• No results found

H.J. Schimmel, Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "H.J. Schimmel, Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer · dbnl"

Copied!
1121
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een

Haagsche joffer

H.J. Schimmel

bron

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer. E. en M. Cohen, Arnhem / Nijmegen z.j.

[ca. 1870]

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schi018roma01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

(2)

5

Generaal Bonaparte en zijn tijd.

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(3)

Generaal Bonaparte en zijn tijd.

Een avond bij de baronesse de Staël. (1797.)

‘Binnen!’ klonk het eindelijk, nadat de lakei driewerf zacht aan de deur hadt getikt, als ware hij bevreesd haar leliewit te smetten of den gulden rand te deren, die de paneelen omgaf. Hij was deantichambre met een zekere deftigheid doorgestapt, en had niet na kunnen laten even in den spiegel boven het klavier een blik te werpen, die een lachjen van tevredenheid op zijn gelaat te voorschijn riep.

Het gala-kostuum stond hem goed: en toen hij zijn staatsie-rok bewonderde, moest hij bekennen, wat hij immer had ontkend zelfs tegenover Frenet,Mr. Tailleur uit de straatSt. Honoré, dat blaauw en bruin zeer goed saâm kon gaan.

Toen hij, na het eerste, zelfs na het tweede bewijs zijner tegenwoordigheid, geen andwoord ontving, ging de indruk, voor den spiegel verkregen, ietwat te loor, en was hij eenigzins verlegen een paar stappen terug getreden, overleggende wat hem te doen stond.

‘De burgeres is zeker ter audientie bij de Muzen - die Aristokraten!’ mompelde hij wrevelig. ‘Ze hoort noch ziet een sterveling zoo als ik. Zou ik het nogmaals wagen?

Het moet.’

Het laatste duidde een veerkracht van charakter aan, die men niet gezocht zou hebben onder een liverei, en die bevreemding zou hebben gewekt, ware het niet dat een zijner vrienden had gefluisterd: - Jean Jacques Matthieu, eerste bediende van de burgeres de Staël, was vroeger een der hechtste pijlers der éene en ondeelbare republiek; was eenmaal orateur in de club der Jakobijnen geweest, waar hij meestal over de Assignaten, de Aristokraten en den oorlog sprak; maar thands, even ontaard en bedorven als de Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, door den nood gedrongen, in een gewaad gestoken, dat hij acht jaren vroeger zou hebben uitgekreten als het schandelijkste merk van slavernij.

Juist toen hij de deur wilde openen om binnen te treden, kwam Marie, de kamenier, hem voor. Zij gluurde eerst door een reet behoedzaam rond en toen het hoofd naar het binnenst van het kabinet wendende, sprak zij half fluisterend: ‘Het is Matthieu, Mevrouw!’

‘Mevrouw! Zij is ook alpourrie!’1)mompelde de aangediende, nog altijd voor het heiligdom post houdend; en onbeleefder dan hij gewoon was, en meer dan noodig op het laatste woord drukkend, antwoordde hij op de hem gedane vraag: ‘Een brief uit de straatChantereine, Burgeres!’

Deze kon den kreet van verrassing niet weêrhouden, die haar op de lippen zweefde. ‘Geef, Marie! geef hem mij dadelijk.’

Matthieus nieuwsgierigheid was opgewekt bij de ontvangst van het gekreukeld briefjen van geel getint papier, zoo scherp afstekend bij den dagelijkschen oogst van geparfumeerdebillets, couleur de rose; waarom hij de vrijheid had genomen tusschen de vouwen te gluren, maar zonder eenig gunstig gevolg. De haast zijner gebiedster prikkelde hem thands nog meer: maar, helaas! de deur werd gesloten, hem geen nader bevel gegeven en dus de meest demokratische vrijheid gelaten om te blijven waar hij stond of terug te keeren naar de plaats van waar hij gekomen was, - deporte cochére, waar hij een redetwist had gehouden met den portier, een bewonderaar van Marat.

Ter zijner eer moeten wij er bijvoegen, dat hij het laatste verkoos en aftrok, het lied neuriënd, dat hij voor het Luxembourg (het paleis van hetDirectoire) menigmaal meê had gezongen op de wijze van:

1) Dit woord kwam onder het Directoire in zwang en was een scheldnaam voor de reaktionairen.

Deze gaven aan de Jakobijnen den s o b r i q u e t van C r e t o i s .

(4)

‘Triste raison, j'abjure ton empire.’

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(5)

Maken wij gebruik van de ons geschonken gelegenheid en volgen wij het briefjen, welks verschijning gebiedster noch dienaar onverschillig had doen blijven.

Wij zijn geen zeer groot vertrek ingetreden, doch hel verlicht door de vergulde candelabres op de twee guéridons ter zijde eener schrijftafel van mahonie-hout. We zouden huiverig zijn bij den eersten blik bepaald uitspraak te doen, onder welke kathegorie dat vertrek ware te rangschikken; hier attributen, die ons doen denken aan eenboudoir, ginder, en thands in den minst verlichten hoek, een ameublement, dat ons doet gelooven aan eencabinet d'étude. Het was wellicht voor beiden ingericht.

Het eikenhout, dat de wanden beschoot, de stevige kasten, zonder eenig versiersel, - een blijk, dat hier het nuttige niets aan het bevallige had geofferd, - en waarin men door een der half openstaande deuren een rij folianten bespeurde, verdroeg zich eer met het laatste, terwijl de ovale kapspiegel, in zijn vergulden lijst, overladen met arabesken - door Schlegel de oudste en meest oorspronkelijke vorm der fantazie geheten, - de kleine tafel van glad gewreven mahonie-hout op vier gebogen poten en de gemakkelijke leunstoel, met weelderig gevulden rug en zitting, u aan het eerste deed denken.

Het scheen echter, dat Minerva in dit oogenblik moest onderdoen voor de Gratiën, want de bewoneresse zat in behagelijke rust voor haar toilet, terwijl Marie, de kamenier, een paar schreden van haar verwijderd, op de tafel eenige kleinodiën in orde schikte, niet zonder ter sluik een blik rechts te werpen, als wilde ze, naar de uitdrukking op het gelaat harer meesteresse, tot den inhoud van den brief besluiten, met zulk een blijkbare belangstelling gelezen.

‘Hij zal komen,’ meende de luisterende te verstaan, en bij dat woord de wangen hooger te zien blozen, terwijl een glimlachjen de bovenlip krulde, dat aan het schoon gelaat eene uitdrukking van voldane ijdelheid schonk.

‘Spoedig, Marie! spoedig!l' Hotel de ville heeft reeds zeven uur geslagen en de receptie begint te half negen. Deze vlecht is niet zuiver gelegd; ge zijt ditmaal onhandig,’ voegde zij er ietwat scherp bij, terwijl zij een der hairspelden nederwierp, en een gedeelte van het door Marie bijkans voltooide kunstwerk vernietigde.

‘Wat ik u bidden mag, Mevrouw, geduld! hernam de verschrikte kamenier, die er geërgerd in zich-zelve bijvoegde: “waarom neemt zij niet Fraissinet?” (een kapper van naam). “Wat ik vroeger in een kwartier naar uw zin kon doen,” vervolgde zij luid, - mislukt mij ditmaal reeds sedert twee uren. Blijft ge bij uw voornemen om het hair....’

‘Ik heb u immers gezegd, dat ik dezelfdecoiffure verkies als ik op het laatste bal bij den direkteur Barras droeg. De wrong heeft toenfureur gemaakt: de coiffure fantastique van de burgeres de Staël heeft Mevrouw Tallien onttroond.’

Wij willen niet verder getuigen zijn van dat onderhoud, van de ontevredenheid en gejaagdheid der meesteresse en de wanhoop der arme kamenier, die bij elk verwijt in linkschheid toenam.

We zouden de burgeres de Staël (we huldigen de toen nog meest gebruikte titulatuur) eenzijdig en daarom verkeerd beoordeelen, zoo we langer toehoorders bleven. Doen wij liever eene ronde in haar vertrek, en we zullen de ijdelheid der vrouw leeren voorbij zien, ja wellicht, wat anderen als een vlek mag worden aangerekend, hier welkom heeten en waardeeren, als een bewijs, dat het genie en de geestkracht der schrijfster het echt vrouwelijke niet heeft doen versterven.

Wij pozen een wijle bij de straks aangewezen schrijftafel, waar we een exemplaar van ‘le contrat social’ van Jean Jacques Rousseau bespeuren. Zoo niet het

uitwendige getuigde voor het herhaald gebruik, dat de eigenaresse er van maakte,

(6)

- de noten op den rand der bladzijde zouden het ons bewijzen. In een der loketten, maar zedig verborgen onder de werken van Voltaire en Diderot, bespeuren wij een exemplaar van de ‘Lettres sur J.J. Rousseau,’ waarvan wij de Baronesse de Staël als auteur begroeten.

Het herinnert u een vroegere periode haars levens. In 1786 door Maria Antoinette uitgehuwelijkt op twintigjarigen leeftijd aan den Baron de Staël, afgezant in Frankrijk van Gustaaf III, Koning van Zweden. trad zij voor het eerst de maatschappij - dat is: het hof - en de literaire waereld in. Beiden met ongelukkig gevolg. Het hof teerde op vervlogen grootheid, op de oude vormen, die elk onbruikbaar en daarom onhoudbaar gevoelde bij het veranderen of liever ontstaan eener maatschappij in debourgeoisie Dat hof moest haar terug stooten, haar, door godsdienst (zij was Protestante) en geboorte aan diebourgeoisie vermaagschapt; haar, die hongerend en dorstend naar de waarheid, de waereld om haar heen met verachting

beschouwde, daar zij overtuigd was van de logen, die er in rond waarde, lang bedekt gehouden door het blanketsel op 's hovelings wang, lang verborgen onder het fluweel en de pailletten van het gala-kleed, maar thands zoo walgend zich vertoonend; want het blanketsel was hier en daar weggewischt, het fluweel, de pailletten verscheurd en met het slijk derboulevards bevlekt. Mevrouw de Staël had zich nedergezet aan de voeten van Voltaire, Rousseau en de Encyclopedisten, met de geestdrift van het genie, met de verbeeldingskracht van den dichter. Zij gevoelde, dat een nieuwe orde begon: zij geloofde 't, omdat de tegenwoordige hare behoeften niet kon vervullen; zij geloofde 't, omdat zij het oude zag slopen, omdat zij, wat verheven was, zag vernederen; zij geloofde 't, omdat zij God had leeren kennen in háar leer, als de Vader van allen; als de meester, voor wien allen gelijk zijn; als de Schepper van wezens, allen met rede begaafd, vrijwerkend en tot oneindige ontwikkeling bestemd, en die bij de bestaande vormen, zoo luid, zoo wreed dikwerf het leenrecht der

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(7)

Midden-eeuwen herinnerend, aan hunne bestemming niet konden voldoen.

Wat de nieuwe periode zou geven? Zij wist het niet. Zij gevoelde dat zij komen zoude en dat was haar genoeg. Hare fantazie zocht zich een maatschappij te scheppen, geëigend aan de behoeften der menschheid, even als de bij hare cel bouwt, die ze noodig heeft om de te gâren schatten te verbergen. Was het wonder dat Rousseau haar geliefde leermeester werd, dat zij zich vermeide in het rijk der idealen door dezen geschapen? Val haar dus niet hard, gij zoon der 19e Eeuw, die deze idealen tot droomen hebt vernederd en er Rousseau debuste in het Panthéon om ontzegt. Gij hebt de praktijk uwer vaderen achter u, - gij kunt licht u een theorie scheppen: - en... gij faalt nóg. Hoe veel te eer was het dan mogelijk in 1786, aan de grenzen van het nevelige morgen, met een gister achter u, dat ge verstoren moet en een heden dat ge een baaiert heet, - een strijd van de meest vreemdsoortige elementen. Neen, wij begrijpen wat haar voor de afgoden dier dagen deed

nederknielen; wij begrijpen den gloed der bezieling, die haar op de wangen tintelde, toen zij optrad onder de profeten, ‘die, van den Horebstop,het beloofde land, - de Fransche revolutie.’ - voorspelden.

De Fransche revolutie! Eene huivering gaat u gewis door de leden, gij, die hare vruchten hebt gezien, gij, die voor hare buitensporigheden zijt teruggedeinsd; in éen woord, gij die in de 19e eeuw waarneemt wat het laatste tiental der vorige heeft gewrocht. Maar wat beloofde zij in 1782? Weet ge, die heden monarchaalquand même zijt, weet ge wat de monarchie dier dagen was; en gij die thands gevoelt en lijdt met het volk, wat de massa gold? Het ging den denker dier dagen in de maatschappelijke waereld als Luther in de godsdienstige, toen hij in het verleden de bewijzen ging zoeken voor het heden; toen hij den gang der monarchie en hare historische rechten in het gister zocht op te sporen, en hij in Gallië begon met de Souvereiniteit des volks te zien huldigen en de Koningen te zien geëerd als Oversten in den oorlog, voor het meest als uitvoerders van den wil des algemeens; en verder van stap tot stap de ontwikkeling, de aanmatiging der Koninklijke macht kon volgen.

Het volk moest onder doen voor adel en geestelijkheid, en deze weder voor een macht die zich op aller puinhoopen verhief, - de Koninklijke.

Waar bleef nu het historische recht der monarchie, daar zij, even als het Pausdom in de 17e eeuw, een overweldiging bleek?

Al waren adel en geestelijkheid ook vernederd, toch waren hun voorrechten gegund, die het volk vreemd waren; toch moest dit de lasten voor allen dragen en derhalve had het, volgens de meest eenvoudige wetten der natuur, ook voor het grootste deel moeten deelen in de baten. Deed het dat?

Het machtige rijk behoorde in 1786 bijkans voor de helft aan den Koning, den Adel en de Geestelijkheid; en deze helft was niet belastbaar. Op de wederhelft alleen moesten de millioenen worden omgeslagen, die voor drie vierde verspild aan het hof, voor het overige bestemd waren om in de dienst van den Staat te voorzien.

Adel en Geestelijkheid konden zich, des vereischt, zelven belasten, en der schatkist alzoo eendon gratuit toewerpen, - wettelijk belastbaar, in evenredigheid met hunne bezittingen, waren zij niet. Voeg hierbij de vroondiensten, tot in het laatst der vorige eeuw in zwang, die den armen boer de kracht zijner pezen dwong af te staan aan den rijken, zwelgenden, wulpschen landheer zonder eenige vergelding; voeg hierbij de toepassing van het ‘moi, c'est l'état’ en de lettres de cachet, die u bij eene indigestie eens ministers deden boeien als een vagebond en u, jaloersch op de voorrechten, die de natuur aan het redeloze verleende, het muschjen deden nastaren in de vrije ruimte, dáar alleen aan de wetten der Hoogste Wijsheid en Goedheid gebonden; voeg hierbij de onrechtvaardigheid die alle geloof aan menschenwaarde verstoorde; de onrechtvaardigheid, die een klove groef tusschen den mensch en

(8)

den mensch, en hem, die zijn zweet gaf aan den akker, de vruchten van zijn arbeid aan den staat, zijn bloed aan het slagveld, toch de knecht deed zijn en blijven van den adellijken lediglooper, die zijn voortreffelijkheid had verkregen met den naam vanmarquis of duc, hem geschonken als bezorger van de menus plaisirs du roi, als den meest eleganten menuet-danser, of wel als den geestigsten verteller van anekdotes uit dechronique scandaleuse van den dag.

Welk een waereld voor den geest, zich zijner waarde bewust!

Het kon niet anders, of hetdebut van Mevrouw de Staël aan het hof moest eene chute zijn. In de litteraire waereld bij het verschijnen harer eersteling was zij niet gelukkiger. De 18e eeuw was de gouden eeuw der middelmatigheid, - de nachtegaal verbroedert zich niet met de vledermuis; waar gene zich vertoont wordt hij door deze verjaagd. Zoo ging het ook hier. Nijd en afgunst namen de kritiek in soldij:

maar harelettres sur J.J. Rousseau’ deden den naijver verstommen en de clique gedwee een plaats en nog wel eene eereplaats inruimen aan de nieuwe

mededingster in het renperk der eer.

Frankrijk wist zich eene groote auteur rijker. Mevrouw de Staël behoorde tot die verschijningen op het intellektueel gebied, welke ons verzoenen met den adel van den menschelijken geest; verschijningen, die wel zeldzaam zijn, maar toch aan geen waarlijk gewichtig tijdperk ontbreken, en tevens het krachtigst de beweerde suprematie van den mannelijken geest doen loochenen.

De zoon der 19e Eeuw, de Nederlander onzer dagen, zal echter die meermalen aangevoerde suprematie het minst erkennen, daar hij dikwijls geroepen wordt, te bewonderen wat de vrouwelijke

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(9)

genie schept, en zich verplicht gevoelt, in zijnPanthéon littéraire de beelden te plaatsen van Toussaint, Sand en Bremer.

Zoo ge de werken van de Staël thands kritiesch beschouwdet, - ik zou uw vonnis vreezen. De ijdele deklamatie die ge er in bespeurt, ergert u; het weinig pozitieve stuit u; de fletsche idealen, het gemis aan natuurlijkheid (de Staël, ik zeide het vroeger, was de leerlinge van Rousseau1), doen u walgen; en toch heeft de Staël nog niet al de gebreken van haar tijd, en bezit zij, wat gene goeds in zich bevat, in ruime mate.

Even als in het maatschappelijke, zoo ook in het godsdienstige, brak de 18e Eeuw met lang gehuldigde vormen. Evenmin als de absolute monarchie iets geven kon zonder zelve te vallen, evenmin kon dit het Katholicisme met zijne stationaire dogmaas, misschien, zoo als men beweerde, geeigend aan de verstandsontwikkeling der 13e eeuw, maar botsend met die der 18e. Dat wegwerpen van het bestaande - het pozitieve - het streven naar wijziging zonder bepaalde aanduiding wat men begeerde, bracht iets negatiefs te weeg; gaf aanleiding tot het zweven tusschen hemel en aarde; en het smachten naar verandering, naar de lang ontbeerde vrijheid - nooit klaar geformuleerd en daarom misschien te inniger gevoeld - vervoerde dikwijls den meest bespiegelenden geest tot een enthusiasme, dat zich luide uitsprak in deklamatie en ijdel woordenspel.

Mevrouw de Staël had den Vorst der moderne Redenaars, Mirabeau. toegejuicht, toen hij in de absolute monarchie de bevoorrechte klassen aantastte, en vond háar wensch uitgesproken in dien haars vaders, den Minister Necker, om den Engelschen regeringsvorm over te brengen op Franschen bodem. Zij had, toen de konstitutioneele monarchie, eene halfheid bleek, die niemant bevredigde, ingestemd met de gematigde republiek en hare verlichte verdedigers. Zij had Roland en vooral diens gade - een verheven figuur in het grootsche drama - alsmede Vergniaud en de andere spitsvoerders, later bekend geworden onder den naam vanGirondins, met bewondering gadegeslagen. Maar toen ook deze vielen en de bergpartij de

heerschappij der menigte predikte, toen de gedrochtelijke Marat de gelijkheid wilde door het nedervellen van alles wat hooger stond dan hij - en hij was een dwerg -, toen Danton de koningsgezinden, Robespierre Danton en diens vrienden

vermoordde, en de republiek, als een tweede Saturnus, hare eigen kinderen verslond, toen zat zij in stomme smart neder, soms wanhopend aan de verwezendlijking van wat zij zich zoo schoon had voorgesteld; ja zich bij wijlen beschuldigend van eene vrijheid te hebben gewild die, als Engel der Wrake van den vertoornden Allerhoogste, over het vaderland henenvoer en de akkers voor den nieuwen oogst met het bloed des menschen bevruchtte.

De pen ontviel haar de hand; zij zweeg en wachtte betere dagen, even als de duif het kopjen verbergt in de veêren, zoo lang het onweder loeit.

Het onweder was echter voorbij gegaan. Mevrouw de Staël gevoelde behoefte om uit te spreken wat zij acht jaren lang in haar boezem had gesmoord.

Zie, ons onderzoek op de schrijftafel, waarvoor we ons nog altijd bevinden, is niet vruchteloos geweest. Zoo het niet te onkiesch ware in die geheime lade te spieden, we zonden er eenige fragmenten in vinden, de eerste schetsen van een werk dat ge kent - we mogen niet gelooven dat ge 't bewondert als een vroeger geslacht - onder den naam vanDelphine. Maar belangrijker ontdekking doen wij in de geopende portefeuille, waar wij een manuscript vinden van een volledig werk, voor de pers gereed gemaakt. Het is haar ‘Paix intérieure’ belangrijk om den inhoud, belangrijker

1) Zeer terecht merkt Bulwer aan, waar hij den invloed van Rousseau aanwijst, ook op J.W.

Goethe: ‘Er is meer redekunstige welsprekendheid in éeue bladzijde der ‘Nouvelle Heloïse’

(van Rousseau), dan in den geheelen ‘Werther;’ maar er is in eene bladzijde van ‘Werther’

meer n a t u u r dan in de geheele ‘Nouvelle Heloïse.’

(10)

om de gevolgen, die de uitgave haar berokkenden. Een vluchtige blik op den tegenwoordigen staat der republiek zal het waarom ons verklaren.

Het schrikbewind was gevallen. Robespierre, Saint Just en Couthon, het alom gevreesde en verfoeide driemanschap viel; - niet door den moed der

Koningsgezinden (deze waren zedelijk vernietigd) - niet door de gematigde republikeinen - dezen waren de slagvederen geknot - maar door hunne eigene ambtsbroeders, wier val besloten was en die alzoo uit zelfsbehoud de worp moesten wagen. De leden van hetcomité central de salut public en de la sureté générale, aan welke de uitvoerende macht was opgedragen, en die gedurende de dagen van hetterrorisme1)de konventie aan zich onderworpen en de volstrekte

alleenheerschappij hadden uitgeoefend, werden door het driemanschap bedreigd en zochten de sluimerende konventie te wekken. Hunne stem werd gehoord. De meerderheid had ook veel te wreken; - hierla plaine, vroeger vereenigd met de Girondins, maar op den 31en Mei, toen deze geweldadig uit de konventie verdreven werden, tot stilzwijgen en onderwerping gedwongen; ginds,la montagne, - de vrienden van Danton, hunkerend naar het gunstig oogenblik om diens vergoten bloed op de moordenaars - de partij van Robespierre - te wreken. Ook private belangen werkten tot den val van het Driemanschap mede. Tallien, prokonsul van Bordeaux - men kent de afschuwelijke roeping van zoodanig ambt in dien tijd - had zich daar verbonden aan de schoone Cabarrus, welke, in Parijs gekomen, met Josephine de Beauharnais - toen nog niet met Bonaparte gehuwd - in de Conciergerie was gekerkerd,

1) Eene uitdrukking die aan dio dagen behoort. Door zich te doen vreezen wilde men de waggelende Republiek handhaven. Het was een systeem geworden, waaraan men alle menschelijk gevoel onderwierp. Vandaar dat men zulk een verbazende tegenstelling vond in Robespierre als mensch en als diktator.

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(11)

en iederen dag kon opgeroepen worden voor de revolutionaire rechtbank. Vóor die oproeping moest het Driemanschap vallen. Tallien waagde den aanval op den 9den Thermidor, (27 Juli), verloste beiden, en met beiden Frankrijk.

De drukking van het terrorisme was verdwenen, - de terugwerking bleef niet uit.

De republiek had zich slecht aan bevolen. Wat aan de partijen geweten moest worden en aan den wederstand van het verbonden Europa, weet men aan haar wezen. Het jonge geslacht was daarom ultra-monarchaal.

La Jeunesse dorée had het costume à la Victime aangenomen. In plaats van de carmagnole der Jakobijnen begon men den vierkanten, niet meer van voren toegeknoopten rok te dragen; het hair hing lang neder langs de slapen en werd van achter in vlechten (en cadenettes) opgebonden. Men was gewapend met korte stokken met looden knoppen. Naar de politieke denkwijze werd het kostuum bij dezen of genen gewijzigd; hier verrijkt met groote kravatten, zwarte of groene kragen zoo als de Vendeërs droegen, ginds meer eenvoudig en minder afstekend van het puriteinsche der republikeinsche kleederdracht. DezeJeunesse dorée vervolgde bij elke gelegenheid de verdedigers van den gehaten regeeringsvorm. De Jakobijnen moesten den eersten aanval verduren. Hun club werd gesloten. De konstitutie van het jaar III (1795), de meest demokratische, welke Europa ooit heeft gekend, maar die tot dus verre weinig getrouw was uitgevoerd, werd vervangen, door eene, waarin de uitvoerende macht beter geconcentreerd en uitgeoefend werd door eenDirectoire;

de wetgevende door twee raden - die der Vijfhonderd en der Ouden. In deze beide laatsten won de reaktie veld. De dag kon niet meer verre zijn, dat de monarchie - en zoo het toen gebeurd ware, het zou de absolnte geweest zijn - weder wierd hersteld en al het vergoten bloed zou blijken vruchteloos te zijn geweest. De leden van hetDirectoire, - Barras, Rewbell, Lavellière, Carnot en Barthelemi - waren onderling verdeeld. De drie eersten waren Republikeinen, de twee laatsten heulden met de wetgevende macht, voor twee derden reaktionair. De toestand van het Directoire was ellendig. Hier dreigden de koningsgezinden en ginds de

nltra-republikeinen. Voor genen gingen zij niet ver genoeg, voor dezen te ver; voor beiden waren zij overweldigers en dus buiten de wet. Bovendien hadden zij de kracht niet om zich boven de partijen te verheffen. Zij begrepen hunne roeping niet om in het belang eener nieuwe beschaving de republiek te handhaven. De meesten hunner werkten zonder geweten, slechts voor bijzondere belangen - zij hadden voor den dood van Lodewijk XVI gestemd, dat hun bij terugkeer der monachie als vergrijp ware toegerekend, - en dachten elken dag machtsverlenging eene winst. De publieke opinie keerde zich tegen hen. Slechts éene kracht kon hen schragen, - het was het leger, waar het republikanisme diep wortel schoot. Die kracht werd ter hulp geroepen, en zie-daar de bajonetten opontboden ter slissing van een politiek pleit. Decoup d' état van den 18denfructidor had plaats. De oppozitie werd gebannen, de wetgevende macht onderworpen, ja gedwee, zoo als de konventie aan Robespierre; maar tot welk een prijs! De scherpe blik kon reeds vooruit zien wat gebeuren zou. De wet kon weinig eerbied inboezemen, daar de ruwe kracht hare uitspraken vernietigde.

HetDirectoire had overwonnen, maar in de overwinning zijn eigen doodvonnis uitgesproken. Heden had het gezegepraald door het zwaard; morgen kon het er door overwonnen worden, en dan met gelijk recht.

Mevrouw de Staël had deze konsequentie bedekt in haar geschrift nedergelegd.

Zij had soms scherp tot wreed wordens toe - niemand kon het meer dan zij - het Directoire zijn ruwheid en toch zijn weinige kracht verweten; zijn stoutheid en toch zijn gebrek aan moed, zijn trots en toch zijn middelmatigheid. Zij had het echter in vormen gehuld, in fijnheid scherp afstekend bij het grove, dat al het om haar heen

(12)

bestaande kenmerkte: en hoopte, bouwende op haar invloed en zedelijk overwicht, haar geschrift zonder gevaar van inbeslagneming, der pers te kunnen toevertrouwen.

Het wordt echter tijd ons gepeins te staken. Haasten we ons het geheele vertrek in het ronde te zien, daar wij 't anders - het toilet der meesteresse is bijkans gereed tot Mariaas onuitsprekelijke blijdschap - met een onbevredigde nieuwsgierigheid zouden moeten verlaten.

Zoo ge 't hoofd opheft, bespeurt ge boven de schrijftafel een mansportret dat uwe aandacht wekt. Het isstyle Louis XVI. De perruque à queue is u vreemd geworden, - toch vindt ge dat ze 't beeld, voor u, goed staat. De rok, laag uitgesneden aan den hals en dus zonder kraag, geborduurd met gouden eiken bladeren; het lange wit satijnen vest, den doortocht gunnende aan de fraai geborduurdejabot, die ge de gelijke erkent te zijn van de manchetten, zichtbaar op de eenigzins omhoog geheven rechterhand: alles doet u vermoeden dat het een aanhanger van hetancien regime toebehoort. Ge meent, eenige gelijkenis te bespeuren tusschen de trekken van het portret en de dertigjarige Germaine de Staël, en dit is niet ten onrechte; want gene is Necker, de minister van financiën van den ongelukkigen Lodewijk XVI, en Germaine is zijn dochter.

Zoo we niet hadden opgemerkt dat het gelaat een oogenblik van gepeins aangaf, en we daaraan de kwijnende, half gesloten oogen moesten wijten, - we hadden, de richting van den blik volgende, verband gezocht tusschen een paket papieren op de tafel aan de andere zijde van het vertrek, en de min of meer droefgeestige uitdrukking van dat wezen.

Die papieren waren assignaten, - het geld der republiek - ten bedrage van ongeveer 40000 millioenen franken uitgegeven en thands gedaald tot beneden 2 percent der nominale waarde.

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(13)

Onze verbeelding heeft ons straks misleid: maar was het wonder? Zou de man, wiens beeltenis we aanschouwden, minder nêergeslagen hebben stil gestaan voor die papieren schuld, welke even als de republiek, zooveel beloofde, zoo weinig gaf?

Necker, de verdediger der spaarzaamheid, die haar vorderde bij 350 millioen schuld;

die haar predikte, toen het hof haar niet wilde; die haar niet meer in praktijk kon brengen, toen het hof op zijn beurt het eischte; Necker, wien een staatsbankroet een gruwel was, tegenover het register der uitgegeven Assignaten in 1797!

Van zijne dochter was die gedachte op dit oogenblik verre. Zij wierp de

geprotesteerde wissels van den staat achteloos in harecassette, en trad nog even voor haar spiegel. Het zou dezen avond niet de laatste reize zijn, al was het ook anders niet hare gewoonte. Thands echter sprak er zóo veel ernst uit dat oog, bleek het zich-zelve afgenomen examen zóo scherp, dat het opmerking verdiende.

Het onderzoek scheen ter gunste van haar toilet te zijn geëindigd, en te recht.

Het schrander gelaat dat van den Romeinschen typus de korrektheid, de zuiverheid der lijnen en de kracht van uitdrukking had, kwam goed uit bij het kastanjebruine hair, in krullen den band ontsnappende van het zijden hoofdtooisel: een elegante en naar haar fantazie hervormde tulband-wrong. Het zwart fluweelen kleed gaf haar iets statigs; en mocht ook het korte lijf u thands een glimlach ontlokken, niettemin kleedde het haar uitnemend en deed het hare gestalte nog rijziger schijnen. Het had mede de verdienste - en zeker was het geen geringe - den leliewitten, weelderig gevulden hals onbedekt te laten, terwijl de korte gedofte mouwen de blanke armen vrijlieten, wier ronding Talleyrand zoo vaak had bewonderd, toen hij nog geen minister van Buitenlandsche Zaken was. Eencamée, Lucretia voorstellende, bevestigde hareceinture.

Hare kleeding week af van de toen in zwang zijnde, even als zijzelve van hare republikeinsche tijdgenoten. De mode was algemeen voor de antieke vormen, zielloos en zonder smaak overgenomen van den schilder David. Poeder en hoepelrok waren reeds lang verdwenen. Thands bootste men de Grieksche tuniek na, terwijl eenbandeau of bandelette het hoofd omwond. In plaats van de vroeger

hooggeschatte laarsjens droeg men thands de sandaal, bij de ouden in gebruik en aan het been met strikken van lint vastgebonden. De mode toonde aan wat men nog wenschte en hoopte. Men wilde een geheel nieuwe maatschappij, op de leest der vóor-Christelijke geschoeid.

Mevrouw de Staël wilde iets anders. Zij wenschte hervorming, maar tevens geene geheele vernietiging van het bestaan hebbende. Onder het konsulaat en het keizerrijk werd haar kostuum gevolgd en ten deele, schoon meer van verre en zonder het te willen, ook hare zienswijze.

Een zacht getik maakte eensklaps een einde aan haar onderzoek, en met een hooger blosjen dan gewoonlijk alsof zij zich harer ijdelheid schaamde, gaf zij het verlof tot binnentreden.

‘Ah, gij hier?’ ontsnapte haar, terwijl zij den blijkens die woorden ongebeden gast verwonderd aanzag.

Deze was zoó zacht binnengetreden, dat het oor hem niet zou hebben

aangekondigd, zoo het oog hem niet had bespeurd. Het was een man van ongeveer twee en veertig jaren, wiens geboorteakte echter in strijd was met het signalement der natuur, wijl zijn gelaat even dertig aanwees. Zijne tedere en fijne vormen, zijne lichtblaauwe oogen duidden een buitengewonen geest aan, - maar een zóo kalmen, zóo kouden, dat gewis geen hartstocht ooit diens helderheid had beneveld. De bevalligheid van zijn eenigzins rijzige gestalte werd door niets verstoord al had hij ook een gebrek, dat ieder ander misvormen zou. Hij hinkte. Het geleek echter bij hem meer een vrijwillig weifelen in zijn gang. Zijne behendigheid wist zelf de

(14)

gebreken der natuur te vervormen in een bevalligheid te meer. Het had hem evenwel belet de krijgsdienst, waartoe zijne hooge geboorte hem eenmaal riep, in te treden.

Zijn vernuft was toen het eenig wapen geworden, dat hem vergund was te gebruiken, om hem een naam te verwerven in de waereld. Hij had dat wapen gepolijst en gescherpt.

Zijn stem klonk thands zacht, als die des vriends in een oogenblik van

vertrouwelijkheid. Vleiend, maar toch met dien ironischen lach, die hem staâg om de lippen zweefde, andwoordde hij, terwijl het halfgesloten oog smachtend haar aanstaarde, en de rechterhand, wier wijsvinger met een kostbaren diamant prijkte, de hare drukte: ‘Gij verwachtte mij niet, Germaine?’

‘Is dat een verwijt, Talleyrand?’ hernam zij niet zonder bitterheid.

Zij had hem, die sinds kort van de lijst der uitgewekenen was geschrapt, het Directoire, bij hetwelk zij toen veel invloed had, aanbevolen. Spoedig daarop werd hij minister van Buitenlandsche Zaken. Vóor zijne benoeming bezocht hij trouw hare recepties, - in de laatste dagen echter niet.

‘Had ik geen recht verwonderd te zijn over uwe komst?’ vervolgde zij, daar ge mij sinds den 15denfrimaire (5denDecember) niet meer met een bezoek hebt vereerd.

‘We hebben nu den 27sten....’

Talleyrand gevoelde al het scherpe dat er in deze woorden stak. Op den

eerstgenoemden datum was Bonaparte, na zijn roemvollen veldtocht in Italië, naar Parijs teruggekeerd. Talleyrand was de eerste geweest, die den jongen held zijne opwachting had gemaakt. Meester over elken gelaatstrek, verborg hij ook thands wat er in zijn binnenste omging, en hernam hij luchtig: ‘Germaine! gij voedt mijn eigenliefde te veel. Werd mijn laatst bezoek zoo nauwkeurig opgeteekend?....’ En terwijl hij gebruik maakte van den hem aangeboden zetel, voegde hij er schertsend bij: ‘Ik bemerk toch dat ge mij in genade aanneemt.’

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(15)

‘Uw bezoek is mij zeer welkom,’ sprak ze glimlachend. ‘Het geeft mij eene verzekering te meer, dat Bonaparte heden avond komen zal.’

‘Hoe zoo?’

‘Genoeg. Gij hebt hem gezien en gesproken. Gij hebt hem dóorzien; gij kent hem?’

besloot zij half vragend.

‘Dien jongeling....?’ hernam hij weifelend.

‘Jongeling....? Talleyrand! we zijn niet in de diplomatie. Door een halven toon, door een blik van dat oog, door een schouder ophalen moogt ge Oostenrijk een provincie armer maken. Doet gij 't, dan zijt ge wellicht even schrander, maar niet zoo krachtig en zeker niet zoo eerzuchtig als diejongeling.’

‘Gij kent hem?’ viel Talleyrand haar in de reden.

‘Ik heb hem nog nooit gezien,’ sprak Germaine. ‘Toch geloof ik hem te kennen.

Mocht ik mij bedriegen!’ vervolgde zij half luid, terwijl haar oog heller vlamde en een blos hare wangen overtoog. ‘Mocht ik mij bedriegen!’

‘Vreest grj dan iets?’

‘Talleyrand!’ en zij zag hem strak aan, terwijl er toorn in den blik gloeide, dien zij hem toewierp.

Hartstochtelijk leî zij hare hand op zijn schouder. ‘Of ik iets vrees? Tot dejeunesse doree toe, tot de kinderen op de boulevards willen teruggaan, willen vernietigen wat opgetrokken is, in en door het bloed van zoo velen. Barras is niets meer dan een Sabreur, en hij is nog de eenige macht, die de vrijheid beschermen kan tegenover....

dien jongeling, die, als Generaal naar Italië gezonden, als Koning er heeft geregeerd.’

‘Ieder zegt dat hij met eerzuchtig is.’

‘Ieder?’ hernam zij minachtend, ‘en gij?’

‘De omstandigheden vormen den mensch. Hij kan later worden, wat hij nu niet is: hij is wellicht nu, wat hij later niet zal zijn. Maar zoo als ik bemerk wacht gij hem straks.’

‘Gij weet het niet?’ spotte Germaine. ‘Ik ontving zoo even dit briefjen,’ zij gaf hem het papier, dat de nieuwsgierigheid van Matthieu had opgewekt. ‘Gij blijft toch hier om hem in te leiden?’ voegde zij er bij.

‘Gij staat het mij toe? Gaarne! Komt Barras ook?’

‘Ik hoop neen,’ antwoordde Germaine. ‘Ik kan hem slecht verdragen. Een man zonder beginselen.’

‘Maar het fluweelen gala-kleed staat hem goed, en zijncoiffure is altoos in orde....’

‘Welke vormen! Onder hetancien regime moge de zedelijkheid ter dood toe gewond zijn - 't geschiedde onder den sluier door de gratiën geweven; maar nu verheft men de zinnelijkheid als Godinne op den pedestal en bidt haar aan. Niets is heilig, zelfs niet de wet - en zonder haar geen maatschappij, en zonder deze geene beschaving of ontwikkeling. Barras is slechts een slager - hij kan den stier niet temmen, daarom slacht hij hem...’

‘Stil,’ fluisterde Talleyrand, als ware hij voor de klank zijner eigene stem bevreesd.

‘Ik was straks op het Luxembourg en zag op den marmeren schoorsteenmantel in Barras' kabinet een geweldig purgatief staan.... Barras is wild en woest als hij 't recept behoeft.’ De uitdrukking van zijn gelaat was zoo ironiesch, dat het Germaine een glimlach afdwong.

‘Hoe verdraagt gij u toch wel met hem?’ vroeg zij.

‘Zeer goed, wij zijn zeer vertrouwelijk.’

‘Hoe! Talleyrand vertrouwelijk met Barras!.... Ik dwaze, ik verweet het mij nog altijd, dat ik tot uwe plaatsing had medegewerkt. Gij werdt zijn vertrouwde! De gazelle, de vriendinne van den eenhoorn!’

(16)

‘De eerste wint het in vlugheid van den laatste. Het komt haar te stade,’

andwoordde Talleyrand. De Staël wierp op hem een doordringenden blik. Na eene korte pauze voerde zij hem toe: ‘Gij zijt de vriend van ieder. Het kan grootheid duiden maar ook.... Hoe jammer, Talleyrand! dat ge niet een achttal jaren vroeger op politiek terrein zijt verschenen: ge hadt blijk van uw bekwaamheid kunnen geven - eerst aan Mirabeau, vervolgens aan Danton en Robespierre....’

‘Ware David hier!’ riep Talleyrand met gemaakte bewondering uit. Hij moet een Diana schilderen voor den abt Siéyès: - Diana, Orion doodende. Hij wist zijn ideaal niet onder vormen te brengen. Dat hij thands hier ware en hij had gevonden wat hij zocht... Germaine!à propos van dit valt mij iets in. Ik bezit geen portret van u, mijn beschermster....! - sta toe dat ik David verzoek.... o, Ge zoudt der vriendschap een dienst bewijzen en der dankbaarheid gelegenheid geven....’

‘Gij weet hoe ik over portretten denk,’ hernam zij koel, terwijl zij haar wrevel poogde te onderdrukken. Zij had begrepen wat Talleyrand haar als vergrijp had aangerekend en haar fijn wou doen gevoelen. Zij had zich straks zonder bijoogmerk met eenige trotschheid zijne beschermster geheeten. Het had hem gekwetst. Dit deed haar leed, meer dan zijne stekelige woorden. Op dankbaarheid had zij wel niet gerekend, ze had haar ook niet geëischt; maar toch te bemerken, dat als zij 't vroeg, het haar als aanmatiging zoude toegerekend worden, dat moest haar grieven.

‘Gij weet hoe ik over portretten denk; ík ben er tegen ze te geven, ten zij aan verwanten of lieve betrekkingen.’

‘En ik mag mij de eer niet toerekenen onder de laatsten te worden gerangschikt,’

andwoordde hij met zijne onverstoorbare kalmte.

‘Verlangt gij 't? En toch, welk voordeel of genoegen bracht het u aan? Zoo gij 't portret eene eereplaats waardig keurdet - en ik kan het tegendeel niet verwachten, ten minste gedurende mijn leven - dan zoudt gij 't misschien ophangen....’

‘Boven mijn schrijftafel, zoo als gij uws vaders beeltenis,’ viel Talleyrand snel in.

‘Of 't u juist dáar welgevallig zou zijn? De

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(17)

schilder geeft zoo waar, zoo getrouw het levend origineel terug.’ Zij zeide het lachend;

zij bood hem den alsem in een vergulden kelk.

‘Ik deel volkomen in uw beweren; maar, Germaíne! de toepassing....?’ Hij poosde als om haar andwoord af te wachten; toen dat hem niet gewierd, vervolgde hij weifelend: ‘Ik vrees bijkans uit te spreken, tot welke konsequentie uw gezegde in deze leidt. Meent gij, dat het portret, opgehangen op de door u aangeduide plaats, wellicht hinderlijk zou zijn voor den levende, die er onder ging nederzitten?

Integendeel, Germaine! ik geloof dàt het voordeelig zoude zijn; dat de aanblik denkbeelden zoude opwekken, die anders niet zouden ontstaan zijn. Bij voorbeeld, hadt gij zoo vroeg en zoo welsprekend de republiek verkondigd, als gij de

konstitutioneele monarchie niet voor u hadt gezien...?’

Het was niet duister wat hij bedoelde. De beeltenis van haar vader, den verdediger der getemperde monarchie, hing boven háar schrijftafel.

‘Talleyrand! dat ge hem zoudt kennen en waardeeren, dien ge beleedigt, dien ge hoont, mocht ik niet verwachten; - maar wel, dat ge eerbied voor hem zoudt koesteren, omdat hij mijn vader is. Hij is niet hier, de eerwaardige grijze, en kan zich tegen den aanval niet verdedigen, al gunde hij zijner wederpartij de eer het te willen...

Talleyrand! mijn vader was een éerlijk man, - een weinig vasthoudend aan

beginselen, die hij eenmaal voor waarheid had erkend: niet telkens wisselend van kleur, - o ik gis, waarom zoo velen hem hard vallen.’

Hare oogen vonkelden; een purperen gloed overtoog haar gelaat, en deed het albast van hals en arm te beter uitkomen. Waarlijk, zij was schoon, zoo als zij op dit oogenblik tegenover hem stond.

Talleyrand was mede opgerezen. Zonder eenige gejaagdheid, ja zelfs met bevreemding hernam hij: ‘Ik wilde u slechts het ongegronde eener gevolgtrekking doen opmerken, waartoe ge zelve aanleiding gaaft; eene gevolgtrekking, die, ge zult het mij toestemmen, alles, behalve een lofspraak op mij inhield; niet waar, Germaine?’

Zij gevoelde bij dit gezegde door hem overvleugeld te zijn. Het terrein was haar tegen. Het voortzetten van den strijd ware derhalve ongeraden. Gelukkig dat er hulp voor haar opdaagde, in de gedaante van Matthieu.

‘Burgeres! het slaat acht ure,’ meldde hij haar, op last van Maria.

‘Ik kom, Matthieu!’

Talleyrand had reeds omgezien als galant kavalier naar een doek ofchâle, en was eindelijk zoo gelukkig geweest er een te vinden, die hij haar om de schouderen wierp. Bevallig buigende bood hij haar den arm, en schijnbaar verzoend, verlieten zij hetboudoir.

Germaine had Talleyrand nimmer zoo bijtend, zoo vermetel gevonden. Hij zat vroeger aan haar voeten neder en wist zijne onverdeelde bewondering voor haar uit te spreken, zoo als geen zijner tijdgenoten het vermocht. En nu....! Maar vroeger was hij ambteloos en zag hij om naar een steun; thands was hij den zoo vurig begeerden werkkring ingetreden, en... wist hij, dat Germaine de Staël bij het Directoire minder hoog stond aangeschreven; dat Barras haar begon te haten, daar hij beleedigd was door hare scherpe ironie en haar doeltreffende satyres.

Wat de kunst, zoo als zij in dat tijdperk begrepen - werd, kon schenken, was aan den salon, dien we thands intreden, niet onthouden. Hij was de laatste van een rij vertrekken op de eerste verdieping. De bezoeker moest alzoo verschillende antichambres doorgaan, eer hij het doel van zijn tocht bereikte, eer hij de gastvrouw begroeten mocht.

De salon was een langwerpig vierkant, dat der vrouw des huizes het voordeel schonk al de vergaderden te kunnen overzien en jegens ieder hare plichten te

(18)

vervullen. Een divan, wiens blaauw satijnen kussen met zilverdraad geboord, een behagelijke rust beloofde aan wie er zichsans gêne op neêr mocht vlijen, was op den achtergrond tegenover den hoofdingang geplaatst en duidde dus heden avond de plaats van Germaine de Staël aan. Links daarvan stond een tafel van glad gewreven mahonie-hout met een blad van karrariesch marmer, terwijl de vier poten even zoo veel karyatiden voorstelden. Op de tafel lagen eenigenouveautés verspreid.

Der beroemde brochure:qu'est ce que le tiers état? van den abt Siéyès, hoewel dagteekenende van de eerste dagen der omwenteling, was hier een plaats verzekerd.

De oogst van dagbladen en vlugschriften was echter ditmaal schraal geweest. Sinds den 18enfructidor lag de pers aan band, en al ware zij vrij geweest, toch had men voor een uiting zijner gedachten teruggedeinsd, daar men verzekerd kon wezen, bij niet volkomen aanbidding van de besluiten des Direktoriums, kennis te maken met de kamers van Vincennes of de gloeiende zonnestralen van Guyana.

Een prachtig tapijt dekte den vloer. Het was een geschenk van Lord Witworth - later gezant van Engeland bij de Fransche republiek onder het konsulaat - aan de Schrijfster de Staël. Zonder het te bevroeden, voorzag hij met dit geschenk in eene groote behoefte.

Veel van wat de salons - die zich nu weêr openden - aan ameublement in zich opnamen, behoorde den tijd van hetancien regime toe. De republiek had tot dus verre alleen den oorlog gekend, - de genietingen des vredes waren haar vreemd gebleven. De fabrieken stonden stil bij gebrek aan arbeiders, want deze verdedigden op het slagveld de demokratie, en al hadden zij niet ontbroken, toch ontbrak de arbeid, want het vertier was vernietigd door de regeringloosheid.

Toen hetDirectoire zich vestigde op het Luxembourg, vond het een kleine tafel op waggelende voeten, van ouderdom vermolmd, en vier stoelen met zittingen van stroo. Om aan te duiden hoe

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(19)

weinig men ook voor weelde in dat oogenblik zou hebben kunnen offeren, stip ik hier aan, dat een fransch generaal een soldij had van 8 francs in de maand aan klinkende specie. Het overige werd hem uitbetaald in gedeprecieerde Assignaten.

In de burger-woningen was het niet beter gesteld; en ofschoon de reaktie de hoop verlevendigde op orde en het weder toebrengen van meer handen tot den arbeid, waren de fabrieken nog niet bij machte in de behoefte te voorzien, vooral waar deze gevoeld werd door een geslacht, dat de schoone vormen, de weelde van het weleer gekend had.

Dank zij der gave van den schilder David - een populaire naam, sinds hij het groote feestde l' Etre Suprême saamstelde en de verschillende groepen en voorstellingen daarbij ordende, - waren de wanden van den Salon het meest der opmerking waardig. Aan weérszijden van den kleinen schoorsteen met fraai gesneden marmeren mantel, waar een helder vuur vlamde in den spiegelglad geschuurden haard, bewonderen wij twee voorstellingen, aan de grieksche mythologie ontleend: hier de gouden regen van Danaë, ginds Apollo, Dafne vervolgende. De verschillende vakken aan den tegenovergestelden kant gaven tooneelen uit den bloeitijd der Romeinsche republiek: Brutus het doodvonnis uitsprekende over zijn zoon; Camillus de vreemde horden uit Rome verdrijvend. Die vakken hadden vroeger andere beelden getoond, - het eene, een bal onder Hendrik II, waar de galante vorst, verkleed als herder - het geheele feest was een idylle! - zijn herderin Diana de Poitiers knielend den verloren waaier aanbiedt; het ander, Lodewijk XIV verheerlijkt, omstuwd van allegorische beelden, als de deugd, de gerechtigheid, enz., voorafgegaan door de faam, die aan de knielende menschheid beneden verkondde, dat de groote Koning de beheerscher der aarde was.

Welk verschil in de beide voorstellingen! Gaf het niet de klove aan, die er tusschen hetancien regime en dezen tijd lag? Slechts een ruimte van acht jaren scheidde dat gister van het heden, en zóo weinig hadden beiden gemeens, dat we ze vreemd aan elkâar zouden gelooven, alsof niet deze gene tot vader had.

Het was als of de grooteTragédien, Talma, op den stand, op de konceptie dier beelden had ingewerkt of liever als of het streven naar waarheid, naar opheffing van de vroeger bestaan hebbende tegenstellling van natuur en kunst, ook zijn invloed op David deed gevoelen. De Romeinen en Grieken, daar voorgesteld, waren te herkennen. De gelaatstype was gevolgd, het kostuum en de drapering daarvan tot in de kleinste bijzonderheden. Geen Brutus meer met deallongepruik en den steekhoed van Lodewijk XIV, welk kostuum in fletsheid en onnatuurlijkheid

overeenkwam met de individualiteit van den door den dichter geschapen persoon.

Geene subjektieve opvatting meer, geen voorstelling van het verleden in de vormen van het heden, maar objektieve waarneming, maar wedergeven van wat, en zóo als het vroeger bestond.

Ik geef toe, dat men bij de eerste beweging op het kunstterrein in plaats van het eene uiterste het andere koos. Waagde men zich vroeger in het rijk der droomen, heette men toen alles schoon wat slechts niet de werkelijkheid herinnerde, wat slechts niet te veel de alledaagsche natuur verkondde, thands verwierp men juist wat niet reëel was en verhief men dikwerf de ziellooze kopij hemelhoog.

Het plafond ware weinig in den smaak gevallen van den hertog de Lauzun, een hoveling die aan het hof van Lodewijk XIV het meest der volmaaktheid nabij kwam, zoo hij heden avond den salon bezocht had. De sieraden, de krullen door de Renaissance er aan toegebracht, waren verworpen als te wild, als te overladen: op een effen grond zag men thands alleen in het midden een hoogst eenvoudigerosette.

Het vertrek herbergde spoedig een schare bezoekers, in onderscheidene groepen verdeeld. Alle partijen waren er vertegenwoordigd; en, dank zij het verkeer dat de

(20)

hoeken van zoo menig charakter rondslijpt, wat vijand was in de politieke waereld ging hier elkâar voorbij, zonder dat de haat in het oog vonkte of de mond een beleediging sprak.

‘Bon jour, Constant!’ sprak Germaine den in stemmig zwart gekleeden burger toe, die hoffelijk buigend voor haar stond. Zijn helder oog, zijn schrander gelaat, de edele uitdrukking van het geheele wezen verzekert hem een oogenblik onze aandacht.

Het was Benjamin Constant, een geestverwant van Germaine. Met haar had hij den strijd tegen de aristokratie van geboorte toegejuicht, met haar wilde hij die van het verstand grondvesten, die van het geld, die van de ruwe kracht, welke vóor korten tijd geboren was en het hoofd stout begon op te heffen, vernietigen.

Hij zat naast haar neder en het gesprek werd eenige oogenblikken fluisterend gevoerd. Talleyrand stond in het midden van eenige jonge lieden, die, om de zorg aan hun toilet besteed, zich den eerenaam vanmuscadins overwaardig hadden gemaakt. Men zag reeds, wat toen eene bijzonderheid was, de goudenbreloques, door een zware gouden ketting van het horloge bevestigd, dat in een zak van den broekband verscholen was, van onder het lange satijnen vest te voorschijn komen.

Hun gesprek was levendig en vrolijk, getuige den gullen lach, die eenigen hunner deden hooren, wel wat luider dan de etikette het in dezen salon gedoogen kon.

‘De schoone Coraly!’ liet de eene hooren, als ten andwoord op eene vertrouwelijke mededeeling van een der omstanders. ‘Het duiveken in het nest van den havik...!’

‘Ge spreekt immers van het Luxembourg?’ hief een derde aan.

‘Stil, stil, mijne Heeren!’ hernam Talleyrand. Het gesprek moest hem walgen; toch lachte hij meê, zoo gul hij het kon.

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(21)

Het waren joernalisten, wier vriendschap hij dezen avond gezocht en gevonden had. Wie hem aandachtig had aangestaard, zou soms aan het wenden zijner oogappels onder de half gesloten oogleden vermoed hebben, dat zijne blikken werkzaam waren zonder dat de tong in den arbeid deelde.

Het gold Germaine, nog altijd in gesprek met Benjamin Constant.

‘Hebt ge bericht van Condé?’ fluisterde ginder ter rechter zijde van den schoorsteen een burger, die sinds eenige dagen, beducht voor den opkomenden storm, het hoofd nederig hield gebogen, en door wou gaan voor een echten republikein. Men had het hem vergeven, dat hij vóor den 18enfructidor een ultra was in zijn

chouans-kostuum, en dikwerf had gesproken van den aanstaanden terugkeer der Bourbons.

De man, tot wien hij sprak, was een uitgewekene, die het tegenwoordige bestuur had erkend, en wien het dus vergund was geweest zich in Parijs neder te zetten, altijd onder oog der hooge policie. Hij hield echter briefwisseling met Condé, en was vol ijver om de goede zaak, door welke middelen ook, te bevorderen. Op de hem gedane vraag andwoordde hij op denzelfden toon: ‘Condé wanhoopt. Oostenrijk wil vrede. Die vervloekte veldtocht in Italië (van Bonaparte), heeft Oostenrijk uitgeput.

De republiek zal erkend worden.’

‘Zeker,’ klonk het eensklaps achter hen. Hij, die het zeide, zou men oogenschijnlijk niet hier hebben gewacht. Het scheen een man uit de heffe des volks, niet alleen door zijne kleeding, die, hoewel rijker dan van eenige andere, toch zoo weinig in harmonie was met het geheel, maar ook te oordeelen naar het gelaat, dat grofheid teekende, en naar zijne vormen, die ruw en hoekig waren. Toch had hem éene groote verdienste ook dezen salon doen openen, - hij was rijk. Hij wilde zijn verleden gaarne vergeten en begon daarom alleen zijne jaartelling met 1795. Toen had hij voor een handvol assignaten rijke nationale goederen verkregen; en de man, die den 10denAugustus 1792 de Tuileriën had helpen bestormen en Lodewijk Capet verjagen, wiegde zich thands behagelijk in den gemakkelijken leunstoel, verdiept in zijne bespiegelingen over de waarde van den eigendom en het gemakkelijke van een eigen huis te bezitten, livreibedienden en harddravers. Hij had de laatste woorden der twee koningsgezinden verstaan en zich ongeroepen in beider gesprek gemengd.

‘De republiek zal erkend worden,’ ging hij voort. ‘Of dat behoeft niet meer, Burgers!

Zijt ge 't andwoord vergeten van den grooten Bonaparte, aan den Oostenrijkschen afgezant te Léoben, toen hem die erkenning als gunstbewijs werd toegezegd? “De Fransche republiek is als de zon, blind wie haar niet ziet!” zeî hij, zoo als hij het zeggen kon.’

‘Gelukkige Burger Renard!’ was het, andwoord, terwijl de sprekende hem van hoofd tot voeten met een blik van minachting mat. ‘Als de vrede wordt geteekend geeft ge ons eenfête champêtre, hè? De vrede is u toch wat waard; hij drukt het zegel op uw koopkontrakten. Ge zijt toch een gunsteling der fortuin! De oorlog maakte den paardenkooper rijk, de vrede doet het den grondbezitter. Goede Renard!

voor hoevele kreupele paarden hebt ge de landgoederen van den Graaf de Valmy gekocht?’

‘Mille tonnerres!’ barste de halfgetemde Jakobijn uit. ‘Vervloekte aristokraten!’

Aller blikken vestigden zich op hem; niemant begreep zijne woede, die door niets gebillijkt werd en volgens ieders gevoelen nooit gewettigd kón worden op deze plaats.

Renard was rood, maar thands meer van schaamte dan van toorn. Hij volgde het voorbeeld zijner vijanden en verborg zich in de groep, die zich in het midden van het vertrek telkens verbreedde.

(22)

‘Weet ge wat bij Laveillère is gebeurd?’ fluisterde een der omstanders. De vraag scheen belangrijk, want allen sloten zich dichter aaneen. Er volgde een verhaal - het was een bladzijde uit dechronique scandaleuse van Barras.

Talleyrand luisterde met beide ooren naar verschillende zijden. Hij had het paar op den divan niet uit het oog verloren, en nu hij weder ter sluik derwaards zijn blik wendde, ontmoette hij dien van Germaine en Constant.

Het was hem duidelijk dat zij over hem spraken. Bedaard deed hij een schrede nader en knoopte een gesprek aan met een paar burgers, die het dichtst bij den divan en tevens op de grens van den cirkel stonden, waarbinnen de voornaamste groep in den salon zich bewoog. Daar kon hij, sprekende met den eene, ter rechter Constant en Germaine, ter linker de verhalen der jonge lieden, waarin hij mede belang stelde, verstaan.

‘Zou eerzucht zijn prikkel zijn?’ hoorde hij Germaine zeggen. ‘Maar hij was immer te traag, te veel hunkerend naar rust en gemak, om dien prikkel te kennen....

‘En ik geloof toch dat hij het is,’ hernam Constant. ‘Met zijn temperament mag hij alles hopen, alles verwachten. Hij is traag, gezet op gemak, omdat hij niet vlug behoeft, ja zelfs niet behoort te zijn: hij holt de fortuin niet na, maar hij wacht haar geduldig af; zij komt, zij komt zeker, dat weet hij.’

‘Maar geen hoogmoed is in hem, geen verlangen om iets te zijn; weelde is voor hem behoefte, grootheid niet. Hoe klein ik hem immer heette, zoo vaak hij naast mij neder zat!’

‘Dat is hij naast Bonaparte ook,’ fluisterde Constant, ‘en dat zal hij naast ieder zijn, die hem een voertuig kan zijn ter verheffing; want ik herhaal het, hij behoeft een voertuig, een middel dat hem vooruitstuwt. En als hij 't gevonden heeft en gebruikt, dan verlaat hij 't en schopt het weg met den voet. Hij verlaat u voor Bonaparte, en dezen weder voor.... de toekomst houdt dien naam verborgen.

Verwijder hem van u, Germaine; hij is ge-

H.J. Schimmel,Romantische werken. Deel 1: Bonaparte en zijn tijd, De eerste dag eens nieuwen levens, Sproken en vertellingen, Een Haagsche joffer

(23)

vaarlijk en het gevaarlijkst wanneer hij dankbaar moet zijn....’

Het was niet duister over wien men sprak.

‘De wesp knaagt aan de fijnste vrucht,’ sprak Talleyrand luid, het hoofd links wendende.

Het was als of hij Barras, die daar door het slijk werd gesleurd, verdedigen wilde met dat woord. Het werd echter ook rechts van hem door Germaine en Constant gehoord, en ook daar kon het zijn toepassing vinden. Er was een oogenblik van stilte aan beiden zijden. Talleyrand zag als verrast de groep aan zijne linkerhand aan, en richtte toen zijn onderzoekende blikken, waarmeê hij een halven cirkel beschreef, om zich heen. Naauw was hij ter helfte gekomen, of een naauw merkbaar rood kleurde zijne anders bleeke wangen. De zoo negatieve uitdrukking van zijn gelaat verdween en maakte plaats voor een schijn van wrevel. Zijn voorhoofd werd gefronsd, maar ook slechts een oogenblik; spoedig keerde alles tot de vroegere kalmte terug. De oorzaak zijner kortstondige aandoening moest de bezoeker zijn, die ter rechterzijde van den divan, zoo diep mogelijk in den hoek van den salon geschoven, achter de tafel had plaats genomen, waar hij bezig scheen eenige vlugschriften te doorbladeren. Het sombere van dit gelaat stuitte bij den eersten aanblik, al waart ge ook gereed dit toe te schrijven aan de magerte, die aan het geheel iets beenings, iets hoekigs en hards gaf en te meer in het oog viel bij de ongewone lengte van het lichaam.

De oogen waren thands nedergeslagen; hadt ge ze kunnen waarnemen, het had u in den ongunstigen dunk, dien ge van den geheelen persoon hadt opgevat, versterkt, want gluipend blikten zij van onder de zware oogleden en borstelige wenkbraauwen. Het puriteinsche van het geheel werd nog verhoogd door het nedergestreken hoofdhair, dat hem halverwege het voorhoofd kwam. Bij het zien van die lange magere vingeren, wier toppen zich om de punten der bladzijden kromden, bekroop u de gedachte aan de klauwen van een gier, zich uitrekkende naar zijn buit.

Het was Fouché....1).

Talleyrand begreep terstond met welk doel deze hier aanwezig was. Zijn toestand werd er te neteliger door. Zijn scherpe blik had de ster van Bonaparte zien opgaan.

Hij voorzag, dat deze de revolutie aan zich zou willen onderwerpen; daarom had hij de vriendschap des generaals gezocht en verkregen. Maar nóg was het uur der overwinning niet geslagen. HetDirectoire was schijnbaar vaster dan ooit gezeteld.

Hij mocht dus de oude betrekking niet voor de nieuwe in de waagschaal stellen;

zelfs gold gene op dit oogenblik meer dan deze. Hij had daarom met beide partijen geheuld en het was hem meesterlijk tot dusverre gelukt. Nu zat Fouché daar, in wiens ziel hij had gelezen, dien hij gezworen had zich tot vriend te zullen maken, omdat hij hem noodig had, maar op dit oogenblik nog niet in zijn strikken kon lokken, Fouché, de vertrouweling van Barras sinds weinige dagen, en op dit uur, op deze plaats, wellicht diens spion.

Snel ging hij in zich-zelven na wat door hem tot dusverre was gesproken, en niet éen woord kon hem gevaarlijk zijn.

1) Hij was vroeger de dienaar geweest van Robespierre, en met Collot d'Herbois, de beul van Lyon. Men had hem een dweeper geloofd - hij was slechts een hoveling. Hij was van nature beter c h a r a c t e r - s p i e l e r dan ambtshalve Collot d'Herbois; hij speelde de rol van Brutus met de ziel van een Sejanus. Merkwaardig zijn de woorden door een bevoegd rechter in het Memorial de St. Helêne geschreven: ‘Fouché était le Talleyrand des clubs et Talleyrand le Fouché des salons. L'intrigue était aussi nécessaire à Fouché que la nourriture; il intriguait en tout temps, en tous lieux, de toutes maniêres et avec tous.’ ‘Toujours dans les souliers de tout le monde,’ zei Napoleon, zoo vaak hij van hem sprak.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En je moeder Frits, heeft j a gezegd, en we zijn voor God en de menschen man en vrouw geworden. Maar weetje, m i j n werd ze, om me te leeren naar hooger dan naar de dingen dezer

Adelgonde sprak niet, maar sloeg hare oogen naar beneden; de stem des jongmans had, wel verre van haar te kwetsen, de fijnste snaar harer ziel doen trillen; een ongekend

Wel had de vrouw des huizes die, sedert haar echtvriend zijn kamer hield, het roer van staat geheel in handen had, aan Laura gezegd, dat de woorden van haar en van Henri geen

Ja, 't was een zeer eenvoudig maal; tante maakte er schichtig haar excuus over; maar, nadat Anna haar dankbaarheid betuigd had, werd die schichtigheid bijna angstverwekkend toen

Neen, Emma weet het niet hoe haar smeekend oog, der oudere vriendin steeds voor den geest stond, wanneer zij zichzelve zoo dikwijls beheerschte, en h e m niet vergunde te lezen in

Toen de dokter straks de dames heeft vaarwel gezegd, en zijn woning naderde, toen bestond er bij hem geen twijfel meer: Jacoba heeft dien jongeling liefgehad, en zijn nagedachtenis

- Stil, dat is voor hem zulk een groot geluk niet. Hij durft het niet uitspreken; men zou het verkeerd kunnen uitleggen; maar, sinds dat goede huwelijk, zoo geheel naar aller zin,

‘Geëerd publiek! Mijne heeren en dames! Door een schromelijk ongeval op onze reis aan den eersten komiek Van Deene overkomen, zoo hebben wij, voor dezen avond een andere