• No results found

Tine van Berken, De Berewoudjes · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tine van Berken, De Berewoudjes · dbnl"

Copied!
390
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tine van Berken

bron

Tine van Berken, De Berewoudjes. Met illustraties van E.S. Witkamp Jr.. H.J.W. Becht, Amsterdam 1915

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/witm001bere01_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

ANNA CHRISTINA WITMOND-BERKHOUT (TINE VANBERKEN, ANNAKOUBERT)

29 September 1870-8 December 1899

Tine van Berken, De Berewoudjes

(3)

I.

Als de katjes muizen....

't Was een groote kamer met een uitgebouwden hoek er aan, die de vreugde was van de geheele familie Berewoud.

In dien hoek stond een piano, een oude, platte, - een, die indertijd zeer goed was geweest en waarvan een vriendelijk bezoeker nu nog kon zeggen dat er ‘wezenlijk een lieve klank’ in zat.

Een kleine hanglamp met een kap van rood gefronst vloei hing er boven, en in het midden tegen den muur was een kleine boekenkast met een deurtje van spiegelglas er in. De sleutel lag gemeenlijk op den grond of sprong op en neer op de roode zij van het klankbord, wanneer de piano bespeeld werd. Eens in de week, 's Zaterdags als de kamer gedaan was, stonden de boeken er netjes in; overigens lagen ze omver en stond het kastje halfleeg, eenige deeltjes dwars over de andere heen.

Naast de piano aan den kant van den muur stond een turfmand, die - met rood vlaggendoek gevoerd, en van buiten met cretonne gedrapeerd - nu tot muziekdrager verheven was.

Elly had dit zoo verzonnen, en het mandje zou

Tine van Berken, De Berewoudjes

(4)

niet onaardig geweest zijn, als het cretonne behangsel maar niet zoo verkleurd was.

Nu was er een flinke bergplaats voor de muziek, die anders altijd zoo zwierf. En werkelijk, de boeken zwommen er in. Jammer maar dat het door Pop als een wieg voor haar kleintjes, door Mies tot berging van haar schoolboeken en door Jet voor stofdoekmand gebruikt werd.

Het was zoo gemakkelijk, vonden ze, als je een vaste bergplaats voor de dingen hadt.

Verder was de kamer ruim en kaal.

Het mooie tapijt was verschoten; er behoorde studie en zin voor lijnen toe, om de figuren te volgen.

De groote ronde tafel in het midden was een pronkstuk. Alleen Mies, wier Zaterdagmiddag-taak het was de meubels te wrijven, wist hoe prachtig de

gebeeldhouwde poot was. Als Jet niet telkens kwam kijken, zou Mies zich over een en ander niet bijzonder druk hebben gemaakt; maar nu moest het wel.

Voor de ramen hingen zware, roode overgordijnen. In het voorjaar had Jet ze afgenomen en willen wegbergen om er witte kanten voor in de plaats te hangen; maar toen was de kamer zoo raar geweest. Toen kon je zien, dat het kleed kaal en het trijp van de mooie ouderwetsche stoelen verkleurd was; dat de étagère gelijmd, en de arm van het marmeren beeld voor den damspiegel gegipst was; toen kwamen de

inktvlekken, waarmede Mies het tafelkleed kwistig versierd had, al te zeer uit en schreide al wat houtwerk was, deuren en drempels en lambrizeering, om verf.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(5)

Jet had niet veel plezier van haar verandering en toonde weinig lust, de heldere vitrage, die ze expres gekocht had, weer af te nemen.

‘Zóó kan het toch niet blijven, Jet,’ had Elly beslist gezegd. ‘We zouden ons den heelen dag ergeren aan den vuilen, verschoten rommel hier. Toe, kijk voor de aardigheid de kamer eens aan!’

En toen Jet, mopperend, dat er nooit iets goed was, omkeek: ‘Neen, Jetje, we moeten ons geen illusies maken. Heusch, ons huishoudentje is het best, als het in een mysterieuse duisternis is gehuld... Ik zou je aanraden, als je nog lang voor het venster blijft staan, een schortje voor te doen, want er is een groote winkelhaak in je japon.’

Jet was verschrikt achteruitgegaan. Ze was de oudste van het gezin, ze bestuurde alles zoo'n beetje en ze deed haar best. Ze was altijd bezig, omdat ze een helderen aard had en den boel graag netjes zag; maar het hielp haar niet veel, want ze was onhandig.

‘Het begroot me toch (Jet hield van huishoudelijke termen) ze af te nemen, ik heb ze expres gemaakt.’

‘Nu, laat ze dan hangen,’ had Elly geraden, ‘maar doe er de andere weer overheen.’

En zoo hingen er nu, behalve de witte met franje, nog twee paar overgordijnen en was er in het vertrek een getemperd licht, dat bescheiden genoeg was zich niet overal in te dringen, zoodat een en ander met een liefderijken sluier bedekt bleef.

De bloempjes, die in deze schaduw bloeiden, zagen er anders niet naar uit of ze het zonlicht dierven; die waren tegen de verdrukking in gegroeid.

't Was etenstijd.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(6)

Jet slingerde een groot tafellaken over het peluche kleed, met zoo'n drukte, dat de losse bladen van den ouden roman, dien Elly zat te lezen, opwoeien en naar alle kanten van de kamer stoven.

‘Hemel, Jet, wat een woestheid!’ klonk het uit het lage stoeltje. ‘Och toe, Mies, raap jij die bladen eens op. Ik gevoel me zoo lui vandaag.’

Mies zat op den grond, de dikke, stevige beenen voor zich uitgestrekt. Op haar schoot lag een groote zware Engelsche knooplaars en naast haar stond een doosje met knoopjes. Er was indertijd een priempje bij geweest om gaatjes in het leer te maken, maar niemand wist waar het was. Jet had het 't laatst gebruikt om vetergaatjes in overtrekken van peulen te maken, en ze wist zeker, dat ze het toen weer weggelegd had.

Mies behielp zich met een schaar. Ze was juist bezig de scherpe punt in het leer te drukken, toen een blad uit Elly's boek op haar hand vloog. Rood en warm van inspanning keek ze op.

‘Neen hoor, dat doe ik niet,’ zei ze enkel en priemde voort. Maar Elly bleef bedaard wachten en, met het hoofdje een beetje schuin, lachend naar de stoere twaalfjarige Mies zien.

Het gaatje werd dieper dan in het belang van de laars wenschelijk was, - er kwam een scheur in het leer.

Verdrietig gooide ze den boel op zij.

‘Och, jij ook altijd!’ zei ze kwaad.

‘Neen, maar Mies, nu moet ik toch écht om je lachen.’

Mies was op het punt om boos te worden, maar ze scheen zich te bedenken en lachte mee. Vlug raapte

Tine van Berken, De Berewoudjes

(7)

ze nu de blaadjes op en gaf ze aan Elly. Toen liet ze haar gescheurde laars zien.

‘Ja, daar is niets meer aan te doen, ga je handen maar eens wasschen, dan zal ik het na het eten wel even voor je naaien.’

Mies was blij, dat ze er zoo gemakkelijk afkwam, het viel haar mee van Elly, die anders niet van zulke werkjes hield.

Daar was Jet weer. ‘Het eten is klaar, als jullie nu wilt gaan zitten? - Waar is Pop?’

Elly keek om. ‘Zeker in het boudoir.’

Dat was de naam voor den pianohoek.

Ja, daar lag ze met poes in haar boezelaar op de knietjes, vergeefs probeerende haar een blijvende plaats in de turfmand te bezorgen.

Ze had een zacht kleurtje op de wangen en schudde haar kortgeknipte kopje verdrietig. ‘Ze wil er niet in, Jet, poes wil niet.’

‘Dat mag ook niet, Popje,’ zei Elly vriendelijk en ze tilde de kleine op, en legde de bloote armpjes van het kind om haar hals. ‘Poes zou alles stuk maken. Kom, ga eens vragen of Pa komt eten.’

Pop was zoo klein niet meer en ook niet zoo heel jong. Ze was zes jaar, maar een teer kindje.

Jet, die achttien, en Elly, die zestien was, vonden haar ook een echt popje.

Toen Pop geboren werd, stierf mevrouw Berewoud. Mies was toen zes jaar, een flink, stevig kind, dat haar eigen weg ging en waar niemand zich veel om

bekommerde.

Jet, die toen zelf pas twaalf was, ging nog school en er kwam een huishoudster.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(8)

Maar toen Jet veertien was, had ze haar vader gevraagd zelf het huishouden te mogen besturen. Ze zou het zoo heerlijk vinden, ze had er zoo naar verlangd.

Mijnheer Berewoud was een oud man, heel oud geworden opeens door het verlies van zijn vrouw. Hij was een kamergeleerde, leverde bijdragen aan couranten en tijdschriften, en bemoeide zich hoogst zelden met huishoudelijke zaken.

Hij verwonderde zich niet gauw, maar toen Jet daar voor hem stond met haar nog halflange rokken, het haar quasi-damesachtig hoog opgemaakt, en Pop, die zich aan haar rokken optrok, - toen had hij haar zwijgend aangekeken, met het hoofd geknikt en eindelijk de lange Duitsche pijp uit den mond genomen.

‘Je bent groot geworden, Jet,’ zei hij toen langzaam, ‘ik wist het niet. Juffrouw Dekkers gaat toch weg; als je er niet tegen opziet, zou het een hartewensch van me zijn, meid.’

‘Ik geloof dat ik het wel zal kunnen, Pa.’

‘Ik weet het niet, kind. Je bent slordig, - je wilt wel, maar je zult niet altijd kunnen.

Je bent net als ik; ik ben slordig en vergeetachtig. Je moeder was dat niet, hè Jet; dat weet je toch nog wel, nietwaar?’ - De oude man sprak altijd, alsof zijn kinderen haar moeder nauwelijks gekend hadden. - ‘We konden haar nog niet missen, meid, geen van allen. Je moeder is te vroeg gestorven.’

En toen na een poosje, terwijl hij star voor zich uitzag, met een droeven blik: ‘Als de Juffrouw weg is, Jet, moet je het maar eens probeeren. Je

Tine van Berken, De Berewoudjes

(9)

zult het niet gemakkelijk hebben, want er is weinig geld. Kun je rekenen?’

Jet vatte de vraag op als een schoolmeisje; ze dacht aan sommen maken en het oplossen van vraagstukken.

‘Niet erg goed,’ zei ze.

‘Nu, misschien leer je het wel,’ en de oude heer had zich omgekeerd en was weer aan 't werk gegaan. -

Zoo had Jet vier jaar lang op haar wijs huisgehouden. Ze had een huismoederlijk airtje en voelde zich nogal.

Zooals ze daar nu zat voor de tafel en den blik over alles gaan liet, alsof het een heel bestier was, en ze het verbazend druk had, zag ze er grappig uit. Een paar stevige wangen, warm van het koken, staken als bellefleurs boven het wit van het tafellaken uit. Een gespierde kleine hand plantte de groote vleeschvork in het stuk roastbeef, dat op den platten schotel voor haar lag; in de andere hield ze het mes. Ze sneed met aandacht, groote plakken.

Daar kwam een oud heer met een langen, geelgrijzen, onverzorgden baard; een groote witte zakdoek hing uit den getornden zak van zijn glimmend luster jasje; op den arm droeg hij Pop, die haar snoetje tegen zijn borstelig oud gezicht gevlijd had, terwijl zijn groote, grauwe hand het weeke vleesch van het teere kinderarmpje omvat hield.

Het was mijnheer Berewoud. Zorgvuldig zette hij zijn aardig vrachtje op den grond, zag haar nog eens aan met het goedige gezicht van een Sinterklaas, en tilde haar toen op den stoel naast zich.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(10)

‘Nu, smakelijk eten,’ zei hij. ‘Is er niet een vork voor Truitje?’

Pop heette feitelijk Geertruida, maar de zusjes hadden haar verdoopt, omdat ze dien naam zoo afschuwelijk vonden.

‘Hé, heeft Pop geen vork?’ Jet stoof op en vloog naar de keuken, om er een te krijgen.

Mijnheer Berewoud maakte het eten voor Pop klaar. Zorgvuldig sneed hij het vleesch in nette reepjes, schepte wat wortelen en peulen op, nu en dan opkijkend om te zien of het zoo naar genoegen was, deed toen voorzichtig wat jus op het bordje en legde er een messenlegger onder, opdat de jus op zijn plaats blijven zou, - dat was zoo volgens order van de kleine meid.

Pop keek er voortdurend naar, knikte tevreden, stond toen op om haar stoel wat dichter bij dien van haar vader te schuiven, en klom er met een voldaan snoetje weer op.

‘Je moogt je best wel doen,’ ried Jet, ‘het is het laatst in deze week, dat we zoo'n copieus diner hebben. Zorgt dat jelui den smaak goed onthoudt!’

‘Och ja!’ zuchtte Elly met grappigen ernst, ‘morgen komen de Ho-ho-dagen!’

‘Morgen al? Neen, hè Jet?’

‘Ja, Mies, het moet wel; denk er aan, dat je je corset wat inhaalt!’

Mies keek eens naar haar wijde rood katoenen jurk, die expres met een elastiek om het middel was ingehaald, omdat ze niets straks velen kon en een band zoo

‘stikkerig’ vond.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(11)

‘Ik houd wel van Ho-ho!’ riep Pop vroolijk en klapte in de handjes.

Ho-ho beteekende havermout. Het was een verbastering van H.O., - Hornby's Oatmeal; en een Ho-ho-dag bij de Berewoudjes was er een, waarop havermout of rijstebrij, of eenige andere grutterskost, den hoofdschotel uitmaakte.

Het had lang geduurd voor Jet geregeld huishield. Ze was begonnen met alles heerlijk te maken. Er werd biefstuk gegeten en roastbeef, twee groenten, een stukje pudding na, - want, zei ze, of je nu het een eet of het ander, het is de moeite van het klaarmaken alleen, want de kosten moeten overeen uitkomen. Als je een flink stuk biefstuk eet, heb je geen behoefte aan massa's brood, en zoo staat het toch gelijk.

Het was jammer, dat de practijk het anders leerde. De Berewoudjes hadden grage magen, en hoe lekkerder het eten smaakte, hoe meer ze gebruikten.

Op een mooien dag verklaarde Jet, terwijl ze aan het dessert zaten en zich juist aan een lekkeren griesmeelpudding te goed deden, dat het lieve leven nu uit was. Ze kon onmogelijk uitkomen, ze had gemeend dat ze heel aardig met het maandgeld gescharreld had, er was zelfs nog twee gulden over, maar ze had vergeten geld voor de huishuur uit te leggen. Bovendien was er in de afgeloopen maand niets bijzonders gekocht, niemand had kleeren noodig gehad, en als de winter aankwam, was alles opeens noodig.

Dat viel tegen. Jet was erg verdrietig, maar Elly troostte haar. ‘Kom, trek het je niet aan, Jet, we hebben de zeven vette jaren gehad, het is niet meer

Tine van Berken, De Berewoudjes

(12)

dan billijk, dat we nu ook de magere krijgen.’

Het slot van alles was geweest dat er vijf dagen in de week lekker gegeten zou worden, een volmaakt diner, en dat de beide andere dagen vastendagen zouden worden.

Jet had voorgesteld alles wat te verdeelen, maar de anderen waren er tegen geweest;

nú hadden ze het ten minste vijf dagen naar hun zin. En het was wel goed ook: de Ho-ho-tijd leerde het genotene waardeeren.

Ze waren goede eters, allemaal, op Pop na.

Mijnheer Berewoud zelf gaf het voorbeeld. Die nam zooveel groente en aardappelen en vleesch op zijn bord als mogelijk was. Hij begon niet gauw, eerst voorzag hij zich langzaam van het noodige. En alles ging hot en haar op zijn bord. Was er bloemkool en worteltjes, - alles bijeen; o, hadden ze nog sla ook, ja, dan kon hij er nog wel een hapje bij nemen. En als er niets meer op tafel was, waarvan hij geen portie had, dan werden peperbus en mosterdpotje er bij gehaald, en als hij ook daarmee had afgedaan, begon hij alles met mes en vork door te snijden en om te roeren, tot het geheel een wonderlijk onbekend gerecht werd, waar moed toe behoorde om er van te proeven.

Het was niets voor Elly, die kreeg elken middag een apart bordje voor de groente, - zij zou het zelf wel omwasschen, had ze met een lachje beloofd.

Ze zat naast Mies, tegenover haar vader, en sneed voorzichtig met vork en mes een peuterig velletje van een plakje roastbeef. Toen zei ze opeens:

Tine van Berken, De Berewoudjes

(13)

‘Waar is Yolante, pa; hebt u Yolante niet meegebracht?’

Mijnheer Berewoud zag op van zijn potpourri: ‘Hé! is die niet meegekomen? Ga hem eens halen, Mies!’

Mies ging en kwam een oogenblik later terug, gevolgd door een ouden hond met lichtbruin haar, dat aan het grijzen was. 't Was een leelijk dier, net een wandelend kokosmatje, maar de kinderen hielden van hem, omdat hij zoo goedig en trouw was.

Ze hadden, toen ze nog heel klein waren, al met hem gespeeld. Hij was blind geworden door den ouderdom; van dien tijd dagteekende zijn naam Yolante. Elly had eens een tooneelstuk gezien, dat zoo heette. De hoofdpersoon, Yolante, was een mooi, blind meisje, dat met open oogen zoekend en tastend rondliep.

‘Yo, Yo, Yo!’ riep Pop, zoodra ze hem zag, en toen de hond langzaam naderkwam, hield ze hem een stukje vleesch voor. Hap! het vleesch was naar binnen, en hij bleef staan, den kop wat opgeheven, in een wachtende houding. Toen gaf Pop hem nóg een stukje en maakte Mies zijn eten klaar op een plat bord. Natuurlijk kwam poes er ook bij, en een oogenblik later nuttigden beide, de hond en de kat, hun middagmaal.

Yolante gaf er niet om, of poes hem de lekkerste beetjes voor den neus weg at, hij was ook niet gulzig en had gauw genoeg. Toen keerde hij zich bedaard om en liep terug naar de studeerkamer van mijnheer Berewoud om daar in zijn mand op de groene deken zijn middagslaapje te doen.

Het duurde niet lang of mijnheer Berewoud stond

Tine van Berken, De Berewoudjes

(14)

ook op. Vroeger wachtte Yolante altijd op zijn baas en dan gingen ze samen, maar Yo was blijkbaar kindsch; hij stelde geen belang meer in de dingen om hem heen, hij gaf niet meer om baas of meesteresjes, ook niet om drinken of eten. Hij was als sommige oude menschen, die hun leven onbewust uitleven, terwijl hun hart reeds gestorven is.

‘Lig je daar al, jongen?’ zei de oude heer vriendelijk, terwijl hij zijn lange pijp aanstak en hem met belangstelling aanzag.

Maar Yolante verroerde zich niet.

‘Arme jongen,’ vervolgde hij hoofdschuddend, ‘je levensvuurtje zal gauw zijn uitgebrand!’

Zijn pijp was gestopt. Het was nog licht genoeg; de oude heer ging weer aan het werk.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(15)

II.

De onmisbaarheid van een ‘half meisje.’

Het was een warme Woensdagmiddag.

Elly was in de achterkamer bezig uit een reusachtige mand doppers te doppen.

Een groote, witte schaal stond halfvol vóór haar. Pop kroop links en rechts over den grond om de wegspattende doppers na te zetten.

Elly was de aangewezen onderwijzeres en opvoedster van Pop en ze leerde haar nu rekenen.

‘Dop dien dikken eens uit, Pop! Hoeveel erwtjes zitten er in?’

‘Zeven.’

‘Nu dien anderen.’

‘Vier.’

‘Tel ze nu eens allemaal bij elkaar op, maar verfrommel ze niet zoo in je warme handje.’

Elly vond zichzelf heel slim, om Pop zoo spelenderwijs de beginselen van het rekenen te leeren.

Maar Pop liet zich niet vangen.

‘Een heele boel,’ zei ze beslist. ‘Nu een ander spelletje, hè Elly?’

‘Krijg het eau-de-cologne-spuitje dan maar, en ga Jet eens wat opfrisschen.’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(16)

Pop was blij, dat ze weg kon. Vlug liep ze met het spuitje de keuken in.

Daar leek het een gloeiende oven, zoo heet was het. Het gordijn was neergelaten en hing doodstil neer voor het open raam. Het fornuis brandde; de zon stond op het venster. De oude gloeiende strijkpan met bouten liet hier en daar door kleine gaatjes het vuur glinsteren.

Jet was aan het strijken.

Een groote plank, die de meisjes zelf met een oude wollen deken bekleed hadden, lag dwars over de rechtbank en de leuning van een stoel. Een jacquet van een japon hing er over, - de armen, nog vochtig van 't stijven, slap naar beneden.

Jet stond er achter, paars. Ze droeg een luchtige blouse met een omgeslagen boordje.

De mouwen waren opgestroopt en lieten nu een paar blanke, mollige armen zien, wat bruiner wordend bij de polsen.

Mies zat met een boek bij het venster. Ze had haar jurk heelemaal uitgedaan; alleen een groot schoolboezelaar droeg ze, en een ceintuur om het middel. Ze had bijna even dikke armen als Jet, en hield ze ver van zich af met grappig misbaar, ‘voor de luchtigheid.’

Ze las Jet voor.

Jet probeerde juist een boutje, door het dicht bij de wang te houden, toen Pop met de eau-de-cologne in de keuken kwam.

‘O!’ riep die verschrikt, niet anders denkend of Jet zou, in een oogenblik van onbedachtzaamheid, het gloeiende ijzer aan de wang brengen.

Jet lachte er om, gaf een paar streken op het dekentje, dat al rijkelijk met brandvlekken ver-

Tine van Berken, De Berewoudjes

(17)

sierd was, en begon toen weer dapper te strijken.

Mies liet zich met welbehagen nat spuiten, - op het voorhoofd, in den hals, in den nek, overal.

Toen ging ze naar Jet.

Jet was gauw voldaan. ‘Hier Pop, geef het aan Elly terug en zeg dat ze een engeltje is!’ En toen tegen Mies:

‘Gerust Mies, je moet hier niet langer blijven, 't is veel te warm voor je, ik zal het boek later wel eens uitlezen.’

Maar dat wou Mies niet. Ze hield van voorlezen en Jet was een dankbare toehoorster.

‘Wel neen,’ zei ze, ‘'t is overal warm.’ En toen eerlijk: ‘En 'k doe het wel graag.’

‘Nu, vooruit dan,’ zei Jet.

En Mies begon. Ze las uit volle borst, veel harder dan noodig was in de stille keuken, en zooveel mogelijk met toon. Ze las zooals ze op school bij de andere meisjes niet had durven doen, maar zooals ze zelf vond, dat het prachtig was.

Het was een vertaling van Dickens en daar ze op school nog geen Engelsch hadden geleerd, brachten de Engelsche namen van menschen en straten haar wel een beetje in het nauw.

‘Ik zal ze maar op zijn Hollandsch lezen, hè?’

‘Wel ja, doe dat,’ ried Jet goedig, geheel verdiept in een kraagje, waar zij juist aan bezig was.

En omdat Mies zich nog altijd een beetje confuus voelde als ze zoo'n vreemd woord zag aankomen, spelde ze het nog verkeerd en las ze Grummidge met twee ferme g's voor Gummidge en Steerfrot voor Steerforth.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(18)

Maar Jet trok zich daar niets van aan, ze had al genoeg op haar strijkgoed te letten.

Nu en dan liet ze Mies even ophouden om een jacquetje of een overhemd binnen over een stoel te hangen, of om een pakje zakdoeken en wat gestreken nachtjaponnen neer te leggen waar maar een plaatsje was.

Mies vond zoo'n stoornis erg onplezierig; ze begon aan Jets aandacht te twijfelen.

‘De heele kamer ligt vol met strijkgoed,’ zei ze eindelijk, ‘er is geen leege stoel meer te vinden!’

‘'k Ben ook gelukkig gauw klaar; neen, 't is de moeite niet, Mies, dat je nog voorleest, ik zou je toch weer op moeten jagen. Ga maar liever wat vóór zitten als het daar niet te zonnig is. - Of misschien wil je wel even de peterselie plukken voor de doppertjes, hè?’

‘Ja, en dan ga ik aan mijn schoolwerk, hoor!’

‘Goed!’ Jet hoorde het ternauwernood, ze zette de strijkplank weg, nam de bouten van het vuur en ging eens binnen kijken hoe het met de doppertjes stond.

Na het eten - niemand begreep, hoe alles nog klaar was gekomen - zat ze in een pas gestreken katoentje bij de meisjes, voor.

Elly schonk thee.

Het scheen Jet aan het hart te gaan, daar zelf zoo leeg te zitten en Elly bezig te zien.

‘Wil ik even naar Pa gaan, om hem zijn thee te brengen?’ vroeg ze.

‘Neen, blijf toch zitten, je bent net zoo'n wip-op-'t-stoeltje. Mies kan dat toch wel doen. Je maakt je veel te moe.’

Mies, die aan een Fransche thema bezig was, stond op.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(19)

‘Heb je niet een blaadje voor me? Dat draagt makkelijker.’

En toen Elly haar voor de grap een groot nikkelen presenteerblad gaf, riep ze:

‘Mooi, een geurige drank op een zilveren blad. Kom, Pop, jij moet mee om mijn sleep te dragen, we gaan in optocht naar onzen vorst om hem hetzelve als een plechtige hulde aan te bieden!’

Pop lachte van plezier, zij vatte het meer op als een Hansje-sokken-spelletje, en geen sleep vindend, pakte ze Mies bij de rokken.

Zoo kwamen ze aan Papa's studeercel.

Mies klopte met groot vertoon aan, en op een verwonderd ‘binnen!’ traden ze beiden de kamer in. Mijnheer Berewoud had schik in de majesteit waarmee Mies liep, en hij moest lachen om Pop, die schuins naar voren kwam om te zien wat Mies ging doen. Die viel opeens, plomp! op de knieën, zoodat de thee over den schotel spatte, en moest zóó lachen, dat haar aanspraak geheel mislukte.

Toch kwam er nog zoo iets als: ‘... hebben wij de eer u op dezen zilveren schotel aan te bieden!’

Mijnheer Berewoud begreep de grap. Met vorstelijk gebaar nam hij den druipenden kop van het blaadje. ‘Het is wél, gij kunt gaan!’ klonk het uit de hoogte, en een nauw merkbare handbeweging wees haar de deur.

Mies ging stuiplachend, maar Pop begreep het niet, zij was dien barschen toon niet gewend. Bedeesd kwam ze naar voren. ‘Mag ik nog even blijven, alstublieft?’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(20)

En toen de oude heer haar lachend opnam en kuste: ‘Bent u boos op Mies, Paatje?’

Mies vertelde het binnen. En Pop bleef voor tot Elly haar kwam halen om haar naar bed te brengen.

De meisjes zaten in donker. Elly speelde wat op de oude piano en zong er zachtjes bij.

Mies zat heel tevreden in een laag stoeltje voor het open raam en neuriede zoo nu en dan mee, maar geheel uit den toon.

‘Och Mies, steek jij de lamp boven de piano eens aan en geef me de eau-de-cologne.’

De piano zweeg opeens.

‘Zeg, Jet, heb je hoofdpijn?’ vroeg Elly.

‘Een beetje, ja; van de warmte, denk ik.’

‘Neen, je vermoeit je. Je bent veel te goed, en ik ben een ellendig egoïst schepsel.

Ik laat jou maar alles doen.’

‘Jij hebt toch ook den heelen middag gewerkt.’

‘Nu ja, wat gedopt. Maar zóó kan het niet, Jetje. We moeten weer een meid hebben.

Jammer dat Toos is gaan trouwen. Waarom zie je niet eens naar een andere uit?’

‘Och, 't is onpleizierig, zoo'n vreemde, en dan - 't is zóó veel goedkooper. Ik dacht, ik wou het eens probeeren, zie je. Maar ik ben bang, dat het toch niet gaat.’

‘Neen, natuurlijk gaat het niet. En dan, het ruwe werk komt nog aan. Je neemt zeker een schoonmaakster, hè?’

‘Daar heb ik niet op gerekend, Elly. Ik zou zoo'n vrouw toch op Vrijdag of Zaterdag moeten nemen en ik kan haar ook niet op Ho-ho trakteeren. Deze

Tine van Berken, De Berewoudjes

(21)

week zullen we, dunkt me, maar zoowat doorscharrelen, en dan zal ik naar een half meisje uitzien.’

Mies lachte.

‘Ja, een voor halve dagen. Wat dunkt je, zullen we bij een besteedster gaan, of een advertentie plaatsen?’

‘We kunnen eerst in de krant wel eens zien of er zich niet iemand aanbiedt.’

Elly stak de lamp aan, liet de gordijnen zakken en wierp zich vol ijver op H e t N i e u w s v a n d e n D a g .

Het was een gewichtige zaak.

Jet en Elly en Mies, ze zaten elk met een blad vóór zich en zochten.

‘Hier heb ik wat,’ riep Mies: ‘Biedt zich aan een fatsoenlijk half meisje, kunnende koken....’ maar ze moest zelf zóó lachen dat de helft van de aardigheid verloren ging.

Neen, ze vonden niets. Wel dagmeisjes en flinke dienstboden, maar niemand voor halve dagen.

‘Hadden we nog maar een andere krant!’ zuchtte Jet.

‘Kom, we moeten maar een advertentie opstellen,’ ried Elly. Ze zocht papier en potlood en begon te krabbelen.

‘Zet er bij, dat het reflecteerenden minder om een lieflijke behandeling dan om een matig salaris te doen moet zijn,’ zei Jet.

‘Doe het zelf maar, als je zooveel noten op je zang hebt! Kijk, hier heb ik het:

‘Gevraagd een fatsoenlijk meisje voor halve dagen, adres zoo en zoo.’

‘Zet liever: z i n d e l i j k ; fatsoenlijk zal ze, hoop ik, wel zijn.’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(22)

Toen werd alles nog eens besproken en herlezen, en eindelijk in een envelop aan H e t N i e u w s v a n d e n D a g gestuurd.

Dat was een pak van Jets hart.

‘Ik ben benieuwd wie er zullen komen,’ zei ze.

‘Kom, schenk nog eens in, Elly, dan kunnen we eens op het halve meisje klinken,’

riep Mies.

En zoo gebeurde het.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(23)

III.

Een drukke dag.

Donderdagavond stond de advertentie, tot groot genoegen van de heele familie, in de courant.

Mies bracht het blad jubelend boven, en allen vielen er op aan.

Eerst werd er met teleurstelling geconstateerd, dat de advertentie er niet in stond.

Toen ontdekte Mies haar aan den voet van een kolom. Triomfantelijk las ze haar voor, en met onverdeelde aandacht zagen de anderen over haar schouder mee in het blad.

‘Nu zul je morgen een geloop hebben,’ zei Elly.

‘Hemel, ja!’ Jet schrikte er van. ‘En morgen is het nogal Vrijdag, en ik heb den heelen dag werk.’

‘Nu, dan zal i k ze wel ontvangen, ik kan je toch niet helpen, 'k heb den heelen dag werk aan de jurk van Mies.’ -

Den volgenden morgen zat Elly, keurig gekleed, in de voorkamer te naaien.

‘Wat jammer, dat ik naar school moet,’ zei Mies. ‘ik zou er graag bij zijn.’

‘Kom, malle meid, het is geen féést,’ zei Jet, maar ze stelde er toch een levendig belang in.

Ze had een splinterschoon boezelaar klaargelegd,

Tine van Berken, De Berewoudjes

(24)

dat ze elken keer in dolle haast aandeed, zoodra er gescheld werd. En dat gebeurde dikwijls, want het was Vrijdag. Als een haas vloog ze telkens naar de bel. Maar er kwam niemand.

Toen Mies om twaalf uur thuis kwam, was ze erg teleurgesteld. ‘Ik hoop, dat ze nu maar komen, dan zie ik ze meteen.’

Maar het gebeurde niet.

‘Ze wachten zeker op het visite-uur,’ zei Elly, ‘dat geeft zoo'n bezoek ook een vriendelijk karakter.’

En werkelijk, om halfdrie werd er gescheld. Het schoone boezelaar ging weer voor; Jet deed open.

‘Hemel, wat een oude!’ riep ze, ‘ze loopt op krukken!’ -

Elly lachte; neen dat was te dol, een half meisje op krukken! Jet had zeker verkeerd gezien.

Toch zette ze zich in postuur.

Maar ze hoorde het al; 't was tante Fietje.

Tante Fietje was eigenlijk geen tante, maar een grappig oud wijfje, dat al bij de grootmoeder der Berewoudjes genaaid had, en vroeger telkens één dag in de week kwam om wat te stoppen of te verstellen.

Ze had haar leven lang gesukkeld. Als jonge vrouw was ze al in het

Bestedelingenhuis gekomen; ze kon voor zichzelf niet zorgen; eene beroerte had haar halflam gemaakt. Later was ze in het Bestjeshuis opgenomen. Ze was wel wat beter geworden langzamerhand, maar moest toch op krukken blijven loopen.

‘Wel, tante Fietje, dat is aardig, dat u ons eens komt opzoeken. Gaat u toch zitten!’

Het kleine vrouwtje had haar krukken in de gang laten staan; binnen in de kamer ging het wel.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(25)

Ze was gaan zitten en deed eerst niets dan met het hoofd knikken en van Jet naar Elly zien.

‘Wel, wel!’ zei ze toen, ‘hoe gaat het? Ik kwam uwe nog reis opzoeken, kinderen.

Wat ziet uwe der prachtig uit, Jet. Wat een wangen!’

Jet lachte.

Pop kwam schuchter uit haar hoekje voor den dag.

‘En is dat nou Mies?’

‘Neen, die ziet er anders uit, zij is de jongste.’

Tante Fietje pakte Pops handje en sloeg er haar beide nog mollige handen omheen.

Toen viel haar oog op de zwarte polsjes met stalen kraaltjes. ‘Weet u nog wel, Elly, wie die gebreid heeft?’

‘Ja,’ zei Elly, ‘ik vond het toen een heel werk. Maar doet u dien doek toch af, u blijft toch nog even?’

‘Nou, effetjes dan!’ zei het bestje, en ze deed den ouden palmdoek af en vouwde hem voorzichtig op.

Pop gaf haar een voetkussen en ze ging zitten, heel op haar gemak. Even trok ze de schouders naar voren, alsof ze zich van plezier verkneukelde, dat ze daar zoo gezelligjes zat; toen keek ze bedaard de kamer eens rond.

‘Nu ik ga heen, hoor tante,’ zei Jet, ‘ik moet aan het werk, 'k heb het heel druk!’

‘Ze heeft het druk!’ lachte het wijfje, alsof Jet een klein kind was, dat over spelen sprak.

‘Gerust, er is geen meid,’ zei Jet en weg was ze.

Elly had haar werk weer opgenomen. Pop had haar leunstoeltje voor den dag gehaald en het tegenover tante Fietje gezet. Nu zat ze met de pop op

Tine van Berken, De Berewoudjes

(26)

haar schoot naar het genoeglijke oude vrouwtje te kijken.

‘Gaat het nogal, tegenwoordig?’ vroeg Elly om iets te zeggen.

‘In het Huis, bedoelt u? Och, wat zal ik uwe daarvan zeggen. We hebben het er goed, maar er zijn toch wel eens dingen die een mensch liever anders heeft. - Weet u waar de meesten niet tegen kunnen? Tegen dat vroege opstaan. Eén dag in de week moeten we om vijf uur op, om aardappelen te schillen, en de mannetjes, die moeten ook op om ze ons te brengen.

‘Nou, die mannetjes, die mopperen en die brommen dan dikwijls zóó, dat ik er wel eens expres naar ga luisteren. - Dan bennen ze kwaad, ziet u; och, 't zijn oude menschen. Maar ik zeg, 't is gelukkig als je 't doen kan, zeg ik, en dat is ook zoo.’

‘Hoe oud bent u nu, tante?’

‘Ik ben tachtig; ja, maar ik ben de oudste niet. Of je kan ook zeggen: wél de oudste, want ik ben het langste in 't gesticht. Ik ben er nu vijftig jaar in.’

‘Vijftig jaar?’

‘Ja,’ - tante Fietje knikte, het was te zien, dat ze er trotsch op was. ‘Met het Bestedelingenhuis dan mee, ziet u. Ik heb toen nog een brief geschreven aan de heeren regenten en aan de mevrouwen, een mooien brief, om ze te bedanken, ziet u, en waarin ik het ze meteen vertelde; maar ik heb er niets op teruggehoord. - Ja, ze hebben me wel gefeliciteerd, dat wel, maar ik had gehoopt - ik had nog gedacht...’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(27)

‘Dat ze zouden trakteeren?’ ried Elly.

‘Ja, - zoo iets, ziet u.’

Elly moest heel even lachen bij het idee, dat ze iemand, die ze vijftig jaar hadden onderhouden, ook nog een geschenk zouden aanbieden! Maar ze vond toch ook, om zoo'n menschje te pleizieren, dat ze haar met een kleinigheid wel hadden kunnen blij maken.

‘Neen, daar is toen niets van gekomen,’ ging het oudje als in zichzelf voort. ‘Maar weet u, waar ik trotsch op ben? - Ik ben er vijftig jaar in en nooit voor de heeren geweest.’

Elly begreep niet goed, ze keek tante Fietje vragend aan.

‘Voor ondeugendheid, ziet u; ik heb altijd goed opgepast!’

‘Wat doen ze dan wel eens voor slechts?’

‘O, ze komen te laat thuis; dat zijn meest de mannetjes. - Maar de vrouwtjes, die krijgen ook wel eens straf. Dan hebben ze een strook aan haar boezelaar; één had er eens een schortje van zwart satijn met een kanten zakje er op, nu, dat is allemaal pronk en dat willen de mevrouwen niet hebben, die worden dan boos. Maar de mannetjes zijn altijd het ergste. Die bennen wel eens dronken, ziet u, en dat kennen de heeren niet hebben, dan krijgen ze natuurlijk straf. Maar anders moet ik zeggen, hebben we het er opperbest... We krijgen nu ook schroeven in onze kisten.’

‘Wát?’

‘In de doodkisten. Vroeger, als er een het aflei, werd hij in een kist gelegd met een paar turven

Tine van Berken, De Berewoudjes

(28)

onder zijn hoofd, en dan ging de kist dicht en dan werden er spijkers ingeslagen, en dan werd hij begraven. Nu waren er een heeleboel, die dat een naar idee vonden. En weet u, wat we dan deden? - Als er een dooie was, dan werd er gecollecteerd en dan gaven we de centen aan de heeren, en dan kwamen er schroeven in de kisten. Maar nu is er een paar jaar geleden een nieuwe regent gekomen, en die vroeg voor wie of die centen waren, die daar bij dat lijk lagen - want er was toen een dooie, ziet u, en we hadden de centen al bij hem gelegd. En toen hij het hoorde, toen moesten wij onze centen terugnemen. En toen heeft hij ineens aan het Huis een groote gift gegeven, - en nu krijgen we altijd schroeven, en nu wordt er ook een kussentje in de kist gelegd.’

‘Dat was aardig van dien regent,’ zei Elly.

‘Ja, zoo zijn er wel meer. Er moet er een zijn, die een heele ton vol geld aan het Huis heeft gegeven; maar ik heb het van een oud mensch gehoord, en weet u, oude menschen, die jokken wel eens, je kunt ze niet altijd gelooven.’

Elly vroeg of tante een glaasje port wou. Ja, dat wou ze wel. Toen ging Elly naar de kast, zette karaf en glaasje op een blaadje en schonk in.

Weer werd er gescheld.

Ze luisterde. Warempel, daar was een sollicitante. Jet liet haar binnen en bleef er zelf bij staan om te hooren, wat ze te zeggen had.

Het was een meisje van een jaar of zeventien met donkerbruine, heldere oogen en een aardig figuurtje. Ze zag er heel knap uit in een net, schoon

Tine van Berken, De Berewoudjes

(29)

‘Je was zeker al voorzien, zeg dat dan, madam!’ Bladz. 27

Tine van Berken, De Berewoudjes

(30)

japonnetje, ze droeg een boodschappenmandje in de hand en een grooten sleutel aan den vinger.

Ze begon met de kamer eens rond te zien, over Jet en Elly heen.

‘Is mevrouw er niet?’ vroeg ze.

‘Er is hier geen mevrouw,’ zei Jet. - ‘Heb je al eens meer gediend? Hoe heet je?’

Het meisje lachte, ze scheen alles erg vermakelijk te vinden. Eindelijk herinnerde ze zich, dat haar iets gevraagd was.

‘Ik heet Betje Michels. En dat zou nu mijn vierde dienst worden.’

‘Hoe oud ben je?’ informeerde Jet moederlijk.

‘Ik ben zeventien, en u zal wel zeggen, dat ik veel van veranderen houd; maar dat komt door mijn vrijer, die kan niet lijden dat ik niet goed behandeld word. En als het me niet bevalt, zegt hij, dan moet ik weggaan. Ziet u, ik zeg alles meteen maar eerlijk, dat ik een vrijer heb en zoo, dan weet u het meteen.’

‘Waarom zoek je geen dagdienst?’ vroeg Jet, ‘je bent toch een flinke meid.’

‘Ja, zegt u maar d a g d ienst!’ - Betje lachte spottend - ‘je mag blij zijn, als je om negen uur 's avonds de boodschappen kan gaan doen!’

Jet was een goede meid, maar de dwaze toon van dat juffertje maakte haar kregel.

‘Wat denkt u te betalen?’ vroeg Betje weer.

Jet kreeg een kleur. ‘Ik denk je niets te betalen!’ zei ze. ‘Ik zal het jou ook meteen maar eerlijk zeggen, je bevalt me niet!’

‘Je was zeker al voorzien; zeg dat dan, madam!’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(31)

- toen keerde Betje zich om, smeet de deur achter zich dicht en holde de trap af. - Tante Fietje sloeg de handen ineen. Neen, zóó'n meisje had ze nog nooit gezien, dan waren de booien in háár tijd heel anders!

‘Kom Jet, trek je er niets van aan,’ riep Elly; maar Jet ging mopperend weer naar de keuken; ze hadden wél plezier van de advertentie! -

Tante Fietje was blijven eten; ze hield wel van havermout, zei ze. Maar tegen zeven uur stapte ze toch op.

‘Weet je nog wel, Elly,’ zei Jet, ‘dat ik vroeger eens op tante Fietje's krukken door de gang heb gestrompeld, net of ik ook niet loopen kon; en dat Pa er toen juist aankwam? Hemel, wat heb ik een standje gehad! - Kom, weet je dat niet meer, je stondt er naar te kijken en lachte er om. En later ging jij huilen toen Pa boos werd.

Ik vond mezelf toen ook erg slecht!’ -

‘Neen, ik herinner me er niets meer van, wel dat ze altijd op Woensdag kwam, en dat we dan pepermuntjes van haar kregen; en ook dat ze 's winters voor de gladheid de krukken van onderen heelemaal omwoeld had met vodden en stukjes goed.’

‘Ze was altijd heel aardig voor ons,’ begon Jet weer. ‘Ik kan me nog heel goed voorstellen, hoe we eens van Zondagsschool thuis kwamen, jij en ik. Eerst gingen we een vriendinnetje thuis brengen, ze woonde in een nieuwe buurt, waar allemaal huizen gebouwd werden. Wij speelden op de groote steenhoopen, die er lagen, en ik kreeg opeens een grooten vierkanten bak in het oog, die vol kalk was. Ik er

Tine van Berken, De Berewoudjes

(32)

op! - Hemel, wat zag ik er uit! 'k Zakte er tot aan de knieën in; mijn zwarte kousen, mijn stoffen laarsjes, alles was wit. Jij stondt aan den kant te huilen, en dat

vriendinnetje viel van de eene lachbui in de andere.’

‘O ja,’ zei Elly levendig, ‘je bent toen nog kwaad op haar geworden, en ik was er heel blij om, want als zij er bij was, sprak je geen woord tegen mij.’

‘Kom, je zal je wel vergissen,’ zei Jet, maar ze lachte toch even. - ‘Ik zag er zoo tegen op om naar huis te gaan, we waren juist zoo netjes. Moe was ziek en tante Fietje deed open: wat zette die een gezicht! Ze troonde me mee naar de keuken, liet me dat vuile boeltje uittrekken, knoopte zelf mijn laarzen los, en een oogenblik later kwam ik op mijn bloote pootjes naar binnen huppelen. - Tante Fietje had het toen al verteld, en we kwamen er prachtig af.’

‘Och, ze is nóg wel aardig,’ zei Elly, ‘maar je wordt er toch gaar van als je zoo'n heelen middag met haar alleen zit. Ik zal maar eens iets erg wilds gaan spelen; als ik alle dagen met zulke oude vrouwtjes omging, geloof ik, ik dat er gauw zelf een zou wezen!’

Toen stond ze op, hief de armen omhoog en wipte op de teenen.

‘Hè, ik ben er heelemaal stijf van. Kom hier, Mies, met jou moet ik eens dansen.

Allo Jetje, een galop, hoor!’

‘Kind, wat denk je,’ zei Jet, maar ze zette zich toch op het krukje, stroopte de mouwen op, alsof ze aan de waschtobbe ging, en sloeg er op los.

De oude piano dreunde, ze wankelde heelemaal.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(33)

Ze was aan één poot mank, en de plankjes van een sigarenkistje, die er altijd onder lagen, waren er uit geschoten.

Elly pakte Mies beet, en beiden dansten de lange gang in. Op het onverwachtst verstomde de muziek.

Daar kwam Jet zelf aanspringen met Pop op den arm. Mies zong nu maar zoowat;

het werd een gek lawaai, een ware reactie voor Elly na den saaien middag.

Tingeling! klonk het.

Het werd een formeele vlucht naar de kamer. Elly zat poeslief achter de piano, Pop danste nog rond in haar eentje, Jet bracht het haar wat in orde en Mies ging opendoen.

Eerst keek ze eens over de trapleuning en vloog toen weer naar binnen. ‘Het halve meisje!’ riep ze.

‘Doe toch open, malle meid!’ zei Jet.

Mies deed het.

Onder aan de trap stond een vreemd schepseltje, met een geel, groezelig gezicht en een hoed op met een lange, uitgewaaide roode veer.

Of ze hier terecht was van de advertentie?

‘Jawel!’ riep Mies, ‘kom maar boven.’

Jet wachtte haar met majesteit af, en keek de lange, magere, uit de kracht gegroeide gestalte eens aan. Ze droeg een vuile japon en scheen weinig rokken aan te hebben, zoo slenterig hing de bovenrok neer.

Ze had een goren hals en een goor gezicht, waarop een grijzige streep afteekende hoe ver ze zich met den handdoek gewasschen had.

Ze had lange, magere handen met zwarte nagels; een paar morsige polsen kwamen uit de wijde katoenen mouwen te voorschijn.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(34)

Ze sprak even naar als ze er uitzag. Ze verfrommelde alle woorden in haar mond tot viezige klanken, en ze sprak zoo rad, dat Jet haar bijna niet volgen kon.

‘'k Hit uw affuttinsi geleize, 'k kwam is frache of u alstemit nog iemand naudig hit?’

Mies keerde zich om, om niet te lachen.

Elly keek naar Jet. Die was al besloten.

‘Het spijt me, meisje, maar je komt te laat. Ik ben al met iemand in besprek.’

‘Au, sau!’ zei de dienstmaagd, en Jet liet haar uit.

‘Wat een pieterig schepsel!’ zei Jet huiverend, ‘die is zeker gekomen omdat wij een “zindelijke” meid gevraagd hebben. Verbeeld je, den heelen dag tegen zoo'n vuiltje aan te zien, ba! - Als er niemand anders komt, zal ik het nog maar eens aanzien.’

Toen werd er weer gescheld.

‘Wat een visite!’ riep Mies, en ze schoof weer de kamer uit om open te doen.

‘'t Begint me te vervelen!’ zuchtte Jet.

Daar stond een zonderling wezentje op den drempel.

‘Ga maar naar binnen,’ zei Mies.

Toen kwam het nader. Het was een jong ding van een jaar of dertien met een knap gezichtje, maar niet vriendelijk.

‘Kom je naar aanleiding van de advertentie?’ vroeg Jet. Ze zag, dat het kind er verlegen uitzag.

‘Ja juf..., mevrouw.’

‘Neen, zeg maar juffrouw. Wou je ook al dienen?’

Het meisje knikte en sloeg even de donkere wimpers op.

‘Ben je al in betrekking geweest? - Vertel eens hoe je heet?’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(35)

Toen klonk het haastig: ‘Ik heet Dita Harting, maar ze zeggen Dirkje. Ik heb nog nooit gediend, maar ik zou het graag doen, - bij u. Ik kan hard werken.’

Jet lachte even, maar ze was blij dat het schuwe ding het niet zag.

‘Ga even zitten, Dita,’ zei ze. ‘Ik zal je maar zoo noemen, ik houd veel van mooie namen.’

Het meisje kleurde van plezier, maar ze sloeg toch de oogen niet op.

‘Wil je ook een kopje thee, Dita?’ vroeg Elly, die juist aan het inschenken was.

Dita schudde heftig het hoofd, maar opeens, alsof ze dacht onvriendelijk te zijn geweest, knikte ze weer van ja en zei: ‘Ja, - alstublieft!’

Mies zette een kopje voor haar neer en Dita nam het oogenblikkelijk op om het aan den mond te brengen. Toen bedacht ze zich weer en zette het op het schoteltje.

Onrustig schoof ze op haar stoel rond.

‘Luister eens, Dita, wat hadt je je voorgesteld te verdienen?’

En toen Dita niets zei, maar, alsof ze een ingeving kreeg, plotseling het kopje snel in één teug leegdronk, ging ze voort: ‘Ik had gedacht, je één gulden vijf en twintig in de week te geven. Je kunt dan 's morgens om half acht komen en na de koffie om half twee of één uur weer naar huis gaan. Hoe denk je daarover?’

Dita bloosde nog sterker, zette haar kopje neer en stond op.

‘Alstublieft, juffrouw!’ zei ze opeens. ‘Zal ik morgen komen?’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(36)

‘Als je wilt, best,’ zei Jet. ‘Maar dan zal ik je daarvoor apart betalen, Maandag gaat dan je betrekking in.’

‘O, dat hoeft anders niet,’ klonk het stijf en er kwam een rimpel op het hooge voorhoofdje.

Jet lachte. ‘Je bent een dwaas klein ding,’ zei ze, ‘denk je, dat je hier op visite komt? Je wilt toch zeker wel graag geld voor je moeder verdienen, hè?’

‘Ik heb geen moeder,’ zei Dita norsch.

Jet ging met haar mee de gang in.

‘Nu, tot morgen dan, Dita, om halfacht, hè?’ Dita knikte en liep een paar treden de trap af; toen keerde ze zich opeens om.

‘Ik ben heel blij, dat u me hebben wilt,’ zei ze, ‘ik ken u wel.’

Maar vóór Jet haar verder iets kon vragen, was ze de trap af.

‘Wat een vreemd klein ding,’ zei Jet, toen ze weer in de kamer was. ‘Ik geloof niet, dat ze veel plezier in haar leven gehad heeft.’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(37)

IV.

De berewoudjes op reis.

Jet had geoordeeld, dat ze eens iets bijzonders moesten hebben. Mies was halfdol geworden van plezier. Ze wou absoluut weten, wát. Maar Jet wist het zelf nog niet.

Ze had er over gedacht een dagje uit de stad te gaan. Waarheen?

Ze hadden geen keus. Naar Baarn was te duur, aan Bussum en Hilversum was niet veel; ze zouden naar Haarlem gaan. De oude heer moest mee.

Met haar allen gingen ze het vragen. Ja, hij wou wel: maar hij had niet veel tijd op het oogenblik; hij was aan een vertaling bezig, die af moest. Zij moesten het maar bedisselen. Hem was alles wel.

‘Mies,’ zei Jet, ‘hier zijn vijf centen, ga jij nu eens een spoorboekje halen.’ Mies vloog.

‘Zeg, weet je waar ik nu over gedacht heb, Elly? We moesten doorgaan naar Zandvoort, zou dat niet aardig zijn?’

‘Ja, en daar een bad nemen!’ Elly's oogen glinsterden van pret.

‘Maar nu moesten we, dunkt me, derde klas reizen, hè, zou dat niet gaan? Dat was met ons vijven een rijksdaalder uitgewonnen.’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(38)

Elly's gezichtje betrok. ‘Ajakkes!’ zei ze.

‘Zou je dan liever alleen naar Haarlem gaan en geen bad nemen en tweede klasse reizen?’

Elly weifelde.

‘Je weet dat Pa om zoo iets niet geeft, hij let er niet op of hij eerste of derde klasse zit, en Mies kan het ook niet schelen en mij ook niet...’

‘Toch,’ zei Elly in gedachten terwijl ze haar fijn kopje op de hand liet rusten, ‘is het onze stand niet.’

‘Kom, kerkratjes hebben geen stand!’ lachte Jet, ‘die likken zich den baard als ze wat te bikken vinden!’

‘O ja, we zijn wel arm; maar je zou toch ook niet graag naast een dronken soldaat komen te zitten of naast een botboer. Als Pa er niet bij was, konden we ten minste nog in een damescoupé gaan. Maar nu...’

‘Weet je wat, Elly, ga jij dan met Pop en Mies in den damescoupé, dan ga ik wel bij Pa zitten.’

Elly hield er niet van, zoo lang over iets te tobben.

‘Goed,’ zei ze en daarmee was de zaak uit.

Den volgenden morgen om acht uur waren de dames reisvaardig. Jet ging eens kijken of de oude heer klaar was.

Ja, die stond daar in een lange groene overjas met den hoed in de hand.

‘Maar Pa!’ riep Jet; ‘wilt u zóó meegaan?’

De oude heer bekeek zich onthutst in den spiegel; wat er dan wel was?

‘Och Pa, die leelijke oude jas! En waarom hebt u het schoone overhemd niet aangedaan, ik heb het op den stoel voor u klaargelegd. Maak maar gauw voort, Papaatje, we wachten op u.’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(39)

‘Pop en ik zullen liever vooruitgaan,’ zei Elly, ‘dan hoeven we niet zoo hard te loopen. Krijg ik geld van je, dan kunnen we meteen kaartjes nemen.’

‘O, dat's waar,’ zei Jet, ‘jullie reist toch alleen.’

Pop hunkerde er naar om weg te komen. Ze vond het heerlijk uit te gaan en nog heerlijker in den trein te zitten.

‘Gaan we in het spoor op die rood fluweelen banken zitten?’ informeerde Pop.

‘Daar is het zoo mooi. Daar zou ik graag altijd willen wonen.’

Elly lachte. ‘Neen, Pop. Dat kost te veel... Steek liever niet zoo telkens met die haarspeld in je schotsche lint, ik geloof niet dat het voor de zij heel goed is. Hoe kom je toch aan dat ding?’

‘Die haarspeld?’ vroeg Pop onschuldig. ‘Die heb ik op straat gevonden.’

‘Ba! vieze meid, gooi weg!’ riep Elly en Pop deed het.

Elly kocht vijf tweede-klasse kaartjes, ze legde het verschil er van haar eigen geld bij.

Toen Jet het hoorde, speet het haar, dat zij het dan maar niet gedaan had.

‘Kom, spreek er nu maar niet over,’ zei Elly, ‘het is een offer op het altaar van mijn eigen trots.’

‘Haarlem, Haarlem-Zandvoort achteraan!’ riep een conducteur: en de heele familie liep den langen trein langs naar achteren.

‘We moeten eerst tot Halfweg loopen, schijnt het,’ zei mijnheer Berewoud.

Maar dat viel nog mee.

Ze zaten een oogenblik later in een coupé, tot groot plezier van Pop, die met oogen vol verwachting al uit het portier ging kijken.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(40)

‘Nu moeten we doorsporen tot Overveen en daar de kaartjes laten afteekenen,’ zei Jet.

Er kwamen nog meer reizigers binnen, die Elly dadelijk onder de categorie der nette menschen rangschikte.

‘Zeg,’ zei Mies opeens, haar eene dikke been over het andere leggende, ‘heb ik mijn laarzen niet mooi gepoetst?’ En den blik van Elly, die dit onderwerp liever niet aangeroerd zag, niet begrijpende: ‘Ja, gerust, ik heb ze zelf gepoetst, jullie laarzen ook, allemaal. Dita was er immers niet?’

‘Je bent een knappe meid,’ zei Jet. ‘Kijk eens wat een aardige hooiberg, daar.’

‘Wat is er met dien hooiberg?’ vroeg Mies weer onnoozel, ‘waar is die dan?’

Maar Jet gaf geen antwoord.

Een poosje later maakte de oude heer het nog erger. ‘Jetje,’ zei hij opeens, ‘we reizen tweede klasse, en je zei nogal dat we maar derde zouden gaan, omdat je anders niet uitkwam.’

‘Elly trakteert er op,’ zei Jet zacht, ‘maar ik zie, dat u het niet waard bent.’

Gelukkig waren ze aan Haarlem en stapten hun medereizigers uit, en de passagiers, die er nu inkwamen, wisten niets van de plebejische laarzenpoetserij van de

jongejuffrouw en van de verwondering van mijnheer toen hij begon te begrijpen, dat hij in een coupé tweede klasse gezeten was.

Aan Overveen stapten ze uit en liepen langs de school, die kalm en vredig Zondag hield.

Mijnheer Berewoud wist den weg en bracht hen langs lieve, schaduwrijke wegen naar het Kolkje.

Zij genoten. Mies was één en al plezier. Pop kwam

Tine van Berken, De Berewoudjes

(41)

met een snoetje, rood van louter verrukking, met een koekoeksbloem aanloopen.

‘Kijk, Elly, die groeit zoo maar in het wild, die granimum!’ riep ze blij.

‘Ze heet niet g r a n i m u m , maar g r a n i m i n i m i s s i m u m ,’ lachte Mies.

Maar toen de kleine haar ontsteld aanzag, zei mijnheer Berewoud: ‘Laat je niet uitlachen, meid, 't is een koekoeksbloem, hoor!’

Bij het Kolkje, daar hadden ze eerst recht plezier.

‘Hier is het beeldig!’ zei Elly, ‘hier moeten we even gaan zitten.’

En het wás ook beeldig, vooral de aankomst, als je zoo, op niets rekenend, ineens uit een mooie laan voor het Kolkje staat. Een alleraardigst meertje met mooi helder water en hoog riet aan den kant, te midden van prachtig hout op de helling der duinen, die het in een kring omgeven.

Zij kozen een heerlijk schaduwrijk plekje, vanwaar ze een aardig gezicht op het blauwe water hadden.

‘Kinderen,’ zei mijnheer Berewoud opeens, ‘toen ik gisteravond naar de post ging, kwam ik een winkel voorbij, en daar lagen nog zulke heerlijke sinaasappelen. Wat wou ik ook zeggen - hier zijn ze,’ besloot hij opeens en haalde er een paar te voorschijn. ‘Ik had expres mijn lange jas aangedaan om ze gemakkelijk te kunnen meedragen; - nu is het een heele toer geweest ze te bergen.’

Maar ze kwamen toch voor den dag uit den achterzak van zijn jas.

‘Maar Pa, sinaasappelen in den zomer... die zullen duur geweest zijn.’

Mijnheer Berewoud schudde goedig het hoofd.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(42)

Wat ze kostten, dat wist hij niet meer, maar duur waren ze niet geweest. - Ze hielden toch wel van sinaasappelen?

Nu, óf ze er van hielden!

Het was een warme dag en Mies had al verklaard dat ze een stukje leer in plaats van een tong in den mond had.

Jet begon opeens hardop te lachen. ‘Maar Elly,’ zei ze, ‘kun je je nog iets

burgerlijkers voorstellen dan Amsterdammers, die op Zondag naar Haarlem gaan en daar aan den weg sinaasappels zitten te eten?’

Elly haalde de schouders op. ‘Ik kom meer en meer tot de overtuiging, dat we proletariërs zijn; jullie kunt nog niet eens het air aannemen of je

“tweede-klasse-menschen” bent. Maar - die sinaasappel is heerlijk; in zooverre voeg ik me gewillig bij die groote schare van menschen, die het leven als

derde-klasse-passagiers doorreizen.’

Mijnheer Berewoud bekeek met aandacht een torretje, dat hij over het vlak van zijn hand liet loopen.

Pop schrikte er van: ‘O, een spin, Pa!’ riep ze, en met ontzetting zag ze toe, hoe hij het diertje heel kalm over zijn pols wandelen liet, onder zijn manchet door, tot aan zijn overhemd.

‘O, Pa!’ riep ze nog eens.

Maar het beestje ontplooide opeens de vleugels en vloog weg.

‘Als we vandaag nog verder willen,’ zei Jet, ‘dan mogen we wel opstappen.’

‘We moeten hierachter het duin even in,’ zei mijnheer.

En dat deden ze.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(43)

‘Gelukkig, dat er nog een beetje wind is,’ riep Mies, ‘je wordt hier heelemaal gestoofd.’

‘Wat is het hier mooi!’ zei Elly, ‘kijk toch eens, Jet! Ik zou me best kunnen voorstellen, met die aardige begroeide toppen in de verte en dien prachtigen hemel boven ons, dat we in Zwitserland waren.’

Jet klauterde met moeite door het mulle zand het duin op, ze was zoo warm en zoo moe, dat ze er niet aan dacht rond te zien, maar zuchtend van het eene duin op het andere klom.

Telkens zagen de anderen een hoogeren top.

Pop liep met mijnheer achter Mies aan, die als een klipgeit telkens hooger sprong en dan van de hoogte af naar beneden schreeuwde: ‘O, hier is het mooi, hier moet jelui komen!’ En waren ze er, dan stond Mies weer hooger en riep: ‘Neen, zóó'n gezicht als je hier vandaan hebt, - het is prachtig!’

Maar Jet hield het niet vol, die liet zich ergens neervallen, spreidde haar bovenrok onder haar hoofd uit, zette haar parasol achter zich en bleef zoo met gesloten oogen in de schaduw liggen.

Elly, die volstrekt niet moe was, ontfermde zich over Jet en kwam naast haar zitten.

‘Ben je moe, Jet?’ lachte ze. ‘Maar 't is hier mooi, hè? We hebben hier een heerlijk plekje uitgezocht.’

Maar Jet hield de oogen dicht. ‘Toe, spreek niet tegen me,’ zei ze, ‘ik geniet!’

Elly lachte haar uit, maar ze ging toch ook liggen. Het deed haar bijna plezier, dat Jet niet sprak, - alles was zoo heerlijk vredig, die duinen, door de zon beschenen, de blauwe hemel, en aan den voet van de duinen het Kolkje. Van het meertje kon je

Tine van Berken, De Berewoudjes

(44)

niets zien, je zag op de boomen; het leek een groen meer, die prachtige kruinen van linden en beuken en eiken, een levend meer, door den wind bewogen, zacht ruischend in de zomermiddagstilte.

Elly speelde met het warme zand, dat ze langzaam door de bloote vingers liet glijden. Ze had de verstelde zijden handschoentjes uitgedaan en in den zak gestoken.

Mies kwam, met de handen vol schrammen, buiten adem aanhollen. Jet en Elly moesten eens zien; ze had beeldige kleine wilde roosjes geplukt, er stonden er een heeleboel.

‘Jij bent een kuikentje,’ zei Jet, mopperend dat ze in haar slaapje gestoord werd,

‘en je roosjes zijn bloesems van bramen; laat me toch liggen, 't is hier zoo heerlijk.’

‘Maar Mies,’ zei Elly nu ook, ‘kijk je handen eens, en er zit overal bloed aan je jurk. Gooi dien boel toch weg, je komt zoo niet levend thuis.’

Mies liet teleurgesteld de doornige takjes vallen. ‘'t Waren toch zulke lieve bloemetjes,’ zei ze nog eens en zuchtend wreef ze de opengereten handen.

De oude heer en Pop gingen hoe langer hoe verder; maar eindelijk kwamen ze toch terug. Mijnheer met Pop op den arm en, als Plantagenet, met een braamstruikje op den strooien hoed; Pop, de handjes vol bloemen, - een paar verdwaalde campanula's en wat kleine, schrale veldviooltjes.

‘Voor jou, Elly!’ zei ze en gooide haar de bloempjes, die in het warme handje al begonnen te verwelken, in den schoot.

‘Als we bij het Kolkje zijn, zal ik wat water in

Tine van Berken, De Berewoudjes

(45)

mijn porte-fleurs doen,’ zei Elly, ‘en dan de bloemen er in steken, ze zijn heel lief.’

Maar toen ze weer bij het Kolkje waren, zagen de teere, paarse klokjes er al zoo slapjes en rimpelig uit en de fijne steeltjes hingen zoo treurig naar beneden, dat Elly ze maar vallen liet en een paar nieuwe plukte.

Aan Kraantjelek ging de familie koffiedrinken. Jet had koffie meegenomen en nu enkel kokend water en suiker en melk en kopjes besteld. Ze zaten in een priëel, met het gezicht op het hooge duin; het gaf iets gezelligs, dat Jet zelf koffie zette en de ouderwetsche theestoof naast haar stond met een test gloeiende kooltjes er in. Mies morrelde met een haarspeld wat in het kooltje onder de koffiekan, terwijl Jet water bijschonk.

Zelden werd er zoo van een kop koffie genoten, als nu op dien warmen dag op de ongemakkelijke stoelen in het morsige, mulle zand tusschen de vuile houten wanden, vies van het potloodgekrabbel der bezoekers. Spinnewebben hingen in de hoeken van het rieten dak; een groote glazenmaker kroop tegen het ruw houten tafeltje op;

een wesp deed zich te goed aan een kleverigen zoeten kring op het geblakerde, groen geschilderde tafelblad. Op den donkeren zandgrond onder hen, vuil van het vele geloop, lagen een vettig achtergelaten koekjeszakje, wat verdroogde schrumpelige sinaasappelschillen, een donkere plek uitgespat koffiedik, een gebroken glas.

Daar was niemand, die er zich iets van aantrok.

Welgemoed haalde ieder uit den zak een paar droog geworden, geplette broodjes, lauw, gedeukt,

Tine van Berken, De Berewoudjes

(46)

onsmakelijk, - maar Jet schonk nog eens in en ze gingen, zooals Jet zei, ‘gladjes naar binnen.’

‘Zijn jelui nu niet blij, kinderen,’ vroeg ze opeens, ‘dat je zoo met me uit mag?

Hoe hebben jelui het nu bij me?’

‘Wat heeft dat kind een verbeelding!’ riep Mies met grappige verontwaardiging.

‘Als ik jelui allemaal vanmorgen niet geroepen had, - zou je nú nog in je bed liggen!’

‘Ja,’ zei Elly, ‘en als ík niet alle laarzen gepoetst had, hè Mies?’

Maar Mies was te verbolgen over zoo'n onbeschaamdheid om hierop te antwoorden.

‘Ik zou jou wel eens een schoen willen zien poetsen!’ zei ze na een poosje. ‘En dan vooral wanneer de schuier versleten is tot op het hout, en er, zooals vanmorgen, geen smeer meer is; ik heb er zooveel spuug op gedaan als ik maar kon en...’

‘Stil Mies,’ riep Elly met een verschrikt gezichtje, ‘als je nog eens zoo vies bent, mag je nooit weer mee.’

‘Jij moest het eerst maar eens moeten doen!’ zei Mies kwaad.

‘Dan zou ik zeker de moeite nemen, een beetje water van beneden te halen,’ zei Elly beslist.

‘Pop,’ zei mijnheer Berewoud, ‘ga jij maar met me mee, en Jet ook; als die twee straks gaan vechten, moeten ze de ruimte hebben.’

‘Ik zal den koffieboel nog maar even laten staan, dan hebben we als we terugkomen nog een lekker kopje,’ zei Jet.

En lachend gingen nu allen het duin op.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(47)

Toen ze weer beneden kwamen, de hoeden scheef, de wangen paars, het haar in zoo'n wanordelijken staat, dat Jet en Mies het in alle stilte achter de veranda moesten gaan overmaken, - en ze eindelijk, weer zoo'n beetje toonbaar, snakkend naar een ‘lekker bakje,’ op hun oude plaats terugkwamen, - was het blad met de kopjes en de koffie en alles al weggenomen.

‘Wat een akeligheden!’ zei Mies, wie het eigenlijk nog het minst schelen kon.

‘We moeten ons door het noodlot niet laten koeionneeren,’ meende de oude heer met grappigen ernst. ‘Kellner, vier limonade en één melk!’

Maar daar er maar één kellner aan Kraantjelek bestond, en die op 't oogenblik nergens te zien was, moest Mies er op uit, om in het eenvoudige witte huis het noodige te bestellen.

Jet lachte om den opgewekten toon van haar vader, - en om zijn gezellige neiging tot uitspatten (als houdster van de kas kon ze zoo'n uitgave niet anders noemen) - en ze stak hem over de tafel de hand toe.

‘Hebt u plezier, Pa?’ vroeg ze opeens.

‘Ja, meid,’ zei hij, ‘we moeten eens meer uitgaan.’

Aan Zandvoort was het een vroolijke, prettige drukte.

't Leek een kermis, met badstoelen en koetsjes in plaats van tenten en kramen. Als je van het hooge duin af naar beneden keek, dan was het één bonte beweeglijke rij van menschen in zomerkleeren; dames in lichte, gekleede costuumpjes of heelemaal in 't crême of wit, - aardige zomerbloemen. Witte en roode parasols, als hoedjes van paddestoelen, bewogen zich langzaam in de deining van menschen.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(48)

En achter dat alles, achter die breede, woelige menschenstreep, waarvan begin en eind zich duidelijk tegen het verder leege strand afteekenden - achter die menschjes, klein, omdat er zooveel bij elkaar waren in een zooveelste deel van de ruimte - het groote, diep blauwe zeevlak, hel schitterend in de stralende zomerzon met felle, snel overspringende flonkeringen.

De meisjes lagen aan den duinkant. Mies probeerde door haar parasol heen naar de zon te zien, die witgloeiend aan den hemel stond.

Pop liet zich door Jet de laarzen losknoopen, om het zand er uit te schudden. Mies vond het toen opeens ook heel noodzakelijk, maar die trok de kousen er bij uit, en begroef de bloote voeten in het zand, dat zóó warm was, dat ze de voeten bijna niet stil kon houden.

‘Weet je wat i k doen ga?’ zei Mies, die al lang met begeerige oogen naar de baders had zitten kijken, ‘ik ga pootjes wasschen!’

‘Kind,’ zei Elly, ‘je bent net een straatjongen; als je me die schande aandoet, spreek ik mijn heele leven niet meer tegen je.’

‘Toe, Jet,’ zei Mies, ‘jij vindt het wel goed, hè?’

En toen Jet ook niets zei en allen lachten, wendde Mies zich ongeduldig tot den ouden heer. ‘Zeg Pa, is dat nu zoo erg? Kan ik nu niet best met mijn bloote beenen in het water loopen? Als ik mijn rokken hoog opbind, zoodat mijn jurk niet nat wordt?

Ik kan mijn broekspijpen ook nog wel wat opstroopen, dan blijf ik heelemaal droog.

- Kan dat nu niet, Pa?’ vroeg ze nog eens dringend.

Tine van Berken, De Berewoudjes

(49)

‘Welzeker, kind,’ zei mijnheer, en toen met een vragenden blik op de meisjes:

‘Nietwaar?’

Maar Jet en Elly lachten dat zij schaterden; zoo'n groote, dikke meid, de menschen zouden haar allemaal uitlachen! Neen, dat ging niet.

En toen Mies heel teleurgesteld haar kousen weer aantrok, zei Jet: ‘Nu, Mies, als je zoet bent, gaan we straks alle drie een bad nemen, El en jij en ik; we hadden het al afgesproken, weet je; maar we wilden je alleen maar eens plagen.

‘Pop kan dan plassen en baden zooveel ze wil; Pa blijft bij haar, - en als ze er plezier in heeft, kan ze haar rokjes voor mijn part boven haar hoofd opbinden en in haar gestreken broekje naar hartelust ronddansen; o, Mies, ik moest er toch om lachen, dat jij dat nog wou!’

Mies luisterde al lang niet meer. Ze was dolblij. ‘Gaan we nu, gaan we nu?’ vroeg ze.

‘Ja, maar we moeten eerst eens zien, waar het het beste is.’

Veel heeren waren aan het baden, sommigen in zwembroekjes, anderen in lange tricot pakjes, die tot aan den hals reikten en korte mouwen. Eén was er met een langen, zwarten baard, - het leek zoo raar, net alsof die er niet bij hoorde, alsof hij dien eigenlijk ook had moeten afdoen tegelijk met zijn kleeren.

Mies had plezier in de dikken. ‘Kijk dien eens,’ riep ze, ‘met zijn breeden, spekkigen rug; de druppels blijven er op liggen, net als op ganzeveeren. En nu zeggen jullie nogal, dat ik zoo dik ben!’

‘Houd je maar stil,’ zei Elly, ‘je zult ook nog wel zóó worden.’

Tine van Berken, De Berewoudjes

(50)

Dicht aan den kant was een heele troep jongens aan 't baden en plassen. Grappige frissche, slanke figuren; het scheen of ze allen getatoueerd waren met roode en witte strepen, zoo gespannen zaten hun de zwembroekjes om de natte lichamen. De jongens stoeiden en vochten, dat het water om hen hoog opspatte, het was een gewriemel van rose armen en beenen, een blij gedartel als van een zoô springlevende vleeschkleurige visch.

‘Kijk, dáár zijn de dames,’ zei Mies, en ze wees heel in de verte op een paar vreemde, donkere wezentjes, die op en neer gingen in het water als dobbers.

‘Laten we er maar gauw naar toe gaan,’ zei Jet, en de meisjes drongen tusschen de badstoelen door, - het was een heele toer om voort te komen. Eindelijk gingen ze maar voor de menschen om door het slibberige zand, nu en dan uitwijkend voor een aanrollende golf.

Eindelijk waren ze er.

Nu kon je de dames beter zien; magere meisjes waren het; de natte, gestreepte pakjes plakten hier en daar tegen het lichaam. Ze deden niets dan op en neer dansen met een akelig dikke badvrouw, die ze bij de handen vasthield. De vrouw zelf bleef staan, die bewoog alleen maar langzaam de armen. 't Was bijna niets dan een log stuk vleesch in een wijd, wollig kleed, - een slordige, grauwe morgenjapon leek het, die nat was tot het middel.

‘Neen, zóó zou ik toch niet willen,’ zei Elly, ‘met zoo'n badvrouw. Wij moeten maar liever alléén gaan.’

‘Weet je, waar die vrouw wel een beetje op

Tine van Berken, De Berewoudjes

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik zag ze heel goed, Truus' kleine, gespierde hand - ze heeft inderdaad net gevormde handjes, alleen is het jammer, dat ze door dat nare gymnastiseeren van binnen vereelt zijn - ik

Toen, opeens, herinnerde ze zich met schrik, dat ze daar niet blijven kon, dat ze terug moest naar haar klas, waar geen sprake was van groen of bloemen, waar je ternauwernood door

Ze vertelden haar heel gauw, dat de juffrouw - die door de meisjes om gegronde redenen Dikkerdje werd genoemd - er nog niet was, dat Laura zoo'n mooi opstel had gemaakt, en dat

Ze kon zoo zoetsappig zeggen, als ze samen bij tante Louise waren: ‘Och, geeft u Hannie maar eerst, tante, ik ben de oudste.’ Of ze keerde zich, als ze samen ruzie hadden, opeens

Lucie sloeg de oogen neer, maar een enkel oogenblik, toen begon ze rad te vertellen Ze was eerst bij Christien geweest, maar Christien had het boek al uitgeleend, aan dat

Toen, opeens, herinnerde ze zich met schrik, dat ze daar niet blijven kon, dat ze terug moest naar haar klas, waar geen sprake was van groen of bloemen, waar je ternauwernood door

Lachebekje begon opeens te schateren, niet om Coba's ‘drukte’, maar omdat ze terugdacht aan de woeste manier, waarop Hanna in eens, roef-roef, haar strengel losgemaakt, en haar

Ze pakte Mies om den hals, kuste haar wangen, zoodat haar eigen snoetje heelemaal nat word, en toen Mies' tranen bleven stroomen, als regendruppelen in den zomer, klom ze ook op