• No results found

Meije 211 Zegveld Gemeente Woerden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Meije 211 Zegveld Gemeente Woerden"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

wijzigingsplan

Meije 211 Zegveld

Gemeente Woerden

(2)

2

Planstatus: ontwerp

Plan identificatie: NL.IMRO.0632.WPMeije211-bOW1

Datum: 2019-10-28

Contactpersoon Buro SRO: T.J. Oostrom | H.J.M. van Arendonk Kenmerk Buro SRO: SR190123

Opdrachtgever: Mevr. Van Arnhem

Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl

BTW nummer: NL8187.16.071.B01

KvK nummer: 30232281

Rabobank rekeningnummer: NL44.RABO.0142.1540.24 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht

(3)

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 4

1.1 Aanleiding ... 4

1.2 Ligging plangebied ... 4

1.3 Geldend bestemmingsplan ... 5

1.4 Leeswijzer ... 6

2 Het initiatief ... 7

2.1 Huidige situatie ... 7

2.2 Planbeschrijving ... 9

3 Beleid ... 10

3.1 Nationaal beleid ... 10

3.2 Provinciaal beleid ... 11

3.3 Gemeentelijk beleid ... 12

3.4 Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid ... 13

4 Milieu- & omgevingsaspecten ... 15

4.1 Milieueffectrapportage ... 15

4.2 Bodem ... 16

4.3 Waterhuishouding ... 16

4.4 Geluid ... 17

4.5 Luchtkwaliteit ... 18

4.6 Externe veiligheid ... 19

4.7 Milieuzonering ... 20

4.8 Geur ... 21

4.9 Archeologie ... 22

4.10 Ecologie ... 23

4.11 Verkeer en parkeren ... 24

5 Juridische planbeschrijving ... 25

6 Economische uitvoerbaarheid ... 26

7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ... 27

7.1 Participatie ... 27

7.2 Overleg ... 27

7.3 Procedure ... 27

(4)

4

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens het perceel van 'De Meijetuin', aan de Meije 211, in gebruik te nemen als woonperceel. Het betreffende perceel heeft in het geldende bestemmingsplan 'Herziening 1 Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' (2012) de bestemming 'Horeca'. Dit bestemmingsplan biedt in artikel 13 de mogelijkheid de bestemming 'Horeca' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Hierbij wordt het voorste deel van het hoofdgebouw aangeduid als ‘woning’. Dit wordt mogelijk gemaakt door middel van voorliggend wijzigingsplan, dat voldoet aan de voorwaarden die aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid worden gesteld..

Daarnaast is het voornemen om een extra woning te realiseren in het achterste deel van het bestaande hoofdgebouw. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid in het geldende bestemmingsplan, om een extra wooneenheid toe te staan in een cultuurhistorisch waardevol gebouw. Dit is echter geen onderdeel van het voorliggende wijzigingsplan en zal onderdeel zijn van een separate aanvraag.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Meije 211, 2 km ten noorden van de kern Zegveld in de gemeente Woerden. De locatie valt onder de kadastrale gemeente Zegveld, sectie F, perceelnummers 32 en 250 en heeft een oppervlakte van 4.395 m². Het plangebied bevindt zich aan een bebouwingslint tussen verschillende landerijen. Aan de overkant van de weg de Meije ligt de veenrivier de Meije.

Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en globale begrenzing van het plangebied.

Globale ligging plangebied (witte cirkel, bron: Google Earth)

(5)

5

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 1'. Dit bestemmingsplan is op 26 april 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied is wit omkaderd)

De gronden hebben de bestemming 'Horeca', waarbij een aan de bebouwing aansluitend gedeelte van het perceel is aangeduid als 'terras'. Het gehele hoofdgebouw heeft de specifieke bouwaanduiding 'karakteristiek hoofdgebouw'. Ter plaatse van die aanduiding is een theesalon/lunchroom toegestaan. Het voorste gedeelte van het hoofdgebouw is voorzien van de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.

(6)

6

Daarnaast heeft het gehele perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de gebiedsaanduiding 'vrijkomende agrarische bebouwing'.

In het vigerende bestemmingplan is in artikel 13 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het herbestemmen van gronden met de bestemming 'horeca' bij de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten. In toelichting paragraaf 3.4 wordt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid besproken.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de toekomstige omstandigheden. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven, en wordt het wijzigingsplan tevens getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. Hoofdstuk 4 omvat de uitvoeringsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

(7)

7

2 Het initiatief

2.1 Huidige situatie

De bebouwing in het plangebied betreft een karakteristiek voormalig agrarisch gebouw, met verspreid over het terrein nog enkele bijgebouwen, waaronder een voormalige hooiberg. Op het perceel is verder veel groen en een vijver aanwezig. Het perceel is in gebruik voor theetuin/lunchroom De Meijetuin. Ten behoeve van De Meijetuin is aan de straatzijde een royale parkeergelegenheid aangelegd.

Het perceel is landelijk gelegen aan de weg Meije en aan de gelijknamige veenrivier die hier ook de grens vormt tussen de provincies Utrecht en Zuid-Holland. De Meijetuin heeft ook een eigen aanlegsteiger aan de veenrivier.

Navolgende foto's geven een impressie van het plangebied.

Zicht op de woningen vanaf de Meije (bron: funda.nl)

(8)

8

Zicht op de achtertuin (bron: funda.nl)

De omgeving van het plangebied betreft een fraai, open landschap met een kenmerkende strokenverkaveling en watergangen. De weg Meije is een kronkelige, smalle, landelijke route, met een snelheidsregime van 60 km per uur, tussen Zwammerdam en Achtienhoven/Woerdense Verlaat.

Aan dit lint bevinden zich met name boerderijen en woningen.

De Meije ten hoogte van plangebied (bron: Google Streetview)

(9)

9

2.2 Planbeschrijving

Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de herbestemming van de gronden met 'Horeca' naar 'Wonen' ter plaatse van het plangebied aan de Meije 211. De bestaande karakteristieke bebouwing wordt gehandhaafd, waarbij het voorste deel van het bestaande hoofdgebouw aangeduid wordt als ‘woning’.

De terreininrichting wordt enigszins aangepast, maar de fraaie tuinaanleg wordt behouden en versterkt. Er zal in ieder geval een ruime parkeergelegenheid op het eigen terrein in stand worden gehouden.

(10)

10

3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Planspecifiek

De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.

Planspecifiek

Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied en de directe omgeving.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

(11)

11

3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Stedelijke ontwikkeling

Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit een van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442 (Wierden)) blijkt dat een ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als stedelijke ontwikkeling aangemerkt te kunnen worden. Wanneer een ontwikkeling voorziet in één van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m² of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m², kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Het voorgenomen plan betreft slechts het wijzigen van de bestemming waarbij geen woningen worden toegevoegd en wordt derhalve niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt.

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2018, herijking 2016 (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, herijking 2016 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.

Planspecifiek

Dit plan voorziet slechts in een wijziging van de bestemming, waarbij de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning in gebruik genomen wordt. Om deze reden wordt geen strijdigheid met de PRS verwacht.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, herijking 2016 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

(12)

12

De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.

Planspecifiek

Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijke besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Dit plan maakt geen nieuwe stedelijke functies mogelijk omdat het een stedelijke functie (horeca) wijzigt naar een andere stedelijke functie (wonen). Hiermee behoeven de wijzigingsartikelen van de PRV niet behandeld te worden.

Verder is het plangebied wel gelegen binnen verschillende thema's van de PRV. Deze worden hieronder behandeld.

artikel 1.7 cultuurhistorische hoofdstructuur

Het plangebied is gelegen binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS). Van de cultuurhistorische kaartlagen is het plangebied alleen gelegen binnen het agrarisch cultuurlandschap van het gebied Kockengen-Kamerik-Zegveld. Dit gebied is een typisch twaalfde-eeuws cope-ontginningslandschap dat nog behoorlijk intact is. Het is een schoolvoorbeeld van onder centrale regie uitgevoerde, zeer regelmatige cope- ontginning en vormt (met het in Zuid-Holland doorlopende deel) het grootste aaneengesloten complex daarvan in Nederland. Het betreft een binnen Europa unieke veenontginning, met vaste dieptematen, een regelmatig patroon van (veelal verbrede) sloten en een ritme van (dwars)kaden en boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Zowel enkelzijdige als dubbelzijdige linten komen voor, met een veelal half open karakter. Zegveld kenmerkt zich door de waaiervormige verkaveling. Met voorliggend wijzigingsplan blijft de halfopen lintstructuur van het plangebied behouden; het plan is niet in strijd met de CHS.

artikel 1.8 landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap 'Groene Hart'. Voor het landschap 'Groene Hart wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

1. openheid;

2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);

3. landschappelijke diversiteit;

4. rust & stilte.

Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden.

Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. We vragen dus zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek te concentreren in de 'zones'. Onderhavig plan maakt slechts de wijziging van bestemming mogelijk van een perceel dat bestemd is voor horeca. Het plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten.

Doordat het plan geen nieuwe verstedelijking toestaat en geen inbreuk maakt op de bepalingen van artikel 1.7 en 1.8, is voorliggend plan in lijn met de PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijke structuurvisie Woerden 2009 - 2030

In 2008 heeft de gemeenteraad de toekomstvisie Woerden 2022 vastgesteld. In dit document is de koers voor de brede toekomstige ontwikkeling van Woerden bepaald. Beschreven staat welke functies en programma’s een plek moeten krijgen in Woerden. In 2009 is de structuurvisie Woerden vastgesteld. In de

(13)

13

Ruimtelijke Structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling van de toekomstvisie gegeven en wordt de vraag beantwoord om hoeveel programma’s het gaat, waar en op welke manier hier in de gemeente ruimte voor is. De Ruimtelijke Structuurvisie biedt daarmee een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2030. Voor de periode tot 2015 gebeurt dat concreter dan voor de periode daarna.

Op 28 maart 2013 heeft de raad van de gemeente Woerden de wijziging van de structuurvisie vastgesteld.

In de Structuurvisie 2013 is voor Zegveld aangegeven dat Zegveld een kleinschalig agrarisch georiënteerd dorp blijft in het veenweidegebied. De ontwikkelingen die plaatsvinden binnen Zegveld zijn gericht op de eigen kern en kleinschalig van karakter. Gestreefd wordt naar het in stand houden van het huidige voorzieningenniveau. Hiervoor wordt ruimte geboden aan beperkte woningbouw voor verschillende doelgroepen aan de randen van het dorp om de eigen groei op te kunnen vangen. Met deze bijstelling van de Structuurvisie 2009 in 2013 heeft de gemeente Woerden voor het gebied rondom Zegveld een eerste aanzet gegeven op haar visie voor de Kernrandzone. Middels de Visie Zuidzijde Zegveld is vervolgens een concrete invulling gegeven aan de kernrandzone.

In de herziening van de structuurvisie is de uitbreiding aan de noordzijde (Broeksloot) geschrapt. Een nieuw toe te voegen ontwikkeling aan de zuidoostzijde van het dorp is het project Hoofdweg/Milandweg. Samen met het projectgebied Zegveld zuidwest wordt een totaalvisie opgesteld voor de dorpsranden aan de zuidzijde van Zegveld. In deze totaalvisie wordt een raamwerk voor toekomstige bouwlocaties gecombineerd met veel aandacht voor de kwaliteit van de dorpsrand. Dit project is tevens een pilot voor de aanpak van andere dorpsranden in de gemeente Woerden. De spelregels uit de structuurvisie, zoals het wateraangepast bouwen, de groene zoom om het dorp en het dorpse karakter zijn hierop van toepassing.

Planspecifiek

Het plangebied is niet gelegen in een in de structuurvisie genoemd ontwikkelingsgebied. Wel ligt het binnen een zogenaamde 'groene zoom'. In groene zomen worden dorpen op een vanzelfsprekende manier in het landschap opgenomen. Hierbij hoort ook het creëren van de mogelijkheid voor het maken van een ommetje rond het dorp en het toevoegen van recreatief- en gebruiksgroen. De groene zoom kan ook ruimte bieden aan bijzondere woonmilieus als korte stukjes lintbebouwing en landgoederen. Hiervan is sprake bij het onderhavige plan: het gaat om een bijzonder woonmilieu binnen lintbebouwing en landgoederen. Het plan is in lijn met de ruimtelijke structuurvisie Woerden.

3.4 Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid

In artikel 13 van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 1' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid zijn burgemeester en wethouders gronden als bedoeld in artikel 3 ('Horeca') en binnen een bestemmingsvlak met de aanduiding 'vrijkomende agrarische bebouwing' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.

Daarbij zijn de volgende voorwaarden geformuleerd, dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijkomende agrarische bebouwing' geen bedrijf meer is gevestigd.

Ter plaatse is geen agrarisch bedrijf meer gevestigd;

2. de naburige agrarische bedrijven daardoor niet extra belemmerd worden. Dit komt nader aan bod in toelichting hoofdstuk 4, waarbij geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn vanuit de diverse milieu- en omgevingsaspecten;

3. ter plaatse van en aansluitend aan de bestaande bedrijfswoning worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende bestemmingsvlak aangewezen als 'Wonen' als bedoeld in artikel 6. De bebouwing en het bijbehorende perceel worden voorzien van de bestemming 'Wonen';

4. het bepaalde in artikel 6 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing, waarbij de voormalige bedrijfswoning als 'Wonen' zal worden aangeduid. Dit wordt als zodanig geregeld in het voorliggende wijzigingsplan;

(14)

14

5. het aantal woningen en wooneenheden binnen elk bestemmingsvlak mag niet worden vergroot. In het onderhavige wijzigingsplan wordt uitgegaan van één (bestaande) woning.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook door middel van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen.

(15)

15

4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

a. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;

b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;

c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;

d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

• door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;

• het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;

• de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

Planspecifiek

Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

(16)

16

De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. De wijziging van de bestemming 'Horeca' in 'Wonen' betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden nauwelijks toe, omdat de gronden er reeds een (bedrijfs)woning is toegestaan. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.

Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Planspecifiek

In de huidige situatie is op de locatie een bedrijfswoning toegestaan, wat betekent dat er met de wijziging naar de bestemming 'Wonen' geen gevoeligere functie mogelijk wordt gemaakt. Daarbij zijn er ook geen aanwijzingen dat de bodem niet geschikt zou zijn voor het beoogde gebruik. Bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

4.3 Waterhuishouding

De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

(17)

17

• vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.

• schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet slechts in een bestemmingswijziging, waarbij de bestaande bebouwing het uitgangspunt blijft. Dit heeft geen gevolgen voor de verhardingsbalans en het water in het plangebied.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden onder andere woningen beschermd, aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met onderhavig wijzigingsplan wordt beoogd een bedrijfswoning om te zetten in een burgerwoning. Een bedrijfswoning is eveneens een geluidgevoelige bestemming volgens de Wet geluidhinder. Er is dus geen sprake van het realiseren van een nieuwe geluidgevoelige bestemming. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is desondanks toch gekeken naar de geluidbelasting.

Op onderstaande afbeelding is te zien dat de geluidbelasting op de locatie ruim onder de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder ligt. Voor het aspect geluid is daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat.

(18)

18

Geluidbelasting verkeer Meije (bron: Geoloket ODRU)

Wat betreft het aspect geluid is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur

‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.

Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

(19)

19

Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5.

De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’

bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.

Planspecifiek

Met de voorgenomen wijziging krijgt het plangebied de bestemming 'Wonen'. De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.

Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied.

Uit de Atlas blijkt dat ter plaatse de achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied respectievelijk 17,39 μg/m³ PM10, 10,40 μg/m³ PM2,5 en 14,75 μg/m³ NO2 bedragen. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden en wordt voldaan aan de door de WHO (wereldgezondheidsorganisatie) en GGD bepaalde advieswaarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.6 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

• risicovolle (Bevi-)inrichtingen;

• vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;

• vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren,

(20)

20

winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5- contour.

Planspecifiek

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (zwarte cirkel)

In de omgeving zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan.

4.7 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.

Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de

(21)

21

minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

• het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;

• het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint Meije en kan, gezien de mix van functies, worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd.

Navolgende tabel toont een overzicht van de dichtstbijzijnde bedrijven:

Adres, bedrijf Milieucategorie Afstand Richtafstand gemengd

gebied

Meije 213, opslag 2 100 10

Meije 215, reparatie gebruiksgoederen

2 140 10

Er wordt voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van omliggende bedrijven.

Daarnaast is aan Meije 207 een veehouderij gelegen, waarvoor het aspect geur maatgevend is. Dit komt aan bod in toelichting paragraaf 4.8.

4.8 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Hierin wordt bepaald wat geuroverlast vanwege dierenverblijven van veehouderijen is en in hoeverre sprake mag zijn van geuroverlast bij geurgevoelige objecten als woningen.

Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder van veehouderijen tot gevoelige objecten als woningen de volgende vragen te worden beantwoord:

• Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?

• Worden omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun belangen geschaad?

Op grond van de Wgv dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkrundvee wordt gehouden en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom een afstand van 50 m te worden aangehouden. Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen (of buiten) de bebouwde kom ligt, maakt niet uit.

Verordening lokaal geurbeleid veehouderijen landelijk gebied Woerden

De gemeente Woerden beschikt over eigen geurbeleid in het landelijk gebied. Hierin wordt ook de voornoemde afstand van 50 meter aangehouden. Echter, wanneer de inrichting over meer dan 200 stuks melkrundvee (exclusief bijbehorend jongvee) beschikt dient de afstand tussen het dichtstbijzijnde emissiepunt van een nieuw of aangebouwd dierenverblijf en een geurgevoelig object ten minste 100 meter te bedragen.

(22)

22 Planspecifiek

Relevant in dit kader is dat voorliggend bestemmingsplan het voortzetten van de bewoning van de bestaande woning op het perceel betreft. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuw geurgevoelig object zijn de (agrarische) bedrijven in de nabije omgeving nader bekeken. Ten westen van het plangebied, aan Meije 207, is een veehouderij gevestigd. De richtafstand van een dierenverblijf (emissiepunt) van een melkveehouderij ten opzichte van een geurgevoelig object betreft 50 meter voor het aspect geur. Daarnaast is het mogelijk dat het bedrijf over meer dan 200 stuks melkrundvee beschikt. In dat geval geldt een richtafstand van 100 meter. Het dichtstbijzijnde dierenverblijf van Meije 207 ligt op een afstand van circa 110 meter ten opzichte van de woning. Derhalve kan gesteld worden dat voldaan wordt aan de verordening en de Wgv, de nieuwe woning de bestaande bedrijfsvoeringen van de melkveehouderij niet beperkt en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet 1988 is hierin opgegaan.

Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.

De gemeente Woerden beschikt over eigen archeologiebeleid. Dit is opgenomen in het rapport 'Archeologische beleidskaart gemeente Woerden' (2010). De gemeente Woerden heeft een rijke archeologische traditie die het gevolg is van de aanwezigheid van het Romeinse castellum Laurium in de binnenstad. Al voor de implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving (Wet op de archeologische monumentenzorg 2007) kon Woerden dan ook bogen op een schat aan ervaring met de integratie van archeologie in beslissingen omtrent de inrichting van de (binnenstads)ruimte.

Planspecifiek

Het plangebied wordt in het archeologisch beleid van de gemeente Woerden aangemerkt als een gebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingskaart is op onderstaande afbeelding weergegeven.

(23)

23

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart (plangebied rood omcirkeld)

Dit plan voorziet slechts in een bestemmingswijziging. Hiermee zijn geen grondroeringen gemoeid, waarmee archeologische waarden niet in het geding komen. Archeologisch onderzoek is niet benodigd.

4.10 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Onderhavig plan brengt verder geen ruimtelijke ingrepen met zich mee; het plan heeft geen directe invloed op de flora en fauna in het gebied. Onderzoek is niet verplicht.

De wijziging van ‘Horeca’ (theetuin/lunchroom met bedrijfswoning) naar ‘Wonen’ (burgerwoning) leidt tot een afname van verkeersbewegingen en daarmee mogelijk ook tot een afname van stikstofdepositie op het zeer nabijgelegen Natura 2000-gebied. Dus ook vanuit het aspect stikstofdepositie zijn geen belemmeringen te verwachten.

(24)

24

4.11 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.

4.11.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.

Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.

Planspecifiek

De verkeersstromen zullen door onderhavig wijzigingsplan niet toenemen. Doordat er geen bezoekers van het theehuis meer naar het plangebied rijden nemen de verkeersstromen af. Dit leidt tot de conclusie dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor onderhavig wijzigingsplan.

4.11.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.

De gemeente Woerden heeft het parkeren geregeld via een parapluherziening 'Parkeernormen' (vastgesteld op 24 mei 2017), waarin verwezen wordt naar de 'Nota parkeernormen gemeente Woerden' (vastgesteld op 2 september 2014) en diens rechtsopvolger(s).

Planspecifiek

Op basis van de Nota parkeernormen moet uitgegaan worden van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Het benodigde parkeren wordt geheel op eigen terrein opgevangen, waarbij gebruik gemaakt wordt van het parkeerterrein dat aangelegd is ten behoeve van De Meijetuin. Overigens zijn voor de bestemming 'Wonen' beduidend minder parkeerplaatsen nodig dan voor de bestemming 'Horeca'. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.

(25)

25

5 Juridische planbeschrijving

Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 1'. Hierbij zijn ook de regels van de 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden' van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan.

Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, zoals de bestemmingsbepalingen en de aanduidingsregels, ook voor het voorliggende wijzigingsplan gelden. Voor de uitleg van deze planregels en aanduidingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 1'.

Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Hierbij is de functieaanduiding 'wonen' aangebracht ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning (het voorste deel van het hoofdgebouw). Verder wordt de 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek hoofdgebouw' overgenomen op het gehele hoofdgebouw. Hierop zijn de regels van artikel 6 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 1' van toepassing. Tevens blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing.

(26)

26

6 Economische uitvoerbaarheid

De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Daarbij heeft het uitvoeren van het project geen financiële gevolgen voor de gemeente. Het ruimtelijke plan is hierdoor economisch uitvoerbaar.

(27)

27

7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

Initiatiefnemers hebben de plannen besproken met de beide buren. Zij kunnen zich prima vinden in het initiatief.

7.2 Overleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het wijzigingsplan gestuurd naar de relevante overlegpartners, zijnde de provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de gemeente Nieuwkoop. De vooroverlegreacties staan hieronder weergegeven, met de gemeentelijke reactie daar op in cursief.

1. Provincie Utrecht

Geeft aan geen opmerkingen te hebben op het voorontwerp-wijzigingsplan.

Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.

2. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

HDSR wijst erop dat, ondanks dat het slechts om een functiewijziging gaat, de verbeelding (en dus ook de regels) niet helemaal compleet zijn. In de rechterbovenhoek van het plangebied valt een smalle strook op de waterstaatswerkzone van de regionale kering die over de Meije loopt. Deze is nu niet opgenomen in de verbeelding.

Het gaat bij onderhavig plan om een wijzigingsplan. Dit betekent dat het geldende bestemmingsplan slechts gewijzigd kan worden op de plandelen die opgenomen zijn in de wijzigingsbevoegdheid. Aangezien de waterstaatswerkzone geen onderdeel uitmaakt van het geldende bestemmingsplan en de wijzigingsbevoegdheid kan het geen onderdeel uitmaken van onderhavig wijzigingsplan.

3. Gemeente Nieuwkoop

Geeft aan geen ruimtelijke bezwaren te hebben tegen onderhavig voorontwerp wijzigingsplan.

Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.

7.3 Procedure

Het ontwerpwijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er voor belanghebbenden de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. De zienwijzen worden t.z.t. in deze paragraaf of in een bijlage weergegeven en voorzien van een reactie.

Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onder vervanging van de punt aan het einde van artikel 7, tweede lid, onderdeel f, door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:a. leden van

In dit register worden de wilsverklaringen omtrent orgaandonatie geregistreerd (artikel 10, tweede lid, van de Wod) of wordt - na inwerkingtreding van de nieuwe donorwet

De voorliggende wijziging van de Regeling BRP valt uiteen in vier (hoofd)onderdelen: (1) de aanwijzing van bestuursorganen bedoeld in artikel 2.37b, eerste lid, van de Wet BRP,

In artikel 146 wordt de zinsnede “Indien de Nederlandsche Bank ten aanzien van een bank of elektronischgeldinstelling een besluit heeft genomen dat overeenkomt met een besluit

Voor zover een verzoek betrekking heeft op documenten die naar hun aard primair bestemd zijn voor intern beraad en die voor het overige slechts informatie bevatten die in andere

De kerndoelen ter voorbereiding op dagbesteding zijn erop gericht dat leerlingen hun competenties voor de praktijk van hun dagelijkse activiteiten optimaal kunnen

Indien de schuldbemiddeling niet heeft geleid tot totstandkoming van een overeenkomst tot schuldregeling met alle bekende schuldeisers, mag geen vergoeding worden bedongen,

In de tabel wordt onder Wet op het financieel toezicht, Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, “3:74a, eerste, tweede en vierde lid” vervangen door:.. 3:74a,