• No results found

Netwerkanalyse 23 Afbeelding omslag: Logo van de Fryske Akademy te Leeuwarden, https://www.fryske-akademy.nl/fileadmin/logo_fryske_akademy_blau.png

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Netwerkanalyse 23 Afbeelding omslag: Logo van de Fryske Akademy te Leeuwarden, https://www.fryske-akademy.nl/fileadmin/logo_fryske_akademy_blau.png"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stageverslag Minorstage BA History Maarten Schmaal S3464318 M.P.Schmaal@student.rug.nl Stageorganisatie: Fryske Akademy, Leeuwarden Stageperiode: 02-09-2019 – 31-01-2020 Externe stagebegeleider: drs. Ronald Plantinga Stagedocent: dr. C.M. Megens 13-03-2020 4921 woorden

(2)

2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2

Voorwoord 3

Inleiding 4

Leren in de Friese Agri & Food 6

Evaluatie 10

Conclusie 16

Bijlagen 17

1. Samenvatting transitiemanagement 17

2. Overzicht keurmerken en streekproducten 20

3. Netwerkanalyse 23

Afbeelding omslag: Logo van de Fryske Akademy te Leeuwarden,

https://www.fryske-akademy.nl/fileadmin/logo_fryske_akademy_blau.png.

(3)

3

Voorwoord

Op mijn 23e ben ik na een lange ziekteperiode begonnen aan de bachelorstudie Geschiedenis. De eerste anderhalf jaar van mijn studie stonden dan ook met name in het teken van herstel, het opbouwen van een normaal functioneringsniveau, en het vinden van stabiliteit. Enigszins tot mijn eigen verbazing bleek dit echter ook een academisch succesvol anderhalf jaar en ontstond de behoefte en ambitie om verder te kijken dan het normale studietraject. In het tweede semester van mijn tweede jaar heb ik me georiënteerd op extra vakken die ik zou kunnen volgend in het derde jaar. Toen dit proces in de afrondingsfase zat werd mij echter door de docent van mijn kernvak, dr. Marijn Molema, gevraagd of ik interesse had in een stage bij de Fryske Akademy, om mee te werken aan een onderzoek naar de Friese Agri&Foodsector. Hoewel een stage een optie was die ik nog niet serieus overwogen had was dit een kans die ik niet aan mij voorbij kon laten gaan. Het opdoen van praktische onderzoekservaring bij een instituut met een rijke geschiedenis leek mij niet alleen verrijkend, maar paste bovendien in mijn ambitie om ‘iets extra’s’ te doen. Daarnaast wil ik na mijn studie graag verder de academische wereld in, wat een onderzoeksstage als deze bijzonder waardevol maakte.

Naast de stage heb ik ervoor gekozen om ook mijn oorspronkelijke plan door te zetten en voor 30 ECTS aan andere vakken te volgen, waarmee het totaal op 45 ECTS in een semester kwam. Hoewel ik het mezelf hierdoor niet makkelijk heb gemaakt was het voor mij persoonlijk belangrijk deze keuze toch te maken. De eerste twee jaar van mijn studie waren succesvol, maar door de eerdere ziekteperiode was het moeilijk om dit om te zetten naar het zelfvertrouwen dat passend is bij dergelijk succes. Ik blijf een oudere student – had ik mezelf wel genoeg uitgedaagd in deze eerste twee jaar?

Kon ik dat überhaupt wel aan? Waar liggen nu mijn grenzen? Waren de eerste twee jaar van mijn studie representatief voor wat ik in de toekomst van mezelf kan verwachten, of niet? Om deze vragen te beantwoorden besloot ik om de grenzen van mijn kunnen actief op te zoeken, in de vorm van dit semester van 45 ECTS. Uiteindelijk heb ik hierdoor veel van de hiervoor genoemde vragen kunnen beantwoorden en sta ik sterker in mijn schoenen. De stage bij de Fryske Akademy was daarvoor essentieel.

Graag wil ik voor hun inzet, steun, begeleiding, en vertrouwen de volgende personen bijzonder bedanken:

Drs. Ronald Plantinga Dr. Marijn Molema Dr. Ine Megens

Alle medewerkers van de Fryske Akademy

(4)

4

Inleiding

De Fryske Akademy is opgericht in 1938 met het doel wetenschappelijk onderzoek te doen naar de Friese geschiedenis, taal, en cultuur. De Akademy is gevestigd in het centrum van Leeuwarden en heeft tegenwoordig meer dan 60 medewerkers. Er wordt uiteenlopend onderzoek gedaan op bovenstaande gebieden: de Akademy ontwikkelt het Online Nederlands-Fries Woordenboek, promovendi van de Akademy hebben onderzoek gedaan naar onderwerpen als Friese edelsmeden in de Gouden Eeuw en de impact van tweetaligheid, en er zijn meerdere onderzoeken over de regionale economische vitaliteit van de provincie uitgevoerd. De Akademy is verbonden met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en werkt bij het uitvoeren van onderzoek samen met een breed scala aan organisaties, zoals het Meertens Instituut, Tresoar, en het Mercator Netwerk. Daarnaast wordt er samengewerkt met diverse universiteiten om promotietrajecten aan te bieden.1

Een van de onderwerpen die onderzocht wordt bij de Akademy is de staat en ontwikkeling van de Friese landbouw- en verwerkende sector. Het project Leren in de Friese Agri & Food is in 2017 gestart en leidde in 2018 en 2019 tot de publicatie van de eerste twee delen van de Agri&Foodscan Fryslân.2 Mijn stageopdracht bestond uit het meewerken aan het derde en laatste deel van deze Scan, met als thema kennis en innovatie. Dit onderzoek is uitgevoerd door de externe stagebegeleider Ronald Plantinga en ikzelf. Daarnaast was Marijn Molema betrokken in een adviserende rol. In de periode september 2019 – februari 2020 heb ik 2,5 dag per week aan de stage besteed.3 Het doel was om aan het einde van mijn stage een 75%-versie te hebben voltooid en om die versie te hebben besproken met de begeleidingscommissie van het project. Dit doel is behaald: de 75%-versie is begin februari voltooid, en op 25 februari ben ik zoals gepland eenmalig teruggekomen naar de Akademy om deze versie te bespreken met de begeleidingscommissie. Daarnaast zijn in het stageplan de volgende leerdoelen geformuleerd:

• Opdoen van praktische ervaring met beleidsgericht onderzoek, waaronder het uitwerken van een degelijke onderzoeksopzet op een grotere schaal dan (tot nu toe) tijdens de reguliere studie aan bod is gekomen;

• Leren werken in en met een team van onderzoekers;

• Ervaring opdoen met het opstellen, afnemen, en verwerken van interviews;

1 https://www.fryske-akademy.nl/nl/, benaderd op 29-02-2020.

2 https://www.fryske-akademy.nl/nl/agrifood/, benaderd op 29-02-2020. De twee tot nu toe gepubliceerde Scans zijn in digitale vorm onderaan de pagina te vinden.

3 De stageperiode liep officieel af op 31 januari, maar omwille van de tentamens midden januari is besloten om in die periode de stageverplichtingen te verminderen. Die tijd is eind januari en begin februari vervolgens weer volledig ingehaald.

(5)

5

• Vergroten van het analytisch en probleemoplossend vermogen in het kader van wetenschappelijk onderzoek;

• Verder ontwikkelen van academische en algemene schrijfvaardigheid voor een gevarieerd publiek, met name door het uitvoeren en verwerken van concrete onderzoekactiviteiten;

• Ervaring opdoen met het analyseren en verwerken van beleidsstukken.

Ook deze doelen zijn in grote lijnen behaald. In de volgende hoofdstukken wordt hier verder over uitgeweid.

(6)

6

Leren in de Friese Agri & Food

Het verloop van de stage is globaal op te delen in drie stadia:

• Een oriëntatiefase aan het begin, waarin ook het werkplan voor de Scan is geformuleerd en besproken met de begeleidingscommissie;

• Een onderzoeksfase, bestaande uit het afnemen van interviews, het doen van desk research, en het schrijven van informele documenten waarin de resultaten werden samengevat;

• Een verwerkende fase, bestaande uit het schrijven en herschrijven van de tekst van de (75%- versie van de) Scan.

Elk van deze fases kende specifieke werkzaamheden en uitdagingen. De fases worden hieronder een voor een besproken.

Oriëntatie

De eerste twee weken van de stage bestonden, na een warm welkom en een kennismaking met de medewerkers van de Akademy, vooral uit inlezen. De hedendaagse Friese landbouw was voor mij als geschiedenisstudent een nieuw onderwerp. Ronald heeft een literatuurlijst opgesteld die ik in deze weken doorgewerkt heb om een basisniveau van kennis te ontwikkelen. Daarnaast kreeg ik een aantal kleine taken zoals het versturen van emails aan organisaties die betrokken waren bij de eerste twee Scans. Dit bood mij de kans om me als nieuwe stagiair te introduceren bij organisaties als het Living Lab Fryslân en alvast informatie te verzamelen die later gebruikt kon worden bij het onderzoek.

Halverwege september volgden er een aantal werkzaamheden rond het publiceren van het tweede deel van de Scan. Dit deel is geschreven voordat mijn stage begon, maar was nog niet openbaar gemaakt. Ik heb een aantal bijeenkomsten met de communicatieafdeling van de Akademy bijgewoond, waar besproken werd hoe de Scan gepresenteerd zou worden en hoe het begeleidende persbericht eruit zou zien. Ik had hier zelf geen taak of verantwoordelijkheid in, maar observeerde. Aangezien het publiceren van onderzoeksresultaten voor mij onbekend terrein was, waren dit verhelderende bijeenkomsten. Wat wel tot mijn werkzaamheden behoorde was het aanvullen van de adressenlijst voor de verzending van de Scan. Hierdoor werd ik verder bekend met het scala aan betrokken organisaties. Op 30 september volgde de perspresentatie. Hierbij waren landbouwgedeputeerde Johannes Kramer en Tineke de Vries van LTO Noord aanwezig, naast journalisten van onder andere Omrop Fryslân.4 Ook hier was mijn rol beperkt tot observatie. Desalniettemin was dit opnieuw

4 Zie: https://www.fryske-akademy.nl/nl/nieuws-en-agenda/nieuwsbericht/news/detail/presentatie-tweede- agri-foodscan/ en https://www.omropfryslan.nl/nijs/909328-agri-foodscan-fryslan-presintearre-konkluzjes-net- hielendal-nij.

(7)

7 waardevol: het was een kans om nog een aspect van het doen en publiceren van onderzoek dat niet

aan de orde komt tijdens mijn reguliere studie van dichtbij mee te maken. Daarnaast bood de presentatie me de kans om contacten te leggen met de aanwezigen. Zo heb ik een goed gesprek gevoerd met de assistent van dhr. Kramer, wat een basis zou kunnen vormen voor verdere samenwerking.

In dezelfde periode heb ik samen met Ronald gewerkt aan het opstellen van het werkplan voor het derde deel van de Scan. Dit bestond uit een afwisseling van ideeën bedenken en deels uitwerken, en brainstormsessies waarin we bespraken of deze ideeën haalbaar en wenselijk waren. Hiervoor heb ik enkele onderwerpen (zoals transitiemanagement, streekproducten, en keurmerken) bestudeerd en samengevat. Deze documenten zijn deels gebruikt als referentiemateriaal en deels, in sterk aangepaste vorm, opgenomen in de tekst van de 75%-versie. Bijlagen 1 en 2 zijn voorbeelden van dergelijke documenten. Het werkplan is enige tijd na de voltooiing, op 13 november, besproken met de begeleidingscommissie. Deze bijeenkomst is grotendeels door mij opgezet. De begeleidingscommissie bestaat uit vertegenwoordigers van LTO Noord, de Provincie Fryslân, Hogeschool Van Hall Larenstein, de Rijksuniversiteit Groningen, en het Frysk Akademyfûns. Het werkplan bespreken en verdedigen met (in tegenstelling tot mijzelf) experts op het gebied van Agri&Food was spannend, maar verliep goed. Ronald leidde het gesprek en kon dankzij zijn aanzienlijk grotere kennis over het onderwerp dieper ingaan op kritiekpunten dan ik, terwijl ik zoveel mogelijk ingebracht heb op punten waar ik beter bekend mee was.

Onderzoek

Zodra de strekking van het werkplan duidelijk was, dus al voor 13 november, is het daadwerkelijke onderzoek gestart. Ik heb me in deze periode verder ingelezen in onderwerpen als agrarisch natuurbeheer en methodieken voor netwerkanalyses. Daarna heb ik in constant overleg met Ronald een lijst van te interviewen personen opgesteld. Het doel van de interviews was om meer inzicht te krijgen in de verschillende meningen en perspectieven van uiteenlopende spelers in de Friese Agri&Foodsector. Daarnaast bleken ze nuttig om secties uit de Scan te illustreren met meningen uit het veld. De interviews zijn niet kwantitatief geanalyseerd: de hoeveelheid interviews was daarvoor te klein.5 Het ging om (biologische of biodynamische) boeren, bestuursleden van landbouwcollectieven en de vereniging van collectieven (Kollektievenberied Fryslân), vertegenwoordigers van marktpartijen zoals FrieslandCampina, betrokkenen bij de productie van streekproducten, vertegenwoordigers van

5 Er is overwogen om een grotere hoeveelheid interviews af te nemen of over te gaan op enquêtes. Uiteindelijk hebben we toch voor deze aanpak gekozen, onder andere om de planning niet in gevaar te brengen. Een statistisch significant aantal interviews afnemen, of een enquête ontwikkelen en verspreiden, had teveel tijd gekost.

(8)

8 intermediaire organisaties zoals The Potato Valley, en sleutelfiguren binnen onderwijsorganisaties

zoals Nordwin College en Hogeschool Van Hall Larenstein. Vervolgens hebben we een verdeling gemaakt van wie welke personen zou interviewen, en heb ik ‘mijn’ geïnterviewden per email dan wel telefonisch benaderd. Het merendeel ging akkoord, waarna de interviews in november en december zijn uitgevoerd, verspreid over heel Friesland. Ronald is meegegaan naar het eerste interview, de latere interviews heb ik volledig zelfstandig afgenomen. Voor elk interview heb ik een vragenlijst opgesteld.

De interviews zijn opgenomen, maar uit tijdsoverwegingen niet volledig getranscribeerd. In plaats daarvan zijn ze in hoofdpunten uitgewerkt. Kenmerkende citaten heb ik wel getranscribeerd.

Naast de interviews was mijn tweede grote onderzoeksonderwerp een inventarisatie en analyse van het kennis- en innovatienetwerk rond de Agri&Foodsector in Friesland. In tegenstelling tot de interviews ging het hierbij om desk research. Inhoudelijk bestond dit onderzoek uit het opstellen van een methode, het identificeren en categoriseren van partijen die deel uit maken van het netwerk, en het identificeren van connecties tussen die partijen. Daarna heb ik die connecties kwantitatief geanalyseerd om uiteindelijk conclusies te kunnen trekken. Gezien de omvang van het netwerk en de hoeveelheid contacten binnen het netwerk was de netwerkanalyse een tijdrovend en intensief project.

Ik ben er mee begonnen in oktober, de inventarisatie rondde ik begin december af, en het voltooien van de analyse duurde tot eind januari. Hierbij moet aangetekend worden dat ik geenszins al mijn tijd in deze periode besteed heb aan de netwerkanalyse. De netwerkanalyse heb ik gelijktijdig met de interviews en het schrijven van conceptteksten gedaan. Concreet gezien bestond de netwerkanalyse uit het doorspitten van een schijnbaar eindeloze hoeveelheid websites, jaarverslagen, projectrapporten, etc. om partijen en connecties te identificeren (uiteengezet in een kruistabel in Excel), gevolgd door een aantal berekeningen om sterke en zwakke aspecten van het netwerk inzichtelijk te maken. Met name voor dit laatste deel kon ik voortbouwen op vaardigheden die ik in het tweede jaar van mijn studie bij mijn kernvak opgedaan heb. De eerste versie van de uitgeschreven analyse is in dit verslag opgenomen als Bijlage 3. Deze is in de verwerkingsfase grondig geüpdatet, uitgebreid, en herschreven, en vervolgens opgenomen in de 75%-versie.

Verwerking

Halverwege december ben ik begonnen met het schrijven van conceptstukken voor de uiteindelijke Scan. Daarnaast heb ik in deze periode enkele van Ronalds interviews bijgewoond. Uitgangspunt van de conceptteksten waren de in de eerste sectie van dit hoofdstuk genoemde documenten, de resultaten van de netwerkanalyse, de interviews, en aanvullende literatuur.6 In deze periode vond er

6 Zoals: Jan Willem Erisman en Rosemarie Slobbe, Biodivers boeren: De meerwaarde van natuur voor het boerenbedrijf (Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel, 2019).

(9)

9 veelvuldig overleg plaats met Ronald om de conceptstukken te bespreken. Vervolgens heb ik Ronalds

feedback verwerkt, waarna een nieuw overleg plaatsvond, totdat we beide tevreden waren met de tekst. Ook zijn in deze periode de conclusies van de Scan geformuleerd. Op 6 februari hebben we de concepttekst besproken met Marijn Molema, waarna de tekst in licht aangepaste vorm als volwaardige 75%-versie opgestuurd is naar de begeleidingscommissie.

Op 25 februari volgde de laatste dag van mijn stage. De dag begon met een bijeenkomst met de begeleidingscommissie om de 75%-versie te bespreken. Aangezien ik nu aanzienlijk beter in de stof zat en in het algemeen een hoop ervaring opgedaan had kon ik in deze bijeenkomst kritiek beter op waarde schatten en waar nodig weerwoord bieden. Na de bijeenkomst met de begeleidingscommissie volgde nog een bijeenkomst op het provinciehuis in Leeuwarden met de personen die veel van het cijfermateriaal voor de Scans aanleveren. Mijn deel van het onderzoek had hier niet veel mee te maken, dus observeerde ik hier vooral. Toch was het een waardevolle bijeenkomst: dit was opnieuw een aspect van onderzoek dat ik niet eerder van dichtbij meegemaakt had. De dag, en mijn stage, werd afgesloten met een gezellige borrel met Ronald en Marijn in café De Prins-H.

(10)

10

Evaluatie

Na de beschrijving van de stage in het voorgaande hoofdstuk zal dit hoofdstuk reflecterend van aard zijn. Hieronder worden de in het stageplan benoemde leerdoelen besproken. Daarna wordt de stage in een breder perspectief geplaatst, met name wat betreft algemene persoonlijke ontwikkeling en de implicaties van de stage voor mijn verdere loopbaan.

Leerdoelen

Opdoen van praktische ervaring met beleidsgericht onderzoek, waaronder het uitwerken van een degelijke onderzoeksopzet op een grotere schaal dan (tot nu toe) tijdens de reguliere studie aan bod is gekomen.

Het werkplan dat in de eerste fase van de stage is opgesteld was een onderzoeksopzet zoals beschreven in dit leerdoel. In tegenstelling tot eerdere onderzoeksopzetten die ik gemaakt heb ging het hier om een aanzienlijk groter project waarbij ik bovendien samen moest werken met een andere onderzoeker (Ronald). Hierdoor werd ik gedwongen meer te sparren en overleggen over ideeën, in plaats van ze zelfstandig uit te werken. Daarnaast was de structuur van deze opzet anders: terwijl ik gewend was om een onderzoeksopzet te beginnen met een introductie, gevolgd door het probleemveld, de onderzoeksvraag, deelvragen, en operationalisering was het werkplan minder gericht op het probleemveld en meer op gedetailleerdere vragen en plannen per paragraaf. Daarnaast was er aanzienlijk meer aandacht voor samenhang en de algemene structuur. Dat zijn zaken die in mijn eerdere onderzoeksvoorstellen minder aan bod kwamen en in de loop van het onderzoek organisch groeiden, met veel herschrijven als gevolg. Dankzij de ervaring die ik opgedaan heb bij het maken van het werkplan van de Scan ben ik nu in staat om een beter georganiseerde en beter uitgedachte onderzoeksopzet te schrijven. Momenteel ben ik bezig het onderzoeksvoorstel voor mijn bachelorscriptie te schrijven. Daarbij heb al profijt van de stage: ik besteed meer tijd aan diepgaand overleg met mijn medestudenten, ik denk beter na over de samenhang van de hoofdstukken, en ik ontwikkel in een vroeger stadium een gedetailleerd idee van de invulling van individuele paragrafen.

Ook mijn werk aan de netwerkanalyse heeft bijgedragen aan dit leerdoel. Het ging hierbij om grotendeels kwantitatief onderzoek, waar ik minder ervaring mee heb dan met kwalitatief onderzoek.

Het ontwikkelen van een methode heeft me veel geleerd over dergelijk kwantitatief onderzoek en het uitvoeren van de analyse zelf heeft me geleerd om om te gaan met een schijnbaar eindeloze, en eindeloos groeiende, hoeveelheid data. Bij tijd en wijle voelde dit als dweilen met de kraan open, maar tegelijkertijd is mijn vermogen om de juiste data snel en correct te selecteren en verwerken sterk

(11)

11 gegroeid. Deze vaardigheid is nuttig bij alle vormen van onderzoek en zal dan ook veelvuldig van pas

komen.

Leren werken in en met een team van onderzoekers.

Tijdens mijn stage heb ik met name intensief samengewerkt met Ronald. Ik heb die samenwerking zelf als erg prettig ervaren. Mijn grootste uitdaging was een gebrek aan zelfvertrouwen, zowel door een kennisachterstand (zoals eerder genoemd was de hedendaagse Friese landbouw voor mij een nieuw onderwerp) als in het algemeen. Hierdoor was ik regelmatig onzeker over mijn inbreng en mijn nut voor het project, wat me in de weg stond tijdens brainstormsessies en andere overleggen. Dit heb ik grotendeels op kunnen lossen door open kaart te spelen met Ronald en in een van onze overleggen in oktober te vragen hoe hij vond dat ik het deed. Hier kreeg ik een positieve, realistische reactie op, waarna Ronald verder uitgeweid heeft over zijn verwachtingen en observaties. Hierdoor kon ik tijdens de rest van de stage een betere inschatting maken van mijn eigen functioneren (zowel sterke als zwakke punten) en groeide mijn zelfvertrouwen. Hoewel ik het erg moeilijk vond om op dit vlak open kaart te spelen, omdat dit betekende dat ik me kwetsbaar op moest stellen en het risico nam dat ik mijn onzekerheden bevestigd zou zien, ben ik erg blij dat ik dat toch gedaan heb. Had ik dit niet gedaan, dan was ik me onzeker blijven voelen en had dit blijvende invloed gehad op mijn vermogen ideeën en kritiek in te brengen in onze overleggen. Door het probleem op tafel te leggen, hoe moeilijk ik dat ook vond, ontstond in ieder geval duidelijkheid. Zelfs als Ronalds oordeel negatief geweest was had ik duidelijkheid gekregen over wat beter zou moeten, en hoe ik daar aan kon werken. In de toekomst zal ik dan ook open kaart blijven spelen over dit soort kwesties.

Naast Ronald had ik uiteraard contact met de overige medewerkers van de Akademy. Zij waren niet betrokken bij de Scan. Met de baliemedewerkers en de medewerkers van het facilitair bedrijf liep het contact voorspoedig, zonder grote uitdagingen of pijnpunten. In het geval van andere onderzoekers, zeker de personen die in dezelfde cluster flexplekken zaten als ik, liep ik wel tegen uitdagingen aan. Ik vond het moeilijk om te schakelen tussen geconcentreerd werken en een praatje maken met collega’s. In de beginfase van de stage heb ik wel een leuk contact opgebouwd met een van de andere stagiairs, maar haar stage liep al vrij snel af. Gedurende de rest van de stage heb ik mijn best gedaan om contact te maken met collega’s, maar bleek dit moeilijk te combineren met het werk.

Uiteindelijk heb ik besloten om die pogingen te beperken tot situaties waarin ik niet actief aan het werk was. Dit leek mij de meest redelijke en haalbare balans waar ik bovendien in de toekomst op kan bouwen, maar contact met collega’s buiten mijn team blijft desalniettemin een aandachtspunt.

(12)

12 Ervaring opdoen met het opstellen, afnemen, en verwerken van interviews.

Dit leerdoel is zonder meer behaald. Tijdens de stage heb ik een serie interviews voorbereid, afgenomen, en verwerkt. Hierbij heb ik geleerd hoe ik de geïnterviewde persoon aan de praat kan houden zonder zelf een te grote rol in het gesprek in te nemen, en hoe ik het gesprek op de rails kan houden. Veel van de interviews vonden plaats op het hoogtepunt van de boerenprotesten rond de stikstofcrisis, waardoor het van belang was om het gesprek niet te laten ontsporen. Hier ik heb gedurende de stage een zekere handigheid in ontwikkeld. Daarnaast ben ik aanzienlijk comfortabeler geworden met het interviewproces. Voorafgaand aan het eerste interview was ik erg nerveus en zag ik tegen het interview op, maar door het toch te doen nam de spanning bij latere interviews sterk af.

Ook mijn vaardigheden rond het bedenken van relevante vragen die leiden tot een nuttig gesprek zijn tijdens de stage gegroeid.

Een moeilijk moment met betrekking tot de interviews vond eind november plaats. Tijdens een drukke dag waarop ik zowel studie- als stageverplichtingen had heb ik me vergist in het tijdstip waarop het interview plaats zou vinden, waardoor ik niet aanwezig was op het afgesproken tijdstip.

Zodra ik hier achter kwam heb ik de te interviewen personen gebeld, mijn fout toegegeven, en excuses aangeboden. Dit werd gelukkig goed ontvangen, waarna we een nieuwe afspraak voor het interview gemaakt hebben. Daar heb ik nogmaals mijn excuses aangeboden. Het interview verliep uiteindelijk goed, mede omdat gewaardeerd werd dat ik mijn fout niet verborgen heb onder smoesjes, maar meteen toegaf.

Vergroten van het analytisch en probleemoplossend vermogen in het kader van wetenschappelijk onderzoek.

Bij dit leerdoel heeft de netwerkanalyse een grote rol gespeeld. Ik moest hierbij een grote dataset opbouwen en analyseren. De methode heb ik, met aanwijzingen en feedback van Ronald, zelf uitgedacht. Tijdens dit proces heb ik mijn vermogen om mijn eigen werkwijze kritisch te bekijken vergroot, geleerd om te gaan met een grote dataset en alle problemen en uitdagingen die daar bij horen, en heb ik geleerd een dergelijke dataset te analyseren en daar relevante en correcte conclusies uit te trekken. Hierbij kon ik voortbouwen op het kernvak in het tweede jaar van mijn studie, maar nu op een veel grotere schaal en met een andere methodiek. Zo kon ik mijn vaardigheden verder ontwikkelen.

Ook voor de interviews was het van belang met een kritische blik naar de materie te kijken en daaruit relevante, analytische vragen te destilleren om aan de geïnterviewden te stellen. Nieuw aan de interviews was dat ik tijdens een interview niet de tijd kon nemen om achtergrondinformatie op te zoeken over een onderwerp, of op een andere manier in alle rust na kon denken over een relevante vervolgvraag. Dit moest, voor mij voor het eerst, in hoog tempo in de loop van een gesprek.

(13)

13 Aanvankelijk vond ik dit erg moeilijk en was ik bang om onzinnige vragen te stellen, maar na een paar

interviews afgenomen te hebben groeide mijn vertrouwen dat ik in staat was om wel relevante vervolgvragen te stellen die het interview verder hielpen. Ik heb van de interviews dus geleerd om sneller te analyseren en om te vertrouwen op die analyse. Daarnaast kwam ik erachter dat een

‘domme’ vraag (meestal het gevolg van een gebrek aan voorkennis omdat ik, zeker aan het begin van de stage, geen expert was op het gebied van landbouw) niet altijd slecht is in een dergelijk interview, maar door de geïnterviewde veelal opgevat wordt als een leuke kans om verder uit te weiden over een onderwerp waar ze het graag over hebben.

Verder ontwikkelen van academische en algemene schrijfvaardigheid voor een gevarieerd publiek, met name door het uitvoeren en verwerken van concrete onderzoekactiviteiten.

Mijn schrijfvaardigheid is tijdens de stage sterk toegenomen. Dit komt met name doordat het schrijven van de 75%-versie een veel uitgebreidere fase van overleg en herschrijven kende dan het schrijven van essays en papers tijdens mijn reguliere studie. In dat geval schrijf ik een stuk over het algemeen een keer, waarna ik feedback krijg die ik in sommige gevallen verwerk in het stuk, maar meestal slechts meeneem naar de volgende opdracht. Dit is de aard van de studie: je levert een opdracht in, en krijgt daarop een cijfer, waarna je doorgaat naar de volgende opdracht ongeacht de kwaliteit van de eerste opdracht (zolang die voldoende was). De 75%-versie van de Scan hebben Ronald en ik daarentegen een aantal weken lang uitgebreid herschreven. Hierbij namen we geen genoegen met voldoende, maar bleven we bijschaven. Ronald gaf bovendien bijzonder uitgebreide feedback die niet alleen inhoudelijk van aard was, maar ook betrekking had op toon en andere aspecten van stijl. Door dit proces van schrijven, overleg en feedback, herschrijven, overleg en feedback, nogmaals herschrijven, enzovoort, heb ik mijn schrijfvaardigheid in korte tijd aanzienlijk aan kunnen scherpen. Dit komt tot uiting in de essays die ik in de huidige periode schrijf voor mij reguliere studie – wat betreft schrijfstijl zijn die zichtbaar verbeterd ten opzichte van eerdere essays.

Ervaring opdoen met het analyseren en verwerken van beleidsstukken.

Tijdens mijn gehele stage heb ik te maken gehad met beleidsstukken. Bij een groot deel van de Scan was het van belang om een goed begrip te hebben van de intenties en ambities van de verschillende provinciale overheden, en om die te verbinden aan de resultaten van het onderzoek. Ik heb in de loop van de stage coalitieakkoorden, beleidsbrieven, en andere beleidsstukken bestudeerd en gebruikt in het onderzoek. Ook hier kon ik voortbouwen op mijn kernvak, maar nu met actuele beleidsstukken. Ik heb tijdens mijn stage onder andere geleerd efficiënt het kaf van het koren te scheiden bij het bestuderen van dergelijke, vaak lange, stukken.

(14)

14 Breder perspectief

Naast de leerdoelen heb ik ook veel andere ervaring en kennis opgedaan tijdens mijn stage. Zo heb ik veel inhoudelijke kennis opgedaan over de hedendaagse Friese landbouw, maar ook over beleidsvoering, het proces rond het uitvoeren van onderzoek, en communicatie met de begeleidingscommissie en organisaties die samenwerken met de Akademy. Inhoudelijke kennis over de landbouw bleef echter een heikel punt. Deze kennis ontbrak bij mij en hoewel ik er in korte tijd zeer veel over geleerd heb kan ik me uiteraard nog steeds niet meten met de experts op dit gebied, terwijl ik wel veelvuldig te maken had met die experts. Dit probleem heb ik zoveel als mogelijk was opgelost door zelfstudie, het stellen van vragen, en door goed te luisteren naar de mensen om mij heen.

Daarnaast was het belangrijk om te weten wat ik niet wist, en om goed in te schatten welke stukken van het onderzoek ik zelfstandig kon doen en wanneer het tijd was om de hulp van Ronald in te roepen.

Desalniettemin, of wellicht juist hierdoor, heb ik het gevoel dat ik een wezenlijke bijdrage geleverd heb aan het derde deel van de Scan en het project in het algemeen. Ik heb meegedacht over de opzet en structuur van het onderzoek, ik ben van begin tot eind nauw bij het onderzoek betrokken geweest, en een aanzienlijk deel van de 75%-versie is door mij geschreven.

Een aspect van de stage dat zowel onvoorzien als erg waardevol was, was de actualiteit van het onderzoek. Mijn stage vond plaats tijdens het hoogtepunt van de stikstofcrisis en de boerenprotesten. Het was bijzonder interessant om in die periode met betrokkenen uit alle hoeken van het veld te spreken en met eigen ogen te zien hoeveel perspectieven er bij een dergelijke kwestie komen kijken. Hierdoor maakte ik uit eerste hand mee hoeveel complexiteit en nuance er in problematiek als deze verborgen zit – nuance die in de communicatie naar de rest van de samenleving nogal eens verloren gaat. Dat besef van nuance hoop ik in de toekomst te behouden, ook waar het gaat om andere kwesties. Voor mij als levenslange stadsbewoner heeft de stage me in ieder geval de ogen geopend voor perspectieven die ik zonder de stage wellicht nooit van dichtbij tegen gekomen zou zijn.

Naast bovenstaande punten ben ik ook veel te weten gekomen over wat ik wil met mijn verdere loopbaan. Ik heb al enige tijd het plan om na mijn bachelor een Research Master te doen, gevolgd door een promotietraject. Tegelijkertijd had ik ook de nodige twijfels over dit plan. Naast praktische kwesties (kom ik wel aan een promotieplaats?) had dit ook te maken met wat ik hoorde over de academische cultuur. Die werd veelal beschreven als erg competitief, en de druk zou bijzonder hoog liggen. Ik twijfelde of dat een cultuur is die bij mij past, en of dit wel op zou wegen tegen mijn verlangen om historisch onderzoek te doen. Mijn stage gaf me ook op dit punt een voorzichtig inkijkje, zowel doordat ik bij een daadwerkelijk onderzoeksinstituut volwaardig onderzoek deed, als door het feit dat mijn stagebegeleider zelf in een promotietraject zit. Hoewel de twijfels niet volledig verdwenen zijn, voel ik me dankzij de stage gesterkt in mijn plan om verder de academische wereld in te gaan. Ik

(15)

15 kan nu beter inschatten wat de uitdagingen zullen zijn en hoe ik met die uitdagingen om kan gaan, en

ik heb bovendien veel geleerd over hoe ik in de academische cultuur pas. Ik ben er van overtuigd dat een promotietraject een goede keuze zal zijn. Tegelijkertijd weet ik nu echter ook dat dit alleen het geval is als ik een plek vind in een onderzoeksveld dat me ligt. In andere woorden, mijn toekomstige keuzes zullen veel beter geïnformeerd zijn dan wanneer ik deze stage niet gedaan had.

(16)

16

Conclusie

Al met al was deze stage bijzonder waardevol. Ik heb concrete onderzoekservaring opgedaan, me persoonlijk kunnen ontwikkelen, en ik sta sterker in mijn schoenen dan voorheen – zowel op academisch als op persoonlijk vlak. Ik heb voor grote uitdagingen gestaan en ben bij tijd en wijle behoorlijk in het diepe gegooid, maar dat heeft uiteindelijk alleen maar tot groei geleid. Ik bleek stressbestendiger dan ik dacht, ik heb mijn horizon verbreed, en, ook niet onbelangrijk, ik heb enorm van de stage genoten. De drukte van dit semester zorgde ervoor dat ik aanvankelijk vooral opluchting voelde toen de stage voorbij was en ik een rustigere periode tegemoet ging, maar het duurde niet lang voordat ik de Akademy en haar medewerkers begon te missen. De stage was niet slechts het behalen van 15 ECTS, het opdoen van ervaring, of een stuk persoonlijke ontwikkeling. Het was ook mijn eerste kerstpakket, delen in de chaos van een reorganisatie, bij tijd en wijle worstelen met de Friese taal, genieten van wandelingen door de Prinsentuin in de lunchpauzes, en kijken naar het Friese landschap op weg naar een interview in the middle of nowhere. Ik ben blij en dankbaar dat ik de kans gekregen heb deze stage te doen, en ik kan niet ontkennen dat ik een nieuwe waardering voor Friesland gevonden heb.

(17)

17

Bijlagen

1. Samenvatting transitiemanagement

Een typisch Nederlandse vorm van beleidsvoering met betrekking tot transities die de laatste tien a vijftien jaar erg populair is in Nederland is transitiemanagement. Een transitie wordt door Derk Loorbach gedefinieerd als “processes of structural change in societal (sub‐) systems.” Ze ontstaan wanneer “the dominant structures in society (regimes) are put under pressure by external changes in society, as well as endogenous innovation.”7

De eerste aanzetten voor de ontwikkeling van transitiemanagement ontstonden halverwege de jaren 90 op initiatief van Jan Rotmans. In het eerste decennium van de 21e eeuw werd de theorie verder ontwikkeld.8 Transitiemanagement wordt gekenmerkt door de volgende eigenschappen:9

• Het creëren van ruimte voor niches: kleine actoren met innovatieve ideeën worden (tijdelijk en deels) beschermd tegen concurrerende traditionele actoren, zodat innovaties verder ontwikkeld kunnen worden voordat ze blootgesteld worden aan het heersende regime.

• Focus op frontrunners: frontrunners zijn actoren die de capaciteiten hebben om afwijkende structuren op te zetten, en te floreren binnen deze structuren. Denk hierbij aan creatievelingen, strategen, en actoren met een sterke visie. Frontrunners worden buiten het huidige regime geplaats (maar er niet volledig van geïsoleerd) zodat ze de ruimte hebben om afwijkende structuren te ontwikkelen.

• Gestuurde diversiteit en selectie: een volwassen regime heeft de neiging te stagneren – lock- in. Door innoverende actoren te identificeren en te stimuleren kan het regime ‘fris’ gehouden worden, waardoor lock-in voorkomen wordt en innovatie niet tot stilstand komt.

• Radicale verandering in kleine stappen: plotselinge radicale verandering stuit op grote weerstand van het huidige regime, dat zich zo snel niet aan kan passen. Door een langetermijnvisie te ontwikkelen, maar deze in kleine stappen uit te voeren wordt het draagvlak en de mogelijkheden voor bestaande actoren om mee te veranderen vergroot.

7 Derk Loorbach, “Transition management for sustainable development: A prescriptive, complexity- based governance framework,” in Governance: An International Journal of Policy, Administration, and Institutions 23, no. 1 (January 2010): 166.

8 Jan Rotmans en Derk Loorbach, Transities & transitiemanagement: Oorsprong, status en toekomst, (Rotterdam: Dutch Research Institute For Transitions, 2012), 1-3.

9 Marina Kowalski-Fischer en Jan Rotmans, “Conceptualizing, observing, and influencing social-

ecological transitions,” in Ecology and Society: A journal of integrative science for resilience and sustainability 14, no. 2 (2009): 10-11; Rene Kemp, Jan Rotmans, en Derk Loorbach, “Assessing the Dutch energy transition policy: How does it deal with dilemmas of managing transitions?” in Journal of Environmental Policy & Planning 9, no. 3-4 (2007): 316-19.

(18)

18

• Sterker maken van niche-actoren: innoverende actoren in niches worden versterkt door bijvoorbeeld financiering, of uitzonderingsposities in regelgeving, zodat ze zich makkelijker kunnen ontwikkelend. Gerelateerd, maar niet identiek, aan punt 1.

• Constante reflectie en heroriëntatie: omdat innovatieprocessen per definitie onvoorspelbaar zijn is het noodzakelijk om na elke stap te reflecteren en waar nodig te heroriënteren. Lock-in in het beleid wordt op deze manier voorkomen. Daarnaast vergroot deze aanpak het draagvlak, omdat op talloze momenten om input van betrokken actoren wordt gevraagd.

Deze kenmerken voorkomen of verzachten problemen op het gebied van lock-in, onduidelijkheid over einddoelen en langetermijneffecten, en de onmogelijkheid van het volledig top-down aansturen van transities. De korte duur van politieke regimes vergeleken met de tijd die nodig is voor het voltooien van transities blijft echter een probleem. Generatie overstijgende toewijding aan het langetermijndoel wordt veelal voorgesteld als oplossing, maar hoe deze toewijding bereikt kan worden blijft onduidelijk.10 Een andere oplossing is het verleggen van bevoegdheden van de politiek naar langer zittende instituties die zich speciaal richten op de transitie. 11 Het risico van deze aanpak is op termijn een mogelijke politieke afkeer van de transitie, met als gevolg een sterke daling in de toewijding aan de transitie.

Een belangrijk uitgangspunt van transitiemanagement dat deze aanpak onderscheidt van anderen is dat transitiemanagement prescriptief is, in plaats van descriptief. Transitiemanagement is relatief onafhankelijk van concrete omstandigheden en kan als raamwerk toegepast worden op uiteenlopende transities. Het stappenplan dat transitiemanagement voorschrijft is het volgende:12

1. Probleemanalyse en het opzetten van een transitiearena: het probleem dat opgelost moet worden d.m.v. een transitie moet eerst ontleed en begrepen worden. Daarnaast moet een ruimte gecreëerd worden waarin innovatie langdurig plaats kan vinden en getest kan worden met ruimte voor reflectie en experimenten – de transitiearena.

2. Ontwikkeling van een langetermijnvisie, mogelijke paden, en een transitieagenda: het bestaan van een visie en een besef van de mogelijke paden naar die visie mobiliseren actoren om bottom-up initiatieven te ontwikkelen. De transitieagenda bestaat vervolgens uit de visie, leerdoelen, en concrete experimenten.

3. Starten met en uitvoeren van transitie-experimenten: aan de hand van de transitieagenda worden risicovolle experimenten gestart die de potentie hebben het onderliggende systeem om te buigen in de richting van de langetermijnvisie.

10 Kemp, Rotmans, en Loorbach, “Dutch energy transition policy,” 318.

11 Kemp, Rotmans, en Loorbach, “Dutch energy transition policy,” 324.

12 Kowalski-Fischer en Rotmans, “Social-ecological transitions,” 11-12.

(19)

19 4. Monitoring en evaluatie van het transitieproces: monitoring van zowel actoren en hun

gedrag als het transitieproces als geheel levert de benodigde informatie om effectief bij te kunnen sturen en actoren te motiveren nieuwe experimenten te starten.

5. Rinse and repeat.

Transitiemanagement is dus een zichzelf versterkende cyclische aanpak waarbij experimenten, reflectie, en stimulering van innoverende actoren centraal staan. Het onderscheidt zich van andere theorieën over transities door de bottom-up aanpak waarbij de overheid een faciliterende rol, in plaats van een dicterende rol, op zich neemt, door het prescriptieve karakter, en door de focus op diagnose en transitie van een specifiek systeem. Andere theorieën, zoals de Weense sociometabolische aanpak, zijn meer beschrijvend van aard en richten zich niet op een enkel systeem maar op het bredere landschap waarin transities plaatsvinden.13

13 Kowalski-Fischer en Rotmans, “Social-ecological transitions,” 4-7.

(20)

20 2. Overzicht keurmerken en streekproducten

Keurmerken

Volgens Milieu Centraal bestaan er momenteel in Nederland tien dierenwelzijn- en milieugerichte zuivelkeurmerken, bredere keurmerken die ook toegepast kunnen worden op zuivel, en keurmerk- achtige logo’s. Dit zijn:

● EKO

● Demeter

● Europees Keurmerk voor Biologisch

● Beter Leven Keurmerk (1 ster)

● Beter Leven Keurmerk (3 sterren)

● On the way to PlanetProof

● Weidemelk

● Beter voor de koe

● Caring Dairy

● Duurzame Weidezuivel

Er bestaat echter een forse overlap tussen deze keurmerken.

Het Europees Keurmerk voor Biologisch is gebaseerd op EU-wetgeving14 over biologische landbouw en wordt per land gecertificeerd door geaccrediteerde organisaties. In Nederland is dit Skal.

De EU-wetgeving bevat onder andere een verbod op het gebruik van GMOs en kloning, en regels omtrent dierenwelzijn en de beperking van het gebruik van antibiotica, kunstmest, en bestrijdingsmiddelen. Een gecertificeerd product moet bovendien voor minstens 95% uit biologisch geproduceerde grondstoffen bestaan, en de overige 5% moet ook aan strenge regels voldoen. Het EKO-keurmerk, het Demeter keurmerk, en het Beter Leven Keurmerk (3 sterren) benoemen het voldoen aan deze wetgeving als eis. Het Beter Leven Keurmerk (3 sterren) stelt geen verdere eisen (en is in de praktijk dus identiek aan het Europees Keurmerk voor Biologisch), terwijl EKO en Demeter aanvullende eisen stellen. De eisen van Demeter gaan hierbij het verst. Het Europees Keurmerk voor Biologisch, EKO, Beter Leven Keurmerk (3 sterren), en Demeter zijn dus aan te duiden als biologisch, terwijl Demeter bovendien het predicaat biologisch-dynamisch krijgt.

Het Weidemelk keurmerk stelt als enige eis kwalitatief goede weidegang van minstens 120 dagen per jaar, 6 uur per dag. Zowel het Beter Leven Keurmerk (1 ster) als On the way to PlanetProof (opvolger van Milieukeur) stellen deze eis ook. De biologische keurmerken stellen de eis dat het vee

14 Met name: EU 889/2008 (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A32008R0889) &

EU 834/2007 (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=celex%3A32007R0834).

(21)

21 altijd naar buiten kan, tenzij dit door bijvoorbeeld weersomstandigheden niet mogelijk is. Het Beter

Leven Keurmerk (1 ster) en On the way to PlanetProof stellen naast weidegang aanvullende eisen, waarbij het Beter Leven Keurmerk (1 ster) van de twee het verst gaat. Wel moet aangetekend worden dat On the way to PlanetProof een bijzonder grote focus legt op de duurzaamheid van de verwerkende keten.

Beter voor de koe, Caring Dairy, en Duurzame Weidezuivel kunnen eigenlijk niet als keurmerk geclassificeerd worden. Het gaat hier namelijk om bedrijfslogo’s van respectievelijk Melkunie, Ben &

Jerry’s en Cono, en De Zuivelmakers en Lebo. Caring Dairy en Beter voor de koe hebben geen duidelijk eisenpakket, terwijl Duurzame Weidezuivel slechts een zeer beperkt en grotendeels onduidelijk eisenpakket heeft waar weidegang in ieder geval onderdeel van is. Voor alle drie geldt dat er geen onafhankelijke controle of certificering plaatsvindt en dat dus volstrekt onduidelijk is wat het

‘keurmerk’ daadwerkelijk representeert.

Naast de door Milieu Centraal opgesomde keurmerken bestaan er ook zuivelmerken die aan hun toeleveranciers bepaalde eisen stellen op het gebied van duurzaamheid. Een voorbeeld hiervan is Weide Weelde, van de coöperatie Noorderlandmelk. Het draait bij dit merk in de eerste plaats om kwaliteitscontrole en –garantie, maar daarnaast worden ook enkele eisen gesteld op het gebied van dierenwelzijn. Zo is weidegang gelijk aan die van Weidemelk verplicht. Weide Weelde stelt bovendien dat aangesloten boeren zich richten op natuurbeheer, maar daarover is in het certificeringspakket niets terug te vinden. Weide Weelde wordt gecertificeerd door een onafhankelijke organisatie, Qlip.

Een ruwe indeling op de moeilijkheidsgraad van het eisenpakket van ieder keurmerk ten opzichte van conventionele melkveehouderij levert de volgende rangschikking op. De bovengenoemde bedrijfslogo’s zijn niet in deze rangschikking opgenomen vanwege de onduidelijkheid van hun eisenpakket en de onbetrouwbaarheid van hun controle en certificering.

1. Demeter 2. EKO

3. Europees Keurmerk voor Biologisch; Beter Leven Keurmerk (3 sterren) 4. Beter Leven Keurmerk (1 ster)

5. On the way to PlanetProof 6. Weide Weelde

7. Weidemelk Groen = biologisch Rood = niet biologisch

(22)

22 Streekproducten

Naast keurmerken bestaan er ook beschermde streekproducten. Deze vallen onder een aantal Europese regelingen en/of lokale instanties. De Europese regelgeving maakt onderscheid tussen drie categorieën:

● Beschermde Oorsprongsbenaming (BOB)

● Beschermde Geografische Aanduiding (BGA)

● Gegarandeerde Traditionele Specialiteit (GTS)

Om in aanmerking te komen voor een BOB- of BGA-label moet een product in het geheel (BOB) of op zijn minst deels (BGA) in de betreffende regio geproduceerd en verwerkt worden. De categorie GTS draait daarentegen om een erkende productiewijze: het doet er niet toe waar het product geproduceerd en verwerkt wordt, zolang het volgens de voorgeschreven productiewijze gebeurt komt het product in aanmerking voor een GTS-label. In Nederland vallen slechts 15 product(groepen) onder een van deze drie regelingen. Daarnaast zijn er twee aanvragen in behandeling. In de meeste gevallen gaat het om kaas.

Naast Europese erkenning is er ook erkenning voor streekproducten op nationaal niveau. Deze erkenning is aanzienlijk populairder. De Stichting Streekeigen Producten Nederland is de koepelorganisatie voor het keurmerk Erkend Streekproduct. Diverse lokale instanties voor streekproducten vallen onder deze organisatie. In Friesland zijn dit:

● De Marren

● Waddengoud

● Wâldpyk

● Frysk Erkend Streekproduct

De eerste drie richten zich op streekproducten uit specifieke regio’s binnen Friesland, terwijl Frysk Erkend Streekproduct bedoeld is voor producten die bij Friesland als geheel horen. Daarnaast vindt ook rechtstreekse certificering onder het Erkend Streekproduct-keurmerk plaats. In totaal leveren 48 Friese bedrijven door de SPN erkende streekproducten. De SPN stelt een aantal minimumeisen waar aan voldaan moet worden om voor het keurmerk in aanmerking te komen. Zo moeten meer dan de helft van de grondstoffen van het product moeten afkomstig zijn uit de regio, moeten de bewerking en verwerking van het product volledig plaatsvinden in de regio, en moet de productie maatschappelijk verantwoord (dat wil zeggen, duurzaam en natuurinclusief – maar zonder concrete uitwerking) zijn.

De lokale instanties stellen vaak nog aanvullende eisen. Zo stelt Waddengoud voor veel productcategorieën als toelatingseis dat het product beschikt over een Beter Leven Keurmerk (2 sterren) of beter. Certificering en controle van streekproducten vindt plaats door de SPN en onafhankelijke controleurs.

(23)

23 3. Netwerkanalyse

NB: De cijfers en enkele conclusies in deze bijlage zijn niet langer actueel. In zowel de 75%-versie als de Agri&Foodscan 2020 zijn de correcte cijfers opgenomen en worden correcte conclusies getrokken.

Met behulp van rondvraag en de sneeuwbalmethode zijn in de periode oktober – december 2019 156 actoren geïdentificeerd die betrokken zijn bij kennisuitwisseling in de Friese Agri&Foodsector. Hiervoor is een afbakening van het netwerk geformuleerd: actoren die zich teveel aan de rand van het netwerk bevinden15 en actoren die zich niet in significante mate bezighouden met de Agri&Foodsector zijn weg gelaten. Omdat met name het tweede deel van deze selectie inherent subjectief is, is het verstandig enige foutmarge aan te houden en niet te pretenderen dat de actorenlijst die hier gebruikt is honderd procent volledig is. Conclusies worden dan ook alleen getrokken als de cijfers dit ruimschoots ondersteunen.

De actoren in het netwerk zijn opgedeeld in acht categorieën:

1. Particuliere bedrijven en andere marktpartijen (39 actoren);

2. Overheid en bestuur (23 actoren);

3. Onderwijs, onderzoek, voorlichting, en research and development (33 actoren);

4. (Semi)particuliere financiering (3 actoren);

5. Intermediaire organisaties (16 actoren);16

6. Brancheorganisaties, vakbonden, en organisaties die primair de belangen van een bepaalde groep of sector vertegenwoordigen (15 actoren);

7. Non profits en ANBI’s (12 actoren);

8. Agrarische collectieven en grondbezitsorganisaties (15 actoren).

Omdat veel actoren onder meerdere categorieën zouden kunnen vallen is bij iedere actor uitgegaan van het primaire doel met betrekking tot de Friese Agri&Foodsector.

In totaal zijn meer dan duizend contacten tussen deze actoren geïdentificeerd. Het aandeel van de verschillende categorieën in dit totaal is als volgt:

15 Hier gedefinieerd als organisaties die slechts 1 contact hebben, met een actor met 2 of minder contacten.

16 Hier gedefinieerd als organisaties die als primaire doel het met elkaar in contact brengen van actoren uit verschillende categorieën hebben.

(24)

24

1. Particulier bedrijf/marktpartij 11%

2. Overheid/bestuur 14%

3. Onderwijs/onderzoek/voorlichting/R&D 19%

4. (Semi)particuliere financiering 3%

5. Intermediaire organisatie 17%

6. Brancheorganisatie/vakbond/belangenbehartiging 14%

7. Non-profit/organisatie voor algemeen nut 8%

8. Collectief/grondbezit 14%

Categorie 3 komt hier goed uit de verf, met bijna een vijfde van het totale aantal contacten. Ook intermediaire organisaties doen het goed met 17%. De aantallen actoren per categorie zijn echter niet gelijk – als we hiervoor corrigeren door het gemiddeld aantal contacten per actor per categorie uiteen te zetten verschijnt er een ander beeld:

1. Particulier bedrijf/marktpartij 2,97

2. Overheid/bestuur 6,22

3. Onderwijs/onderzoek/voorlichting/R&D 6,03 4. (Semi)particuliere financiering 9,67

5. Intermediaire organisatie 11,25

6. Brancheorganisatie/vakbond/belangenbehartiging 9,53 7. Non-profit/organisatie voor algemeen nut 6,83

8. Collectief/grondbezit 10,07

Intermediaire organisaties hebben per organisatie gemiddeld de meeste contacten (meer dan 11), zij het met een relatief kleine voorsprong op categorieën 4, 6, en 8 (ieder rond de 10). Categorie 3 zakt hier weg naar net boven de zes. Categorie 1 is duidelijk de grootste achterblijver.

De rol van een actor als verbindende factor binnen een netwerk is echter beperkt als de contacten met name tot de eigen categorie beperkt blijven. De externe gerichtheid17 van iedere categorie is in deze tabel uiteengezet:

1. Particulier bedrijf/marktpartij 71,11%

2. Overheid/bestuur 93,85%

3. Onderwijs/onderzoek/voorlichting/R&D 53,68%

4. (Semi)particuliere financiering 100%

5. Intermediaire organisatie 93,37%

6. Brancheorganisatie/vakbond/belangenbehartiging 93,33%

7. Non-profit/organisatie voor algemeen nut 79,66%

8. Collectief/grondbezit 76,09%

17 Het percentage van de contacten van actoren dat niet met actoren binnen de eigen categorie is.

(25)

25 Categorie 2, 4, 5, en 6 springen er uit als categorieën met veel contacten met andere categorieën,

terwijl met name categorieën 1 en 3 achterblijven. De hoge waarde van categorie 6 moet hier enigszins gerelativeerd worden: actoren van deze categorie vertegenwoordigen doorgaans (een groep binnen) een bepaalde categorie en het is dan ook logisch dat de meeste van hun contacten met die categorie zijn. Dit veroorzaakt in bovenstaande tabel een vertekend beeld. Categorie 4 geeft hier een onbetrouwbaar te noemen beeld door de kleine omvang van deze categorie en de afbakening van het netwerk.

Het gemiddelde aantal contacten per actor in een bepaalde categorie met actoren buiten de eigen categorie is te zien in de volgende tabel:

1. Particulier bedrijf/marktpartij 2,31

2. Overheid/bestuur 5,65

3. Onderwijs/onderzoek/voorlichting/R&D 4,12 4. (Semi)particuliere financiering 9,33

5. Intermediaire organisatie 10,38

6. Brancheorganisatie/vakbond/belangenbehartiging 5,00 7. Non-profit/organisatie voor algemeen nut 4,92

8. Collectief/grondbezit 6,13

Hier is de rol van intermediaire organisaties het meest duidelijk: het aantal contacten buiten de eigen categorie is bij intermediaire organisaties verreweg het hoogst. Zij hebben tussen de anderhalf en vier keer zo veel contacten als de andere categorieën, afgezien van particuliere financierende organisaties (die zich in de praktijk minder bezig houden met kennisuitwisseling en vaak slechts een faciliterende rol spelen). Categorieën 1 en 3 zijn opnieuw de grootste achterblijvers.

Een meer gedetailleerde analyse kan licht werpen op de effectiviteit van met name intermediaire organisaties binnen het netwerk. De volgende tabel laat de contacten tussen verschillende categorieën als percentage van het totale aantal contacten zien:

Gecorrigeerd voor het aantal actoren per categorie door de waardes in bovenstaande tabel te delen door het gemiddelde van het aantal actoren in de betrokken categorieën:

(26)

26 Uit bovenstaande tabellen blijkt dat categorie 3, 7, en 8 relatief veel contacten binnen de eigen

categorie hebben. Intermediaire organisaties brengen met name categorie 1, 2, 3, en 6 bij elkaar. Het aantal rechtstreekse contacten tussen deze categorieën is bovendien relatief laag: de gecorrigeerde waardes zijn gemiddeld 0,111, tegenover een netwerk-breed gemiddelde van 0,135. Ter vergelijking:

deze waardes zijn tussen categorieën 1, 2, 3, en 6 en intermediaire organisaties tussen de 0,229 en 0,412 (gemiddeld 0,300).

Er kan uit deze cijfers geconcludeerd worden dat intermediaire organisaties een belangrijke rol spelen binnen het netwerk: ze hebben bijzonder veel contacten per organisatie, die contacten zijn relatief vaak met actoren uit andere categorieën, en de contacten brengen categorieën bij elkaar die relatief weinig rechtstreekse contacten hebben.

Het sterk abstracte beeld dat hiervoor geschetst is kan enigszins geïllustreerd worden door aan te geven welke actoren het best aangesloten zijn op het netwerk. De actoren met in het geanalyseerde netwerk met meer dan 25 connecties zijn (in willekeurige volgorde):

• Vereniging Circulair Friesland

• Landschapsbeheer Friesland

• Living Lab Fryslân

• LTO Noord

• Vereniging Noardlike Fryske Wâlden

• Provincie Fryslân

De actoren met minder dan 25, maar meer dan 15 connecties zijn:

• Agrarische Jongeren Friesland

• ELAN Agrarische Natuurverenigingen Zuidoost-Friesland

• Dutch Dairy Chain

• Friese Milieu Federatie

• It Fryske Gea

• Nordwin College

(27)

27

• Rabobank

• Hogeschool Van Hall Larenstein

• Versnellingsagenda Noord-Nederland

• Wageningen University & Research

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit verklaart mogelijk waardoor de zpz’ers binnen het Palliatief Netwerk Salland tegen het probleem aanliepen dat collega’s niet op palliatieve zorg georiënteerd waren en als

De voorscholen moeten wel voldoen aan de wettelijke verplichtingen (zoals het verplichte taalniveau), maar er zijn geen aanvullende afspraken opgenomen hoe de voor- en

Ali Ahrouch RA is hoofd Internal Audit en Riskmanagement bij Royal FloraHolland en daarnaast bestuurslid van NBA-LIO.. de organisatie te helpen om de risico’s in kaart te brengen en

Het eff ect in de praktijk kan dan zijn dat alleen bedrijven van een redelijke omvang op deze manier de lasten kunnen verminderen of slechts die bedrijven die veel berichten naar

1 Department of Dermatology and Allergology, University Medical Center Utrecht, 2 Department of Clinical Chemistry, Erasmus Medical Centre Rotterdam background: Atopic

Zout is door de eeuwen heen een belangrijke stof geweest. De rol van zout is voor de dermatoloog langzaam maar zeker van minder groot belang geworden. Momenteel lijkt zout met

Met deze motie doet onze gemeenteraad een dringend beroep op het Rijk om het huidige beleid van verlaging van de bijstandsnorm tot 2035 te stoppen.. De motie is door onze raad

Sjoch side 7-38 fan Ta de Fryske syntaksis (Ljouwert: Fryske Akademy, 1987) foar in.. Oersjoch fan 'e stúdzje fan 'e