzigingsplan is het bouwvlak verwijderd.

2. de gronden, na wijziging, worden ingericht als cultuurgrond.

De gronden zijn al als cultuurgrond ingericht en voldoen daarmee aan de bestemming 'agrarisch'.

Wijzigen naar bestemming "Bedrijf"

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming te wijzigen in de bestemming "Bedrijf" ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in de als bijlage 2, behorende bij deze regels, bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven onder categorie 1 en 2, met dien verstande dat:

a. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;

Op het bedrijf vinden geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats.

b. per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;

Op het perceel was één bedrijfswoning aanwezig, en deze wordt ook in de toekomstige

(13)

sitiuatie als zodanig gebruikt.

c. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd;

De werkplaats wordt/is gevestigd in de bestaande bedrijfbebouwing.

d. geen sprake mag zijn van opslag buiten gebouwen;

De opslag voor (auto)materialen vindt binnen plaats.

e. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

De werkzaamheden voor het autobedrijf vinden alleen inpandig plaats, waarbij auto`s (die wachten op hun reparatiebeurt) op eigen terrein worden geparkeerd. Om het perceel landschappelijk in te passen zal aan de noordzijde van het perceel een hederascherm met een maximale hoogte van 1,5 meter worden gerealiseerd. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2) f. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

In de huidige agrarische bedrijfsvoering zal meer- en ook zwaarder verkeer van- en naar de locatie rijden dan in de toekomstige situatie. Uitgaande van de vier reparaties per dag zal er sprake zijn van maximaal acht verkeersbewegingen per dag van- en naar het bedrijf.

Bovendien ligt het perceel direct aan de doorgaande weg met voldoende capaciteit.

g. parkeren op eigen erf plaatsvindt;

Er is meer dan voldoende ruimte op het eigen terrein om te parkeren.

h. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;

Het bouwvlak van het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf ligt op ongeveer 230 meter tot de grens van de toekomstige bedrijfsbestemming. Uit de de paragrafen 4.4 en 4.5 blijkt dat geen aantasting plaats vindt van de de ontwikkelingsmogelijkheden van dit agarische bedrijf.

i. voor het overige de regels van Artikel 5 "Bedrijf" van overeenkomstige toepassing zijn.

In dit wijzigingsplan wordt artikel 5 "Bedrijf" uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2014"

onveranderd opgenomen.

Deze wijzigingsbevoegdheid kan benut worden voor bedrijven tot maximaal milieucategorie 2. In de bijlage bij het bestemmingsplan is een bedrijf dat handelt in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven aangewezen als milieucategorie 2 (Sbi 2008- nrs

451,452,453). Het bedrijf voldoet aan alle voorwaarden om de bestemming te wijzigen.

(14)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn projecten van nationaal belang in kaart gebracht. Binnen deze projectgebieden worden aan bestemmingsplannen van gemeenten bindende voorschriften opgelegd. Bij nieuwe ontwikkelingen dient aan deze bindende voorschriften te worden voldaan. De planlocatie is niet gelegen in een van de projectgebieden uit het Barro. Hiermee is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

Vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden beleidsuitgangspunten gesteld ten aanzien van gebieden van nationaal belang. Zo lang geen sprake is van nationale belangen wordt beoordeling van plannen in handen van provincies en gemeenten gegeven. In

onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, waarmee verdere toetsing plaats dient te vinden aan het provinciale beleid, zoals is verwoord in het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In de structuurvisie worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: "die ruimtelijke

eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen". De structuurvisie bevat een beschrijving van welke

kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en

ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

3.2.2 Streekplan Fryslân 2007

3.2.2.1 Algemeen

Op 13 december 2006 is het Streekplan Fryslân 2007 vastgesteld door de Provinciale Staten.

In het streekplan staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers ruim de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen, waarbij de kernkwaliteiten van Fryslân voor de toekomst in stand gehouden en versterkt worden.

Daarbij stuurt de provincie op bovenlokale belangen, met als leidende gedachte: lokaal wat kan en provinciaal wat moet.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en

toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld. Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan

(15)

onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

3.2.2.2 Romte foar kwaliteit - Functies in het landelijke gebied

De provincie Fryslân biedt in de verordening Romte ook mogelijkheden om vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen te hergebruiken (artikel 1.2.1, Verordening Romte 2014).

Daarbij moet er sprake zijn van "niet-industriële" bedrijvigheid uit een lage milieucategorie.

Het autoservicebedrijf voldoet hieraan. Een bedrijf dat handelt in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven zijn aangewezen als milieucategorie 2.

Het provinciaal beleid is verwerkt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2014". In onderhavig geval is door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid, met bijbehorende voorwaarden gewaarborgd dat niet in strijd met het provinciaal beleid wordt gehandeld.

3.3 Gemeentelijk beleid

Voor het gemeentelijk beleid wordt verwezen worden naar het moederplan "Buitengebied 2014", waar dit wijzigingsplan op gebaseerd is. In paragraaf 2.3 is de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden verder uitgewerkt.

(16)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Ecologie

De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de gebiedsbescherming en soortenbescherming en is opgenomen de Wet natuurbescherming. Voor de

gebiedsbescherming is naast de Wet Natuurbescherming de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.

4.1.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied is op ongeveer 1,5 km gelegen van het Natura 2000-gebied Rottige Meenthe en Brandemeer. Doelstelling van dit gebied is behoud en herstel van specifieke

natuurwaarden (instandhoudingsdoelstellingen). De Wet natuurbescherming beschermt Natura 2000-gebieden tegen ontwikkelingen die de Natura 2000-doelen kunnen aantasten.

Daarnaast is de Tjonger aangewezen als EHS. Met voorliggend plan gaat het om een wijziging van het gebruik. De bouwmogelijkheden op het perceel worden verkleind.

Voorliggend plan heeft geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en zal de EHS niet aantasten.

4.1.2 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden of in plangebieden beschermde dier- en/of plantensoorten aanwezig zijn. Met voorliggend wijzigingsplan wordt het mogelijk gemaakt om de bestaande bedrijfsbebouwing te gebruiken voor een autorservicebedrijf.

Deze gebruikswijziging heeft geen gevolgen voor eventuele aanwezige beschermde dier- en/of plantensoorten. Het plan biedt geen uitgebreidere bouwmogelijkheden dan het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" nu toestaat. Soortenbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Op het perceel Langelilleweg 13 is een dubbelbestemming opgenomen die archeologische waarden ter plaatse beschermt. Daarin is opgenomen dat archeologisch onderzoek

uitgevoerd moet worden bij een bodemverstoring van dieper dan 0,30m en groter dan 50 m2. Omdat in onderhavig plan alleen de functie wordt gewijzigd is een archeologisch onderzoek niet nodig.

De bouwmogelijkheden op het perceel worden met voorliggend plan niet verruimd. De aanduiding "Waarde-Archeologie" is in het moederplan op de verbeelding opgenomen en wordt ook bij voorliggend plan opgenomen.

In het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig met cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

(17)

4.3 Water

De ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt in voorliggend bestemmingspan heeft geen gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlakte wateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt geen extra verhard oppervlak aangelegd.De wijziging heeft alleen betrekking op bestaande bebouwing, waarbij de gebruiksmogelijkheden worden aangepast.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.4 Milieuzonering

De ontwikkeling om de bestaande bedrijfsbebouwing te gebruiken als autoreparatiebedrijf valt onder categorie 2 als bedoeld in de brochure "bedrijven en milieuzonering" van de VNG.

Hierin is opgenomen dat de gewenste afstand tot een woning minimaal 30 meter dient te bedragen. De afstand van de schuur waar in de activiteiten plaatsvinden tot de

perceelsgrens van de naastgelegen woning bedraagt 60 meter. Voor een grondgebonden veehouderij geldt een grootste richtafstand van 30 meter (met uitzondering van het aspect geur). De afstand tussen het dichtsbij gelegen agrarisch bedrijf tot het autoreparatiebedrijf bedraagt ongeveer 230 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand (zonder toetsing van het aspect geur).

4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor

vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Een geurgevoelig object is in de Wgv gedefinieerd als: “een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.”

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en

ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd open komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Verordening geurhinder en veehouderij

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen.

Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige)

veehouderij te sturen. Gemeenten mogenbij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde

“gebiedsvisie”.

(18)

De gemeente Weststellingwerf heeft een "geurverordening" opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. Op basis van artikel 2 van de verordening geldt een afstand van 25 meter van een grondgebonden veehouderij tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Situatie plangebied

In het voorliggend plan is sprake van een geurgevoelig object. Het dichtstbijzijnde

agrarische bedrijf is op een afstand van 230 meter en voldoet ruim aan de normafstand van 25 meter. Ten opzichte van de huidige situatie vindt er geen beperking van het agrarisch bedrijf plaats en levert geen belemmering op.

4.6 Bodem

In het plangebied stond al een bedrijfswoning waar gewoond werd. Met voorliggend plan mag nog steeds gewoond worden op het perceel. Dat gebruik wijzigt niet. Op het perceel komt geen gevoeligere functie en het aantal woningen neemt niet toe. Het bedrijf zal moeten voldoen aan de eisen van de melding zoals deze wordt gedaan in het kader van het

Activiteitenbesluit, waarmee bodemverontreining door de toekomstige sitautie ook niet aan de orde zal zijn. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering voorliggend plan.

4.7 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van railverkeers- en/of industrielawaai. In de Wet geluidhinder wordt aangegeven dat, ingeval van

wegverkeerslawaai, de geluidsbelasting aan de gevel van de nieuwe geluidsgevoelige bebouwing de 48 dB niet mag overschrijden. Bedrijfswoningen zijn geluidsgevoelig, net als burgerwoningen. Door de functiewijziging verandert niets, er wordt geen nieuwe

geluidsgevoelige bebouwing toegestaan. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.8 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de vier dochterrichtlijnen waarin onder andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld. Deze Wet luchtkwaliteit noemt "gevoelige bestemmingen" en maakt een onderscheid tussen projecten die "in betekenende mate (IBM)"

en 'niet in betekenende mate (NIBM)' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM is aangegeven wanneer sprake is van niet in betekende mate bijdrage aan de luchtverontreiniging. Hiervan is sprake als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijn stof (PM10) of

stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Projecten die "niet in betekenende mate" leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is

In de Regeling NIBM zijn voor bepaalde ontwikkelingen grenzen vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van NIBM. Daarin is bijvoorbeeld opgenomen dat de realisatie van een kantoorgebouw van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte aan één ontsluitingsweg als NIBM project aan te merken is.

De omvang van de ontwikkeling aan de Langelilleweg 13 (functiewijziging, binnen de

(19)

bestaande bedrijfsbebouwing) is qua omvang en verkeersaantrekkende werking veel kleinschaliger dan de bouw van een kantoorruimte tot 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte.

De grenswaarde zoals opgenomen in het Besluit NIBM zal niet worden overschreden door het gebruik van de bedrijfsbebouwing voor een autoservicebedrijf en zal geen nadelige effecten hebben op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig.

4.9 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende soorten bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (zoals een chemische fabriek en lpg-tankstation) en de mobiele bronnen (zoals een tankwagen en gasleiding).

Het plangebied ligt volgens de risicokaart niet in de buurt van een risicobron. Anderzijds maakt voorliggend plan ook geen risicobron mogelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Het bevoegd gezag dient te beoordelen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling. Hiertoe staan in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage activiteiten opgesomd die mogelijk leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor activiteiten die genoemd staan in de eerste kolom van onderdeel C geldt dat zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige

milieugevolgen, deze zijn dan ook direct m.e.r.-plichtig. In de eerste kolom van onderdeel D staan activiteiten opgesomd waarvan niet vaststaat of deze leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor dient dan ook een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

In de D-lijst van het Besluit m.e.r. wordt het aanleggen, wijzigen of uitbreiden van een industrieterrein in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 75 hectare of meer als m.e.r.-beoordelingsplichtig gezien (categorie D 11.3). De drempelwaarde van 75 hectare wordt met dit planvoornemen bij lange na niet gehaald. Dat neemt niet weg dat in dat geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria zoals genoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. (2011/92/EU): kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit die afweging is gebleken dat de effecten niet van die aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd hoeft te worden. Op grond van voorgaande zijn

belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten en is het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling hier niet zinvol.

Gelet op de overige in dit hoofdstuk behandelde milieuaspecten kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de planontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Op basis van de kenmerken van het project (in relatie tot de drempelwaarden uit het Besluit milieueffect-rapportage), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.

(20)

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van

bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

Het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2014” (moederplan) kent in artikel 3.7.1 onder f een wijzigingsbevoegdheid waarmee de bestemming "Agrarisch" kan worden gewijzigd in de bestemming "Bedrijf" en in artikel 3.7.1 onder d een wijzigingsbevoegdheid om het bouwvlak behorende bij de agrarische bestemming te verwijderen. Dit wijzigingsplan voorziet daarin. De bestemmingsregels voor "Agrarisch" en "Bedrijf" zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Ook de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is opgenomen in dit wijzigingsplan. Binnen de bestemming "Agrarisch" is ook de bestaande aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders" opgenomen. Deze gronden zijn conform de bestemming inrgericht als cultuurgrond, en zullen als zodang gebruikt worden.

Voor de overige regels wordt waar mogelijk verwezen naar het moederplan.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Opzet van de regels

Hoofdstuk 1 inleidende regels:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn enkel de definities voor het wijzigingsplan opgenomen. Voor het overige blijven, conform artikel 2, de begrippen van het moederplan van toepassing.

Relatie met het geldende bestemmingsplan (Artikel 2)

Met dit artikel is het moederplan onverkort van toepassing verklaard, met uitzondering van hetgeen dat is opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels.

In hoofdstuk 2 zijn de regels opgenomen die nu op het plangebied van toepassing zijn. Dit zijn de bestemmingen "Agrarisch" (artikel 3) en "Bedrijf" (artikel 4). De regels zijn qua inhoud en opzet indentiek aan de regels uit moederplan, waarbij voor sommige bijlagen wordt verwezen naar de bijlagen uit het moederplan. De bestaande regeling voor de bescherming van de mogelijke archeologische waarden (artikel 5 Waarde - Archeologie) is hier ook opgenomen.

(21)

Hoofdstuk 3 algemene regels

De Anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage. Omdat in artikel 3 en 4 wordt verwezen naar de algemene

bouwregels (artikel 7) is de regel waarnaar wordt verwezen hier ook opgenomen. Daarnaast is een algemene gebruiksregeling (artikel 8) opgenomen waarmee de landschapelijke inrichting kan worden afgedwongen.

Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

In de overgangsregels (artikel 9) is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel (artikel 10) wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

(22)

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal als ontwerp ter inzage worden gelegen. Publicatie vindt plaats via de Staatscourant, via de gemeentelijke website en de website www.ruimtelijkeplannen.nl.

Tijdens de periode van terinzagelegging zijn .... zienswijzen op het wijzigingsplan naar voren gebracht (PM).

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient op grond van 3.1.6 Bro in de toelichting op het plan inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van een plan. De ontwikkelingen die in dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de eigenaar van het perceel. Uitvoering van het plan geschiedt voor rekening en risico van de eigenaar.

Tevens is in artikel 6.12 lid 1 Wro de verplichting neergelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro is bepaald dat bij de bouw van één of meer woningen een exploitatieplan verplicht is. In afwijking van artikel 6.12 Wro kan de gemeenteraad bepalen geen exploitatieplan vast te stellen indien kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is.

In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn met de initiatiefnemer afspraken gemaakt over kostenverhaal (waaronder begrepen het verhalen van eventuele planschade).

De afspraken hierover zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Hiermee is kostenverhaal "anderszins verzekerd".

De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee geborgd.

(23)
(24)

Regels

(25)
(26)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Langelilleweg 13 te Langelille met identificatienummer NL.IMRO.0098.WPLangelilleweg13-ON01 van de gemeente Weststellingwerf;

1.2 moederplan

Het bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Weststellingwerf, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Weststellingwerf op 22 september 2016;

(27)

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten van het moederplan is van overeenkomstige toepassing

(28)

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische cultuurgrond met daarbij behorende paden en sloten;

b. grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met een bestaande ondergeschikte tak van niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten;

c. intensieve veehouderijen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding

"intensieve veehouderij";

d. een hertenhouderijbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding

"specifieke vorm van agrarisch - hertenhouderij";

e. een kwekerij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kwekerij";

f. uitsluitend een solitair agrarische opstal, op de gronden ter plaatse van de aanduiding

"specifieke vorm van agrarisch - solitair agrarische opstal";

g. bedrijfswonen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" bedrijfswonen niet is toegestaan;

h. plattelandswonen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning";

i. een natuurijsbaan, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan";

j. een zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding

"zend-/ontvangstinstallatie";

k. dagrecreatief medegebruik;

l. een kleinschalig kampeerterrein, voorzover bestaand, zoal opgenomen in bijlage 8 bij deze regels,

en tevens voor:

m. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype beekdalen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen";

n. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het

landschapstype essenlandschap ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap";

o. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het

landschapstype heideontginningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen";

p. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het

landschapstype hoogveenontginningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen";

q. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype veenpolders ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";

r. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het

landschapstype woudontginningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen", waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 behorende bij deze regels,

(29)

maar ook voor de daarbij behorende:

s. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;

t. parkeervoorzieningen;

u. nutsvoorzieningen v. groenvoorzieningen;

w. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

x. wegen;

y. tuinen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een denkbeeldige rechthoek, met een langste zijde van 200 m, van 1,5 ha worden gebouwd, met dien verstande dat de

denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt, dan wel dat er sprake is van een samenstel van denkbeeldige rechthoeken met een gezamenlijke oppervlakte van 1,5 ha die binnen even zovele bouwvlakken liggen, uitsluitend indien deze bouwvlakken door de aanduiding "relatie" met elkaar zijn verbonden;

2. in afwijking van het gestelde onder 1, mogen ter plaatse van de aanduiding

"specifieke bouwaanduiding - 2,5 ha" gebouwen uitsluitend binnen een denkbeeldige rechthoek van 2,5 ha worden gebouwd, met dien verstande dat de denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt;

3. in afwijking van het gestelde onder 1, mag ter plaatse van de aanduiding

"specifieke vorm van agrarisch - solitair agrarische opstal" uitsluitend een solitair agrarische opstal worden gebouwd;

4. in afwijking van het gestelde onder 1, mogen ter plaatse van de aanduiding

"ijsbaan" gebouwen ten behoeve van een ijsbaan buiten de denkbeeldige rechthoek, dan wel een samenstel van denkbeeldige rechthoeken, worden gebouwd;

5. in afwijking van het gestelde onder 1, mag een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie", buiten de denkbeeldige rechthoek, dan wel een samenstel van denkbeeldige rechthoeken, worden gebouwd;

6. in afwijking van het gestelde onder 1, mogen gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer buiten een denkbeeldige rechthoek en buiten een bouwvlak worden gebouwd;

7. in afwijking van het gestelde onder 1 tot en met 6, mogen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" geen gebouwen worden gebouwd.

b. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

1. per denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;

2. op de gronden ter plaatse van de aanduiding “intensieve veehouderij” mag

uitsluitend de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan stalruimte ten behoeve van intensieve veehouderij worden gebouwd;

3. voor de bestaande ondergeschikte tak van intensieve veehouderij mag uitsluitend de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan stalruimte worden gebouwd;

4. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding

"specifieke vorm van agrarisch - kwekerij, met dien verstande dat de totale oppervlakte van kassen per denkbeeldige rechthoek mag niet meer bedragen dan 1.500 m²;

5. bedrijfsgebouwen moeten achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden

(30)

gebouwd, dan wel:

op de bestaande plaats indien dit voor de achtergevel is;

op minimaal 15 m van de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens indien geen bedrijfswoning aanwezig is;

6. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsgebouw ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" wordt uitsluitend verleend indien het bestaande gebouw op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sloopverplichting" is gesloopt;

7. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 14 m;

8. de goot- en bouwhoogte van kassen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 6 m;

9. bedrijfsgebouwen dienen met een kap te worden afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15°.

c. Voor het bouwen van een solitair agrarische opstal gelden de volgende regels:

1. per aanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - solitair agrarische opstal" mag 1 solitair agrarische opstal worden gebouwd;

2. de goot- en bouwhoogte van een solitair agrarische opstal mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 14 m.

d. Voor het bouwen van bedrijfswoningen en plattelandswoningen en aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende regels:

1. er mag niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf worden gebouwd, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer

bedraagt;

2. een plattelandswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" worden gebouwd, met dien verstande dat per aanduidingsvlak niet meer dan 1 plattelandswoning mag worden gebouwd;

3. de oppervlakte van een bedrijfswoning en/of plattelandswoning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 150 m² per bedrijfswoning en/of plattelandswoning;

4. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen en/of plattelandswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 10 m;

5. de dakhelling van bedrijfswoningen en/of plattelandswoningen mag niet minder bedragen dan 35°;

6. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning en/of plattelandswoning mag niet meer bedragen dan 100 m²;

7. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;

8. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning en/of plattelandswoning.

e. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve een ijsbaan gelden de volgende regels:

1. de totale oppervlakte van gebouwen per aanduidingsvlak mag niet meer bedragen dan 50 m²;

2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4,5 m.

f. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en

voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de algemene bouwregels opgenomen in lid 7.1.

(31)

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder in ieder geval voer- en mestopslag wordt verstaan, mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" en/of binnen een denkbeeldige rechthoek, met een langste zijde van 200 m, van 1,5 ha worden gebouwd, met dien verstande dat de denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt, dan wel dat er sprake is van een samenstel van denkbeeldige rechthoeken met een gezamenlijke oppervlakte van 1,5 ha die binnen even zovele bouwvlakken liggen, uitsluitend indien deze bouwvlakken door de aanduiding "relatie" met elkaar zijn verbonden;

2. in afwijking van het gestelde onder 1, mogen ter plaatse van de aanduiding

"specifieke bouwaanduiding - 2,5 ha" bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een denkbeeldige rechthoek van 2,5 ha worden gebouwd, met dien verstande dat de denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt;

3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m;

4. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 m;

5. de bouwhoogte van torensilo's mag niet meer bedragen dan 25 m;

6. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van mestopslag mag niet meer bedragen dan 7,50 m, inclusief afdekking;

7. de bouwhoogte van een werk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van mestopslag mag niet meer bedragen dan 2,50 m, inclusief afdekking;

8. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;

9. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, openbare nutsvoorzieningen en de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m;

10. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m;

11. het bouwen van windturbines is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande windturbines, met inachtneming van de bestaande masthoogte en de bestaande rotordiameter;

12. het bouwen van mestvergistingsinstallaties is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande mestvergistingsinstallaties.

b. in afwijking van lid 3.2.2 sub a, mogen erf- en terreinafscheidingen buiten de

denkbeeldige rechthoek, dan wel een samenstel van denkbeeldige rechthoeken worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. lid 3.2.1, sub a, onder 1 en onder 2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige agrarische activiteiten van ondergeschikte aard, zoals schuilstallen, buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:

1. per agrarisch bedrijf maximaal 1 gebouw mag worden gebouwd;

2. de oppervlakte per gebouw niet meer mag bedragen dan 40 m²;

3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan respectievelijk

(32)

3 m en 4,50 m;

4. het bouwen buiten het bouwvlak noodzakelijk is in verband met dierenwelzijn;

en/of

5. het bouwen binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken niet wenselijk is in verband met de afstand of situering van bij het bedrijf behorende cultuurgrond ten opzichte van de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken.

b. lid 3.2.1, sub a, onder 1 en onder 2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van particuliere schuilstallen, buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:

1. de oppervlakte per schuilstal niet meer mag bedragen dan 30 m²;

2. de bouwhoogte van een schuilstal niet meer mag bedragen dan 3 m;

3. 1 schuilstal per dierhouder mag worden gebouwd;

4. 1 schuilstal per kavel mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

de oppervlakte van de kavel waarop een schuilstal wordt gebouwd minimaal 10.000 m² moet bedragen;

de kavel duurzaam in gebruik of in eigendom is van de dierhouder;

5. aangetoond is dat bij het woonperceel van de dierhouder geen mogelijkheden zijn voor een schuilstal;

6. sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

c. lid 3.2.1, sub a, onder 1 en lid 3.2.2, sub a, onder 1 voor het bouwen van bouwwerken binnen een agrarisch bouwperceel van 1,5 ha dat is gelegen binnen een bouwvlak, met dien verstande dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

d. lid 3.2.1, sub b, onder 2 en onder 3 voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding

"intensieve veehouderij" of ten behoeve van een bestaande ondergeschikte tak van intensieve veehouderij, mits:

1. dit noodzakelijk is in verband met de wettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn;

2. uit een beoordeling blijkt dat ten behoeve van de ontwikkeling geen milieu effect rapportage als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer noodzakelijk is;

3. deze uitbreiding wordt gebouwd binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken;

4. indien sprake is van een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij, deze tak ook ondergeschikt blijft na uitbreiding van de stalruimte;

5. voor het overige de bouwregels van lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn.

e. lid 3.2.1, sub b, onder 7 voor een hogere goothoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 m, met dien verstande dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

f. lid 3.2.1, sub b, onder 9 voor een gedeeltelijk platte afdekking van bedrijfsgebouwen tot een maximum van 50 m² indien hierdoor een betere architectonische samenhang met de overige bedrijfsgebouwen ontstaat.

g. lid 3.2.1, sub b, onder 9 voor het bouwen van gebouwen met andere dakvormen, met dien verstande dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

h. lid 3.2.1, sub d, onder 3 en lid 3.2.1, sub d, onder 6 voor een groter oppervlak van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen per

bedrijfswoning en/of plattelandswoning, met dien verstande dat:

1. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen,

aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 300 m²;

2. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning en/of plattelandswoning niet meer mag bedragen dan 150 m²;

3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

i. lid 3.2.1, sub d, onder 5, en toestaan dat dat een woning met kap met een dakhelling van

(33)

minimaal 20° wordt afgedekt of dat een gebouw geheel of gedeeltelijk plat wordt afgedekt.

j. lid 3.2.1, sub d, onder 8 voor een hogere bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning en/of plattelandswoning;

2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

k. lid 3.2.2, sub a, onder 1 en onder 2 in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag buiten de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken worden gebouwd of aangelegd, met dien verstande dat:

1. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag binnen een bouwvlak worden gebouwd of aangelegd;

2. de totale oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en een werk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 1.500 m² per bouwvlak, met dien verstande dat mestopslag binnen de denkbeeldige rechthoek niet wordt meegeteld in deze oppervlakte;

3. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 7,50 m, inclusief afdekking;

4. de bouwhoogte van een werk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 2,50 m, inclusief afdekking;

5. de mestopslag wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf;

6. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

7. de oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek die na het verlenen van de omgevingsvergunning ontstaat niet meer dan 3 ha mag bedragen.

l. lid 3.2.2, sub a, onder 1 en onder 2 in die zin dat werken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag buiten een bouwvlak worden gebouwd of aangelegd, met dien verstande dat:

1. het totale aantal werken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag, buiten een bouwvlak in de gemeente niet meer dan 10 mag bedragen;

2. de totale oppervlakte van een werk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 1.500 m²;

3. de bouwhoogte van een werk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 2,50 m, inclusief afdekking;

4. de mestopslag wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf;

5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

6. de oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek die na het verlenen van de omgevingsvergunning ontstaat niet meer dan 3 ha mag bedragen.

m. lid 3.2.2, sub a, onder 1 en onder 2 in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (boom)fruitteelt buiten de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken en buiten een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:

1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3,00 m;

2. de oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek die na het verlenen van de omgevingsvergunning ontstaat niet meer dan 3 ha mag bedragen.

n. lid 3.2.2, sub a, onder 8 voor een hogere bouwhoogte van zend- en

ontvangstinstallaties, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 53 m.

o. lid 3.2.2, sub a, onder 10 voor een hogere bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

p. lid 3.2.2, sub a, onder 12 voor het bouwen van mestvergistingsinstallaties, met dien

(34)

verstande dat:

1. de installatie wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf;

2. de installatie binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken wordt gebouwd;

3. de PR 10-6 contour binnen het bouwvlak moet vallen, dan wel binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten zijn gelegen;

4. de bebouwing ondergeschikt is aan de bedrijfsgebouwen;

5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

3.3.2 Beoordelingscriteria

De in lid 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

b. de milieusituatie;

c. het straat- en bebouwingsbeeld;

d. de verkeersveiligheid;

e. het waterbeheer;

f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

g. de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding:

1. "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen", 2. "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap";

3. "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen";

4. "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen";

5. "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";

6. "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen";

waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 behorende bij de regels van het moederplan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de bestaande terreinen voor kleinschalig kamperen, zoals opgenomen in bijlage 8 bij de regels van het moederplan;

b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verbredingsactiviteiten, met uitzondering van de bestaande verbredingsactiviteiten;

c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;

d. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen en/of plattelandswoningen voor bewoning;

e. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

f. het gebruik van gronden voor mestopslag buiten een denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken, met uitzondering van de bestaande vormen van mestopslag buiten de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken en indien een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3, sub k of sub l is verleend;

g. het gebruik van gronden ten behoeve van boomteelt, houtteelt en boomfruitteelt, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kwekerij";

h. het gebruik van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;

i. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door de

stikstofdepositie, met dien verstande dat:

(35)

1. tot een gebruik strijdig met deze bestemming niet wordt aangemerkt het bestaand gebruik, waarbij als referentiedatum voor het bestaand gebruik, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, sub 1.20, wordt verstaande de referentiedata die zijn genoemd in bijlage 7 behorende bij de regels van het moederplan; of,

2. tot een gebruik strijdig met deze bestemming niet wordt aangemerkt het gebruik dat vergund is door middel van een vergunning op grond van de

Natuurbeschermingswet 1998, dan wel het gebruik waarvan van het bevoegd gezag een verklaring is ontvangen dat een vergunning op grond van de

Natuurbeschermingswet 1998 niet nodig is.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. lid 3.4, sub a en toestaan dat nieuwe kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht of bestaande kleinschalige kampeerterreinen worden uitgebreid, mits:

1. in het gebied westelijk van de Van Helomavaart kleinschalig kamperen alleen mogelijk is bij functionerende agrarische bedrijven waar beplanting aanwezig is;

2. de minimale afstand tot een ecologische verbindingszone en/of de Ecologische Hoofdstructuur 100 m is en de minimale afstand tot de bestemming 'Natuur' 50 m is;

3. het maximale aantal nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen voor het gebied westelijk van De Helomavaart 2 is en voor het gebied ten oosten van de Van Helomavaart 6 is;

4. op een kleinschalig kampeerterrein een tenthuisje niet is toegestaan in de periode tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;

5. een tenthuisje een maximale vloeroppervlakte heeft van 40 m²;

6. het maximale aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein 25 bedraagt;

7. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan het erf van de betreffende

beheerder/exploitant en de afstand van het erf tot de verst gelegen standplaats maximaal 150 m bedraagt;

8. er per standplaats 250 m² bruto kampeerterrein beschikbaar moet zijn;

9. het kleinschalige kampeerterrein niet in gebruik is tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;

10. stacaravans en trekkershutten niet zijn toegestaan;

11. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

12. kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten uitsluitend in de voormalige agrarische bebouwing mogen plaatsvinden.

b. lid 3.4, sub b voor het toestaan van verbredingsactiviteiten, mits:

1. de verbredingsactiviteit ruimtelijk ondergeschikt is aan de agrarische

bedrijfsfunctie, hetgeen betekent dat de totale bebouwde oppervlakte gebruikt voor de verbredingsactiviteit niet meer mag bedragen dan 25% van de agrarische bebouwing;

2. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;

4. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;

5. buitenopslag niet is toegestaan.

c. lid 3.4, sub g voor het toestaan van boomfruitteelt, mits er sprake is van een goede

(36)

landschappelijke inpassing.

3.5.2 Beoordelingscriteria

De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

e. de milieusituatie;

f. het straat- en bebouwingsbeeld;

g. de verkeersveiligheid;

h. het waterbeheer;

i. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

j. de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding:

1. "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen", 2. "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap";

3. "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen";

4. "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen";

5. "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";

6. "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen";

waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 behorende bij de regels van het moederplan.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Vergunningplicht

a. Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

1. voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen" en "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders":

2. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten, poelen, petgaten en andere watergangen;

3. het planten van bomen en/of houtgewas met uitzondering van erfbeplantingen;

4. het kappen/rooien van bomen en/of houtgewas voorzover deel uitmakende van een landschapsstructuur;

5. het egaliseren van gronden;

6. het aanleggen en verharden van dwars op de verkavelingstructuur gelegen wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere

oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 200 m²;

7. voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap", "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen", "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen" en "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen":

8. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten, poelen, petgaten en andere watergangen;

9. het kappen/rooien van bomen en/of houtgewas voorzover deel uitmakende van een landschapsstructuur;

10. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,20 m over een grotere oppervlakte dan 20 m²;

11. het egaliseren, frezen en diepploegen van gronden;

12. het aanleggen en verharden van dwars op de verkavelingstructuur gelegen wegen,

(37)

paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere

oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 200 m².

3.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 3.6.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en normale agrarische explotatiewerkzaamheden;

b. al in uitvoering waren op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

c. gelet op de in bijlage 3, behorende bij de regels van het moederplan, omschreven landschappelijke waarden van deze gronden, van geringe betekenis moeten worden geacht. Als zijnde van geringe betekenis worden in ieder geval de navolgende werken en werkzaamheden aangemerkt:

1. het graven en dempen van lengtesloten (ten opzichte van de slagenverkaveling) indien hierdoor geen percelen met een grotere breedte dan 100 m ontstaan en het dempen van dwarssloten;

2. werken en werkzaamheden binnen de denkbeeldige rechthoek van een agrarisch bedrijf, met uitzonering van het vellen, rooien of beschadigen van houtwallen;

3. het verharden van kavelpaden voorzover smaller dan 3m;

4. het dunnen van boswallen en bossingels in het kader van (agrarisch) natuurbeheer.

3.6.3 Beoordelingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1, sub a en b, kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding:

1. "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen";

2. "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap";

3. "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen";

4. "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen";

5. "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";

6. "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen";

waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 behorende bij de regels van het moederplan.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door:

a. de bestemming te wijzigen ten behoeve van een denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken, van maximaal 3 ha voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

1. deze wijzigingsbevoegdheid niet geldt voor de functies intensieve veehouderij, hertenhouderij en de solitaire agrarische opstallen op de gronden ter plaatse van de aanduidingen "intensieve veehouderij", "specifieke vorm van agrarisch - hertenhouderij" en "specifieke vorm van agrarisch - solitair agrarische opstal";

2. de denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt, danwel dat er sprake is van een samenstel van denkbeeldige rechthoeken die binnen even zovele bouwvlakken liggen, uitsluitend indien deze bouwvlakken door de aanduiding "relatie" met elkaar zijn verbonden;

3. het agrarisch bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig is ingepast;

4. de ondergeschikte tak van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten niet mag uitbreiden;

5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing binnen de denkbeeldige

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De in de tweede plaats bedoelde aanwij-.. zingen betreffen gebeurtenissen, die plaats- vinden na de publikatie van de jaarrekening en het afgeven van de daarbij passende

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan ten behoeve van het toestaan dat gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding

Een vergunning als bedoeld in lid 41.7.1 is slechts toelaatbaar, als aan de hand van een onderbouwing wordt aangetoond dat door die werken en/of werkzaamheden de natuur-

In 2018 is samen met de provincie Utrecht en vier buurwaterschappen een aanpak geformuleerd, hebben we onderzoek naar de eigen hotspots voor verwijderen medicijnresten

Begroting 2018 VRLN - 27 - 13 april 2017 Welk resultaat gaat de VRLN boeken dit jaar.. Snelle, adequate en kwalitatief hoogwaardige adviezen over maatregelen, voorzieningen en

ter plaatse van de aanduiding 'erf' mogen uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op

Het Ontwerp Mobiliteitsplan met het bijbehorende planMER liggen vanaf woensdag 26 februari 2013 tot en met dinsdag 8 april 2014 ter inzage en zijn digitaal te vinden op

ter plaatse van de aanduiding 'erf' mogen uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op