De Vlaamsche School. Jaargang 19
bron
De Vlaamsche School. Jaargang 19. A. Fontaine, Antwerpen 1873
Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_vla010187301_01/colofon.php
Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd
zijn.
III
Bladwijzer.
Aanteekeningen (Bijzondere). AEgidius Petrus, 159. - Copernicus, 34. - Conscience H., 25. - De Borchgrave D., 61. - De Espinosa A.E., 62. - Derby Lord, 87. - Gobatti, 183. - Grimm J., 18. - Jehotte C., 192. - Joostens F., 85. - Koen J.P., 192. - Rafaël 71. - Rossini's wduwe, 87. - Seghers D., 122. - Swerts J., 191. - Uhland L., 112. - Van der Voordt, M., 17. - Van den Werf, 18. - Verlat, K., 24.
Aardrijkskundig congres te Antwerpen, Gedenkpenning, 75.
Aard- en landbeschrijving en volksgebruiken: De krijgslieden in China, 26. - Groeikracht, 31. - Hoveniershoven, 142. - Chinesche brillen, 158.
Academie van beeldende kunsten te Antwerpen (Koninklijke). Slechte staat van onderhoud van het zittende beeld, Quinten Massys, door K. Geerts, 16. - Geschenk door de leerlingen aan L. Schaefels, 60. - Afzending van Rome, 61.
- Groote prijs van schilderkunst, 61, 122. - Jaarlijksche prijskampen, tentoonstelling en prijsuitdeeling, 74. -
Academie van België te Brussel (Koninklijke), 8, 18, 86, 119, 144.
Antwerpsche provincieraad, 111.
Augustijnenkerk te Antwerpen. Muurschilderingen door J. Bellemans, 39.
Biographisch woordenboek, 112, 152.
Boekdrukkunst te Middelburg (Over de invoering van de), door J.C. Altorffer, 114.
Boekdrukkunst te Deventer, door W.B.J. Van Eyk 133, 154.
Dichtstukken. - Dora, door E. Hiel, 1. - Arme Johanna, door V. Van de Weghe, 15. - Het gebed, door L. Rymcreem, 33. - Liederen voor groote en kleine kinderen, door E. Hiel, 40. - Aan J. De Backer, door dr. C J. Hansen, 54. - Germania, door J. Brouwersz, 63. - Aan den voorzitter en secretaris van het XII
eNederlandsch taal- en letterkundig congres, door K.R. Pekelharing, 71. - Aan Maecenas (Horatius' brieven, I. I), door F. de Cort, 117. - De komst van Leopold II, te Antwerpen, door S. Gille Heringa, 127. - Zeeslag van Kijkduin, door dr. Schaepman, 165. - Aan Antwerpen, door J.C. Altorffer, 166. - Reizende muzikanten, door V. Van de Weghe 170. - Kerstmis, naar het Platduitsch van Klaus Groth, door dr. C.J. Hansen, 184. - De kleine Wiegster, door V. Van De Weghe, 192.
Dieren- en plantenrijk. De Reiger, 35. - De gevleugelde dienaars van den mensch, 149.-
Domkapittel te Menz. Benoeming van den bouwmeester P.J.H. Cuypers, 73.
Geneeskundige maatschappij, 25.
Geschiedenis. Eerste inval der Franschen te Lier, door A. Bergmann, 6. - De Fransche republiek, door denzelfde, 19. - Loting bij de ouden, door S. Willems.
38. - Mattheus van Yrsel, 40
steabt der Sint-Michielsabdij, te Antwerpen, 188.
Gymnastische volkskring, 24.
Hoogeschool te Gent. Muurschilderingen, 42.
Institut de France. G. Guffens tot corresponderend lid benoemd, 25 Kersouwken, rederijkerskamer te Leuven, 120.
Koninklijk paleis te Antwerpen. Bestelling van tafereelen, 61.
Kerk van Acren. Glasramen door Stalins en C
ie, 85.
Kerk van Meenen. Herstelling van een tafereel van P. Eykens, door P. Verlinden, 41.
Kunstenaarsbond te Brugge. Loterij ter oprichting van een standbeeld aan Breydel en de Coninck, 86.
Landschap met dieren, van L. Robbe, 136.
Levensschetsen en sterfgevallen. Abdel-Kader, 170. - Bender J.V., 87 - Benedic R., 144. - Breydel G., 55. - Bulwer Lytton E.G., 18. - Bosselet K., 62. - Lampens E, 87. - Cnudde E.A., 144. - Clure, M., 152. - De Backer F.J., 73. - De
Meyer-Roelandts V., 87. - Donati. 144. - Fetis A., 62. - Fuchs L.J., 87. - Gaboriau E., 144. - Gerrits L., 139. - Godinau J., 62. - Gomez de Avellaneda G., 25. - Haumont. 18. - Hoefnagels J.F.C., 152 - Jan, koning van Saksen, 152. - Kuyl P.D., 170. - Landseer sir E., 144. - Liebig J., 87. - Luckx F., 32. - Marchant G., 170. - Maenhout, 170. - Mathey, M., 192. - Muhlbach L., 152. - Nauwens G.J., 144. - Pluys J.F., 112. - Powers H., 112. - Stein C.., 62. - Thierry A., 73. - Tschaggeny E.J.B., 144. - Tuerlinckx J.J.A., 25, 161. - Van Charante N.A., 144.
- Van der Linden J., 87. - Van Eenaeme A.F., 25. - Van Geert F., 62. - Van Limburg Brauwer P.A.S., 42. - Van Regemorter J.J., 121. - Verhulst C., 62. - Wilbrant F., 25. - Wulfaert A., 62.
Maatschappij der doofstommen te Antwerpen. 25
everjaring van J. De Backer, 54.
Maatschappij ter bevordering, van nijverheid en wetenschappen, te Gent, 192.
Museum Catsianum te Ooost-Kapelle. Vervolledigd uittreksel van den catalogus, 43.
Museum van Antwerpen. H. Holbein, 11, 159. - A. Francken, 41. - B.C. Koekoek, 72.
Museum van Brussel (van oude meesters), 41, 161, 183.
Museum van Brussel (der hedendaagsche school), 42.
Museum van Brussel (van oudheden), 41.
Muziekconservatorium te Londen, 183.
Muziekschool, 112.
Nijverheidskunst. Standaard door L. Van Moock, 17.
Novellen, verhalen, enz. Antonio Canova, 167. - Blauwbaard, 185. - De damspelers, bij eene sterkwaterplaat van F. De Braekeleer, 81. - De geschiedenis van Signorken aan de kinderen verteld, door G. Haegens, 31. - De geschiedenis van Signorken aan groote menschen verteld, door C. Seffen, 76. - De laatste Ruthven, naar het Engelsch, door D. Baetslé, 3, 12, 27, 36. - Een gelukkig huwelijk, door E.M. Meganck, 89. - Het meiroosken, door J. Van der Linden, 173. - Twee volksjongens of wat het is klerk te zijn, 58. 68.
Nederduitsche bond te Antwerpen, 17, 24, 25, 60.
Nieuw gasthuis te Antwerpen. Eerste prijs, F. Baeckelmans, 85, 191.
Oude gebouwen te Brussel, 86.
O.-L. Vrouwekerk te Antwerpen. Vaandel door L. Van Moock, 7. - Glasraam door Ed. Didron, 7. - Bederven der kerk, 85. - Uitvoering der 1
emis van Palestrina, 8. - De lamentatatiën deszelfden, 61.
O.-L.-Vrouwekerk van den Zavel te Brussel, 169.
Oudheidkunde en kunstontdekkingen. Hanau, Romeinsche overblijfselen, 18, 152,
Oratorio de Oorlog, 127, 141, 147.
Patria Belgica, uitgegeven door Bruylant-Christophe en C
ie, te Brussel, 41, 70, 119, 123, 183.
Poolsche vlag, 112.
Prijskampen. Amsterdam. Nederlandsch blijspel, 169. - Antwerpen. Driedubbele van tooneelletterkunde, 25, 85, 119, 144, 152, 185. - Driejarige voor
Nederlandsche tooneelletterkunde, 169. - Vrijmaking der Schelde, 41, 60, 119, 143, 183. - Gedenkteeken der gesneuvelden op het kasteel te Antwerpen, 18. - Geneeskundige maatschappij, 25. - De taal is gansch het volk, 25. - Koninklijke academie van België, 8, 18, 144, 183 - Prijs, dr. Guimard, 18. - Maatschappij ter bevordering van nijverheid en wetenschappen, 18. - Sterkwaterplaten, 112.
- Toonzetting en muziek te Brussel, 42, 119. - Cantaten 61. - Parijs, herbouwing stadhuis, 34. - Prijs Barbier, 112.
Riviergezicht, tafereel van L.A. Neetesonne, 5.
Ruiterstandbeeld van Leopold I, 111.
Rijksarchieven, 71.
IV
Sint-Annakerk te Gent. Inhuldiging der muurschildering, 192.
Sint-Baafskerk te Gent. Benoeming van E. Blaes als muziekmeester, 86.
Studentengenootschap Met tijd en vlijt te Leuven, 34, 42.
Sint-Josephskerk te Antwerpen. Nieuw altaar en geschilderde glasramen, 41, 191.
Sint-Pauluskerk te Antwerpen. Glasramen 169.
Stadhuis van Antwerpen. Herstelling van tafereelen van P. Eyckens, door Sacré, 60. - Bibliotheek, 72. - Zaal Leys, 72.
Taalkunde. Over den schat van aloude Vlaamsche letterkunde, door P.
Alberdingk-Thijm, 81.
Taal- en letterkundig congres te Middelburg, 52, 71, 114.
Taal- en letterkundig congres te Antwerpen. - Omzendbrief der
regelingscommissie, 53. - Aankomst der leden, 125. - Ontvangst op het stadhuis, 126. - Uitvoering van het oratorio De Oorlog, 127. - Ontbijt in den dierentuin, 128. - Openingsredevoering, door J. Van Beers, 128. - Benoeming der bureelen, 130. - Algemeene vergaderingen, 128, 145, 156, 165. - Eerste afdeeling, 130, 153, 163. - Tweede afdeeling, 132, 154 164. - Derde afdeeling, 135, 156, 165.
Tentoonstellingen. Antwerpen: Burgersbond, 119. - Alsina dr. V., standbeeld door J. De Braekeleer, 8. - Loos J.F., gedenkteeken, 18, 24. - Maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten, 124, 140, 151, 160, 187. - Tafereelen N.
De Keyser, 60. - E. Van den Bussche, 61. - der oude abdij van Tongerloo, 84.
- Brussel. Verzameling de Suermondt, 192. - Mechelen. Maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten, 62, 88, 112 - Goethe, gedenkteeken, 18. - Nijvel, 144. - Union des artistes te Luik, 72. - Sydenham, 87. - Tentoonstelling van oude vaderlandsche kunst, 42. - Weenen, 152, 170.
Tapijtfabrieken der XVI
een XVII
eeeuw, 114.
Spreuken, gedachten en raadgevingen. Tevredenheid, door P.F. Van Kerckhoven, 4. - Nieuwe uitvinding om biekorven te ledigen, 57. - Onkunde, door C.H.
Spurgeon, 149.
Stadhuis van Brussel. Versiering der groote trapzaal, door E. Wauters, 17.
Tooneelzaal. Gemeenteplaats Antwerpen, 17.
Verbond van kunsten, letteren en wetenschappen te Antwerpen, 8, 24, 41, 60, 72, 35 111, 168, 183, 191.
Verkoopingen van kunstvoorwerpen, boeken enz. De Heus de Nijenrode W. H, 41, 86. - Donner F., 61. - Verbessem K., 61. Everard, 86. - Laroche, 85. - Faure, 86. - Baron van Brienen van de Grootlind, 8. - Laurent, 73. - Wilson, 73, 86. - Papin R., 72. - Le Grelle G., 17. - Van Mecklenburg, baron, 18. - Weiser B., 24. - Van Kuyck L., 24. - P. De Ring. Verkooping J.F.C. Retsin, 24. - Simonet, 70. - Snuif- en lekkerdoozen, 87 - Strousberg, 73. - Perkens, 152.
Vlaamsche schouwburg. Aanvragen, 17. - Schilderen eener fries door Pieron, 123.
Vlaamsche Volk (het), te Antwerpen, 8, 24.
Vrije Woord (het), te Antwerpen, 17, 60, 72.
Wetenschap, Nijverheid. Horlogeveeren, 184, - Over de aantrekkingskracht,
door dr. F.J. Matthijssens, 5. - Over het geluid, door denzelfde, 57, 182. -
Terugkaatsing der klanken, door denzelfde, 190. - Over het gebruik der brillen, 123. - Chinesche brillen, 158.
Willemsfonds, stichting eener afdeeling te Brussel en te Lier, 183.
Zinkographie. 67.
Erratum.
Op bl. 161 staat in de 1
stekolom van onder: Merxem; lees: Wilryck.
Tafel der platen.
Arme Johanna, beeldletter, houtsnede door D. Verest, 15.
Blauwbaard, teekening van F. Gons, houtsnede door J. Gons, 185.
Breydel Gregorius, houtsnede van D. Verest, 55.
Chinesche brillen, houtsnede, 159.
Damspelers, sterkwaterplaat door F. De Braekeleer, 80.
De Fransche republiek, houtsnede, 19.
De militaire wacht in China, houtsnede, 26.
De H. Maagd op den stoel, tafereel van Rafaël, 71.
De lamp, zinkographie, 150.
De reiger, houtsnede, 35.
Diploma der maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten, teekening van F. Durlet, houtsnede van Ed. Vermorcken, 124.
Drama, tooneel en blijspel, houtsnede door P. De Cort, 120.
Een gelukkig huwelijk, houtsnede, 89, 91, 92, 98, 102, 105.
Erasmus of Petrus AEgidius, tafereel van H. Holbein, kopersnede door H.
Lauwers, 10.
Gedenkpenning van het aardrijkskundig congres (zinkographie), 75.
Germania, houtsnede door Ed. Vermorcken, 65.
Gerrits Lod., teekenig van J. Nauwens, houtsnede door Ed. Vermorcken, 139.
Heremans J.F.J., krijtteekening door F. Van Loo, 131.
Het gebed, beeldletter door Ed. Vermorcken, 23.
Het zieke broerke (zinkographie), 151.
Hoveniershoven te Ghistel, teekening en plaatsnede van Ed. Vermorcken, 143.
Jezus wordt van zijne kleederen beroofd, tafereel van Jos Bellemans, houtsnede door Ed. Vermorcken, 39.
Kerstmis, houtsnede, 184.
Landschap met dieren, tafereel van L. Robbe, plaatsnede van A. Numans, 137.
Letterteeken der doofstommen, houtsnede, 54.
Margaretha van Ooostenrijk, standbeeld door J. Tuerlinckx, houtsnede van Ed.
Vermorcken, 162.
Met tijd en vlijt, houtsnede, 34.
Reizende muzikanten, sterkwaterplaat door H.L. Van der Borcht, 171.
Riviergezicht, tafereel van L.A. Neetesonne, houtsnede door D. Verest, 5.
Signorken, houtsnede door D. Verest, 31.
Straf met de houten kraag in China, houtsnede, 27.
Tapijt der XVI
eeeuw van Middelburg thans te 's-Gravenhage, naar eene
kopersnede van Ch. Onghena, 113.
Tuerlinckx J.J., steensnede door J. Nauwens, 163.
Van Regemorter L.J., steensnede van Jos. Nauwens, 121.
Wapenschild der maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten te Antwerpen, 88.
Wapenschild der koninklijke academie, 74, 122.
Wapenschild van Mattheus van Yrsel, 40
enabt der Sint-Michiels-abdij te Antwerpen, 189.
Zinkographie, naar eene sterkwaterplaat van H. Schaefels, door H. Bey, 67.
1
De Vlaamsche School 1873
Dora.
Met pachter Allan woonden op de hoef Willem en Dora. Willem was zijn zoon, Zij, zijne nicht. Vaak keek hij naar hen op En dacht: ‘Daaruit maak ik ééns man en vrouw.’
Nu voelde Dora wel den wil haars ooms En smachtte teer naar Willem; deze dacht Aan Dora niet, omdat hij steeds met haar Ter hoeve was geweest.
Een dag verscheen
Toen Allan riep zijn zoon en sprak: ‘Mijn zoon, Ik trouwde laat, maar geerne zou ik zien Mijn kleinkind op de knieën vóór ik sterf. - Ik heb mijn hert gezet op eene keus.
Nu, kijk eens op naar Dora; ze is 't beziens Wel waard. Voor hare jaren vlug en knap.
Zij is mijns broeders dochter; hij en ik....
Wij hadden ééns een bitter woord, en dan Wij scheidden, hij... hij stierf in vreemd gewest, Maar zijnentwege kweekte ik 't eenig kind, De lieve Dora; neem haar voor uw' vrouw, Want lange jaren denk ik dag en nacht
Aan dees verbond.’ Doch Willem zegde barsch:
‘Neen, Dora trouw ik niet! Bij mijne ziel,
Ik trouw met Dora niet!’ En de oude man
Werd gram, hij balde zijne vuist en sprak:
‘Ge wilt niet, knaap! Ge wederstaat me dus!
In mijnen tijd was vaderswille wet.
Zoo zal het ook voor mij nu zijn. Let op, O Willem: neem een' maand tot overleg En breng mij antwoord volgens mijnen wensch;
Of, bij den Heere, Die mij schiep, ge gaat En gij betreedt nooit mijnen dorpel weer.’
Doch Willem morde, beet zich op de lip En stormde voort. - Hoe langer hij haar zag, Te minder mocht hij haar; zijn doen was ruw, Maar Dora droeg het zacht. Dan voor de maand Om was verliet hij plots zijns vaders huis, Verhuurde zich als werker op het veld, En trouwde half uit liefde en half uit spijt Eens werkmans dochter, Mary Morrisson.
Terwijl de klokken luidden, riep Allan De nicht en zei: ‘Mijn kind, ik heb u lief,
Maar wisselt gij met hem, die eens mijn zoon was, Met haar, die hij zijn wijf noemt, ooit een woord, Verlaat dan gauw mijn huis. Mijn wil is wet.’
En Dora gaf gewillig toe. - Ze dacht:
't Besluit van oom zal met der tijd veranderen.
De tijd vervloog. En Willems vrouw schonk hem
Een kloeken zoon. Toen trof hem bittre nood,
2
En daagliks ging hij 's vaders huis voorbij, Met 't hart gebroken ging hij daagliks 't huis Voorbij des vaders, die hem toch niet hielp.
Maar Dora zond hun heimlik 't weinige toe Dat zij kon sparen... doch nooit kenden zij De geefster. Tot ten langelaatste Willem Zich koortsig legde en in den herfsttijd stierf.
**
En Dora ging tot Mary. - Mary keek Met tranen op haar lachend kind en dacht Van Dora boozes. Dora kwam en zei:
‘Tot nu toe heb ik ooms bevel volbracht, Ik heb gezondigd, want eerst door mij kwam Het harteleed, dat Willem overviel.
Doch, Mary, voor hem die ten hemel is, Voor u, die hij - tot zijne vrouw verkoos En voor die weeze kom ik hier bij u.
Ge weet het, sedert jaren was er niet
Zoo rijk een oogst. Welaan, geef mij den knaap, Ik zal hem brengen onder ooms gezicht
In 't weiteveld. Dat, wen zijn harte juicht Om 't rijk gewin, hij plots het knaapje zie, Voor hem het zegent, die thans is bij God.’
En Dora nam het kind, ze ging haar' gang Dwars door de weit, en ging er zitten op Een onbezaaiden wal, waar heulkruid wies.
De pachter kwam van ver en ging door 't veld En zag ze niet; en niemand durfde hem Te zeggen, dat ginds Dora zat met 't knaapjen;
Op wilde Dora staan en bij hem gaan,
Doch haar gemoed bezweek... De maaiers maaiden, De zonne zonk en donker werd het land.
**
Maar toen de morgen kwam, stond zij fluks op En zette zich weer op den wal met 't knaapje, En vlocht met al de bloemen, die daar groeiden, Een kransje en wond dat om des kleinen hoofds, Opdat hij lief in 't oog van oom zou zijn.
Toen nu de pachter trok door 't weiteveld, Haar zag, liet hij de mannen staan aan 't werk.
Hij kwam en vroeg: ‘Waar waart ge gistren, Dora?
Wiens kind is dat? Wat zit ge hier te doen?’
Doch Dora sloeg hare oogen neer ten grond En zuchtte goedig: ‘Dat is Willems kind.’
‘En heb ik niet, zei Allan, heb ik niet Verboden, Dora... Dora’ - Zij sprak weer:
‘Doe wat ge wilt met mij, maar neem het kind En zegen het voor hem, die henen is!’
En Allan sprak: ‘Ik merk het, 't is een streek Gesponnen tusschen u en 't wijf van ginds...
Ik moet bij u niet mijne plichten leeren!
Ge weet - mijn woord is wet, ge durft het dus Miskennen! Wel, ik neem het kind bij mij, Maar gij vertrekt, ik wil u nooit meer zien.’
Hij sprak en nam den knaap, die schreeuwde fel
En spartelde. - Het kransje bloemen viel Aan Dora's voet. Ze sloeg de handen voor 't Gelaat, 't geween des kleinen volgde haar Door 't veld al ver en verder... Treurig boog Ze 't hoofd, bedacht den dag, hoe zij hier kwam En wat er nog gebeurd was. Weenend boog Ze in stilte 't hoofd... De maaiers maaiden, De zonne zonk en donker werd het land.
**
Naar Mary's huis ging Dora, dralend stond Zij op den stoep. En Mary zag den knaap Bij Dora niet, zij stuurde een dankgebed Naar God, die helpt in haren weduwstaat.
En Dora zei: ‘Mijn oom ontnam me 't kind;
Doch, Mary, laat mij bij u leven, werken.
Oom zei: dat hij mij nooit meer wilde zien.’
Dan wederwoordde Mary: ‘'t zal niet zijn Dat gij mijn leed op uwen hals zult laden.
'k Heb nagedacht, het kind laat ik hem niet, Hij zou het hardheid leeren, ja, misachten De moeder. Dus kom, kom, wij zullen gaan.
Ik haal terug mijn kind en breng het t'huis;
En smeek hem, dat hij dra u wederneem!
Maar wen hij niet terug u nemen wil, Dan leven wij te zaam in 't zelfde huis,
Voor Willems zoon blij werkend, tot hij groot is En hij ons helpt.’
Dan kusten zij elkander,
Ze gingen uit, bereikten dra de hoef.
De deur stond op de klink, ze spiedden stil En zagen 't knaapjen schrijlings zitten op Grootvaders knie, omstrengeld door zijne armen, Hij streelde teer des knaapjes hand en wang, Of hij het minde; 't knaapje greep al pratend Het gouden zegel, dat aan 't uurwerk hing Van Allan, flonkrend bij het flakkrend vuur.
Ze traden binnen, toen het kind de moeder Ontwaarde, wou het schreiend naar heur toe.
En Allan liet het neder. Mary sprak:
‘O Vader! - Laat me toe u zóó te noemen. - Voor mij heb ik u nooit iets afgevraagd,
Voor Willem of dees kind; maar 'k smeek u thans Voor Dora: neem haar weer; zij mint u diep.
O heer, toen Willem stierf... stierf hij verzoend Met elk; ik ondervroeg hem en hij zei:
Dat het hem niet berouwde mij getrouwd Te hebben. - Ik was een verduldig wijf;
Maar 't speet hem, dat hij vader had getrotst:
God zegen hem, sprak hij - hij wete nooit Welk bitter leed mij kwol! - Dan wendde hij 't Gezicht om... stierf - armzaalge die ik ben!
Maar thans, o heer, geef mij den kleine weer!
Want hard zult gij hem maken, ja, zijns vaders
3
Gedachtenis versmaden leeren; neem Nu Dora weer. 't blijft alles als voordezen!’
Zoo Mary. Dora borg haar wezen stil Aan Mary's boezem, stil was het in huis....
Doch plotslik borst de grijsaard snikkend los:
‘Ik heb zeer slecht, zeer slecht gedaan! gedood Heb ik mijn kind... Gedood... Ik minde hem, Den lieven zoon, o God vergeve mij!
'k Heb fel misdaan... Komt, kindren, kust me thans!..’
Dan sloegen zij hunne armen om den hals Des grijsaards, kusten hem zoo menigmaal.
Gebroken was des grijsaards wroeging gansch En honderdvoudig kwam de liefde weer;
En wel drie uren snikte hij zoo droef Bij Willems kind aan Willem denkend. Dan Te zamen leefden zij in 't zelfde huis. - En later, - Mary nam een andren man;
Maar ongetrouwd bleef Dora tot den dood.
Naar het Engelsch van Tennyson door Emanuel HIEL.
De laatste Ruthven.
Vervolg van bladz. 192 (van den vorigen jaargang).
- Zal zijne majesteit heden te voorschijn komen, mijlord Buckingham? vroeg een dienstdoende Schot in het paleis te Whitehall, toen hij er de twee starren, van Jacobus' hof, ‘Stiena’ en den ‘kleinen Karel’ ontmoette.
- Waarom vraagt gij dat, Ferguson?
- Omdat er zich hier iemand bevindt die een gehoor afsmeekt en mij door eene mijner landsvrouwen aanbevolen is.
- Is het eene vrouw? Prins, laat ons gaan zien!
De vrouw richtte zich op, en boog nederig het hoofd onder de blikken van de koninklijkheid en den edeldom; maar zij bezat niets van al wat deze blikken tot zich trekken of behouden kon. Zij was bleek, klein van gestalte en van middelbaren leeftijd. Stiena groette haar spottend; prins Karel, die zich immer ridderlijk jegens de vrouwen gedroeg, beantwoordde hare diepe buiging met dien waardigen half droefgeestigen glimlach, eigen aan het geslacht der Stuarts, en de twee kinderen stapten voorbij.
- De koning komt, mevrouw Ruthven, nu is het tijd, fluisterde de jonge Allen Ferguson.
Hij trad werkelijk binnen, - de arme, flauwhartige waanwijze, tot wien de oude geslachtslijn van Schotlands koningen afgedaald was. De edelen en de grooten van den dag omringden hem; tusschen hen bevonden zich Gondomar, de vroolijke Spaansche gezant, en de lord kanselier Bacon.
- Ei, heeren, wat is dat hier? riep Jacobus met scherpe, bevende stem, waaruit men evenwel hoorde dat hij goed gezind was. Hebt gij iets te verzoeken, goede vrouw?
Wat verlangt ge?
Letticia verhaalde hare geschiedenis, met zulke afgebrokene woorden, dat zij zich
nauwelijks zou hebben kunnen doen verstaan, hadden niet hare ernstige blikken de
hoorders geboeid. Het was een verhaal dat zelfs aan Jacobus en aan zijne lichtzinnige
hovelingen belang inboezemde. Zij luisterden naar die vrouw, welke zeventien jaren bemind en geleden, gewacht en gehoopt en om den wille van een enkelen mensch al de wederwaardigheden des levens moedig doorworsteld had. Letticia gebruikte de voorzorg slechts van ‘haren man’ te gewagen, zooals de vrouw van den slotvoogd haar aanbevolen had, in plaats van onmiddellijk Ruthvens gehaten naam uit te spreken.
- Wie zijt ge, vrouw? vroeg de koning, en waarom noemt gij den naam van uwen echtgenoot niet?
Letticia antwoordde: Ik ben de vrouw van Patrick Ruthven.
Jacobus werd bleek, toen hij dien gevreesden naam hoorde. Hij kon niet vergeten, dat het een Ruthven was, die medewerkte aan het bloedtooneel, welk hem, nog ongeboren kind, een laffen aard inplantte: nimmer kon hij uit zijn geheugen de werktuigen van de Gowrie samenzwering bannen, die hem, een koning door geboorte en recht, als een misdadiger koordden en bonden, hoewel slechts gedurende eene korte wijl. Hij fronste de wenkbrauwen, en aanzag zijne hovelingen, die een bescheiden stilzwijgen behielden. Vervolgens zeide hij, met een waanwijs gebaar:
‘Vrouw, ik zal verder over deze zaak spreken,’ en begaf zich naar de gehoorzaal.
Letticia's hart werd koud als ijs. Het was verschrikkelijk te moeten denken, dat leven of dood, van het woord van dien armen, verwaanden, lichtzinnigen koning afhing. Maar neen! het hangt af van de beslissing van een veel grooter koning, wiens heerschappij niet over landen, maar over werelden beschikt. Op de knieën
nederzijgende, ter plaatse waar zij koning Jacobus te voet viel, buigde zij het hoofd en bad. Er kwam iemand in de ledige kamer aangestapt; 't was een edelman die deel uitgemaakt had van 's konings gevolg. Hij was reeds oud, lang en bleek van gelaat.
- Mevrouw Ruthven, sprak hij, ik ben de graaf van Hertford.
Zij had in den toren van hem hooren gewagen, als betrokken in de droevige zaak van ladij Catharina Grey, de zuster van koningin Joanna, die, zich met Hertford zonder toestemming van Elisabeth in den echt begeven hebbende, in het gevang geworpen werd tot wanneer hare jeugd ten einde liep. Hij was thans oud, maar iets in Letticia's geschiedenis had hem ontroerd en de dagen zijner jeugd herinnerd. Hij kwam haar zeggen dat hij voor haar bij den koning zou gesproken hebben, en dat hij dacht dat zij veel hoop koesteren mocht.
- Sinds uw huwelijk, reeds zeventien jaren geleden, zijt ge van elkander gescheiden geweest? vroeg hij haar.
- We zijn nog maar onlangs getrouwd, Mijnheer; ons huwelijk werd in het gevang gesloten, zei Letticia, die nimmer iets dan de zuivere waarheid sprak.
- Gij moet dat aan den koning niet zeggen, ofschoon het uw verhaal nog droeviger maakt. Waar bevindt uw echtgenoot zich in den Toren opgesloten?
- In den kloktoren, eene slechte, ellendige plaats,
- Ik weet het, ik weet het! Hij verwijderde zich en dacht wellicht aan die arme
jonge moeder, welke dààr het leven aan zijne twee brave zonen geschonken had. Hij
ook had al het bitter der opsluiting gesmaakt; en als hij heenging, na Letticia raad
4
en hoop toegesproken te hebben, hoorde zij den ouden edelman tot zich zelve mompelen: ‘Zeventien jaren! zeventien jaren!’
Patrick Ruthven zat in zijnen kerker met de oogen op zijnen boekenschat gericht.
Een gulden zonnestraal der Oogstmaand drong beschaamd naar binnen, en rustte als met welgevallen op eene bank vol gedroogde bloemen, die de kruidkundige met grooten ernst te onderzoeken zat. Hij verhief nauwelijks het hoofd, toen lichte voetstappen de komst zijner vrouw aankondigden.
- Letticia, riep hij uit, ik heb het gevonden! deze plant moet de echte dulle kervel der oudheid zijn - het gift waarmede Socrates zich den dood toebracht. Vergelijk de beschrijving eens, zie. Hij bezag haar: zij beefde van vroolijke aandoening,
- Man, zeide zij bijna ademloos, laat die boeken dààr; kom en blik rond in de heldere morgenlucht; hoe frisch is het niet, hoe vrij - vrij - vrij!
Zij herhaalde deze woorden, opdat het nieuws zachtjes zijnen geest mocht binnendringen, en hem niet verschrikken. Zij geleidde hem buiten zijne cel, boven op 't platte dak des gevangs en hem in de richting van het Noorden doende blikken, wees zij hem in de verte de hooge landerijen boven Holhorn, waar de gelende tarwevelden, golvende als eene gouden zee, te glinsteren lagen. - Maak u gereed, Patrick, zoo sprak zij, om u naar ginder te begeven, waar wij als kinderen in de schaduw der schooven ons zullen nederzetten, gelijk wij vroeger plachten te doen, waar wij de boomen zullen hooren ruischen en de zwaluwen zullen zien vliegen, en waar een stil, veilig zomerhuisje het onze zal zijn. Patrick lief, de vrijheid is u teruggeschonken!
‘Ben ik vrij?’ Hij verviel in geene uitboezeming van uitgelaten vreugde, hij weende niet en werd door aandoening niet overweldigd. Ongeloovig herhaalde hij: ‘Ben ik vrij?’ Zijne vrouw omhelsde hem in vervoering; hij kuste haar en streelde hare nog steeds volle wangen - fraaier nog sinds zij meer den vrede des harten genieten mocht - en keerde dan traagzaam naar zijn duister gevang terug.
Daar bleef hij beweegloos zitten, terwijl Letticia zich onledig hield met de boeken en wetenschappelijke schriften te verzamelen, die rond den gevangene opgehoopt waren. Vervolgens bracht zij hem eene geschikte burgerkleeding.
- Ge moet dit oud kleed niet meer dragen, Patrick, zeide Letticia, zijn versleten wambuis aanrakende, dat gansch buiten de toenmalige kleederdracht geraakt was.
- Is de wereld dan zoo veranderd, vroeg hij, dat ik mijne oude gewoonten opgeven
moet? Maar zij bevredigde hem met vroolijke woorden, en maakte alles tot zijne
afreis bereid. Vooraleer den kloktoren te verlaten, trad hij in de kleine afsluiting, die
hem tot slaapkamer verstrekt had, en nederknielende, dankte hij God en bad Hem
dat de overige gevangenen even als hij, de vrijheid mochten terugbekomen. Toen
hij zich oprichtte bemerkte hij een blauwoogig muisje dat tot hem opblikte. ‘Arme
gezel, mijner gevangenis, wien ik zoo lange jaren voedsel bezorgd heb, wie zal er u
thans eten geven?’ en voor het laatst liet hij het diertje eenige broodkruimels uit zijne
hand eten. Dan op den arm zijner vrouw steunende, want hij beefde en scheen zwak
als een kind te zijn, verliet Patrick Ruthven het gevang in den Toren. Als jongeling
van negentien jaren was hij er binnengetreden: hij verliet het op zes en dertigjarigen
ouderdom, versleten vóór zijnen tijd. Letticia Ruthven geleidde haren man tot ver
voorbij de laatste huizen, die, te dien tijde, Londens uiterste grenzen uitmaakten. Als
een droomende, trok hij door de straten; alle geruchten verschrikten, al wat hij zag
verwonderde hem. Als toevallig iemand, getroffen door zijn zonderling voorkomen, hem strak aanstaarde, hield hij zich verschrikt aan Letticia vast, vreezende op nieuw gevangen genomen te worden. Zij zegde hem dat hij niet vreezen moest, dat hij op lord Hertfords voorspraak, en dank zij der bemiddeling van prins Karel, door den koning onvoorwaardelijk begenadigd was geworden en de jonge vorst hem zelfs eene lijfrent gemaakt had. Zoo bereikten zij de plaats die Letticia tot hunne
voorloopige woning verkozen had. Het was eene kleine hoeve, gelegen op een van de heuvels, die ten Noorden van Londen oprijzen. In de nabijheid strekte zich eene uitgebreide heide uit; aan den voet des heuvels lagen eene menigte kleine, kronkelende valleien, met prachtige boomen en vette beemden, vruchtbare landerijen en beekjes.
Het was langs die zijde dat Letticia en Patrick hunne eerste vrije avondwandeling deden. Hij, zoolang aan eene besloten lucht gewoon, huiverde van den warmen zomertocht; zijne zwakke ledematen, sterk genoeg om hem rond zijn nauw gevang te voeren, waren tegen de geringste vermoeidheid niet bestand. Maar Letticia hulde hem in een warmen mantel en leidde hem naar eene houten bank, aan welker voet eene beek murmelend voortliep. Daar legde hij zich met het hoofd op haren schoot, en luisterde naar het zacht gelispel van het water. Sinds den nacht dat zijn broeder te Harwich scheep ging, en hij, nog jeugdige knaap, zich aan de boorden van de Cam nedervlijen kwam, had hij deze klanken niet meer gehoord. Alhoewel zijn geheugen nog niet gansch teruggekeerd was, en hij zelden van het verledene sprak, dacht hij er toch wellicht heden aan, want de tranen drongen hem van onder de gesloten oogleden, en hij vroeg fluisterend: ‘Zijt ge wel heel zeker, Letticia, dat William naderhand gelukkig was?’ Zij antwoordde bevestigend, maar zegde niet, dat ofschoon William in den vreemde roem inoogstte, hij toch nimmer naar zijn gevangen broeder vernam. Zij wilde Patricks trouw broederlijk hart niet smarten. ‘En gij, vroeg zij, zijt gij gelukkig?’ Zacht, als een halfsluimerend wicht, antwoordde hij ‘ja.’ Zijne vrouw was over hem heengebogen; hare hand streelde zijne haarlokken, vroeger glimmend blond, nu geheel vergrijsd.
(Wordt voortgezet.)
Tevredenheid.
Zoo wij ons met onzen staat tevreden houden of slechts wenschen om allengs dien staat, door oppassen en vlijtig werken, te verbeteren, dan zullen wij ons volkomen gelukkig mogen heeten, en iedere verbetering, hoe klein ook, welke wij in onzen toestand zullen verkrijgen, zal ons eene oorzaak zijn van groote vreugde.
P.F. V
ANK
ERCKHOVEN.
5
Een Riviergezicht.
TEEKENING NAAR EEN ZIJNER TAFEREELEN VAN L