• No results found

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis · dbnl"

Copied!
108
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Anne de Vries

bron

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis. Met illustraties van Tjeerd Bottema. G.B.

Van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij N.V., 's-Gravenhage 1953 (3de druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vrie011jaap16_01/colofon.php

© 2014 dbnl / erven Anne de Vries

(2)

Voorbericht.

Bij het begin van het vijfde leerjaar is het kind langzamerhand in de romantische levensperiode gekomen, waarin het verlangen naar het onbekende het steeds meer gaat beheersen en waarin zijn gedachten gaarne een vlucht nemen, die de grenzen van ons land zowel als die van zijn leven van alledag overschrijdt.

Wij zijn in dit boekje aan dat verlangen tegemoet gekomen, maar meenden goed te doen, de fantasie op de werkelijkheid te richten en trachtten daarom een levendige beschrijving te geven van de reis, waarover zo vele leerlingen reeds hebben horen spreken en die sommigen van hen misschien eens zullen maken, terwijl we in een der volgende deeltjes een poging ondernamen, om hun een zuivere indruk te geven van het leven in het schone eilandenrijk, dat door een historie van meer dan drie eeuwen met ons land verbonden is geweest. Door de deskundige medewerking van de heer A.C. Lafeber bleek dit mogelijk te zijn.

Het gevoel en de verbeelding van het grootste deel der leerlingen zijn op deze leeftijd hun uitdrukkingsmogelijkheden zowel als hun leestechnische vaardigheid ver vooruit. Daarom hebben wij dit deeltje in eenvoudige stijl geschreven, maar hebben niet geaarzeld, om iets dieper op de dingen in te gaan dan gewoonlijk in dit leerjaar het geval is. Zo hebben wij dit boekje leerzaam, maar door een intensief meeleven met de aan de leerlingen bekende Gerdientjes-figuur tevens boeiend willen maken. Wij hopen in onze opzet geslaagd te zijn.

ANNE DE VRIES.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(3)

1. Afscheid van het vaderland.

Gerdientje had zo naar deze reis verlangd, dat zij de dagen en later de uren geteld had, die haar nog scheidden van het ogenblik van vertrek. 's Avonds, op het knusse kamertje in het boswachtershuis, had ze bijna niet kunnen inslapen van verlangen naar al de wonderlijke dingen, die ze zou zien. En nu was het dan zo ver. De grote reis was begonnen en de vaderlandse kust verdween langzaam uit het gezicht. Maar nu moest ze al maar zuchten tegen een naar gevoel van verlatenheid, dat haar begon te beklemmen. Vreemd, dat

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(4)

je je verlaten kon voelen, terwijl je aan de hand van je vader liep te wandelen, al was het dan over het dek van een oceaanreus.

De eerste uren had ze dat niet gevoeld. Het vertrek van de Javakade, toen ze Opa en Grootmoe en Jaap al maar kleiner zag worden, was wel naar geweest en ze had toen ook eventjes gehuild. Maar er waren zoveel verschillende schepen en bootjes te zien op het IJ, dat ze spoedig over haar verdriet heen was. Toen kwam de vaart door het Noordzeekanaal en dat was net een plezierreisje geweest. Hoog stak het schip boven de dijken uit en in de polder zag je de boeren aan het werk. Daarna kwamen de sluizen van IJmuiden - de grootste van de wereld, vertelde Vader - en daar was het een vrolijke luidruchtige boel van mensen op de kant, die hier nog even naar toe gekomen waren voor een laatste groet. Maar voor Gerdientje en haar ouders was er niemand en daarom gingen ze maar naar beneden, om de koffers uit te pakken.

Ze hadden twee hutten, naast elkaar, door een deur met elkaar verbonden. Boven de deuren naar de gang stond op een kaartje hun naam: Fam. Eggink. In elke hut waren twee bedden boven elkaar. Verder was er een tafeltje en een stoel en een wasbak, die helemaal in de wand kon verdwijnen, en een rond raam, de patrijspoort, waardoor je de golven kon zien. En ook een kast, waar Gerdientje haar kleren in op moest bergen.

Ze deed het netjes, de jurken op een hangertje,

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(5)

het ondergoed op stapeltjes op de plank. En terwijl ze daarmee bezig was, voelde ze, dat het schip weer ging varen. Maar toen kwam er iemand door de gang lopen, die bonsde op de deuren en riep: 'Sloepenrol!... Sloepenrol, dames en heren!...

Sloepenrol!...'

Gerdientje wist niet, wat ze er van denken moest. Maar Vader keek op een kaartje, dat in een kastje boven zijn bed lag en zei: 'Sloep 6 aan bakboord is onze boot. Hier is je zwemvest, Moeder, dit is voor Gerdientje en dit voor Wim. Vlug, laten we eens proberen om de eersten te zijn!'

Als hij het niet zo opgewekt gezegd had, zou Gerdientje geschrokken zijn. 'Een zwemvest,' dacht ze, 'waar is dat voor nodig?'... Intussen bond Moeder haar al zo'n vreemd ding op het

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(6)

lijf. Het bestond uit twee platte harde kussentjes, met brede banden aan elkaar verbonden. Als je zo'n ding aan had, bleef je drijven, ook al kon je niet zwemmen.

Wim vond het prachtig dat hij ook kussentjes om kreeg. Hij wou zien hoe het stond, in het spiegeltje boven de wastafel, maar rolde van het bed op de grond, toen hij zich te ver overboog.

Hij huilde niet, hij had zich heel geen pijn gedaan. Waar een zwemvest al niet goed voor was! Vader nam hem op de arm en liep haastig met Moeder en Gerdientje achter zich aan naar het dek met de reddingboten. Daar gingen ze staan aan bakboord bij sloep zes. Er stond nog niemand, maar langzamerhand kwamen ook de andere passagiers opdagen, allemaal uitgedost als zij. Sommigen hadden in hun haast vergeten, eerst op het

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(7)

kaartje te kijken, en wisten dus niet bij welke sloep hun plaats was. Die moesten weer terug naar hun hut, om dat alsnog te weten te komen. Maar binnen het kwartier had toch ieder zijn plaats gevonden.

Bij Gerdientjes sloep hield een van de stuurlieden appèl: hij las de namen op van een lijstje en controleerde, of allen er waren.

'De heer G. Eggink,' zei hij.

'Present,' antwoordde Vader.

'Mevrouw Eggink - Bosman.' 'Present!'

'Gerdientje Eggink.'

'Present,' antwoordde Gerdientje.

'Wim Eggink...'

'Sent!' riep Wimpje van Vaders arm en toen moesten ze allemaal lachen.

'Nu weet u dus, waar u zich in geval van nood onmiddellijk moet opstellen,' zei de officier. 'U kunt nu weer gaan.'

Maar ze brachten alleen even de zwemvesten weg en keerden toen weer terug naar het wandeldek. En toen kwam dat nare gevoel in Gerdientjes hart. Want nù pas was het ernst geworden, nu ze de wijde zee waren opgevaren. De mensen waren stil geworden. De meesten konden er niet toe komen om naar beneden te gaan. Ze stonden of wandelden op het dek en keken telkens naar de horizon, naar de blinkende duintoppen. De vuurtoren was niet groter dan een potloodje. De rode daken van een paar huizen waren nog te zien, als de zon er op

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(8)

scheen. Toen die achter de wolken kroop, kon Gerdientje ze niet meer vinden.

Iemand zei: 'Dag Holland, tot weerziens Holland!...' En toen kroop dat gevoel van eenzaamheid zo hoog op in haar keel, dat ze op haar tanden moest bijten om niet nog weer een deuntje te huilen. Vader merkte het zeker, want die kneep haar hand stijf in de zijne. Maar hij was ook stil en Moeder niet minder. De enige, die van de weemoed om het afscheid niets scheen te voelen, was kleine Wim, die aan Moeders hand achter Gerdientje aandrentelde. Die babbelde maar met zijn hoge stemmetje, dat het klonk over het dek: 'Mamma, Wimmie Opa toe? ... Wimmie knijntjes voeren, ja Mamma?...'

En even later: 'Mamma, mamma, water!... Wimmie pootjebaden!...' En hij wilde zijn moeder meetrekken naar de reling, die kleine gevaarlijke domoor! Hij herkende de zee natuurlijk van de vacantie aan het strand en zou misschien in staat zijn, om pardoes van het hoge schip af in de bruisende golven te springen!... Er mocht wel voortdurend op hem gepast worden!

De medepassagiers lachten en wezen elkaar op dat aardige kereltje, dat zo onbevangen liep te babbelen, en Gerdientje was er trots op, dat ze zo'n aardig broertje had. Wat een mensen liepen er aan dek, wel een paar honderd misschien! Elfhonderd konden met de Johan van Oldenbarnevelt vervoerd worden. Stel je toch eens voor:

elfhonderd

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(9)

mensen... Zoveel inwoners telde het dorp, waar Gerdientje drie jaar gewoond had, niet eens. Nu ja, van die elfhonderd behoorden wel vierhonderd tot de bemanning van het schip en die hadden heus geen tijd, om op het dek rond te drentelen, - de kapitein zou ze aan zien komen! En vol was de Johan van Oldenbarnevelt ook nog lang niet. Over een week zouden er nog een paar honderd passagiers bijkomen. Die reisden met de trein naar Genua en scheepten zich daar pas in. Dat maakte de duur van de reis een dag of vijf korter voor hen en ze maakten geen kennis met de Golf van Biskaje. Dat was ook wat waard, want daar kon het geducht spoken, had Gerdientje al gehoord. Ze zag er wel een beetje tegenop. Maar het zou toch ook wel leuk wezen, om later aan Jaap te kunnen vertellen, dat ze een echte storm had beleefd!...

Och ja, Jaap!... Waar zou die nu zijn?... Die was zeker al weer thuis en misschien was die ook wel een beetje verdrietig... Ze waren zulke goede kameraden geweest!

Wat was dàt?... Neen natuurlijk, het kon immers niet! Als ze nu toch niet meende, dat ze Jaap daar aan zag komen! Het leek haast net zo'n jongen, net zo groot, net zo'n blonde kuif en ook zo'n vrolijke snoet. Hij liep bij een groepje van twee heren, twee dames en een meisje. Het meisje keek bedrukt, maar het gezicht van de jongen straalde van genoegen. Die scheen het best naar zijn zin te hebben!

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(10)

Op dat ogenblik bleef Vader verrast staan en wees naar hetzelfde groepje.

'Neen maar!' riep hij blij, 'die meneer ken ik!... Dat is Laanders, Jan Laanders, mijn vroegere buurjongen!... Wel, gaat die ook naar Indonesië?... Hé, Laanders, ouwe jongen!'

Een der heren keek verwonderd op en kwam toen snel met uitgestoken hand op Gerdientjes ouders toe.

'Wat een verrassing!' riep hij uit. 'Reis jij ook met deze boot?... Man, wat vind ik dàt fijn!...' Hij klopte Vader op de schouder, schudde hem door elkaar en toen pas had hij oog voor de anderen. Hij gaf Moeder een hand, stelde zijn vrouw voor en toen de familie Laurens.

'Dit is hun dochter Hanneke,' zei hij, 'en dat is mijn zoon. Jij bent Gerdientje zeker.

Ja, hoe weet ik dat nou, hè?... Kom jongelui, sta niet zo te gapen! Geef elkaar de vijf en zeg maar: aangename kennismaking!...'

Nou, zo plechtig deden ze natuurlijk niet, dat lieten ze aan de grote mensen over.

Hanneke zei: 'Zeg, wat heb jij een leuke mantel aan!' En Gerdientje vroeg aan de jongen: 'Zeg, hoe héét je eigenlijk?'

'Joop,' zei de ander. 'Joop Laanders.'

'Dat scheelt ook niet veel,' liet Gerdientje zich ontvallen.

'Wàt scheelt niet veel?'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(11)

'Nou, ik heb een vriendje, dat Jaap heet. Daar lijk jij wel een beetje op.'

'O, zó mag je mij ook noemen, hoor!' zei de jongen. 'Maar telkens als je het doet, noem ik jou Katrientje.'

Dan zou ze wel oppassen, verzekerde Gerdientje, want dat vond ze niets geen leuke naam. Kameraadschappelijk stak zij haar arm door die van Hanneke.

Wat fijn, dat ze zo gauw al weer een vriendinnetje had gevonden, dacht ze.

En die jongen scheen ook wel leuk te zijn.

Wèg was ineens dat nare gevoel van eenzaamheid. Nu behoefde ze niet meer tegen de lange reis op te zien.

'Zullen we een eindje gaan lopen?' stelde Hanneke voor.

De anderen waren er direct voor te vinden. Maar Hannekes vader had de vraag ook gehoord.

'Ho-ho, wacht eens even,' hield hij tegen. 'Dat wil zo maar samen op stap gaan!

Waar voert de reis heen, als ik vragen mag?'

Tja, daar hadden ze nog niet aan gedacht. Ze wisten weg noch steg op de boot, alles was nog zo vreemd. Er waren wel zeven dekken, je kon gemakkelijk verdwalen.

'En verdwalen op een boot is een vervelende geschiedenis,' merkte meneer Laurens op. 'Als een van de bedienden je vindt, brengt hij je naar de kapitein en die deponeert je met een kaartje

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(12)

om je hals bij de gevonden voorwerpen. Eens in de week worden die op de grote tafel in de eetsalon tentoongesteld en dan kunnen de eigenaars..'

Maar hier werd hij in de rede gevallen door een drievoudig gejoel. Toen gaf hij de kinderen de keuze tussen twee mogelijkheden: overal op hun weg kiezelsteentjes strooien net als in het sprookje òf op het dek blijven waar ze waren. En omdat ze niet wisten waar ze zo gauw een zak vol steentjes vandaan zouden halen, kozen ze het laatste. Geen trapje op, geen trapje af, dat moesten ze beloven. Morgen zouden ze wel eens een grotere ontdekkingstocht maken.

'Zullen we eens helemaal naar voren lopen?' vroeg Hanneke. 'Moeder zei, dat er een speelplaats op de boot is, maar wáár, dat weet ik niet.'

'O, kijk hier eens,' riep Gerdientje. 'Wat een

prachtige kamer is dat! Zouden we daar in mogen?'

'Dat is de muzieksalon,' wist Joop al. 'En hiernaast is de leessalon, en dáárnaast is nòg al een salon, zie je wel? Wat een boel mensen zitten daar! Zouden die nu al moe zijn?'

Boem!... klonk het opeens vlak achter hen.

Verschrikt keken ze om.

Boem-boem!... Boem-boem!

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(13)

dreunde het weer. Een Javaanse bediende liep lachend achter hen aan. Doordat hij blootsvoets was, hadden ze hem niet horen komen. In de ene hand droeg hij een koperen gong, in de andere hand een stokje met dik-omwoelde knop. Om de paar seconden gaf hij een paar ferme tikken op de gong en aan zijn gezicht kon je wel zien, dat hij het een leuk werkje vond.

'Wat zou dat betekenen?' vroeg Joop verbaasd.

Blijkbaar verstond de Javaan hem.

'Makan, sinjo! Lekker eten, ja?' grinnikte hij.

Dat was dus zoveel als de etensbel, begrepen ze. Voor verder onderzoek was nu geen tijd meer. Jammer, ze waren net van plan om de muzieksalon eens op hun gemak te gaan bekijken. Zulke prachtige wandschilderingen als daar te zien waren!

Nu ja, er was geen haast bij. Morgen kwam er weer een dag!...

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(14)

2. Een ontdekkingsreis.

Wie was de volgende morgen het eerst aan dek?... Gerdientje! Ze had heerlijk geslapen, de hele nacht aan één stuk door, en toen ze wakker werd en door de patrijspoort de zon op de golven zag glanzen, kon ze het in bed niet meer uithouden.

Ze liet zich voorzichtig uit het hoge bed zakken en begon zich te wassen en aan te kleden. Wim sliep nog, de duim in zijn mondje. Maar toen ze haar tanden stond te poetsen, kwam moeder, in nachtpon, zachtjes bij haar binnen.

'Kind,' fluisterde ze, 'ben je er nu al?.... Wat moet je toch zo vroeg?'

Gerdientje wees lachend met de tandenborstel naar boven. Ze kon moeilijk praten met de mond vol schuim. Maar Moeder begreep haar wel.

'Naar het dek?... Nou, red je zelf dan maar, ik ga nog een uurtje slapen. Wees voorzichtig en doe je mantel aan, het kan wel fris zijn boven. En zachtjes hoor, dat je Wim niet wakker maakt.'

En Moeder verdween weer. Gerdientje kleedde zich verder aan en ging zachtjes de hut uit. Wat zou ze doen? Meteen naar het dek? ... Ze had zo'n leeg gevoel in haar maag. Zou er niet reeds een boterham voor haar te krijgen zijn?... Ze kon best eens gaan kijken, ze wist de weg wel naar de eetsalon voor de kinderen: deze gang door, de

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(15)

trap op en dan weer een gang, dan was ze er. Ja hoor, de linnenjuffrouw, die hier voor de kinderen zorgde, zag haar al. Er was nog bijna niemand anders in de salon.

'Kom maar gauw,' zei ze. 'Heb je al trek?... Ga hier maar zitten, dan zal ik je wat laten brengen. Een kopje thee of een glas melk, wat wil je?...'

En daar zat ze dan parmantig aan een tafeltje alleen te ontbijten en ze mocht zich zelf bedienen van alles, wat een Javaanse bediende voor haar neerzette. Het smaakte allemaal veel lekkerder dan thuis. Of zou dat van de zeelucht komen, die haar hongerig maakte? Ze at een beschuit met jam en twee broodjes met kaas en een krentenbol.

De suikertjes, die ze bij haar tweede kopje thee kreeg, stopte ze in haar zak. Die kon ze fijn aan dek opknabbelen.

Een frisse wind woei haar in het gezicht, toen ze boven kwam. Er waren nog haast geen mensen en een matroos was er bezig om het dek te zwabberen. Gerdientje bleef maar een beetje uit zijn buurt. Ze liep naar de reling en zag niets dan water, zo ver ze kijken kon. Een paar meeuwen kwamen aanwieken, vlogen een poos krijsend boven het schip en zetten dan hun reis voort, tot ze verdwenen in de nevelige verte.

'Het is net, alsof de boot stil ligt,' dacht Gerdientje. Maar dat was maar schijn natuurlijk. Want toen ze langs de reling naar beneden keek, zag ze

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(16)

het opgestuwde water in vliegende vaart langs de kant van het schip stromen. En ergens onder in het schip zoemden de twee geweldige motoren, die de reuzenkracht opwekten, welke de Johan van Oldenbarnevelt voortdreef. Hoe dat precies gebeurde wist Gerdientje niet. Daar zou ze zich maar niet druk over maken ook. Joop scheen er al wel een beetje verstand van te hebben. Best mogelijk, hij was een jaar ouder dan zij, dat hij er op school al iets van geleerd had.

'Hoe hard gaan we nou, meneer?' vroeg ze aan de matroos, die net met de zwabber in de hand langs haar liep.

De man zette zijn muts op het andere oor, verschoof zijn pruim en zei: 'Meneer?...

Alleen de ouwe is meneer. Tegen mij zeg je maar gewoon Hein hoor, jongedame, dat is al mooi genoeg. Hoe hard of we gaan? Nou, la 's kijke, dat zal wel een achttien tot twintig knope weze ... Ja, dat begrijp je niet, hè?... Dat is zeemanstaal. Een knoop, dat is 1855 meter. Nou, dan reken je 't zelf maar uit...'

Dat was niet moeilijk. Maar wat een snelheid was dat!...

'En hebben we zo de hele nacht doorgevaren?' vroeg Gerdientje verbaasd.

'Nee,' grijnsde Hein. 'Van twaalf tot vier hebben we de boot op z'n kant gelegd en toen heit-ie ook een dutje gedaan...'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(17)

'Maar hoe ver zijn we dan al?' vroeg Gerdientje lachend.

'Nou,' zei Hein, terwijl hij zich ernstig achter zijn oor krabde, 'al een heel eind van huis hoor!... Zie je dat witte daar in de verte?... Dat is 't kasteel van Sinterklaas in Spanje. Hij heb een wit kasteel, dat wist je toch? Dat kleurt zo mooi bij zijn baard, zie je. En as je...'

'Laat je maar niks wijs maken, hoor Gerdientje,' zei een vrolijke stem achter hen.

'Dat zijn de krijtrotsen van Dover en niks anders.'

En daar stond Joop, met een half broodje nog in zijn hand. Hanneke kwam vlak achter hem aan. Die geeuwde nog. Hein hield haar de zwabber voor haar gezicht en dreigde, dat hij haar wel eens even op zou frissen. Maar toen ze hem met hun drieën besprongen om hem de zwabber te ontfutselen, maakte hij gauw, dat hij wegkwam.

'Zeg, hebben jullie ook zo fijn gemaft?' vroeg Joop. ''k Had net het gevoel of ik weer een baby was en thuis in de wieg lag. 'k Zou best zeeman willen zijn!'

'Baby-zeeman dan zeker!' spotte Hanneke. 'Maar zeg eens, ik dacht dat je vader...' 'Vader komt zo,' zei Joop. 'Hij heeft beloofd, dat hij ons het schip zou laten zien.

Maar hij heeft zich wat verlaat; zijn boordeknoopje was zoek, moet je weten. We hebben de hele hut afge-

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(18)

zocht. En waar was het?... In zijn portemonnee! Daar had hij het gisteravond in gestopt, om zeker te zijn, dat hij het niet verliezen zou!... Wat een goed geheugen heeft die vader van mij, hè?... O, daar is Pa al!'

'Mòrgen, jongelui!' groette meneer Laanders monter. 'Klaar voor de tocht?... Jullie wilden immers zo graag de schuit van top tot teen bekijken? ... Maar aan de top waag ik me niet, hoor! Aan trapjesklimmen heb ik een hekel. Gerdientjes vader moet jullie straks maar naar de boven-etages brengen, ik ga alleen maar trapjes af!'

'Komt u hier dan niet meer terug?' vroeg Hanneke ondeugend. 'Als je een trapje af gaat, moet je het later toch weer op óók?'

Meneer Laanders lachte geheimzinnig.

'Neen wijsneus, dat heb je nu eens lekker mis! Ik ga met jullie alleen trapjes àf.

Wat jullie daarna doet, moet je zelf weten, mij krijg je geen enkele trap op. Ik laat me net zo lief door de kapitein weer naar boven brengen...'

'Ik zie het al,' zei Gerdientje. 'De kapitein met u op zijn rug!... Oef, wat een karwei!...'

'De eerste trap, jongelui!' kondigde meneer Laanders aan. 'Volg me maar!' Twee lange rijen hutten vertoonden zich aan hun oog, toen ze op het lager gelegen dek kwamen. Hutten en hier en daar een badkamer, veel bijzonders konden ze er niet meer in zien.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(19)

'Neen maar, daar is een winkel!' ontdekte Gerdientje opeens. 'Kijk toch eens, Hanneke, wat prachtige poppen, en zulke mooie kleedjes...'

'O zeg, meccano-dozen staan er ook!' zag Joop. 'En foto-toestellen en postzegelalbums en...'

'En nog een heleboel meer,' vulde zijn vader aan, 'maar nù hebben we beslist geen tijd om te winkelen. Zie je die meneer in zijn witte jas daar staan? Wie zou dat wezen?...'

'Ik ruik het al!' zei Gerdientje, 'de kapper!'

Het was zo, je rook de geur van de kapperszaak, die zich achter de winkel bevond:

vier salons voor dames en nog een aparte herensalon. De kapper stond in de deur en had het nog niet druk. Hij maakte een diepe buiging voor Joop en nodigde hem vriendelijk uit om binnen te treden.

'Wat zal het zijn, Jonker? Scheren, onduleren, manicuren?...'

Maar Joop vond dat zijn baard nog wel een dagje groeien kon en dat zijn kuif mooi genoeg zat. En manicuren, dat was immers zo iets als nagels knippen? Dat kon hij toch zeker zelf wel?...

'Een van de dames dan?' hield de kapper vol. 'Altijd durende permanent?...

Watergolf, wassing?...'

De meisjes proestten het uit.

'Neen kapper,' zei meneer Laanders, 'aan ons is vandaag niets te verdienen. Kom jongelui, we gaan verder. Trap no. 2 is aan de beurt.'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(20)

Op het dek waar ze nu belandden, waren ze gauw uitgekeken. Hier bevond zich de wasserij, waar gedurende de reis het vuile goed van passagiers en bemanning gewassen, gedroogd en gestreken zou worden. Een aardig mandje vol moest dat samen opleveren, vond Gerdientje: wekelijks zo'n duizend stel onderkleren, dan nog honderden lakens, slopen en servetten, en over een paar weken kwam daar ook het bovengoed bij. Want na Port-Said gingen alle mensen witte kleren dragen. Het werd dan te warm voor de Hollandse klederdracht.

Verder maar weer, natuurlijk omlaag, dit was nu al de derde trap. Een heerlijke baklucht kwam hun tegemoet. In de bakkerij, die zich hier bevond, stond zeker iets lekkers in de oven. Daarnaast was de keuken, waar wel tien koks, allemaal met een ronde witte muts op, aan het werk waren. Meneer Laanders vertelde aan de kinderen, dat hij de vorige dag de hofmeester, die zoveel als de baas van de koks was, had gesproken.

'Ik vroeg, of hij wel voldoende proviand had ingeslagen. Weet je, wat ik toen te horen kreeg?.. Och meneer, al was Holle-bolle-Gijs in eigen persoon aan boord!...

En toen liet hij mij een paar lange lijsten zien van de voorraad. Het was haast niet te geloven: 70 koeien, 65 kalveren, 60 varkens en 60 lammeren zijn er op de Johan van Oldenbarnevelt. Niet als passagiers, hoor, maar netjes in helften en kwarten verdeeld en

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(21)

secuur in de koelkamers opgeborgen. Verder is er ingeladen: 6000 kg boter, 130 000 eieren, 16 000 kg groenten en 50 000 kilo aardappels. Jongen, dacht ik, ik wou, dat ik groenteboer was en een paar van zulke klanten had!... In ieder geval behoeven jullie dus niet je boterham te laten staan, uit vrees dat de anderen niet genoeg zullen krijgen!... Maar kom, nu nog even bij de motoren kijken en dan gaan we met een vaartje terug naar het wandeldek. Ik denk, dat de koffie en de limonade al op ons staan te wachten.'

Vol bewondering keek het drietal naar de geweldige Dieselmotoren, waarin zo'n ontzaglijke kracht huisde. Glimmende stalen stangen bewogen zich in razend snel tempo op en neer. Buizen en kranen, manometers en thermometers en wentelende wielen, alles blonk als een spiegel. Je kon wel zien, dat aan het onderhoud van de machines de uiterste zorg werd besteed.

''t Zijn me anders een paar gulzige knapen, hoor!' vertelde meneer Laanders. 'Op iedere reis gaan er zo'n 4000 ton olie door hun keelgat!'

'Ik word later ook machinist!' verklaarde Joop geestdriftig.

Zijn vader lachte maar eens. Hij kende Jopie, die had zich al zoveel voorgenomen!...

'Nu moeten we nog even dat kleine kamertje daarginds gaan bekijken,' zei hij, 'en dan moeten we maar zien, hoe we weer boven komen. Amat staat al te wachten. Volg me maar.'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(22)

Meneer Laanders ging de kinderen voor een klein hokje in, met een houten bank aan de achterzijde en een klein lampje aan de zoldering. Een Javaanse bediende scheen er de wacht bij te houden.

'Toean maoe naik?'

*)

hoorden ze hem zeggen. Wat dat betekende, wisten ze niet.

Ze kenden nog geen woord Maleis.

'Wat is hier nou te kijken?' vroeg Joop. Maar Gerdientje begreep het al en had de grootste schik om zijn domheid. Amat stapte bij hen in het hokje, sloot met een hek de toegang af, drukte op een knopje en ... zjzz, ging het opeens. Met een vaartje ging het hele geval loodrecht naar boven.

'De lift!' begreep Joop toen eindelijk.

Met een lichte schok stond de lift stil. Ze stapten uit en waar waren ze?... Op het wandeldek, dat ze een uur geleden verlaten hadden.

'Heb ik woord gehouden?' vroeg Joops vader.

Dat had hij.

Ze waren geen trapje opgegaan.

*) Wil meneer naar boven?

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(23)

3. Naar het sportdek.

De limonade smaakte heerlijk. En er was veel te vertellen, het meest over de laatste tien seconden van de ontdekkingstocht. Hanneke had het naar gevonden in de lift, Gerdientje een beetje eng, maar Joop was in de wolken.

'Ik had zo wel honderd kilometer omhoog willen vliegen!' snoefde hij. 'Ik word later vliegenier, Moeder!'

'Jongen,' schrok zijn moeder, 'waarom wil je het zo hoog zoeken? Wat zeg jij er van, Vader?' Vader stak er een beetje de draak mee.

'Wat word je nu, Joop?' spotte hij. 'Machinist in een vliegmachine?' 'Nee,' zei Joop, 'ik wil zelf op de knopjes drukken.'

'O ja,' lachte Vader, 'je denkt zeker dat het net gaat als in de lift. Druk-op-de-knop en rrrrt, daar gaat ie! Amat zou wel een goeie vliegenier zijn, denk je ook niet?'

'Ik wil Amat vragen, of hij het mij ook leren wil met die lift,' vertelde Joop.

'Maar eerst gaan we trapjes klimmen,' zei Gerdientjes vader, terwijl hij oprees uit zijn stoel. 'Of zijn jullie te moe?'

Het drietal sprong onmiddellijk overeind. Wat zou er nu weer te ontdekken zijn?...

Eerst kwamen ze in de eetsalon, waar de Ja-

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(24)

vaanse bedienden al bezig waren om de tafels te dekken voor de lunch. Een linnenjuffrouw hield toezicht.

Toen gingen ze nog een trap op en kwamen op het bovenste dek. Dat kenden ze al van de sloepenrol. Aan weerszijden van het schip, aan bakboord en aan stuurboord, hingen acht reddingboten. In elk van die boten konden in geval van nood 81 mensen een plaats vinden. Er was drinkwater en proviand in, zodat de schipbreukelingen niet van honger en dorst zouden omkomen.

'Maar we moeten toch maar hopen,' zei Gerdientjes Vader, 'dat die boten nooit dienst behoeven te doen.'

Ze gingen verder. Aan de voorzijde van het dek bevond zich de werkkamer van de scheeps-

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(25)

drukker, die de berichten, welke telegrafisch werden opgevangen, drukte en liet verspreiden onder de passagiers, zodat die evengoed als aan land hun krantje konden lezen, al was het dan wat kleiner. Daarnaast was een ruim gymnastieklokaal met brug en ringen en andere toestellen. En daar weer naast - Gerdientje kon haar ogen haast niet geloven! - een royaal zwembad! Er dreven rubber-paardjes in het water, er was een verende springplank waar je fijn af kon duiken, maar zwemmers waren er niet. Ze hadden nog geen behoefte om zich te verfrissen. Maar dat zou met een paar dagen wel anders worden, voorspelde Vader. Joop had reeds nu wel zo zijn jasje uit willen trekken, maar dat ging niet door. Er stond eerst nog wat anders op het programma.

'Nu breng ik jullie naar het achterdek,' zei Vader. 'En dan ga ik weer naar beneden.' 'Dan gaan wij' toch mee?' vroeg Gerdientje.

Haar vader glimlachte.

'Ik denk het niet,' zei hij. 'Ik vermoed, dat jullie het niet eens merken, als ik wegga.' Dàt was uitgesloten, meenden ze alle drie. Ze hadden hun ogen toch niet in de zak! Maar wat was dat nu toch voor een geluid, dat ze op het achterdek hoorden?

Het was daar een geschreeuw en een lawaai, dat het klonk over de zee.

'Goed zo, twee nul!... Gooi op!' hoorden ze roepen.

De speelplaats! begrepen ze.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(26)

'Kom,' zei Vader, 'ik zal je even bij de sportleider brengen. Dat is een heel aardige meneer, je zult het best met hem kunnen vinden. O, daar komt hij al!... Kunt u nog een paar kwieke jongelui in uw clubje gebruiken, meneer Van Debben?'

'Ik kom er nog net een paar te kort,' was het antwoord. 'Doen jullie mee?' 'Graag!' klonk het uit drie monden tegelijk.

'Mag ik dan jullie namen even weten? Jij bent...' 'Gerdientje, meneer.'

'Leuke naam! En jij, jonkman?' 'Joop, meneer.'

'Joop? Nou, ik ga niet voor jou op de loop. En jij, jongedame?' 'Hanneke, meneer.'

'Mooi, en ik ben Van Debben. En ik hoop, dat we samen een prettige tijd zullen hebben. Waar lach je om? Om mijn manier van praten?... Ja, dat kan ik ook niet helpen, ik kan soms het rijmen niet laten... Hou op te gichelen, anders krijg je een pats! 't Is mijn schuld niet, dat ik afstam van Vader Cats!...'

En toen schaterde het hele stel om die rare leuke meneer en hij lachte zelf ook mee.

'Sluit je maar gauw aan,' zei hij, nu weer gewoon. 'Ga maar bij dat gindse groepje.

Zie je die lange slungel wel?... Die heeft de ballen.'

Hij bleef nog een poosje met Gerdientjes vader staan praten en toen die even later wegging, keek

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(27)

geen van de kinderen op of om. Of ze hun ogen in de zak hadden?... Joop en Hanneke waren al druk bezig met de bal. En Gerdientje stond verbaasd de jongen aan te staren, die meneer Van Debben 'de lange slungel' had genoemd. Ze kon haar ogen nauwelijks geloven, maar hij was het wel: de slungel van het strand! En even dacht ze: dat ik die engerd nu hier moet aantreffen!... Maar meteen onderdrukte ze die gedachte. Zo mocht ze niet denken. Een aardige jongen was het nu eenmaal niet, maar ze moest toch maar proberen, om goede vrienden met hem te blijven...

Opeens herkende de jongen haar ook.

'Hé, heb ik jou deze zomer niet aan het strand gezien?' vroeg hij. 'Toen je dat boerenjochie bij je had?...'

'Ja,' zei Gerdientje, 'dat jochie, waar jij zo bang voor was!...'

Dàt kon ze toch niet laten. En de prik werd goed gevoeld. De slungel keerde zich met een hoge kleur van haar af en begon druk aan het spel mee te doen. Na een poosje viel het Gerdientje op, dat hij nog niet veel veranderd was.

'Lange Jan, achteruit!... Lange Jan, niet duwen!... Eerlijk spelen, lange Jan!...' Al die uitdrukkingen golden hem. Maar hij trok er zich bitter weinig van aan. Hij was toch de grootste! Die ukken konden tegen hem immers toch niets beginnen!...

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(28)

4. In Engeland.

Die middag om twee uur voer de Johan van Oldenbarnevelt langzaam de haven van Southampton binnen.

De kinderen hadden hun spel gestaakt en stonden, tegen de reling geleund, vol belangstelling naar het drukke havengedoe te kijken. Motorboten en stoomschepen, zeiljachten en marinevaartuigen voeren af en aan.

In deze haven werden de producten uit letterlijk alle landen van de wereld aangevoerd. Langs de kaden stonden grote pakhuizen, waarin de goederen werden opgeslagen, tot ze door andere schepen weer verder vervoerd zouden worden naar de plaats van hun bestemming.

Wat hier alzo gelost en geladen werd?

Specerijen uit Aziatische landen, kostbaar bont uit de Russische wouden, de wol van millioenen schapen uit Australië, Egyptische katoen, walvistraan uit het Zuidpoolgebied, ijzererts uit Spanje, locomotieven uit Engeland en nog veel meer.

Dat vertelde Hannekes vader, die bij de jongelui was komen staan en die de reis naar Indonesië al voor de vierde keer maakte, zodat hij met recht een bevaren man genoemd kon worden.

Hij wees naar een voorbijvarend schip.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(29)

'Dat is een Griek,' zei hij. 'Ik zie het aan de vlag. En dáár ligt een Japanner, dáár een Italiaan en ginds komt een Rus aan!'

Dwars door het wriemelende scheepsverkeer zocht de Johan van Oldenbarnevelt zijn weg, tot het schip op zijn vaste plaats aan de kade kon meren. Een vol etmaal zou de boot hier blijven liggen.

Wel de helft van de passagiers stroomde van boord, toen de loopplank werd uitgelegd. Sommigen gingen met de bus naar Londen, anderen maakten van de gelegenheid gebruik, om een bezoek te brengen aan het schone eiland Wight, maar de meesten wilden slechts een bezoek aan de stad brengen en dachten voor het diner weer op het schip terug te zijn.

Moeder wilde liever wat rust houden, ze moest altijd erg aan een zeereis wennen.

Kleine Wim bleef bij haar. Gerdientje en Vader gingen met de bus de stad in, maakten een wandeling door één der mooie parken en dronken daarna gezellig een kopje thee voor het raam van een grote lunchroom. Vader had een paar ansichtkaarten gekocht en er was toevallig een bij van het plein waar ze zaten. Ook de lunchroom stond er op. Die kaart mocht Gerdientje hebben, om aan Jaap te sturen. Ze leende Vaders vulpen, toen die klaar was. Intussen ging Vader even postzegels halen op het postkantoor, dat daar dichtbij was.

En daar zat Gerdientje dan alleen voor het

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(30)

raam, met uitzicht op het drukke verkeer in die grote Engelse stad, en schreef:

Beste Jaap,

Zie je het kruisje wel aan de voorzijde van de kaart? Daar zit ik aan jou te schrijven.

De boot ligt in de haven en weet je, wie ook met ons reist? Die lange bleekneus, waar jij ruzie mee had aan het strand. Toevallig, hè? Het is fijn op de boot, maar ik hoop, dat het niet gaat stormen. Zeg, als jij nu naar Genua schrijft, dan haalt jouw brief mijn boot nog wel in. Doe je het? Ik heb nog veel meer te vertellen, maar er kan niet meer op. Later krijg je een lange brief. Hartelijke groeten voor jullie allemaal.

Gerdientje.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(31)

Juist was ze klaar, toen Vader terug kwam. Ze postten de kaarten, kochten een zakje Engelse drop voor Moeder en Wim en daarna bracht de bus ze vlug terug naar de haven. Ze waren net op tijd, want nauwelijks hadden ze voet aan boord gezet, toen het begon te regenen. Een gure wind dreef de mensen naar de salons, waar ze de tijd doorbrachten met praten en lezen of met een gezelschapsspelletje.

De volgende morgen was het weer nog niet veel beter. Grauwe wolken dreven snel langs de hemel en toen Gerdientje aan dek kwam, knoopte ze huiverend haar mantel dicht voor de wind. Ze maakte een praatje met Hein, die weer aan het zwabberen was en vroeg: 'Zou het gaan stormen, Hein, wat denk je?'

Nog maar kort geleden had ze op school een verhaal gelezen van een schip dat naar Amerika voer en op de oceaan door een hevige storm was overvallen. Drie dagen aaneen had het toen gestormd - in dat verhaal dan -; de masten van het schip waren afgeknapt of het lucifershoutjes waren, het roer was gebroken en alle mensen aan boord waren zwaar zeeziek geweest. Brr, zó iets zou ze toch niet graag willen meemaken.

Hein scheen er gelukkig niet zo'n zwaar hoofd in te hebben.

'Kom kom, zus, niet zo somber!' zei hij luchtig. 'Stormen? Een beetje schommelebootje wordt het wel, daar mot je maar op rekenen,

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(32)

meid!... Het wordt nou menens, zie je. Dat stukkie over de Noordzee was maar een aanlopie, nou gaan we straks de oceaan op en daar zal wel een beetje deining staan.

Maar stormen, nee, dat geloof ik niet.'

Maar Hannekes vader had het weerbericht gehoord en vertelde, dat het niet veel goeds voorspelde. En tegen het uur, dat de boot vertrekken moest, nam de wind nog toe in kracht en kletterde de regen weer neer. Maar evengoed maakte de Johan van Oldenbarnevelt zich los van de kade, liet zich de haven uitslepen en zette koers de oceaan op. Toen Gerdientje na de lunch weer op het dek kwam, zag ze de boeg van het schip telkens langzaam een eindje omhoog gaan en dan even langzaam weer dalen. En ze voelde het wel: daar was nu de deining, waar Hein van gesproken had.

Als het maar niet erger werd.., haar hartje was zó klein!... Kom, ze moest maar eens even op het sportdek gaan kijken. Hanneke was daar zeker ook...

Hanneke was er en Joop en lange Jan en nog meer kinderen, maar ze zaten allemaal om meneer Van Debben en ze spraken ook al over de storm.

Van de spannende wedstrijd in het ringwerpen, die Meneer gisteren in het vooruitzicht had gesteld, zou wel niets komen.

Geen van de kinderen scheen lust in spelen te hebben.

Een paar zagen al wat wit om de neus, een meisje

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(33)

zat met het hoofd in de handen en voelde zich erg naar, maar lange Jan snoefde: 'Ha fijn, laat maar komen, hoor, die storm!... Ik geef er niks om! Meisjes zijn zo gauw bang! Ik ben ook al eens, over het IJselmeer gekomen en ik heb van zeeziekte niets gemerkt!'

'Jochie, jochie, blaas nou niet zo hoog van de toren!' waarschuwde meneer Van Debben. 'Ventjes die zo praten, liggen soms het eerst in de lappenmand!...'

'Maar ik niet!' blufte de lange. 'Als je er maar niet bang voor bent, dan krijg je het ook, niet!'

Hij haalde een doosje cigaretten uit zijn zak, stak heel eigenwijs op en blies een dikke rookwolk naar Gerdientje, die haar hoofd haastig terugtrok.

'Mag dat van je vader?' vroeg meneer.

'Ja hoor,' zei lange Jan. 'Hij heeft ze me zelf gegeven.'

Hij wandelde al rokend wat heen en weer, maar de cigaret scheen hem toch niet te smaken. Even later zag Gerdientje hem in een stoel zitten en het beetje kleur dat hij nog had, was geheel uit zijn gezicht geweken.

'Voel je je niet goed?' vroeg ze.

De lange maakte een bevend gebaar in de richting van zijn hoofd.

'Ik voe - voel me... zo.. zo draaierig,' kreunde hij zachtjes. 'Ik geloof dat ik... dat

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(34)

ik... O, wat ben ik akelig! Ik wil naar... naar bed...'

En als een kleine jongen liet hij zich door meneer naar zijn hut brengen.

Die avond, voor Gerdientje naar bed ging, kwam ze bij Vader en Moeder in de hut voor de bijbellezing. Bij het eten was daar geen gelegenheid voor. Ze aten niet samen:

Gerdientje at in de kindersalon en Vader en Moeder in de eetsalon voor de

volwassenen. Daar konden ze alleen maar zacht bidden en vaak moesten ze dat doen tussen het gepraat van de andere mensen door. Daarom kwamen ze nu 's morgens en 's avonds even bij elkaar om te lezen en te bidden.

Wimpje sliep al, even rustig als bij Opa in het boswachtershuis. Moeder lag ook reeds in bed. De zeeziekte had ook haar reeds te pakken en ze voelde zich erg naar.

Gerdientje zat bij haar en hield haar hand vast. En terwijl het schip duidelijk voelbaar op en neer ging op de deining van de oceaan en de naderende storm langs de patrijspoort gierde, las Vader het volgende gedeelte van Psalm 107:

'Die met schepen ter zee afvaren, handel doende op grote wateren, die zien de werken des Heren, en zijn wonderwerken in de diepte.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(35)

Als Hij spreekt, zo doet Hij een stormwind opstaan, die zijn golven omhoog verheft.

Zij rijzen op tot de hemel, zij dalen neder tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst;

zij dansen en waggelen als een dronken man, en al hun wijsheid wordt verslonden.

Doch roepende tot de Here in de benauwdheid die zij hadden, zo voerde Hij ze uit hun angsten;

Hij doet de storm bedaren, zodat de golven zwijgen.

Dan zijn zij verblijd, omdat het stil wordt en omdat Hij ze tot de begeerde haven heeft geleid...'

Voor Moeders bed geknield, deden ze toen hun avondgebed. Vader vroeg, of de Here hen allen bewaren wilde in de nacht en of Hij hen rustig wilde doen slapen. En toen Gerdientje zich uitkleedde en in haar bedje wipte, was zij helemaal niet bang.

Zij wist wel: in Gods hand waren ze allen volkomen veilig. Hij geleidde hen, ook op deze reis. En rustig liet zij zich door het schip in slaap wiegen.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(36)

5. De storm.

Gerdientje droomde: ze was met een heleboel andere kinderen in de liftkooi gekropen en ze hadden het allemaal vreselijk benauwd in die kleine ruimte. Amat zei, dat ze er uit moesten, maar ze lagen over en door elkaar en ze konden geen van allen opstaan.

'Wacht, ik zal jullie wel krijgen!' zei hij toen grijnzend. Hij drukte beurtelings op een rood en een wit knopje: de liftkooi vloog omhoog en smakte dan weer naar beneden.

En dat bleef zo maar doorgaan.

'Schei toch uit, Amat!' gilde lange Jan. 'Ik voel mij zo naar, ik houd het niet langer uit!'...

Toen deed Amat plotseling het deurtje open en ze buitelden over elkander heen het dek op. Hu, wat helde dat dek! 'Hou je vast!' riep iemand, 'anders rol je in zee!'...

Gerdientje sloeg haar armen uit om zich aan de reling vast te klampen... Bòns! sloeg ze tegen een stang...

'Au!' riep ze hardop.

Meteen werd ze wakker.

'Waar ben ik?' vroeg zij zich zelf verbijsterd af. 'Au, wat doet mijn hand zeer!'...

'O, ik lig in bed,' besefte ze toen. 'Ik heb liggen dromen natuurlijk...' 'Is er wat, Ger?' hoorde ze Moeder uit de andere hut. 'Bonsde jij zo?'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(37)

'Ja Moeder, ik stootte mijn hand. Ik heb toch zo naar gedroomd! Is Vader al op?' 'Ja, Vader is al gaan ontbijten. Ik blijf nog een poosje liggen. Zou jij dat ook niet doen? Ben je niet zeeziek?'

Zeeziek?... Gerdientje voelde zich zo gezond als een visje. Kom, ze zou nu meteen maar opstaan en zich eens fris gaan wassen.

Kordaat wipte ze haar benen over de rand van het bed. Nu nog een zetje, en...

floep! daar làg ze, languit op de vloer, met haar beentjes in de lucht. Het was een tuimeling van belang!

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(38)

Ze keek verward om zich heen. Wat was dàt nou?... Hoe kon ze zo stumperig doen?...

'Het stormt, kind!' zei Moeder, diep zuchtend. 'Je moet je stevig vasthouden, anders blijf je niet op de been.'

Met enige moeite krabbelde Gerdientje weer overeind.

'Zie-zo, ik sta!' constateerde ze voldaan.

Voetje voor voetje vooruitschuifelend bereikte ze de wastafel. En terwijl zij zich met één hand aan de rand vasthield, zag ze zowaar kans, om met de andere hand haar gezicht en hals wat nat te maken. Zeep kwam er ditmaal niet aan te pas. Het moest vandaag dan maar bij een kattenwasje blijven, vond ze. Moeder zag het toch niet...

Maar Vader zag het wel. Die was inmiddels in de deuropening verschenen en stond glimlachend toe te zien.

'Flink zo, meid!' hoorde Gerdientje zich prijzen. 'Jij laat je tenminste niet kennen.

Als je klaar bent, breng ik je naar de eetsalon. Flink eten is de beste remedie tegen zeeziekte, heb ik altijd horen zeggen... Toe Moeder, zou jij ook niet een hapje nemen?

Een sinaasappel soms?... Of liever een kopje thee met een beschuit?' Moeder kreunde zachtjes.

'Nee, nee, ik lust niets... Laat mij maar stil liggen...'

Dank zij Vaders hulp bij het aankleden - alleen zou zij het nooit klaargespeeld hebben - stond

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(39)

Gerdientje tien minuten later met Vader op het dek.

'Waar zijn al de andere passagiers?' vroeg ze verwonderd.

Er was geen sterveling op het hele dek te zien en zo vroeg was het toch ook niet meer.

'O, daar liggen er een paar!' merkte ze dan toch. 'Op de dekstoelen van de veranda!' Maar wat waren die mensen bleek! En wat keken ze lodderig uit hun ogen! Waren die nu allemaal zeeziek?... Ze begreep er niets van, zelf voelde ze zich kip-lekker.

En ze vond het wat fijn, om zo knusjes hand in hand met Vader over het dek te mogen lopen. Wandelen kon je het niet noemen, want het woei nog zo hard, dat ze moeite hadden om tegen de wind op te tornen.

Maar o, wat was de zee prachtig!... Zo ver

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(40)

ze kijken kon, was de zee één schuimende kokende massa. Bergketens van water kwamen bruisend aanrollen en wierpen zich met bulderend geraas tegen het schip.

Het was net, of ze in de boot een vijand zagen, die ze aan wilden vallen. Maar iedere keer stuitten ze op de harde tegenstand van de stalen wanden, waarna ze zich ziedend en grommend terugtrokken, om zich voor een nieuwe aanval gereed te maken. De boeg van het schip scheen telkens door een onzichtbare kracht opgetild te worden en daalde dan weer met een dreunende smak op de kolkende schuimmassa. Gerdientje voelde zich heel klein worden bij dat machtige schouwspel. Zij moest aan de psalm denken, die Vader de vorige avond gelezen had. Hoe was het ook weer?... Zij rijzen op naar de hemel, zij dalen neder tot in de afgronden...

'Ben je ook bang?' vroeg Vader.

'Nee hoor!' zei Gerdientje. 'U?'

'Ik ook niet,' lachte Vader. ''k Geloof trouwens dat het ergste al voorbij is. Maar wacht, daar komt de eerste stuurman juist aan. We kunnen hem wel even vragen wat hij van het weer denkt.'

'Mòge, meneer Eggink,' groette de stuurman vriendelijk. 'Hè hè, er zijn dus toch nog mensen met zeebenen onder de passagiers!' merkte hij lachend op.

'Vind je 't geen fijn weertje, zus? Begrijp jij, hoe je makkers nu nog in hun mandje kunnen blijven liggen?'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(41)

Gerdientje lachte maar eens.

Ze zag amper kans om op de been te blijven... Als ze haar body niet flink schuin tegen de wind in zette, ging ze zo tegen het dek. Om dit nu 'fijn weertje' te noemen...

'Wat denkt u,' vroeg Vader nu, 'zou de storm nog lang aanhouden?'

'De - storm??' deed de ander heel verwonderd. 'Kom kom, dit kan men nu toch geen storm meer noemen! Vannacht, ja, toen léék het er een beetje op. Maar dit noemen wij, zeelui, hoogstens een flinke bries, hoor! En u zult zien, vanmiddag wordt het prachtig weer, zodra we de Golf van Biskaje maar voorbij zijn.'

Fluitend, of er geen vuiltje aan de lucht was, liep de stuurman door.

'Nu, ik hoop voor Moeder en voor al de anderen dat hij gelijk krijgt,' zei Vader, 'want zeeziekte is toch een naar ding. Kom, ga jij nu eten, dan ga ik eens zien, hoe Moeder het maakt en of ik Wim al aan kan kleden. Als Moeder hoort, dat er beter weer op komst is, staat zij misschien van blijdschap wel op!'

Na het ontbijt haastte Gerdientje zich naar het speeldek, dat ook al leeg en verlaten scheen te zijn. Neen, toch niet, één jongen liep er in zijn eentje wat rond te scharrelen.

'Ha Jopie!' riep Gerdientje blij-verrast.

'Ha Gerretje!' klonk het even blij terug. 'Fijn, dat je er bent, zeg! Ik liep me danig te vervelen.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(42)

Snap jij, waar al die anderen uithangen?'

'Nou, hangen zullen ze wel niet!' meende Gerdientje. 'Ik denk eerder, dat ze liggen!' 'Dat is een goeie grap!' zei Joop. 'Maar snap jij dan, hoe ze dat uithouden? Ik kreeg het benauwd in mijn hut; ik was blij, dat ik er uit kon. Ik merkte wel, dat de boot erg schommelde, maar wat zou dat?... En moet je horen, zeg! Jan, je weet wel, die magere lange, die z'n hut is naast de mijne. Toen ik er voorbij kwam, klopte ik op zijn deur en vroeg, of hij er al uit was...'

'En toen?' vroeg Gerdientje belangstellend.

'Wel, eerst zei hij geen boe of ba. Ik klopte nog eens... Schiet op, lelijkert!

schreeuwde hij toen. Ik ben zo ziek als een zoute haring!... Als een zoute haring, hoe vind je dat?'...

'Kan ik wat voor je doen?' vroeg ik. 'Zal ik een cigaretje voor je halen, jongetje?...

Of een glaasje zeewater?'

'Hè, wat ben je ook een plaaggeest!' riep Gerdientje. 'Wat zei hij?'

'Wat hij zei?... Moet je horen! Hij schreeuwde: Och vent, drink zelf zeewater!

Slurp voor mijn part die hele akelige zee leeg, dan heb ik er geen last meer van!...

Nou, toen ben ik maar doorgelopen...'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(43)

6. Griezel-verhalen.

De stuurman had het gelukkig bij het rechte eind gehad. Toen 's middags kaap Finisterre gepasseerd was, begon het weer spoedig op te klaren. Het bleef nog wel een beetje waaien en de zee was nog niet helemaal tot rust gekomen, maar daar bleek de Johan van Oldenbarnevelt zich weinig van aan te trekken. Je kon je weer rustig over het schip bewegen, zonder je elk ogenblik aan iets vast te moeten grijpen.

Geleidelijk werd het nu voller aan dek en natuurlijk was de storm het onderwerp van de dag. Er waren passagiers, die krasse staaltjes wisten te vertellen van reizen, die zij vroeger gemaakt hadden. Toen had het toch zo erg gestormd! Daarbij vergeleken had er vannacht slechts een flinke bries gestaan. En van zeeziekte had de verteller natuurlijk nooit last gehad...

'Zeeziekte?' hoorde Gerdientje een jonge man zeggen. 'Niets dan inbeelding, meneer! Ik zeg altijd maar: je moet er niet aan toegeven! Zorg, dat je op de been blijft...'

'Die is goed!' dacht Gerdientje. 'Toen ik hier vanmorgen met Vader liep, lag die meneer zo plat als een scholletje in een dekstoel. Hij zag zo wit als een doek en hij keek - als een schelvis op het droge!... Zou hij dat heus al weer vergeten zijn?...'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(44)

Kom, ze zou maar niet langer naar dat gepraat luisteren. Ze ging eens boven kijken of de andere kinderen weer present waren. Ja hoor, het speeldek bleek weer behoorlijk bezet te zijn. Maar veel lust om te spelen was er nog niet. De meeste kinderen zagen er nog erg pips uit.

'Moet je die bleekgezichten zien!' spotte meneer Van Debben. 'Dat zijn nu wereldreizigers! Bij het eerste het beste zeetje liggen ze al plat op hun rug!'...

'Zouden we nog meer storm krijgen, meneer?' vroeg lange Jan met een bedrukt gezicht.

'Ja, hoor eens,' antwoordde meneer, 'je ziet mij toch niet voor een weerprofeet aan?

Hoe kan ik nu weten, welk weer het in de Middellandse zee en in de Rode zee en in de Indische Oceaan zal wezen? 't Is nu mooi weer, wees daar maar blij om. Straks doen wij een leuk spelletje...'

'Neen, geen spelletje, vertellen!' riep er één.

'Ja, ja meneer, vertellen! Dat hebt u gisteren beloofd!' zeiden een paar anderen.

'Nou, vooruit dan maar!' stemde meneer toe. 'Wat zal het wezen, kindertjes:

Roodkapje of Klein-Duimpje?'...

Een hoongelach uit twintig kelen klonk hem tegen.

'O ja, zijn jullie daar al te groot voor?' vroeg meneer. 'Nou, dan zal ik jullie eens vertellen, hoe dat land er uit ziet, waar jullie naar toe gaan, dat Indonesië. Ja, en nu moet je niet denken,

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(45)

dat ik je nu tòch sprookjes ga zitten vertellen, al klinkt het misschien wat wonderlijk, wat ik ga zeggen. Jullie gaat er nu met zoveel hoop naar toe, maar daar zal je nog wat te wachten staan. Lach nou maar niet, je zal er ook nog wel eens huilen!... Luister maar eens, wat mij op Java overkomen is, toen ik er eens bij een vriend van mij logeerde... Die woonde al jaren in Indonesië. Op een keer, toen mijn boot in Tandjong-Priok lag - zo heet de haven van Djakarta, moet je weten - ontmoette ik hem op het station.

'Man, kom een poosje bij mij logeren,' zei hij. 'Dan zie je nog eens wat anders als zee en lucht en vervelende kinderen.' Eh - nee, nee, daar bedoelde hij jullie niet mee natuurlijk, dat waren andere kinderen...

Nu goed, ik had er best zin in en ging dus meteen met hem mee naar ... ja, hoe heette die plaats ook weer?... 't Was in de buurt van Bandoeng... O ja, ik weet het al weer! Lagter-Niom was het...'

'Is het waar gebeurd, meneer?' vroeg Hanneke een beetje argwanend.

'Ja, hoor eens,' zei meneer, met een guitige tinteling in zijn ogen. 'Ik ben er zelf bij geweest en jij hebt nog nooit een voet op Java gezet. Val me nou niet iedere keer in de rede, want dan raak ik de draad van mijn verhaal kwijt. Welnu dan, ik reisde met mijn vriend naar Lagter-Niom en daar kwamen we tegen de middag aan. Mijn

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(46)

vriend nam mij mee naar zijn huis en een kwartier later zaten wij aan tafel. Er werd mij een bord soep voorgezet, ik plonsde mijn lepel er in en daar schrok ik mij toch!

Twaalf mieren dreven er in die soep, het leek ons zwembassin wel op een warme dag! Maar ik moet zeggen: het smaakte heerlijk. De soep bedoel ik natuurlijk. De badgasten heb ik er eerst uitgevist...

Na het eten gingen wij in de voorkamer zitten, om op ons gemak een sigaartje te roken. 't Was een piek-fijne Havana, herinner ik me nog. Zou wel wat voor jou geweest zijn, Jan! Of steek je liever een cigaret op... Nee, ook niet? Nou, het lijkt me ook beter, dat je daar nog een paar jaar mee wacht. Waar was ik?... O ja, in de voorkamer met mijn sigaar. Nou, ik bukte me even om mijn schoenveter vast te maken en klats! - kreeg ik me daar toch een tik in mijn nek!...

'Help!' gilde ik. Ik dacht minstens, dat ik door een koppensneller was aangevallen.

'Man, maak toch niet zo'n kabaal,' zei mijn vriend. 'Er viel alleen maar een tjitjak van het plafond! Lieve beestjes zijn dat, die je in alle Indische huizen aan de muren en de plafonds

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(47)

aantreft. 't Zijn heel nuttige diertjes, ze verdelgen ontzettend veel muskieten.' 'Maar daarom hoeft dat griezelige beest toch niet op mijn nek te springen,' zei ik.

'Ik zal me maar even gaan wassen.'

Goed, ik ging naar de badkamer en schrobde me net zo lang, tot ik brandschoon was. Toen zou ik mijn jasje weer aantrekken en zitten me daar niet twee grote torren in mijn mouw?... Ze kropen heel langzaam langs mijn blote arm naar boven...'

'Hu!' griezelden de meisjes onwillekeurig.

Meneer gaf de jongens een knipoogje.

'Ik kon het daar in huis niet meer uithouden,' zei hij. 'Ik sleepte mijn stoel naar buiten en achter in de tuin, op een schaduwrijk plekje onder een paar struiken, ging ik lekker zitten slapen. Achter me was het oerwoud. Ik droomde, dat er een schone bosnimf kwam, die haar koele slanke arm liefkozend om me heen legde. Toen werd ik glimlachend wakker en wat was er gebeurd?... O kinderen, de rillingen lopen me nog over de rug, als ik er aan denk! Een grote slang had zich op mijn borst te slapen gelegd, met een stevige kronkel om mijn hals heen. Ik sprong natuurlijk op, schudde het beest van me af en rende het huis binnen. 'Ik wil weg!' riep ik, 'ik blijf hier geen uur langer!'... Maar mijn vriend stond net klaar met twee geweren, die wou me mee op jacht hebben. Nu jaag ik geweldig graag, dus dat moest ik dan nog maar mee-

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(48)

maken. Hij nam me mee het bos in en zette me op post aan de oever van een rivier.

'Let op,' zei hij, 'aan de overkant komen tegen de avond allerlei dieren drinken.

Zie je dat dijkje langs de rivier? Daar moeten ze over. Je kan ze prachtig schieten, als ze over dat dijkje komen.'

Nou, daar stond ik en ik wachtte, en ik wachtte, en net, toen ik haast geen geduld meer had, daar zie ik aan de overkant de kop van een tijger over het dijkje loeren. Ik leg aan en geef vuur en wèg is de kop. Die ligt er, denk ik, want, al zeg ik het zelf, ik ben een eerste klas schutter. Maar net heb ik mijn geweer opnieuw geladen, of daar zie ik op ongeveer dezelfde plaats de tijgerkop wéér boven het dijkje komen.

Nog een schot er op en wèg is hij weer. 'Nou zal hij toch wel genoeg hebben,' denk ik. Ik laad voor de derde keer en net alsof hij daar op gewacht heeft, daar verschijnt de tijgerkop opnieuw.

'Dat is een taaie,' denk ik en ik jaag hem nog een kogel door zijn hersens. Laat het beest nu voor de vierde keer nog weer terugkomen! Kortom, jongens, zes kogels waren nodig, toen bleef het dijkje eindelijk leeg.

'Nou zal hij er toch wel liggen,' dacht ik. Ik zocht mijn vriend op, wij voeren met een bootje naar de overkant, ik beklom het dijkje en wat zag ik?... Wat denk je, jongens?'...

'Niks,' zei lange Jan. 'De tijger was toch nog weggelopen, u had hem aldoor misgeschoten...'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(49)

'Wat!' riep meneer Van Debben verontwaardigd. 'Denk je, dat ik zes keer een tijger misschiet?... Ik zal je wat anders vertellen: geen enkele keer had ik misgeschoten...'

'Dus hij làg er?' vroeg Joop in spanning.

'Hij làg er?' zei meneer minachtend. 'Hij làg er?... Zès tijgers lagen er, mijn jongen, zès tijgers naast elkaar op een rijtje, alle zes met een kogel precies door de kop!'

Toen schaterden ze het allemaal uit. Neen, dàt geloofden ze niet!

'O neen?' riep meneer. 'En dat ik op de terugweg naar Lagter-Niom nog een leeuw geschoten heb, geloof je zeker ook niet?'

'Neen!' riepen ze. 'Want leeuwen zijn er niet in Indonesië!'

'U zit ons een beetje voor het lapje te houden,' lachte Gerdientje. 'Bent u al vaak in Indonesië geweest?'

'O, al wel tien keer,' antwoordde meneer. 'En - nu in alle ernst gesproken: ik vind het een prachtland! Het mag er dan wat warm zijn, en er kruipen inderdaad wat griezelige diertjes rond, maar 't is toch een heerlijk land. En je mag blij wezen, dat je er heen gaat. Weten jullie al waar je komt te wonen?'

'Wij gaan naar Makasser, op het eiland Celebes,' zei Joop. 'Mijn vader is leraar.

Ik word dat later ook.'

Hanneke moest er om lachen.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(50)

'Jij wordt later nog al wat!' zei ze. 'Machinist, piloot, leraar... Nog meer soms?' 'Je kan kleine meisjes ook nooit wat vertellen, hè Joop?' lachte meneer. 'En waar ga jij naar toe, Hanneke?'

'Mijn vader is planter,' vertelde Hanneke. 'Hij heeft een theetuin in de buurt van Soekaboemi, op Java. Die tuin ligt hoog in de bergen. 't Is bij ons heel niet warm.' 'Fijn voor jou,' vond meneer. 'Dan kom ik eens een kopje thee bij jullie drinken, tenminste als er niet teveel tijgers zijn. En jouw vader, Gerdientje? Die is ook planter, niet?'

Gerdientje zette een paar grote ogen op. Hoe kwam meneer er bij? Wat zou Vader een pret hebben, als zij hem dat vertelde. Lachend schudde ze het hoofd.

'Wat gaat hij dan doen in dat verre land?' wilde meneer weten.

'Vader is zendeling,' zei Gerdientje. 'Hij gaat de mensen van de Here Jezus vertellen.'

'Zie, een zaaier ging uit om te zaaien,' zei meneer Van Debben. 'Eigenlijk is jouw vader dus ook planter.'

Gerdientje keek hem vragend aan.

'Denk eens aan de gelijkenis van de zaaier!' hielp meneer haar op weg. 'Jouw vader gaat immers ook uit om te zaaien!'

Nu ging Gerdientje een licht op.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(51)

7. Een wandeling door Algiers.

's Nachts was de Johan van Oldenbarnevelt langs Portugal gevaren. Toen Gerdientje 's ochtends om zes uur op het dek kwam, zag zij nog juist een klein stukje Portugal van heel dichtbij. De boot voer toen op nog geen kilometer afstand langs kaap Sint Vincent heen.

Na twaalf uur viel er meer te zien, aan stuurboord zowel als aan bakboord, want nu passeerde men de straat van Gibraltar. Steil en hoog rees de grijze rots van Gibraltar uit zee op. Lange Jan had de verrekijker van zijn vader veroverd en liet Gerdientje er door zien. Boven op de rots kon ze duidelijk de witte huizen onderscheiden, maar ze zag ook iets anders: grote kanonnen, met de lopen dreigend naar zee gericht.

Engelse kanonnen waren het, want dit uiterste puntje van Spanje was een Engelse vesting!

Terwijl de Johan van Oldenbarnevelt pal oostwaarts koerste, kwam de avond.

Overglansd door de laatste stralen van de ondergaande zon tekenden zich de hoge, met eeuwige sneeuw bedekte toppen van de Sierra Nevada nog af. De volgende morgen was de kust van Spanje niet meer te zien maar niet lang daarna doemde voor de boeg reeds de kust van Noord-Afrika uit de ochtendnevels op en om elf uur kwam de boot bij Algiers aan.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(52)

Gerdientjes moeder verlangde er nu ook naar, om weer eens vaste grond onder de voeten te hebben en samen met de ouders van Hanneke en Joop werd besloten, om een flinke wandeling te maken. Hannekes vader was al vier keer in Algiers geweest en wist er dus goed de weg.

'Een bezoek aan de Kasbah zullen de jongelui wel aardig vinden,' zei hij. 'Voor een westerling is daar heel wat interessants te zien.'

'De Kasbah, wat is dat, meneer?' vroeg Gerdientje.

'Een vieze kast natuurlijk!' riep Joop, die ook eens geestig wou wezen.

Maar meneer vertelde, dat met dat woord de Arabische wijk van Algiers werd bedoeld en Gerdientje nam zich voor, om ogen en oren goed de kost te geven. Ze was de vorige dag aan een brief voor Jaap begonnen; van de storm had ze verteld en van haar nieuwe vriendjes en nu zou ze er bij kunnen schrijven, dat ze in Afrika was geweest. Daar zou ook wel iets van te vertellen zijn!

En daarin vergiste zij zich niet. Want nauwelijks aan de wal gekomen, voelde zij zich verplaatst in een geheel vreemde wereld. Alles was anders dan in Nederland, het rook er zelfs anders.

Aan mensen met bruine gezichten was ze al gewend geraakt; aan boord waren immers wel honderdvijftig Javaanse bedienden. Maar hier zag ze mensen met een veel donkerder huidskleur.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(53)

En wat droegen die rare kleren! De meesten hadden een lang wit gewaad om het lijf en een helrode ronde muts op het hoofd. Een fez, zei Vader. Het waren allemaal Algerijnse kooplui. In een bijna onbegrijpelijk taaltje boden ze tassen, vulpennen en dergelijke artikelen aan. Maar het gezelschap had aan die dingen geen behoefte en wandelde verder de stad in.

Wat een mooie brede lanen waren hier! Boulevards heetten die. Ze droegen allemaal Franse namen en dat was ook geen wonder, want Algiers hoorde bij Frankrijk, vertelde Vader. En zo liepen ze, stil genietend, over de Boulevard de la République en over de Place du Gouvernement.

1)

Ze zagen prachtige hotels en paleizen, ze kwamen voorbij een grote kathedraal en bleven even stilstaan bij het monument voor de in de oorlog gesneuvelde Algerijnse soldaten.

Het was een hele wandeling naar de Kasbah, maar wat ze daar zagen, loonde de moeite wel. Europeanen woonden hier niet. Allerlei volkstypen liepen er door elkaar:

Negers, Arabieren, Moren en Joden. Het was een mengelmoes van mensenrassen.

De straatjes waren smal en kronkelig. In open winkels lagen allerlei vruchten te koop. Ook bloemenwinkels waren er, met bloemen zo prachtig als Gerdientje in Holland nooit gezien had. Maar wat zagen de huizen er armoedig uit! Som-

1) Regeringsplein.

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(54)

mige woningen zou je beter holen in de muur kunnen noemen. Gerdientje gluurde door een openstaande deur naar binnen en ze zag een sombere kale ruimte, waarin geen zonnestraaltje door kon dringen. Toen verwonderde het haar niet meer, dat de mensen bijna allemaal op straat waren. Ze leunden tegen een muur of zaten op de stenen, ze aten en dronken op straat en ze deden er voor een deel hun werk. In een stille hoek lag er hier en daar een te slapen. Kleine meisjes stonden voor een primitief weeftoestel.

Ze waren op blote voeten en kleren hadden ze bijna niet aan. Gerdientje schatte ze op nog geen zes jaar. Maar rap gingen haar bruine handjes langs de draden heen en weer en ofschoon ze zo misschien al uren bezig waren, toch lachten hun gitzwarte oogjes de wandelaars vrolijk toe.

'Kijk,' zei Vader, 'daar komen Arabische vrouwen aan!' Wat waren die vreemd gekleed!

Van haar gezicht kon je alleen de ogen en het

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(55)

voorhoofd zien. De rest van het gelaat was bedekt met een dikke wollen doek, een zogenaamde sluier.

'Zo 'n stofdoek voor je toet zou jou ook wel leuk staan, Gerdientje!' plaagde Joop.

Gerdientje lachte en keek de vrouwen na. Ze schreden statig verder door de drukte.

'Nu, ieder z'n smaak,' dacht ze. 'Ik ben blij, dat ik niet zo uitgedost over straat hoef te lopen. En dat in die warmte, pff!...' Vader trok haar plotseling opzij voor een ezelkarretje, dat haar bijna omver zou rijden. De donkere Algerijn die op het wagentje zat, grijnsde tegen haar, zodat zijn hagelwitte tanden bloot kwamen en dreigde haar lachend met de zweep. Toen wrong het karretje zich weer verder door de wriemelende drukte.

Voor een winkeltje stond een groepje Moren met elkander te redetwisten. Hun handen maakten zulke dreigende gebaren en hun stemmen gilden zo erbarmelijk, dat je niet anders kon denken, of ze moesten wel de grootste ruzie hebben. Een drietal straatjoggies met niet veel meer dan wat vodden en lappen om het lijf stond dapper mee te krijsen.

'Dat wordt bakkeleien,' zei Joop gnuivend. 'Let op, dadelijk vliegen ze elkaar in de haren!'

De meisjes kropen dicht tegen Vader en Moeder aan, maar meneer Laurens stelde ze gerust,

'Maak je maar niet bezorgd, er gebeurt niets,'

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

(56)

verzekerde hij. 'Die mensen voeren een doodgewoon gesprek. Het gaat wel een beetje luidruchtig toe, maar zo is hun manier van converseren nu eenmaal!'

'Ik zou hier toch niet graag willen wonen,' dacht Gerdientje. Neen hoor, het klimaat van Algiers mocht dan heerlijk wezen en de Algerijnse dadels erg lekker en goedkoop - meneer Laurens had een grote zak vol gekocht - maar ze ging toch veel liever met de Johan van Oldenbarnevelt nog een eindje verder.

'Het wordt tijd om terug te keren,' zei meneer Laurens. 'Mogelijk zien we in de haven de dubbeltjesduikers nog aan het werk. Joop kan immers zo goed zwemmen?

Misschien wil hij het ook eens proberen...'

Nu, Joop kon vrij behoorlijk zwemmen, maar wat hij na terugkomst aan boord die bruine kerels zag doen, deed hij voor geen rijksdaalder na, laat staan voor een dubbeltje. Drommen passagiers sloegen van het wandeldek af de prestaties van een zestal waterkunstenaars gade. Donker tekenden de bijna naakte lijven zich in het helderblauwe water af. Zwemmen konden die lui! En duiken!...

Een van de passagiers wierp een dubbeltje in het water, opzettelijk op enige afstand van de zwemmers. Gerdientje zag het blinkende geldstukje zig-zaggend naar omlaag gaan. Het was echter nog geen meter onder de oppervlakte, of een der

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. Deel 7. De grote reis

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Anne de Vries, Jaap en Gerdientje. In het warme land.. Kelon-tong....' En toen zeulde hij juist zijn manden het erf op, waar Gerdientje ook moest wezen, het erf van de familie Van

De jongens brachten een paar prettige dagen aan het strand door en toen ze op de morgen van de derde dag juist de spullen hadden opgeladen om te vertrekken, kwam een duinwachter op

Zo schreef hij in het nawoord van de eerste druk van Paradise regained over zijn eerste gedichten - die de sterkst legendescheppende werking hebben gehad - als ‘een stuk jeugd, en

Bij zijn proefnemingen in het verhalend proza heeft Marsman het nooit kunnen stellen zonder directe voorbeelden uit de werkelijkheid. Zijn personages modelleerde hij naar

Boer met vrouw gaan naar de markt en ver-ko-pen daar het graan, doen het geld dan in hun beur-zen, den-ken niet naar huis te gaan.. Jaap

Trien kijkt door het o-pen raam lach-end naar boer Krijn, en, ter-wijl hij ap-pels plukt, proeft hij hoe ze zijn!. Jaap

Hij kan zijn vrouw niet zien of luchten, daardoor is het hier iedere dag kermis, daar moet Bartje zich maar op voorbereiden.. En dan brengt zij haar gezicht nog dichter bij het

De verstijving van het geestelijk leven tot deftigheid is een onoverkomelijk beletsel voor de ontplooiïng van den individueelen geest, grooter beletsel dan een tastbare neiging