• No results found

Een onderzoek naar de actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen en zijn waardering bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen na wijzigingen in de fiscale wet- en regelgeving.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen en zijn waardering bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen na wijzigingen in de fiscale wet- en regelgeving."

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Was de invloed van de aanpassing van de

verliesverrekeningstermijn op actieve belastinglatenties

uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen onder

IFRS significant?

Een onderzoek naar de actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen en zijn waardering bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen na wijzigingen in de fiscale wet- en regelgeving.

Master Thesis Accountancy - EBM869A20

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit economie en bedrijfskunde 20 juli 2014 Laurens Jansma Studentennummer: S2412055 Hooiweg 99 9203 GL Drachten Tel.: 06-519.260.52 0512-77.90.07 e-mail: LJansma@gmail.com Scriptiebegeleider: drs. D.J.J. Heslinga

(2)

SAMENVATTING

Deze scriptie onderzoekt de invloed van de aanpassing van de verliesverrekeningstermijn voor voorwaarts te verrekenen verliezen op de geactiveerde verliezen voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die onder International Financial Reporting Standards rapporteren. Op basis van statistische analyses zijn de geactiveerde verliezen in kaart gebracht voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen van 2004 tot en met 2010 en voor Europese beursgenoteerde ondernemingen van 2004 tot en met 2006. Hoewel de stijging en daling voor de eerste jaren voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen naar verwachting was, zijn de resultaten niet significant te noemen. De verplichte invoering van IFRS per 2005 heeft niet tot een significante toename geleidt voor de geactiveerde verliezen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. De invoering van een gelimiteerd voorwaarts verliesverrekeningstermijn heeft niet tot een significante afname geleidt voor de geactiveerde verliezen van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. De wijziging in de fiscale wetgeving heeft dus niet tot een significante aanpassing geleidt in de jaarrekeningen.

[Trefwoorden: actieve belastinglatentie, voorwaarts te verrekenen verliezen, IFRS, verliesverrekeningstermijn]

(3)

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING ...1

LIJST VAN AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN ...4

HOOFDSTUK 1: INLEIDING...5

1.1 Aanleiding onderzoek ...5

1.2 Onderzoeksdoelstelling en relevante onderzoeksvragen ...6

1.3 Reikwijdte en methodiek ...7 1.4 Hoofdstukindeling ...7 HOOFDSTUK 2: THEORIE ...8 2.1. Agency theorie ...8 2.2. Vennootschapsbelasting ...9 2.2.1. Ontstaan vennootschapsbelasting ...9 2.2.2. Latente belastingen ...9 2.2.3. Gelimiteerde verliesverrekeningstermijn ... 13

2.3. Effecten voor jaarrekening ... 13

2.4 Eerder verricht onderzoek ... 14

2.5. Van theorie naar hypothesen ... 16

HOOFDSTUK 3: ONDERZOEKSMETHODOLOGIE ... 18 3.1. Onderzoeksopzet ... 18 3.2. Steekproef ... 20 3.3. Controlevariabele ... 21 3.4. Onderzoeksmodel en verwachtingen ... 22 HOOFDSTUK 4: ONDERZOEKSRESULTATEN ... 25 4.1. Nederlandse Bedrijven ... 25

4.1.1. Steekproef Nederlandse Bedrijven... 25

4.1.2. Onderzoeksresultaten Nederlandse Bedrijven ... 26

4.2. Europese Bedrijven ... 27

4.2.1. Steekproef Europese Bedrijven ... 27

4.2.2. Onderzoeksresultaten Europese Bedrijven ... 29

4.3. Vergelijking Resultaten ... 30

4.4. Statistische toets ... 32

4.4.1. Hypothese 1 ... 32

4.4.2. Hypothese 2 ... 33

(4)

5.1. Conclusie ... 36

5.2. Implicaties van het onderzoek ... 37

5.1. Vervolgonderzoek ... 38

REFERENTIES ... 39

LIJST MET TABELLEN, FIGUREN EN OVERZICHTEN ... 42

Bijlage 1 ... 43

(5)

LIJST VAN AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN

AB VVV = Actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaarts te ` verrekenen verliezen

BW = Burgerlijk Wetboek

IAS = International Accounting Standards

IFRS = International Financial Reporting Standards NGI = Niet genoeg informatie beschikbaar

NL GAAP = Nederlandse Generally Accepted Accounting Principles PGV = Percentage Geactiveerde Verliezen

SFAS = Statements of Financial Accounting Standards

Vpb = Vennootschapsbelasting

Earnings management = Openbaarmaking van management door doelgerichte interventie met betrekking tot de externe financiële verslaggeving, met het oog op enkele privé voordelen te behalen voor het bedrijf in plaats van puur bij te dragen aan de werking van het proces van de externe financiële verslaggeving (Schipper, 1989)

Tax Planning = Een vorm van fiscale planning, die onderdeel uitmaakt van de financiële planning

Valuation Allowance = Het niet geactiveerde gedeelte van de fiscale verliezen Verliesverdamping = Het expireren van fiscale verliezen die niet zijn geütiliseerd

(6)

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

In dit hoofdstuk wordt de hoofdvraag geïntroduceerd. In de aanleiding wordt een inleiding op het onderwerp en de relevantie van het onderzoek beschreven. Daaropvolgend wordt de onderzoeksdoelstelling inclusief de relevante onderzoeksvragen gegeven. Tot slot wordt de reikwijdte en de methodiek in het kort genoemd en de opbouw van het onderzoek uitgewerkt. 1.1 Aanleiding onderzoek

In de afgelopen tien jaar is er veel veranderd met betrekking tot de actieve belastinglatenties uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen (hierna: AB VVV). De jaarrekening van beursgenoteerde bedrijven binnen Nederland dient sinds 2005 volgens de IFRS opgesteld te zijn. De AB VVV dienen gewaardeerd te worden conform IAS 12. Ook is sinds 1 januari 2007 het termijn voor het voorwaarts verrekenen van verliezen verkort van ongelimiteerd naar negen jaar.

De hoofdvraag van dit onderzoek heeft tot doel een antwoord te vinden op de invloed van het aanpassen van de termijn voor de verliesverrekening. Op basis van onderzoek van Kampschoër (1996), waarin de zeer beperkte verliesverdamping in Nederland aan bod komt, kan worden verwacht dat het gemiddelde percentage geactiveerde AB VVV niet is aangepast door de aanpassing van de verliesverrekeningstermijn. Maar aangezien er bij “tax planning” is uitgegaan van een ongelimiteerde termijn voor voorwaartse verliesverrekening bij de overgang van IFRS, kan tevens worden verwacht dat het gemiddelde percentage geactiveerde AB VVV wel lager ligt in het jaar dat de fiscale wijziging bekend is gemaakt. Door het niet toepassen van discontering is er tevens een grotere kans op een significant verschil doordat het niet realiseerbaar achten van verrekenbare verliezen ver in de toekomst dezelfde waarde heeft als verrekenbare verliezen die niet realiseerbaar worden geacht over een jaar.

Beleggers zien het percentage geactiveerde fiscale verliezen onder andere als een indicator voor toekomstige (fiscale) winsten. (Kumar & Visvanathan, 2003) Een beter begrip van de AB VVV, de invloed van IFRS en het aanpassen van de verliesverrekeningstermijn op geactiveerde verliezen is daarom van belang voor de beleggers zodat zij een aanpassing van de geactiveerde verliezen niet onterecht associëren met een aanpassing van de winstgevendheid van een onderneming. Een beter begrip creëren van de post AB VVV is de maatschappelijke relevantie van dit onderzoek, waarbij de maatschappelijke bijdrage zich uit in een beter begrip van de post voor het maatschappelijk verkeer, waaruit de accountant zijn bestaansrecht ontleent. Hoewel wetenschappelijk onderzoek de informatieve waarde van AB VVV redelijk in kaart heeft gebracht, ontbreekt er onderzoek naar de invloed van de aanpassing van de fiscale regelgeving op de geactiveerde verliezen. Dit onderzoek tracht

(7)

daar een wetenschappelijk bijdrage aan te leveren door de invloed van de aanpassing van de verliesverrekeningstermijn op de post AB VVV onder IFRS in kaart te brengen.

1.2 Onderzoeksdoelstelling en relevante onderzoeksvragen

De onderzoeksdoelstelling heeft betrekking op de interpretatie van de post AB VVV door het maatschappelijk verkeer. De valuation allowance die de VVV aangeeft welke niet worden geactiveerd op de balans worden geassocieerd met relevante informatie omtrent toekomstige fiscale winsten. Een aanpassing van de valuation allowance kan door beleggers worden opgevat als nieuwe informatie van het management omtrent toekomstige winstgevendheid wat door middel van de jaarrekeningpost AB VVV en de valuation allowance wordt gecommuniceerd. Aanpassingen van de valuation allowance hebben niet alleen betrekking op aanpassingen van de verwachtingen omtrent toekomstige fiscale winsten, maar ook bijvoorbeeld op nieuwe fiscale regelgeving en aanpassing van het jaarrekeningrecht.

WAS DE INVLOED VAN DE AANPASSING VAN DE VERLIESVERREKENINGSTERMIJN OP ACTIEVE BELASTINGLATENTIES UIT HOOFDE VAN VOORWAARTS TE VERREKENEN VERLIEZEN ONDER IFRS SIGNIFICANT?

De bovenstaande hoofdvraag wordt beantwoord door deelvragen die duidelijk maken of er invloed is geweest van de nieuwe regelgeving omtrent de limitering van de verliesverrekeningstermijn. De resultaten van dit onderzoek, bij zowel een invloed of geen invloed, zijn relevant voor beleggers om in de toekomst, bij aanpassingen van de verliesverrekeningstermijn, de post actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen en zijn geactiveerde verliezen beter op waarde te kunnen schatten.

Aangezien er onder Nederlandse Generally Accepted Accounting Principles (hierna: NL GAAP) sprake was van het hanteren van het voorzichtigheidsbeginsel en veelal AB VVV niet werden opgenomen is het van belang om te kijken of het los laten van het voorzichtigheidsbeginsel onder IFRS daadwerkelijk invloed heeft gehad op de AB VVV. Indien blijkt dat dit wel degelijk invloed heeft gehad, is er een grotere kans op invloed van de aanpassing van de verliesverrekeningstermijn, omdat in die situatie fiscale verliezen die ver in de toekomst worden verrekend ook grotendeels zijn meegenomen onder IFRS. Op basis van hetgeen wat hierboven staat beschreven is de eerste deelvraag opgesteld: Heeft de invoering van IFRS geleid tot een lagere valuation allowance (hoger percentage erkend) in het boekjaar 2005 voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven?

De bekendmaking van het aanpassen van de verliesverrekeningstermijn heeft in 2006 plaatsgevonden met de wet Werken aan Winst. De vraag is of dit invloed heeft gehad op de waardering van de AB VVV en de tweede deelvraag die hierop antwoord tracht te

(8)

geven is de volgende: Heeft de bekendmaking van het invoeren van het nieuwe verliesverrekeningstermijn geleid tot een hogere valuation allowance (lager percentage erkend) in het boekjaar 2006 van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven?

1.3 Reikwijdte en methodiek

Het onderzoek gaat specifiek in op het niet geactiveerde gedeelte van de voorwaarts te verrekenen verliezen. Een onderzoek omtrent de aanpassing van de post door middel van IFRS is tevens een interessant onderzoek, maar in dit onderzoek is de overgang van IFRS meegenomen om te kijken of er door de invoering van IFRS verder in de toekomst is gekeken en daardoor de kans op een aanpassing van de geactiveerde verliezen in 2006 aannemelijker is.

Om onderzoek te doen naar de onderzoeksvragen zoals gesteld in paragraaf 1.2. is gebruik gemaakt van een empirisch onderzoek. Dit onderzoek is geschikt voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen aangezien de jaarverslagen de benodigde informatie bevatten en beschikbaar zijn voor de desbetreffende Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. Door zowel de AEX, AMX en de AsCX mee te nemen in de steekproef ontstaat er een goed beeld van de gemiddelde waardering van de desbetreffende post door Nederlandse beursgenoteerde bedrijven onder IFRS. Als controle variabele is een dataset van Europese bedrijven meegenomen om vast te stellen dat een eventuele stijging of daling specifiek betrekking heeft op Nederlandse factoren en niet op bijvoorbeeld Europese economische factoren.

1.4 Hoofdstukindeling

Voor dit onderzoek is een literatuurstudie verricht, deze komt aan bod in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 zal op basis van literatuuronderzoek en eerder verricht onderzoek het conceptuele model en zijn hypothesen worden uitgewerkt. In hoofdstuk 4 wordt de onderzoeksmethodologie uitgebreid behandeld en in hoofdstuk 5 staan de onderzoeksresultaten uitgewerkt en worden deze geanalyseerd. In hoofdstuk 6 wordt een korte samenvatting gegeven en wordt de onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvragen beantwoord.

(9)

HOOFDSTUK 2: THEORIE

Dit hoofdstuk is opgebouwd uit een viertal paragraven. Om te beginnen is de theorie die als basis geldt voor dit onderzoek uitgewerkt. Vervolgens is de algemene informatie met betrekking tot de post actieve belastinglatentie uitgewerkt. In de derde paragraaf is de gelimiteerde verliesverrekeningstermijn uitgewerkt. In de vierde paragraaf zijn de verschillende scenario’s en de technische gevolgen voor de jaarrekening uitgewerkt. In de vijfde paragraaf is reeds gedaan onderzoek omtrent het onderwerp uitgewerkt. Tot slot is in de laatste paragraaf de theorie geconcretiseerd in hypothesen ten behoeve van het huidige onderzoek.

2.1. Agency theorie

Zoals in de aanleiding is gesteld tracht dit onderzoek bij te dragen aan het begrip van de post AB VVV voor het maatschappelijk verkeer. De agency theorie gaat ervan uit dat er een informatietekort is tussen de principaal (maatschappelijk verkeer) en de agent (management) (Lensen & Meckling, 1976). Dit zorgt voor een tweetal problemen namelijk voor (1) conflicten tussen de doelen van de principaal en de agent en (2) de onmogelijkheid van de principaal om de acties van de agent te monitoren (Eisenhardt, 1989). De agency theorie stelt dat de accountant zijn bestaansrecht ontleent uit het informatietekort tussen het maatschappelijke verkeer en het management. De jaarverslagen die de accountant dient te controleren dienen dit informatietekort voor zover mogelijk te mitigeren, waarbij een afweging moet worden gemaakt tussen de kosten, betrouwbaarheid en de relevantie van de informatie. Wetenschappelijk onderzoek naar jaarverslagen en de interpretatie van specifieke posten en toelichtingen moet voor een hogere informatieve waarde zorgen. Door een hogere informatieve waarde te bereiken, wordt het informatietekort verder gemitigeerd, waardoor de principaal door de benodigde informatie beter de agent kan monitoren, waardoor de accountant zijn bestaansrecht beter vervult(Eisenhardt, 1989). Vanuit de agency theorie is er behoefte aan een beter begrip van bijvoorbeeld de post AB VVV en toelichtingen omtrent de geactiveerde verliezen voor het maatschappelijk verkeer. Het informatietekort ontstaat doordat de agent (het management) informatie heeft omtrent toekomstige fiscale winsten, die door middel van de post AB VVV en de toelichting hierop dient te worden gecommuniceerd met de principaal. De principaal, hier het maatschappelijke verkeer, dient de post op de juiste waarde te kunnen schatten wil het informatietekort verkleind worden.

(10)

2.2. Vennootschapsbelasting

In deze paragraaf komt de vennootschapsbelasting aan bod. Gezien het grote aandeel dat de vennootschapsbelasting en de wet- en regelgeving hieromtrent speelt bij dit onderzoek, wordt hier een theoretische uiteenzetting gegeven over dit onderwerp.

2.2.1. Ontstaan vennootschapsbelasting

Over de belastbare winst dienen Nederlandse belastingplichtige ondernemingen vennootschapsbelasting af te dragen. De belastbare winst is de in een jaar genoten belastbare winst. De belastbare winst wordt in Nederland bepaald aan de hand van fiscale grondslagen die niet gelijk zijn aan de economische grondslagen van bijvoorbeeld IFRS. Over de belastbare winst worden twee tarieven berekend, anno 2004 was dat 25,5% over de eerste € 22.689 en 29,6% over alles daarboven. De desbetreffende wetten voor de vennootschapsbelasting zijn vastgelegd in Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. Een organisatie is pas een belastingplichtige onderneming indien er sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die gericht is op deelname aan het economische verkeer met het oogmerk winst te behalen. Daarnaast dient de onderneming in concurrentie te treden met andere ondernemingen1.

In het huidige onderzoek wordt verder gesproken over het statutaire belastingtarief, dit betreft het tweede belastingtarief. Aangezien 25,5% over de eerste €22.689 een zeer geringe invloed zou hebben, is hier geen rekening mee gehouden.

2.2.2. Latente belastingen

Een actieve belastinglatentie is een in de toekomst te vorderen belastingbedrag. Een passieve belastinglatentie is een in de toekomst te betalen belastingbedrag. In Nederland worden er een tweetal jaarrekeningen opgesteld, namelijk de bedrijfseconomische en de fiscale jaarrekening. Aangezien belastingplichtige Nederlandse ondernemingen over de belastbare winst vennootschapsbelasting dienen af te dragen, ontstaan hierdoor verschillen in de bedrijfseconomische jaarrekening, die zich dan uiten in actieve en/of passieve belastinglatenties. De netto positie van de actieve en passieve belastinglatenties geeft aan of er sprake is van een claim van de onderneming op de fiscus of visa versa. De onderneming heeft in dit geval geen vordering op de fiscus, maar een recht op toekomstige verrekening met nog te behalen fiscale winsten. (Epe, 2010)

De fiscus heeft als doel belasting te heffen over de totale winst tijdens het bestaan van de onderneming en niet over de jaarwinst van een boekjaar. De fiscus hanteert daardoor een ruim verliesverrekeningstermijn voor fiscale verliezen en winsten. Op deze manier is het mogelijk voor bedrijven om met winsten en verliezen te “schuiven” om zo meer belasting te

(11)

betalen over de totale winst in plaats van over de jaarwinst. (Kieft, 2012)

Verschillen tussen de bedrijfseconomische en de fiscale jaarrekening ontstaan door tijdelijke fiscale verschillen, beschikbare voorwaartse verliescompensatie en beschikbare fiscale verrekening mogelijkheden. (Brouwer, Naarding & Stoffelen, 2012) De regelgeving die onder IFRS geldt voor belastinglatenties staat in IAS 12 “Income Taxes”, welke vanaf 2005 geldt voor alle Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. IAS 12.24 stelt het volgende omtrent belastinglatenties:

“A deferred tax asset is recognised for deductible temporary differences, unused tax losses and unused tax credits to the extent that it is probable that taxable profit will be available against which the deductible temporary differences can be utilized…” [IAS 12.24]

2.2.2.1. Belastinglatentie door tijdelijke verschillen

Een belastinglatentie uit hoofde van tijdelijke verschillen geeft min of meer zekerheid over toekomstige realisatie. Het gaat bij belastinglatentie door tijdelijke verschillen om een uitstel van de te betalen belasting. Het woord tijdelijk zegt dat de verschillen in de toekomst teruggedraaid zullen worden. Naarding en Langendijk (2010) onderscheiden drie soorten tijdelijke verschillen: (1) Belastbare tijdelijke verschillen; (2) Verrekenbare tijdelijke verschillen en (3) Overige tijdelijke verschillen.

Belastbare tijdelijke verschillen zijn verschillen die ontstaan door afwikkeling of toekomstige realisatie van een actief of passief. Belastbare tijdelijke verschillen leiden tot verschuldigde belasting en dus ook tot een passieve belastinglatentie. Verrekenbare tijdelijke verschillen zijn tijdelijke verschillen die bij ontstaan of afwikkeling van een actief of passief leiden tot een te verrekenen belasting. Verrekenbare tijdelijke verschillen leiden tot een actieve belastinglatentie door de in de toekomst te verrekenen belasting. Overige tijdelijke verschillen zijn verschillen waarbij afwikkeling of realisatie van een actief of passief niet leiden tot een actieve of passieve belastinglatentie c.q. te verrekenen belastingen of verschuldigde belastingen. (Naarding et al., 2010)

2.2.2.2. Belastinglatentie beschikbare voorwaartse verliescompensatie en beschikbare fiscale verrekeningsmogelijkheden

Een belastinglatentie uit hoofde van beschikbaar voorwaartse verliescompensatie geeft geen zekerheid over toekomstige realisatie. Voor deze post dient genoeg belastbare winst te worden behaald wil om deze belastinglatentie af te wikkelen. Bij het wel of niet activeren van een AB VVV dient eerst te worden bepaald of de verliezen wel te verrekenen zijn in de toekomst, oftewel of er wel beschikbare fiscale verrekeningsmogelijkheden zijn. IAS 12.34 stelt het volgende omtrent belastinglatenties uit hoofde van verrekenbare verliezen:

(12)

A deferred tax asset is recognised for an unused tax loss carryforward or unused tax credit if, and only if, it is considered probable that there will be sufficient future taxable profit against which the loss or credit carryforward can be utilised. [IAS 12.34]

Bij een vergelijking van IAS 12.24 met IAS 12.34 valt het bij de articulatie op (if, and only if) dat er bij AB VVV extra aandacht nodig is om te bepalen of het wel of niet realiseerbaar is. Het management dient dus een schatting te maken omtrent toekomstige (fiscale) winsten om de realiseerbaarheid van de verrekenbare verliezen in kaart te brengen. Vervolgens dient het management rekening te houden met de fiscale regels geldende voor het desbetreffende land. Belangrijke fiscale regels waar rekening mee moet worden gehouden zijn regels omtrent fiscale eenheden, verliesverrekeningstermijnen en de mogelijkheden om fiscale verliezen die behaald zijn met bepaalde diensten te verrekenen met diezelfde fiscale winsten. Het management bepaalt op basis van toekomstige (fiscale) winsten en fiscale regels of het waarschijnlijk is dat de verrekenbare verliezen in de toekomst verrekend worden. Het woord ‘waarschijnlijk’ in IAS 12.34 geeft weinig houvast bij het wel of niet opnemen van een desbetreffende belastinglatentie en ook de IAS 12 geeft geen concrete invulling aan het begrip waarschijnlijk. In de praktijk wordt het woord waarschijnlijk (probable) geïnterpreteerd als een kans van meer dan 50% (more likely than not).2

Onder SFAS no. 109 dienen de voorwaarts te verrekenen verliezen compleet te zijn opgenomen voor hun fiscale waarde en vervolgens dient een valuation allowance op mindering te worden gebracht voor het gedeelte wat niet realiseerbaar is geacht. SFAS No. 109 stelt het volgende:

A valuation allowance is recognized if, based on the weight of available evidence, it is more likely than not that some portion or all of the deferred tax asset will not be realized. [SFAS

no. 109]

Onder IAS 12 is een valuation allowance niet verplicht, maar hier is bij het activeren ook de bepaling ‘more likely than not’ gehanteerd. Het verschil bij IAS 12 is dat van de niet opgenomen fiscale verliezen de fiscale waarde niet is gegeven en dit bij SFAS no. 109 wel het geval is.

Onder IAS12 (IAS 12.53) is het disconteren van deze uitgestelde belastingen niet toegestaan, waardoor mogelijke realisatie van belastinglatenties die ver in de toekomst liggen, dezelfde waardering dienen te krijgen als belastinglatenties die waarschijnlijk binnen vijf jaar gerealiseerd zijn. Hierdoor heeft het niet realiseerbaar achten van een fiscaal verlies

2 In IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa en IFRS 5 Vaste

activa aangehouden voor verkoop en Beëindigde bedrijfsactiviteiten wordt de term waarschijnlijk (“probable”) gedefinieerd als “meer waarschijnlijk dan niet” (‘more likely than not’), wat een kans van meer dan 50% impliceert

(13)

Voorbeeld 1 Bedrijf X en Bedrijf Y

over één jaar hetzelfde effect als een fiscaal verlies dat niet meer realiseerbaar is geacht over acht jaar.

In de onderstaande overzichten is door middel van een balans plus toelichting de verschillen in behandeling van te verrekenen verliezen tussen IFRS en SFAS gegeven. Let hierbij wel op dat bij het voorbeeld van Bedrijf X de fiscale waarde van de geactiveerde en de niet-geactiveerde fiscale verliezen ook gegeven is, dit is niet bij alle ondernemingen die onder IFRS rapporteren het geval.

Toelichting op latente belastingen:

Op de balansdatum heeft de groep ongebruikte fiscale verliezen ter waarde van €2 000 beschikbaar om toekomstige fiscale winsten mee te verrekenen.

De ongebruikte fiscale verliezen hebben op de balansdatum een fiscale waarde van €500. Latente belastingen zijn niet erkend met betrekking tot ongebruikte fiscale verliezen van €1 500, aangezien het niet waarschijnlijk is dat er toekomstige belastbare winsten zullen ontstaan waartegen de groep de verliezen kan verrekenen.

Bedrijf Y (SFAS)

Activa Passiva

- Latente belastingen 125

Voorwaarts te verrekenen verliezen 500

Valuation allowance -375

Toelichting op latente

belastingen:

Voorwaarts te verrekenen verliezen 500

500 Valuation allowance voor voorwaarts te verreken

verliezen -375 -375 Latente belastingen 125 Bedrijf X (IFRS) Activa Passiva - Latente belastingen 125 Geactiveerde verliezen 125

(14)

2.2.3. Gelimiteerde verliesverrekeningstermijn

Nederlandse belastingplichtige ondernemingen hebben op basis van de Wet op Vennootschapsbelasting 1969 de mogelijkheid om hun verliezen te verrekenen met winsten uit andere jaren3. Anno 2014 is de verliesverrekeningstermijn negen jaar vooruit en één jaar achterwaarts.4 Deze termijn heeft een impact op fiscale verrekening mogelijkheden.

Op 24 mei 2006 heeft de staatssecretaris van Financiën het wetsvoorstel Werken aan Winst bij de Tweede kamer ingediend5. Deze wet heeft voor enkele aanpassingen gezorgd in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Eén daarvan was de wijziging van de verliesverrekeningstermijn naar de huidige vorm. Voor dit wetsvoorstel was er sprake van een ongelimiteerde voorwaartse verliesverrekening en een achterwaartse verliesverrekening van drie jaar. Een overgangsregeling is in leven geroepen waarmee winsten van 2002 en eerder nog tot en met 2011 kunnen worden verrekenend voordat zij verdampen. De huidige vorm staat toe dat fiscale verliezen negen jaar vooruit kunnen worden verrekend en één jaar achteruit met fiscale winsten.

2.3. Effecten voor jaarrekening

Het wel of niet opnemen van fiscale verliezen heeft verschillende gevolgen voor de jaarrekening. Er zijn zes scenario’s mogelijk met fiscale verliezen, namelijk:

1.1 Fiscale verliezen worden realiseerbaar geacht en worden ook gerealiseerd. 1.2 Fiscale verliezen worden realiseerbaar geacht maar worden niet gerealiseerd. 1.3. Fiscale verliezen worden eerst realiseerbaar geacht, waarna men hem niet meer

realiseerbaar acht.

2.1 Fiscale verliezen worden niet realiseerbaar geacht maar worden wel gerealiseerd. 2.3 Fiscale verliezen worden niet realiseerbaar geacht en worden ook niet

gerealiseerd.

2.2 Fiscale verliezen worden eerst niet realiseerbaar geacht, waarna men hem wel weer realiseerbaar acht.

De gevolgen voor deze zes scenario’s zijn als volgt:

1.1. Realiseerbaar: De balanspost actieve belastinglatentie(+) neemt toe, de post belastingen(-) neemt af, de effectieve belastingdruk verandert niet.

3

IV, artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

4

IV, artikel 20, lid 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

5

(15)

Gerealiseerd: De balanspost actieve belastinglatentie(-) neemt af.

1.2. Realiseerbaar: De balanspost actieve belastinglatentie(+) neemt toe, de post belastingen(-) neemt af, de effectieve belastingdruk verandert niet.

Niet gerealiseerd: De balanspost actieve belastinglatentie(-) neemt af, de post belastingen(+) neemt toe en de effectieve belastingdruk(+) neemt toe.

1.3. Eerst realiseerbaar: Balanspost actieve belastinglatentie(+) neemt toe, de post belastingen(-) neemt af, de effectieve belastingdruk verandert niet.

Niet meer realiseerbaar: Balanspost actieve belastinglatentie(-) neemt af, de post belastingen(+) neemt toe en de effectieve belastingdruk(+) neemt toe.

2.1. Niet realiseerbaar: de effectieve belastingdruk(+) neemt toe.

Wel gerealiseerd: de post belastingen(-) neemt af, de balanspost belastingen(-) neemt af en de effectieve belastingdruk(-) neemt af.

2.2. Niet realiseerbaar: de effectieve belastingdruk(+) neemt toe. Niet gerealiseerd: Geen effect.

2.3. Niet realiseerbaar: de effectieve belastingdruk(+) neemt toe.

Wel weer realiseerbaar: Balanspost actieve belastinglatentie(+) neemt toe, de post belastingen(-) neemt af en de effectieve belastingdruk(-) neemt af.

2.4 Eerder verricht onderzoek

Er is het nodige onderzoek gedaan in Nederland naar de informatieve waarde van AB VVV. Onderzoek in Nederland van Naarding en Langendijk (2007) laat zien dat beleggers de marktwaarde van een onderneming associëren met het bedrag aan voorwaarts te verrekenen verliezen en de waardering hiervan. Onderzoek in het buitenland van Chang, Herbohn en Tutticci 2009 laat tevens zien dat deze latenties informatie weergeven die relevant is voor de beleggers en de marktwaarde. Beaver en Dukes (1972) laten in hun onderzoek zien dat (onverwachte) koerswinsten sterker zijn gecorreleerd met winstmaatstaven inclusief latente belastingen dan zonder. Een onderzoek van Kampschoër (1992) concludeert dat bij slechts 1% van de onderzochte Nederlandse ondernemingen verliesverdamping optreedt. De utilisatie van verrekenbare verliezen was destijds 99%. In het Nederlandse onderzoek zijn tien manieren uitgewerkt die gehanteerd worden en gehanteerd kunnen worden om verliesverdamping tegen te gaan wat mede bijdraagt aan het zeer hoge utilisatie percentage. (Kampschoër, 1996) Kampschoër stelt in zijn onderzoek het volgende:

(16)

“Expiry of claims to carry forward a tax loss is merely the exception”. (Kampschoër, 1996, p. 189) Gemiddeld genomen waarderen Nederlandse beursgenoteerde bedrijven de actieve belastinglatentie te conservatief, aangezien er meer opwaartse dan neerwaartse aanpassingen zijn van de belastinglatenties. (Brouwer et al., 2012) Dit betekent daarnaast dat het effectieve belastingtarief meestal hoger is door het te conservatief waarderen van de post. Dit is onwenselijk gezien het belang van het effectieve belastingtarief. Dit belang blijkt onder andere uit de volgende statement van de Charted Financial Analyst (CFA) Institute: “It is extremely important that effective tax rate components be disclosed with full transparency since most users employ valuation models that forecast future income and/or cash flows using the entity’s effective tax rate as an input”6. Dit statement geeft aan dat in dit geval een conservatieve waardering van de actieve belastinglatentie een grote invloed kan hebben bij de waardering van een bedrijf. Het rapporteren van relatief lage effectieve belastingtarieven zou de aandacht van belastingautoriteiten kunnen trekken (Mills, 1998), in zulke gevallen valt de conservatieve waardering positief uit.

In veel Continentaal Europese rechtsgebieden werden voor de invoering van IFRS actieve belastinglatenties uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen veelal niet opgenomen, maar doordat IFRS er minder conservatieve accounting methoden op na houdt is hier verandering in gekomen. (Hellman, 2008) Doordat onder IFRS het voorzichtigheidsbeginsel min of meer is verdwenen zullen de actieve belastinglatenties uit voorwaarts te verreken verliezen moeten stijgen. Er is verschillend onderzoek gedaan naar earnings management onder bedrijven die de jaarrekening onder SFAS opstellen, en dan specifiek naar het gebruik van de valuation allowance om earnings management te bereiken. Door Christensen, Paik en Stice (2008) is niet vastgesteld dat bedrijven de valuation allowance lager waarderen om later verliezen in winsten om te kunnen zetten, maar dat een hogere valuation allowance aannames reflecteren omtrent toekomstige slechtere resultaten. Wel blijkt er uit voorgaand onderzoek dat er enkele bedrijven zijn die de aanpassing van de valuation allowance hebben gebruikt voor het overtreffen van de prognose van analisten. In Australië is van 1999 tot 2005 een onderzoek gedaan naar de erkende en niet erkende fiscale verliezen en het gebruik hiervan voor earnings management. De conclusie van het onderzoek is dat het management ook opportunistisch de niet erkende fiscale verliezen gebruiken om de prognose van analisten te overtreffen. (Herbohn, Tutticci & Khor, 2010) Het onderzoek (Herbohn et al., 2010) stelt daarnaast ook dat de AB VVV ook door het management gebruikt wordt om nuttige, waarde-relevante informatie te verstrekken omtrent toekomstige winstgevendheid van het bedrijf, en dat het management een afweging maakt tussen opportunistisch gedrag en het communiceren van nuttige informatie aan het

6

(17)

maatschappelijke verkeer. Ander onderzoek (Jung & Pulliam, 2009) concludeert tevens dat het aantal opgenomen VVV de privé informatie van de manager kan weerspiegelen en zo de potentie heeft om financiële verslagen informatiever te maken, indien de post niet opportunistisch is gemanipuleerd.

2.5. Van theorie naar hypothesen

Op basis van de paragraaf omtrent belastinglatenties blijkt de belangrijke functie van het management bij het inschatten van fiscale winsten voor het wel of niet activeren van fiscale verliezen. De vorige paragraaf met reeds verricht onderzoek laat zien dat het management de post, naast lichte earnings management, gebruikt om nuttige, waarde-relevante informatie te verstrekken over toekomstige winstgevendheid. Hoe ver het management hierbij vooruit kijkt is niet geheel duidelijk. Hypothese 1 is gebaseerd op het feit dat IFRS het voorzichtigheidsbeginsel min of meer heeft laten varen (Hellman, 2008).

H1,1: De invoering van IFRS heeft geleid tot een lagere valuation allowance (hoger percentage erkend) in het boekjaar 2005 voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven.

H1,0: De invoering van IFRS heeft niet geleid tot een lagere valuation allowance (hoger percentage erkend) in het boekjaar 2005 voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven.

Indien H1 waar blijkt te zijn, is te concluderen dat het management verder vooruit is gaan kijken, voorheen fiscale verliezen disconteerde of fiscale verliezen eerder realiseerbaar acht, door de invoering van IFRS. Een lagere valuation allowance onder IFRS heeft tot gevolg dat er een grotere kans is op een effect van de aanpassing van de verliesverrekeningstermijn op de valuation allowance, gezien de minder conservatieve activatie van fiscale verliezen onder IFRS.

Hypothese 2 is gebaseerd op het feit dat het management relevante informatie verstrekt door middel van de post AB VVV. (Chang et al., 2009) Aangezien de aanpassing van de verliesverrekeningstermijn en zijn invloed relevante informatie is voor een belastingplichtige onderneming in Nederland, is de verwachting dat de wijziging van de verliesverrekeningstermijn invloed heeft op de valuation allowance (i.e. unrecognized tax losses)

H2,1: De bekendmaking van het invoeren van het nieuwe verliesverrekeningstermijn heeft geleid tot een hogere valuation allowance (lager percentage erkend) in het boekjaar 2006 van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven.

H2,0: De bekendmaking van het invoeren van het nieuwe verliesverrekeningstermijn heeft niet geleid tot een hogere valuation allowance (lager percentage erkend) in het boekjaar 2006 van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven.

(18)

Deze hypothese stelt dat door de verkorting van de verliesverrekeningstermijn een afname van de post AB VVV zal volgen doordat het management verder kijkt dan respectievelijk vijf en negen jaar in de toekomst. Doordat winsten van 2002 en eerder in 2011 komen te vervallen zal bij een tijdsframe dat groter is dan 5 jaar de waardering af nemen. Indien er vooral vijf jaar vooruit is gekeken zal er geen invloed te zien zijn aangezien in 2006 de boekjaren 2007 (1), 2008(2), 2009(3), 2010(4) en 2011(5) zullen volgen en voor het boekjaar 2011 de verliezen niet zullen verdampen. Hoe groter het effect hoe meer het management verwacht dat de nieuwe regelgeving zorgt voor verliesverdamping en hoe verder het management dus ook in de toekomst kijkt bij het bepalen van ‘future taxable profit’ onder IAS 12.34.

Een berekening van de overheid in 2006 gaf aan dat er een extra belastingopbrengst van 720€ miljoen euro gerealiseerd zou worden door de inkorting van de verliesverrekeningstermijn.7 Het CBS heeft de VPB-opbrengsten in kaart gebracht voor het rijk in de jaren 2000 tot en met 2006.8 In het boekjaar 2006 was de VPB opbrengst 17.907 miljoen euro. De 720€ miljoen euro is een toename van de VPB met betrekking tot verrekenbare verliezen met 720/17.907 = 4,02%. Bij een toename van 4,02% kan gesteld worden dat dit niet een significante toename en daarmee afname van de belastinglatentie uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen betreft. De overheid acht deze extra belastingopbrengst per jaar realiseerbaar waardoor er voor ondernemingen met fiscale verliezen die over meerdere jaren verdeeld zijn sprake van een cumulatief effect is. IAS 12.53 maakt het niet mogelijk om de post AB VVV te disconteren naar tijd waardoor dit cumulatieve effect snel significant kan zijn.

Hypothese 2 wordt tegengesproken door het feit dat belastinglatenties in Nederland te conservatief zijn gewaardeerd. (Brouwer et al., 2012) Er is een kans dat het management niet ver genoeg in de toekomst kijkt om de verliesverdamping, die minimaal vijf jaar later pas kan optreden, meeneemt in hun prognose bij het bepalen van de valuation allowance.

7

Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr.3, p.30. (Tabel 4)

8

(19)

Tabel 1: VPB-tarieven 2004 - 2010

HOOFDSTUK 3: ONDERZOEKSMETHODOLOGIE

In dit hoofdstuk is de onderzoeksmethodologie uitgewerkt. Omschreven is de manier waarop de hypothesen getoetst zijn en hoe deze onderzoeksmethodologie geschikt is voor het beantwoorden van de hoofdvraag. In de eerste paragraaf is de onderzoeksopzet uitgewerkt en in de tweede paragraaf komt de steekproef aan bod. In de derde paragraaf wordt een controlevariabele gegeven en in de vierde paragraaf wordt een onderzoeksmodel gegeven en de verwachtingen van het onderzoek.

3.1. Onderzoeksopzet

Het onderzoek bestaat uit een empirisch onderzoek naar alle beursgenoteerde bedrijven per 31 december 2005 in Nederland. Deze bedrijven zijn voor het empirisch onderzoek uitgekozen gezien het feit dat zij sinds 2005 hun jaarverslagen verplicht onder IFRS dienen te rapporteren. De dataset betreft alleen Nederlandse beursgenoteerde bedrijven gezien de regelgeving met betrekking tot fiscaal voorwaartse verrekenbare verliezen per land verschillen en daardoor dus niet goed te vergelijken zijn.

Per 30 november 2006 is de wet “Werken aan winst” in werking is getreden, waardoor er vanuit kan worden gegaan dat de limitering van de termijn voor verliesverrekening in het boekjaar 2006 is verwerkt. Van de jaren 2004 tot en met 2010 zal de valuation allowance, de waardering van aanwezige fiscale verliezen, in kaart worden gebracht vanuit de jaarrekening. Hierbij zal voor de beursgenoteerde bedrijven van Nederland worden vastgelegd welk percentage aan verrekenbare verliezen zij hebben erkend in de actieve belastinglatentie. Als de valuation allowance toegelicht is, dan wordt het geactiveerde gedeelte in verhouding met de valuation allowance in kaart gebracht. Als de valuation allowance niet toegelicht is dan zal de AB VVV worden teruggerekend naar het nominale bedrag door middel van het statutaire belastingtarief van de hoogste schijf in het desbetreffende boekjaar, en zal dit nominale bedrag in verhouding met de aanwezige compensabele verliezen in kaart worden gebracht. De statutaire belastingtarieven van de hoogste schijf in de jaren van 2004 tot en met 2010 zijn als volgt:

Boekjaar 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

VPB-tarief 34,5% 31,5% 29,6% 25,5% 25,5% 25,5% 25,5%

Bedrijven die onvoldoende informatie in de jaarrekening hebben staan zullen verwijderd worden uit de steekproef.

(20)

Per bedrijf, dat is opgenomen in de steekproef, is getracht de volgende gegevens vast te leggen: Niet erkende compensabele verliezen (nominaal); Niet erkende compensabele verliezen (VPB bedrag); Compensabele verliezen (nominaal); Compensabele verliezen (VPB bedrag) en Latentie(bedrag). Met deze gegevens is, eventueel met gebruik van het statutaire belastingtarief, het percentage van geactiveerde verliezen berekend. Dit is met de volgende formules berekend:

 Percentage Geactiveerde Verliezen (PGV) =

Latentie / Compensabele verliezen (VPB bedrag)

 Percentage Geactiveerde Verliezen (PGV) =

Latentie / Latentie + Niet erkende compensabele verliezen (VPB bedrag)

 Percentage Geactiveerde Verliezen (PGV) =

1-( Niet erkende compensabele verliezen (nominaal)) /Compensabele verliezen (nominaal)

Bij gebruik van het statutaire belastingtarief zijn de volgende formules gebruikt:

 Niet erkende compensabele verliezen (nominaal) * statutair belastingtarief = Niet erkende compensabele verliezen (VPB bedrag)

 Niet erkende compensabele verliezen (VPB bedrag) / statutair belastingtarief = Niet erkende compensabele verliezen (nominaal)

 Compensabele verliezen (nominaal) * statutair belastingtarief = Compensabele verliezen (VPB bedrag)

 Compensabele verliezen (VPB bedrag) / statutair belastingtarief = Compensabele verliezen (nominaal)

 Latentie / statutair belastingtarief =

Erkende compensabele verliezen (nominaal)

Tot slot is Voorbeeld 2 gegeven op de volgende pagina om een praktische berekening te laten zien van een bedrijf uit de dataset zoals deze in paragraaf 3.2. staat beschreven. Het desbetreffende voorbeeld komt uit het jaarverslag 2005 van Heineken N.V.

(21)

Voorbeeld 2 Heineken N.V. 2005

De nummers één tot en met vier geven de gegevens omtrent de volgende benodigde informatie: (1) latentie; (2) compensabele verliezen (nominaal) (3) erkende compensabele verliezen (nominaal) en (4) niet erkende compensabele verliezen (nominaal)

Heineken N.V. heeft in het jaar 2005 in totaal 26,3% van zijn totale compensabele verliezen geactiveerd op de balans. Dit kan onder andere op de volgende manier worden berekend: Erkende compensabele verliezen (nominaal) / Compensabele verliezen (nominaal) = 50 / 190 = 26,3%

3.2. Steekproef

De doelpopulatie betreffen alle Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. De doelpopulatie betreft alleen Nederlandse beursgenoteerde bedrijven omdat zij onder IFRS dienen te rapporteren en belastingplichtig zijn in Nederland. De steekproefpopulatie bestaat uit

(22)

Nederlandse beursgenoteerde bedrijven in de AEX, AMX en AsCX per 2 maart 2005. De AEX, AMX en AsCX zijn gekozen vanwege het feit dat deze bedrijven hun jaarverslagen tot ver in het verleden beschikbaar hebben, waardoor de benodigde informatie voor dit onderzoek makkelijk te achterhalen is. De gebruikte indexen zijn vaker gebruikt voor financieel wetenschappelijk onderzoek naar bedrijven in Nederland, bijvoorbeeld door Arping & Sautner (2010). De bedrijfsnoteringen aan de AEX, AMX en AsCX zijn per 2 maart 2005 gekozen aangezien zij in 2005 verplicht waren onder IFRS hun jaarverslagen op te stellen. De dataset bestaat in totaal uit 75 bedrijven (AEX: 25, AMX: 25, AsCX: 25). De genoemde indexen zijn bepaald aan de hand van de grootste marktkapitalisatie en daardoor zijn deze indexen representatief voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven.

3.3. Controlevariabele

Voor het onderzoek zijn de percentages tevens vergeleken met een Europese dataset. Dit om extra statistische analyses uit te kunnen voeren en er zeker van te zijn dat dalingen en/of stijgingen specifiek zijn voor Nederland en niet slechts Europees van aard zijn. Bij een daling die alleen in Nederland voorkomt kan de daling betrekking hebben op de beperking van de verliesverrekeningstermijn. Voor de Europese bedrijven is er een dataset gevormd van Europese bedrijven (zonder Nederlandse beursgenoteerde bedrijven) van de belangrijkste periode voor dit onderzoek (2004-2006). De verwachting is dat de analyse van de Europese bedrijven tevens een stijging laten zien van 2004 naar 2005 door de overgang naar IFRS. Deze stijging van 2004 naar 2005 zal minder groot zijn dan in Nederland aangezien Nederlandse beursgenoteerde bedrijven in tegenstelling tot Europese beursgenoteerde bedrijven grotendeels niet voor 2005 vrijwillig zijn overgegaan op IFRS. (Daske, Hail, Leuz, & Verdi, 2008) Door de twee analyses te vergelijken is te bepalen of een eventuele piek van de waardering in 2006 van ABV VVV specifiek voor Nederland geldt. Gemakshalve is de FORTUNE GLOBAL 500 gebruikt, waaruit 50 Europese bedrijven zijn gehaald die geen statutaire zetel in Nederland hebben. Voor deze Europese bedrijven zijn de jaren 2004, 2005 en 2006 in kaart gebracht. De lijst waaruit de Europese bedrijven zijn geselecteerd betreft de FORTUNE Global 500 met alleen Europese bedrijven per 20059. De Nederlandse dataset bestaat uit de bedrijven met de grootste marktkapitalisatie en deze bedrijven nemen tevens voor het grootste gedeelte de top in van bedrijven met de grootste omzet, zoals die in de Fortune Global 500. De bedrijven in de Fortune Global 500 zijn gerangschikt op omzet, waardoor zij de grootste bedrijven van Europa zijn, net als de AEX, AMX en AsCX-noteringen dat voor Nederland zijn op basis van de grootste marktkapitalisatie. Daarnaast zijn de Europese bedrijven uit de Fortune Global 500 reeds voor ander onderzoek op het

9

(23)

%Valuation Allowance 2005 %Valuation Allowance 2004 Dutch GAAP IFRS %Valuation Allowance 2006 %Valuation Allowance 2005 Ongelimiteerde voorwaartse verliesverrekening Beperkte voorwaartse verliesverrekening Analyse resultaten Conclusies Overzicht 1 Onderzoeksmodel

Figuur 1 Verwachting analyse

gebied van accounting gebruikt, waarbij een vergelijking moest worden gemaakt met representatieve Europese data. (Muller & Whiteman, 2009)

3.4. Onderzoeksmodel en verwachtingen

Overzicht 1 geeft het onderzoeksmodel weer wat in vorige paragraven is beschreven.

Eerst zal de invloed van IFRS op de het percentage geactiveerde verliezen worden onderzocht. Daarna zal getracht worden om de invloed van de beperking van de verliesverrekeningstermijn in kaart te brengen. Het onderzoeken van zowel de invloed van IFRS, als dat van de beperkte voorwaartse verliesverrekening zal worden gedaan door middel van statistische berekeningen, waarna deze resultaten geanalyseerd zullen worden. Met de laatste stap zal getracht worden om met de geanalyseerde resultaten de onderzoeksvragen en hoofdvraag te beantwoorden.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

% Verwachting geactiveerde verliezen

Verwachting geactiveerde verliezen

(24)

Voorbeeld 3 Bedrijf X

De verwachtingen van de analyse van het percentage geactiveerde verliezen zijn gedefinieerd in de reeds benoemde hypothesen en zijn terug te zien in de verwachtingen van de analyse (Figuur 1). Deze grafiek is opgesteld op basis van de verwachtingen zoals die zijn geschetst in voorgaande hoofdstukken op basis van de literatuur. De overgang naar IFRS zorgt voor een stijging van de geactiveerde verliezen (2005), conform H1. De beperking van de verliesverrekeningstermijn in Nederland zorgt voor een verlaging van de geactiveerde verliezen van Nederlandse Bedrijven in 2006, conform H2, deze stijging is niet waar te nemen bij de Europese bedrijven. Vervolgens is te zien dat vanaf 2007 de geactiveerde verliezen elk jaar lichtelijk afnemen in verband met de aangebroken kredietcrisis, waardoor de verwachting is dat er minder verrekenbare verliezen kunnen worden geütiliseerd omdat er een grotere kans is op meerdere opeenvolgende verliesgevende jaren.

De verwachtingen op balansniveau staan hieronder gegeven door middel van een voorbeeld voor het fictieve Bedrijf X die rapporteert onder IFRS (Voorbeeld 3).

Gegevens:

Bedrijf X heeft per 31 december … €500 miljoen aan voorwaarts verrekenbare verliezen. Deze voorwaarts verrekenbare verliezen hebben een fiscale waarde van €150 miljoen.

(25)

Zoals is te zien in Voorbeeld 3 verandert de fiscale waarde en de nominale waarde van de vennootschapsbelasting niet door de jaren heen, maar doordat het voorzichtigheidsbeginsel min of meer is losgelaten in 2005 stijgt de post wel en doordat de mogelijkheden die er zijn om de voorwaarts verrekenbare verliezen te verrekenen afnemen, neemt de post in 2006 af. Dit zorgt ervoor dat bij dezelfde fiscale waarde van de te verrekenen vennootschapsbelasting er in het jaar 2004, 2005 en 2006 respectievelijk 33,33%; 83,33% en 66,67% geactiveerd is.

(26)

Overzicht 2: Steekproef NL-bedrijven

HOOFDSTUK 4: ONDERZOEKSRESULTATEN

In dit hoofdstuk zijn de onderzoeksresultaten uitgewerkt. In paragraaf 4.1. komt de Nederlandse dataset aan bod en de resultaten van de verzamelde data van de Nederlandse dataset. In paragraaf 4.2. komt de Europese dataset aan bod en de resultaten van de verzamelde data van de Europese dataset. In paragraaf 4.3. zijn de resultaten van de Nederlandse dataset en Europese dataset vergeleken. Tot slot zijn de statistische analyses van beide datasets uitgewerkt in paragraaf 4.4.

4.1. Nederlandse Bedrijven

In deze paragraaf komen de Nederlandse bedrijven aan bod. Eerst komt de desbetreffende steekproef aan bod, waarna een samenvatting is gegeven van de bedrijven die verwijderd zijn uit de steekproef. Daarna zijn de onderzoeksresultaten van de steekproef gegeven. 4.1.1. Steekproef Nederlandse Bedrijven

Voor de steekproef was een selectie gemaakt van 25 AEX, 25 AMX en 25 AcSX bedrijven. Van de 75 onderzochte bedrijven in de steekproef zijn er van de AEX, AMX en AcSX respectievelijk 4, 7 en 8 bedrijven verwijdert. De redenen voor het verwijderen van bedrijven uit de dataset bestaat hoofdzakelijk uit of te weinig informatie en/of een fiscale beleggingsvrijstelling. Dit betekent dat er van de 75 bedrijven, 56 bedrijven zijn overgebleven voor het verzamelen van data. Kortom 21 AEX bedrijven, 18 AMX bedrijven en 17 AcSX bedrijven zitten in de dataset, deze dataset staat beschreven in de bijlage. Deze bedrijven gelden als basis voor de data en resultaten zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven, tenzij anders staat vermeld. Voor bedrijven die zijn verwijderd uit de Nederlandse dataset staat specifieke informatie met betrekking tot de reden voor die verwijdering opgenomen in bijlage 1.5. In onderstaand overzicht staat hier een korte samenvatting van:

Bedrijven AEX, AXM en

AcSX 75 Bedrijven

Verwijderd uit steekproef Reden

2 Belastingplicht grotendeels buiten NL

4

Door overname geen informatie opeenvolgende jaren

3 Bedrijf heeft een fiscale beleggingsvrijstelling

10 Niet genoeg informatie in de jaarrekening

-19 Verwijderd

56 Bedrijven

(27)

Figuur 2: Lijngrafiek van tabel 2 uitgesplitst naar AEX, AMX en AcSX Tabel 2: Mediaan geactiveerde verliezen NL

Niet alle bedrijven hebben de benodigde informatie in hun jaarverslag staan waardoor voor een aantal bedrijven de posten teruggerekend zijn op basis van het geldende VPB-tarief voor het desbetreffende jaar. Dit geldt voor 82 jaarrekeningen van de in totaal 341 onderzochte jaarrekeningen(24%). In bijlage 1.1. tot en met 1.3. zijn deze data te herkennen aan het grijze vak, indien hier een getal staat vermeld is het geldende VPB-tarief gebruikt voor het berekenen van de geactiveerde verliezen. In bijlage 1.1. tot en met 1.3. is tevens de data opgenomen voor de belangrijkste jaren voor dit onderzoek, namelijk 2004, 2005 en 2006. 4.1.2. Onderzoeksresultaten Nederlandse Bedrijven

De onderzoeksresultaten van de steekproef onder Nederlandse bedrijven staan hieronder in een tabel weergeven met de desbetreffende medianen.

Voor de berekening hiervan zijn de lege velden verwijderd, waardoor er voor de berekening in totaal 341 keer het percentage voor geactiveerde verliezen is gebruikt. (zie ook bijlage 1.6.) 0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00% 50,00% 60,00% 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Geactiveerde verliezen AcSX Geactiveerde verliezen AMX Geactiveerde verliezen AEX Geactiveerde verliezen Jaar 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Mediaan Geactiveerde Verliezen 42,42% 45,40% 44,65% 48,69% 49,18% 50,16% 47,44%

(28)

Tabel 2 en Figuur 2 laten zien dat de verzamelde data niet compleet overeenkomt met de verwachtingen zoals geschetst in het voorafgaande hoofdstuk. De grootste procentuele aanpassingen van groot naar klein zijn die van 2006 naar 2007 (48,69% - 44,65%= +4,04%), van 2004 naar 2005 (45,40% - 42,42% = +2,98%) en die van 2009 naar 2010 (47,44% - 50,16%= -2,72%). Van 2005 naar 2006 is er sprake van 24 neerwaartse aanpassingen (46%), 24 opwaartse aanpassingen (46%) en 4 gelijkblijvende percentages (8%). De gemiddelde daling betreft -14,8% en de gemiddelde stijging betreft 15,5%. Zoals verwacht is er een stijging te zien van 2004 naar 2005, hetzelfde boekjaar als wanneer de overgang naar IFRS heeft plaatsgevonden. De daling die is waar te nemen van 2005 naar 2006 komt overeen met de verwachting. Daarnaast is het zeer opvallend dat in 2007 een daling van de geactiveerde verliezen plaatsvindt, eerst voor de AEX, een jaar later voor de AMX en als laatst voor de AscX in 2009.

4.2. Europese Bedrijven

In deze paragraaf komen de Europese bedrijven aan bod. Eerst komt de desbetreffende steekproef aan bod, dan de aanpassing van de steekproef, waarna een samenvatting is gegeven van de bedrijven die verwijderd zijn uit de steekproef. Daarna zijn de onderzoeksresultaten van de steekproef gegeven.

4.2.1. Steekproef Europese Bedrijven

Voor de steekproef van de Europese bedrijven was een selectie gemaakt van 50 Europese Bedrijven uit de Fortune Global 500. Vervolgens zijn de bedrijven met een duidelijk Nederlands karakter verwijderd uit de steekproef, dit betrof de volgende bedrijven: Royal Dutch/Shell Group, ING Group, Fortis, Royal Ahold, Unilever, ABN AMRO Holding. Daarnaast hebben 19 bedrijven (38%) te weinig informatie in de jaarrekening staan om de benodigde gegevens te verkrijgen. Voor de Nederlandse bedrijven waren er maar 10 van de 75 (13,34%) die niet genoeg informatie in de jaarrekening had staan. Een mogelijke reden kan worden gegeven door middel van het model van Nobes (1983) die landen indeelt op basis van verschillen in accounting systemen en het recentere model van Nobes (1998) die verschillende Europese landen ingedeeld heeft op basis van financieringsbronnen. Dit laatste model geeft weer dat vooral Duitse en Franse bedrijven (goed voor 50% van de dataset) zijn gekenmerkt als ‘Class B’, wat betekent dat zij minder gebruik maken van publieke financieringsbronnen, dit gaat gepaard met een lagere investeringsbescherming en dit gaat gepaard met conservatievere metingen, minder uitgebreide toelichtingen en het strikter volgen van de belastingwetgeving. Nederland, die als ‘Class A’ is gekenmerkt, maakt vooral gebruik van publieke financieringsbronnen en dit gaat gepaard met een hogere investeringsbescherming en dus ook minder conservatieve metingen, uitgebreidere toelichtingen en minder strikte navolging van de belastingwetgeving. (Doupnik & Perera,

(29)

Tabel 3: Bedrijven in Fortune Global 500 top 50 Europa

2012A). Daarnaast is het verschil veroorzaakt doordat de Nederlandse dataset de jaren 2004 tot en met 2010 hanteerde waardoor bij het afwezig zijn van de informatie voor 2004, 2005 en 2006 alsnog de vervolgjaren in kaart konden worden gebracht indien hier genoeg informatie voor beschikbaar was. Voor de Nederlandse bedrijven zijn enkele percentages berekend op basis van het statutaire vennootschapsbelastingtarief voor dat desbetreffende jaar, dit is voor de Europese dataset niet gedaan.

Aangezien blijkt dat een groot deel van de gehanteerde steekproef, door verschillende redenen, niet de juiste data beschikbaar heeft, is de steekproef uitgebreid. Het uitbreiden van de steekproef is van belang aangezien de oorspronkelijke 25 steekproeven voor een kwantitatieve analyse te gering is. Uit de Fortune Global 500 blijkt dat Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Zwitserland, Italië, Spanje en Noorwegen, naast Nederland, de meeste bedrijven hebben in de Fortune Global 500. In de onderstaande tabel staat de verhouding van landen in de Fortune Global 500. Op basis van deze gegevens is de dataset aangevuld totdat deze uit 44 bedrijven bestaat (50 bedrijven minus 6 bedrijven met Nederlands karakter die zich in de top 50 bevinden) met de benodigde gegevens. De aanvulling vond plaats per land op basis van de Fortune lijst van 2005 voor dat desbetreffende land. Groot-Brittannië komt vaker voor dan 16% aangezien zij tevens bij de gemengde bedrijven staat genoteerd binnen de Fortune Global 500.

Bij veel bedrijven stond er niet genoeg informatie in de jaarrekening, waardoor de dataset telkens aangevuld is met een bedrijf uit het desbetreffende land wat lager staat vermeld in de Fortune Global 500. Dit is gedaan om de vergelijkbaarheid te houden met de Nederlandse bedrijven die door de notering aan de AEX, AMX, AcSX de hoogste marktkapitalisaties van Nederland hadden. De uiteindelijke dataset bestaat uit 99 onderzochte bedrijven in de Fortune Global 500 uit Europa, waarvan er 44 bedrijven bruikbare informatie hadden. Noorwegen had geen bedrijven in de Fortune Global 500 staan met bruikbare informatie en Italië had slechts drie van zulk soort bedrijven. Deze bedrijven uit Italië en Noorwegen zijn vervangen door een bedrijf uit Frankrijk en Groot-Brittannië. Uit Overzicht 3 blijkt op welke manier voor deze dataset uiteindelijk 44 bedrijven zijn overgebleven.

Land

Bedrijven in Fortune Global 500 Top 50 Europa Duitsland 15 30% Frankrijk 11 22% Groot-Brittannië 8 16% Zwitserland 4 8% Italië 4 8% Spanje 1 2% Noorwegen 1 2% Nederland/Gemengd 6 12% Totaal 50 100%

(30)

Tabel 4: Mediaan Geactiveerde verliezen Europa boekjaar 2004 - 2006

Overzicht 3: Steekproef Europese bedrijven

Fortune Global 500 - Europe 99 Bedrijven Verwijderd uit steekproef Reden

6 Vanwege Nederlandse karakter

49

Niet genoeg informatie in twee van de drie boekjaren van de jaarrekeningen

-55 Verwijderd

44 Bedrijven

De bruikbare data komt voor deze dataset van 44 verschillende bedrijven uit Duitsland (15), Frankrijk (12), Groot-Brittannië (9), Zwitserland (4), Italië(3), Spanje(1). Een kort overzicht van de bepaling hiervan staat vermeld in Overzicht 3. Van deze bedrijven zijn er 8 boekjaren waarvoor er geen genoeg informatie beschikbaar was. Het aantal percentages geactiveerde verliezen komt daarmee uit op 125, voor een specificatie per boekjaar zie bijlage 2.6. In bijlage 2.1. is de data opgenomen voor de dataset en bijlage 2.4. geeft opmerkingen weer die van toepassing zijn op de desbetreffende bedrijven. Voor een gedetailleerde lijst met bedrijven die zijn verwijderd uit de dataset zie bijlage 2.5.

4.2.2. Onderzoeksresultaten Europese Bedrijven

De onderzoeksresultaten van de Europese steekproef staan in Tabel 4 weergeven met de desbetreffende medianen. Voor de berekening hiervan zijn de lege velden verwijderd, waardoor er voor de berekening in totaal 125 keer het percentage voor geactiveerde verliezen is gebruikt, 40 keer het percentage van 2004, 44 keer het percentage van 2005 en 41 keer het percentage van 2006.

Van 2004 naar 2005 is er sprake van 22 neerwaartse aanpassingen(55%) en 18 opwaartse aanpassingen(45%). Van 2005 naar 2006 is er sprake van 22 neerwaartse aanpassingen(54%) en 19 opwaartse aanpassingen(46%). De gemiddelde daling van 2004/2005 en 2005/2006 zijn respectievelijk -17,0% en -7,2% en de gemiddelde stijging +11,1% en +14%. Zoals te zien is in Tabel 4 nemen de geactiveerde verliezen van 2004 naar 2005 met 5,3% af (36,2% - 41,5%). Er is een stijging te zien van 2005 naar 2006 van 2,51% (38,71% - 36,20%). Beide resultaten zijn in contrast met de resultaten van de Nederlandse Bedrijven.

Boekjaar 2004 2005 2006

Mediaan Geactiveerde Verliezen

(31)

Tabel 5: Vergelijking gegevens Nederlandse en Europese dataset

4.3. Vergelijking Resultaten

De resultaten zijn in Tabel 5 naast elkaar gezet om verschillen naar voren te brengen tussen de Nederlandse en de Europese dataset.

Boekjaar 2004 2005 2006 Europa; Mediaan Geactiveerde Verliezen 41,50% 36,20% 38,71% Nederland; Mediaan Geactiveerde Verliezen 42,42% 45,40% 44,65% Verschil -0,92% -9,20% -5,94%

Het eerste grote verschil is de daling in 2005 van de geactiveerde verliezen voor Europese bedrijven ten opzichte van de stijging van de Nederlandse bedrijven in verband met IFRS. Een mogelijke verklaring hiervoor is de vrijwillige adoptie van IFRS. Omtrent de vrijwillige adoptie van IFRS is het nodige onderzoek verricht. Eén onderzoek (Daske et al., 2008) heeft door middel van een zeer grote steekproef, namelijk 8.726 bedrijven verdeeld over 26 landen, getracht de vroege en late vrijwillige adoptie in kaart te brengen De percentages met betrekking tot vrijwillige adoptie komen in dit onderzoek naar voren en staan met betrekking tot de landen die zich bevinden in de Europese dataset verwerkt in Tabel 6. Jaren 2004/2005 2005/2006 Procentuele aanpassing -5,30% 2,51% Procentuele aanpassing 2,98% -0,75% Verschil -8,28% 3,26% 2004/2005 2005/2006

Boekjaar Absoluut Relatief Absoluut Relatief Europa Neerwaartse aanpassingen 22 55,0% 22 53,7%

Opwaartse aanpassingen 18 45,0% 19 46,3%

Gelijkblijvend 0 0,0% 0 0,0%

NL Neerwaartse aanpassingen 19 42,2% 24 46,2%

Opwaartse aanpassingen 24 53,3% 24 46,2%

Gelijkblijvend 2 4,4% 4 7,7%

Europa/NL Verschil neerwaartse

aanpassingen 12,8% 7,5%

(32)

Tabel 6: Percentages vrijwillige adoptie IFRS Europese dataset

Het gewogen gemiddelde van de vrijwillige adoptie van IFRS voor de Europese dataset is 20,18%. Het percentage van vrijwillige adoptie van IFRS voor Nederlandse bedrijven zit volgens het onderzoek van Daske et al. (2008) op 5,6%. Het feit dat er sprake is van een gemiddelde daling van de geactiveerde verliezen in 2005 voor de Europese bedrijven en een stijging voor de geactiveerde verliezen van de Nederlandse bedrijven in 2005 is waarschijnlijk te verklaren door de vrijwillige adoptie van IFRS. De Europese dataset bestaat uit bedrijven die verhoudingsgewijs meer IFRS toepaste voordat het wettelijke termijn (2005) van toepassing was, hierdoor zijn de grondslagen van IFRS in 2004 voor verschillende bedrijven al van toepassing. De stijging, door de minder conservatieve benadering van IFRS, zal bij de Europese dataset minder groot zijn dan bij de Nederlandse dataset. Daarbij is het belangrijk te vermelden dat de grootste bedrijven de overstap naar IFRS sneller maken dan de kleinere bedrijven in verband met de kostenefficiëntie door vereenvoudiging van noteringen op verschillende aandelenmarkten en van het consolideren van buitenlandse dochterondernemingen (Doupnik & Perera, 2012B). Dit is de reden dat het waarschijnlijk is dat de Europese dataset uit veel meer “early-adopters” bestaat dan 20,18%. De mediaan van de Europese bedrijven van zowel 2004, 2005 en 2006 is lager dan die van Nederland. Een mogelijke reden hiervoor is het feit dat vanaf 2004 Duitsland van winsten boven de 1 miljoen Euro maximaal 60% mag verrekenen met voorwaarts te verrekenen verliezen.10 Duitsland maakt een groot onderdeel uit van de Europese dataset waardoor dit een significante invloed kan hebben op de mediaan.

Hoewel bij de Nederlandse dataset een lichte daling is waar te nemen van 2005 naar 2006 is juist het tegenovergestelde het geval bij de Europese bedrijven. Dit komt overeen

10

Duitse Burgerlijke Wetboek (BGB): Toepassingsvoorschriften paragraaf 52, sectie 25 van Paragraaf 10d Verlustabzug

Land Aantal in Europese dataset Percentage vrijwillige adoptie Duitsland 15 36,1% Frankrijk 12 3,5% Verenigd Koninkrijk 9 0,1% Zwitserland 4 53,3% Italië 3 29,9% Spanje 1 0,7% Totaal 44

(33)

met de verwachting zoals gesteld in de hypothese. In de volgende paragraaf is berekend of de verschillen ook daadwerkelijk significant zijn.

4.4. Statistische toets

Voordat de cijfers geanalyseerd kunnen worden van de vorige paragraven dient eerst te zijn vastgesteld of de verzamelde data normaal verdeeld is. De steekproef is kleiner dan 2000 (n < 2000) waardoor de Shapiro-Wilk toets uitgevoerd.

De resultaten voor de Nederlandse data van deze toets zorgen niet voor het verwerpen van het feit dat de jaren 2008 en 2009 normaal verdeeld zijn (p is groter dan 0,05, namelijk respectievelijk df=46; p = 0,051 en df = 45; p = 0,087). Voor de overige jaren kan niet geconcludeerd worden dat het een normale verdeling betreft gaat aangezien de p waarde voor ieder jaar kleiner is dan 0,05. In chronologische volgorde zijn de waarden als volgt: (2004)df= 50 p = 0,009; (2005)df= 55 p = 0,014; (2006)df= 54 p = 0,003; (2007)df= 49 p = 0,012; (2010)df= 42 p = 0,006.

De resultaten van de Europese dataset wat betreft de Shapiro-Wilk toets zijn dat voor geen enkel boekjaar mag worden aangenomen dat de data normaal verdeeld is. De waarden zijn als volgt: df=40 p = 0,03 (2004); df= 44 p = 0,003 (2005); df=41 p=0,006 (2006), oftewel p < 0,05. Met ander woorden voor zowel de belangrijkste data van de Nederlandse steekproef als van de gehele Europese steekproef geldt dat er sprake is van een abnormale verdeling.

De resultaten van de Shapiro-Wilk toets voor de procentuele aanpassingen van de geactiveerde verliezen van 2005 naar 2006 voor zowel de Nederlandse dataset als de Europese dataset zijn respectievelijk: (2005)df = 52 en p = 0,000 (NL) en (2006)df = 41 p = 0,001 (Europa). De toets die hier uitgevoerd dienen te worden zijn dus ook non-parametrisch van aard. Aangezien alle data uit percentages bestaat, is er sprake van een ratio meetniveau voor alle data. Het significantieniveau is 5% en is vanwege de richting van de hypothesen one-tailed.

4.4.1. Hypothese 1

De eerste hypothese omtrent de invoering van IFRS en de mogelijke opwaartse aanpassing van de post actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen is hieronder getoetst door middel van het vergelijken van de medianen van de boekjaren 2004 en 2005 van de Nederlandse dataset.

(34)

De volgende hypothese werd opgesteld: De invoering van IFRS heeft geleid tot een lagere valuation allowance (hoger percentage erkend) in het boekjaar 2005 voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven.

De bijbehorende formules voor de bovenstaande hypothese zijn als volgt: H0 = µ NL 2004 = µ NL 2005

H1 = µ NL 2004 < µ NL 2005

Het doel van het uitvoeren van deze statistische analyse is om vast te stellen of er een significant verschil is in de valuation allowance van 2004 en 2005 van de geactiveerde verliezen voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. De eerste toets die is uitgevoerd is de Wilcoxon Signed Rank toets. De Wilcoxon Signed Rank toets is uitgevoerd omdat er sprake is van een vergelijking tussen twee groepen, die gepaard en niet normaal verdeeld zijn. De resultaten zijn Z = -0,908 en p = 0,182, waarbij N = 49. De significantie is p > 0,05 en de nul hypothese wordt dus niet verworpen.

Als tweede toets is de Mann-Whitney U toets uitgevoerd. Een Mann-Whitney U toets is uitgevoerd aangezien er sprake is van een vergelijking tussen twee groepen, die ongepaard en niet normaal verdeeld zijn. Deze toets is uitgevoerd voor dit onderzoek omdat er meer data beschikbaar is voor deze analyse doordat niet alle bedrijven zowel de gegevens hadden voor 2004 als 2005. De resultaten zijn Z = -0,581 en p = 0,2805, waarbij N2004 = 50 en N2005 = 55. De significantie is p > 0,05 en de nul hypothese wordt dus niet verworpen.

Hoewel het op basis van de medianen van 2004 en 2005 lijkt alsof er een stijging heeft plaatsgevonden is deze stijging niet significant te noemen. Kortom de nulhypothese is niet verworpen en er is geen statistisch bewijs gevonden voor het significant bevinden van de verschillen in waardering van de voorwaarts te verrekenen verliezen tussen 2004 en 2005.

4.4.2. Hypothese 2

De tweede hypothese omtrent de aanpassing van de fiscale regelgeving en de neerwaartse aanpassing van de post actieve belastinglatentie uit hoofde van voorwaarts te verrekenen verliezen is hieronder getoetst. De vergelijking is gemaakt door middel van het vergelijken van de medianen van de boekjaren 2005 en 2006 van de Nederlandse dataset, en daarnaast door het vergelijken van procentuele aanpassingen van de geactiveerde verliezen van de Nederlandse dataset van 2005 en 2006 met de geactiveerde verliezen van de Europese dataset van 2005 en 2006.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naast een rolmodel zijn, het zelf beheersen van de spelregels en de moreel juiste keuzes maken, kan je heel wat initiatieven nemen om ervoor te zorgen dat jouw sporters fair play

Het oprichten van een afdeling rolstoelbasketbal vraagt een grote financiële inspanning voor een club, maar niet alle aanpassingen voor sporters met een beperking zijn duur.. In

Er is een verplicht overlegmoment tussen beide coaches en de scheidsrechter voor de aanvang van de wedstrijd waarin afspraken gemaakt worden over de regels die gehanteerd worden

Spelers krijgen namelijk niet alleen punten voor elke wedstrijd die ze winnen, maar ook voor die waaraan ze deelnemen en voor hun aanwezigheid tijdens de training. KYU

Trainers die oog hebben voor het sociale aspect van sport, zoeken naar manieren om ook sporters die over minder middelen beschikken, een andere culturele achtergrond hebben,

Voorbeelden van reactieve agressie zijn het natrappen na het ontvangen van een trap tegen de enkels, het tegen de grond slaan van een racket, het verwijtend schreeuwen naar een

Zo heeft de ene sporter geen probleem met samen naakt douchen, terwijl de andere zich daar toch ongemakkelijk bij voelt, is de ene sporter een knuffelaar en bewaakt de ander

Te vaak wordt gedacht dat druk zetten op een sporter goed is voor het neerzetten van betere prestaties.. Onderzoek toont steeds meer aan dat dit niet het