Vraag nr. 112 van 24 april 1997
van de heer CARL DECALUWE
B RTN / VTM – Europese en onafhankelijke pro-ducties
In artikel 5 van de Europese richtlijn van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wet-telijke en bestuursrechwet-telijke bepalingen in de lid-staten inzake de uitoefening van televisieomroe-p e n , wordt gesteld dat, telkens wanneer dit moge-lijk is, de lidstaten erop toezien dat de omroeporga-nisaties ten minste 10 % van hun niet aan informa-t i e, s p o r informa-t , s p e l , reclame of informa-teleinforma-teksinforma-t gewijde zendinforma-tijd o f, bij wijze van alternatief naar keuze van de lid-s t a a t , ten minlid-ste 10 % van hun programmabudget, reserveren voor Europese producties die door van de televisieomroep onafhankelijke producenten zijn vervaardigd. Dit gedeelte moet geleidelijk, a a n de hand van de passende criteria, worden bereikt, rekening houdend met de verantwoordelijkheid van de televisieomroep jegens zijn publiek inzake voorlichting, vorming, cultuur en amusement. 1. Welke keuze maakte de Vlaamse overheid
inza-ke de toepassing van artiinza-kel 5, zijnde 10 % van
de niet aan informatie, s p o r t , s p e l , reclame of teletekst gewijde zendtijd of 10 % van het pro-grammabudget ?
2. Kan de minister een overzicht geven, r e k e n i n g houdend met bovenvermelde keuze, van het percentage aan Europese producties bij BRTN en V T M , en dit voor de periode 1992, 1 9 9 3 , 1994, 1995 en 1996 (richtlijn werd van kracht op 3 oktober 1991) ?
3. Welke criteria worden gehanteerd, zoals voor-opgesteld in artikel 5 van de richtlijn ?
Antwoord
1. Artikel 103, § 1 van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, stelt duidelijk dat 10 % van de niet aan informatie, sport, spel, reclame of tele-tekst gewijde zendtijd moet worden gereser-veerd voor onafhankelijke producties.
2. Overzicht van het percentage Europese en onafhankelijke producties bij BRTN en V T M voor de periode 1992-1996. BRTN VTM TV1 TV2 VTM Kanaal 2 1992 Europees 62,0 % 60,0 % 38,1 % – Onafh. –* –* 31,3 % – 1993 Europees 65,4 % 72,4 % 43,0 % – Onafh. 8,2 % 20,0 % 34,0 % – 1994 Europees 67,0 % 72,4 % 45,0 % – Onafh. 8,9 % 15,0 % 31,0 % – 1995 Europees 63,3 % 69,7 % 48,0 % 39,0 % Onafh. 10,6 % 11,8 % 33,0 % 34,0 % 1996 Europees 64,1 % 65,5 % 62,0 % 23,0 % Onafh. 10,3 % 10,4 % 44,0 % 21,0 %
* BRTN beschikte voor het jaar 1992 enkel over statistieken betreffende eigen producties
3. Uit bovenstaand overzicht blijkt dat het naleven van de quotaregeling betreffende de onafhanke-lijke producties geen enkel probleem stelt. Wat de gehanteerde criteria betreft,kan het vol-gende worden gesteld.
Artikel 5 van de Europese richtlijn "Te l e v i s i e zonder grenzen" van 3 oktober 1989 bepaalt dat 10 % van de niet aan informatie, s p o r t , s p e l , reclame of teletekst gewijde zendtijd voor onaf-hankelijke producties moet worden gereser-veerd "telkens wanneer dat mogelijk is". D e meeste lidstaten hebben deze
"niet-afdwingba-re" formulering overgenomen bij de omzetting van de richtlijn in hun nationaal recht. D e Vlaamse Gemeenschap heeft in het decreet van 4 mei 1994, nu het artikel 103, § 1 van de decre-ten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, voor een strengere quotaregeling gekozen. Hierbij werd de bepaling "telkens waar mogelijk" weggela-t e n , maar werd er daarnaasweggela-t bepaald daweggela-t de Vlaamse regering de wijze zou bepalen waarop deze quota geleidelijk bereikt dienen te worden. Aangezien Europa en de lidstaten in tussentijd opteerden voor een niet-afdwingbare quotare-g e l i n quotare-g, een standpunt dat trouwens noquotare-g werd herhaald tijdens de laatste besprekingen betreffende de aanpassing van de richtlijn, heeft de Vlaamse regering geen uitvoeringsbesluit genomen.
De decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, zul-len dan ook worden aangepast in de zin van de formulering van de herziene richtlijn.