• No results found

Leden van het geslacht Hesselink als exponenten van het doopsgezinde aanpassingsvermogen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leden van het geslacht Hesselink als exponenten van het doopsgezinde aanpassingsvermogen "

Copied!
97
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

W ANT NIEMAND KAN EEN ANDER FUNDAMENT LEGGEN DAN ER AL LIGT . 1

2

Leden van het geslacht Hesselink als exponenten van het doopsgezinde aanpassingsvermogen

in en rond Groningen (circa 1700-1850).

Sacha Landkroon Friesestraatweg 201/4 9743 AC Groningen

050-5730112/06-19288439 Studentnummer: 1413597

Dr. J.W.Veluwenkamp/

Mw. Dr. M.W.A van Tilburg Rijksuniversiteit Groningen 2

e

versie, april 2011

1De Bijbel. De nieuwe Bijbelvertaling met deuterocanonieke boeken

(’s Hertogenbosch 2004): 1. Korinthiers 3: 10-11. Dit citaat werd door de doopsgezinde theoloog Menno Simons (1496-1561) op het titelblad van al zijn geschriften gezet.

2

Afbeeldingen: links het Gotisch Huis en rechts het Canterhuis in de Brugstraat te Groningen. Afbeeldingen

afkomstig van http://nl.wikipedia.org/wiki/Canterhuis en http://nl.wikipedia.org/wiki/Gotisch_huis

(2)

2 Inhoudsopgave:

Inleiding.………pagina 5-7

Hoofdstuk I: Historische context - politiek……….……….pagina 8-20

Introductie

p. 8

I.a 1713-1750 Een kwijnende grootmacht p. 8-11

I.b 1750-1795 Op weg naar revolutie p. 12-16

I.c 1795-1813 De Franse jaren p. 17-18

I. d 1813-1848 Identiteitscrisis p. 19-20

Hoofdstuk II: Historische context - religie……….………pagina 21-31

Introductie

p. 21

II.a 1713-1750 Innerlijke eenheid p. 22-24

parallel met Arend Willems Hesselink (IV.a; 1681-1754)

en Jacob Willems Hesselink (IV.b; 1684-1768)

II.b 1750-1795 Prangende kwesties p. 24-28

parallel met Willem Jacobs Hesselink (V.a; 1714-1793)

en Jacob Jacobs Hesselink (V.b; 1723-1787)

II.c 1795-1813 Nieuwe mannen p. 29-30

parallel met Derk Jacobs Hesselink (VI.a; 1750-1809)

en Willem Jacobs Hesselink (VI.b; 1752-1803)

II.d 1813-1848 Een nieuwe liberaliteit p. 30-31

parallel met Albert Willems Hesselink (VI.b.2; 1787-1860),

Jacob Willems Hesselink (VI.b.3; 1789-1868), Trijntje Alberts Hesselink (zie V.a.1; 1768-1841) en Abraham Derks Hesselink (VII; 1787-1858)

(3)

3 Hoofdstuk III: Historische context - economie……….………pagina 32-40

Introductie

p. 32

III.a 1713-1750 Innerlijke verzwakking p. 33-34

parallel met Arend Willems Hesselink (IV.a; 1681-1754)

en Jacob Willems Hesselink (IV.b; 1684-1768)

III.b 1750-1795 De grote neergang? p. 35-37

parallel met Willem Jacobs Hesselink (V.a; 1714-1793)

en Jacob Jacobs Hesselink (V.b; 1723-1787)

III.c 1795-1813 De prijs van bevrijding p. 37-38

parallel met Derk Jacobs Hesselink (VI.a; 1750-1809)

en Willem Jacobs Hesselink (VI.b; 1752-1803)

III.d 1813-1848 Naar een nieuwe toekomst p. 39-40

parallel met Albert Willems Hesselink (VI.b.2; 1787-1860),

Jacob Willems Hesselink (VI.b.3; 1789-1868), Trijntje Alberts Hesselink (zie V.a.1; 1768-1841) en Abraham Derks Hesselink (VII; 1787-1858)

Hoofdstuk VI: Een zestal generaties Hesselink (1720-1858)..……….pagina 41-50

Introductie

p. 41

IV.a De vroegste Hesselinks p. 42-43

1590-1648

IV.b Eerste stappen in de handel p. 43-45

Willem Jacobs Hesselink (III; 1648-1720)

IV.c Nieuwe panden en activiteiten p. 45-47

Arend Willems Hesselink (IV.a; 1681-1754)

en Jacob Willems Hesselink (IV.b; 1684-1768)

IV.d Start van een groot handelsimperium p. 47-55 met jenever als belangrijkste pijler

Willem Jacobs Hesselink (V.a; 1714-1793) en Jacob Jacobs Hesselink (V.b; 1723-1787)

IV.e Zomerverblijven in de natuur p. 55-57

Teunis Isaäcs Hulshoff (1743-1817),

Grietje Willems Hesselink (V.a.1; 1748-1803) en Trijntje Alberts Hesselink (1768-1841)

(4)

4

IV.f Schaalvergroting p. 57-61

Albert Jacobs Hesselink (IV.b.8; 1733-1802)

en de broers Derk Jacobs Hesselink (VI.a; 1750-1809) en Willem Jacobs Hesselink (VI.b; 1752-1803)

IV.g Consolidatie p. 62-63

Albert Willlems Hesselink (VI.b.2; 1787-1860) en Jacob Willems Hesselink (VI.b.3; 1789-1868)

IV.h Afbouw van het jeneverbedrijf p. 63

Trijntje Hesselink (1768-1844)

IV.i Overgang naar nieuwe kapitaalstromen p. 64-67

Abraham D. Hesselink (1787-1858)

Conclusie………pagina 68-71

Nawoord………pagina 72-73

Literatuurlijst………..pagina 74-77

Bijlagen

1. Genealogie Hesselink.

2. Kadastrale kaart Brugstraat Groningen (1833).

3. Reglement omtrent kleding en huissieraden (Loppersum 1659).

4. Leden kerkekamer ‘Oude Vlamingen’1780-1787; mannelijke lidmaten; ‘Oude Vlamingen’ betrokken bij patriottische activiteiten 1785-1787.

5. Trouwbelofte en akte van burgerschap Jacob J. Hesselink (1798).

6. Foto’s Hesselink-graven Oude Begraafplaats te Eelde (2011).

(5)

5 Inleiding

‘Stel je was totaal verloren, onder water gelopen, gezonken: de weg waar geen wegen zijn kwijt en sindsdien ook vergeten terwijl iets anders in de vorm van langzame doorzichtige vliezen gebeurde met tenen en vingers en ogen voorgoed raakten bedekt…’

3

Deze beginregels van een mooi gedicht van Esther Jansma hebben in essentie niets te maken met de familie Hesselink, die in deze scriptie centraal staat. Toch deden ze me bij het lezen meteen denken aan het tragisch einde van Abraham Derks Hesselink, onder het ijs in het Noord-Willemskanaal bij Haren. Abraham is de laatste van het zestal generaties Hesselink dat in deze scriptie centraal zal staan. Met zijn einde komt er ook een einde aan de koopmanstraditie en ondernemersgeest van het geslacht. Een vreemde ontroering maakt zich meester van mij als lezer, omdat ik de enige ter wereld zal zijn die Jansma’s gedicht op deze manier leest. En hoewel ik me terdege bewust ben van het feit dat poëzie en wetenschap bijna nooit samen gaan, is het toch een ander gedicht dat de eerste primaire bron was die ik gebruikte voor dit onderzoek. In het archief van de Historische Vereniging Ol Eel aan de Bähler-Boermalaan te Paterswolde, vond ik een gedicht met de titel ‘Het treurig ijsvermaak’ in 43 coupletten.

4

Het tragische gedicht handelt over de zwartste dag in de geschiedenis van het geslacht Hesselink: 12 februari 1858. Die vrijdagmiddag ging een klein gezelschap, bestaande uit Abraham Derks Hesselink, zijn dochter Anna, Willem Jasper Hendrik Tresling, diens zoon Theunis Haaksma, dominee Philip Karl Begemann, diens zoon Honko Heinrich, de gepensioneerde luitenant-kolonel Timmerman en diens zuster, het ijs op van het Noord-Willemskanaal nabij Haren. Vier dagen later stond er een advertentie in de Leeuwarder Courant: “Heden overleed, tot mijne en mijner kinderen diepe droefheid, mijn geliefde Echtgenoot Abraham Hesselink, in den ouderdom van 70 jaren. Paterwolde, 12 februari 1858.

Getekend: A. Bleeker, wed. A. Hesselink.”

5

De precieze toedracht zal ik in hoofdstuk 4 beschrijven. We houden het nu op de droge feiten. Die dag kwamen er vier mensen om in het ijskoude water. “Eelde treurt”, zo stond er geschreven in de Opregte Groninger Courant van 16 februari 1858.

6

En zo kunnen wij tot op de dag van vandaag in het gebouw van Ol Eel teruglezen hoe er die winter een heldhaftig maar zeer tragisch einde kwam aan het leven van de laatste echte industrieel onder de Hesselinks. Abraham Hesselink markeert het begin van een nieuw tijdperk voor de familie, waarin het koopmanschap naar het tweede plan verdwijnt en het landbezit buiten Groningen belangrijker wordt. Terwijl die twee pijlers in Abraham nog verenigd zijn, gaan de Hesselinks zich na zijn dood meer toeleggen op nieuwe activiteiten. Daarmee sluiten ze

3

E. Jansma, ‘Onder water’ in: Eerst (Amsterdam 2010) 17.

4

Archief Historische Vereniging Ol Eel, Anoniem, Het treurig ijsvermaak (Eelde 1858?).

5

Leeuwarder Courant, dd. 16 februari 1858.

6

Opregte Groninger Courant, dd. 16 februari 1858.

(6)

6 perfect aan op de maatschappelijke omwentelingen in Nederland na 1848. Een nieuwe tijd lijkt aangebroken. Het glorieuze verhaal van de familie Hesselink in Groningen begon eeuwen eerder met Willem Jacobs Hesselink (III; 1648-1720), die ergens rond 1675 als eerste van het geslacht naar Groningen kwam, hier trouwde en leraar werd van de doopsgezinde gemeente der Oude Vlamingen. Hij had een bakkerij in de Steentilstraat.

Na hem volgden enkele generaties van succesvolle zeepzieders, molenaars en jeneverstokers. De grote jeneverstokerij die uiteindelijk in de Brugstraat werd gevestigd, is de directe aanleiding voor het onderwerp van deze scriptie. De kleinzoon van Willem Jacobs Hesselink, Jacob Jacobs Hesselink (V.b; 1723-1787), kocht in 1748 het middeleeuwse Canterhuis in de Groningse Brugstraat en begon daar zijn stokerij. Achter dit jeneverstokersbedrijf bleek een fantastische historie schuil te gaan, die ik in dit betoog stap voor stap uit de doeken zal doen. De essentie van dat verhaal is de positie die de familie Hesselink, als doopsgezinde familie, innam in de veranderende maatschappij van Stad en Ommeland. Een positie die gekenmerkt wordt door een grote mate van inzicht, durf, ondernemingsgezindheid en aanpassingsvermogen.

Als uitgangspunt voor de historische context hanteren we grofweg de periode tussen de

vrede van Utrecht (1713) en het jaar van algehele revolutie (1848). De periode van

handelsactiviteiten van de Hesselinks speelt zich af tussen ongeveer 1720 en 1858, de

jaren van overlijden van respectievelijk Willem Jacobs Hesselink en Abraham Derks

Hesselink. In die ongeveer anderhalve eeuw veranderde het aanzien van Europa,

Nederland en Groningen Stad en Ommeland bijna onherkenbaar. Op zowel het terrein

van politiek, religie als economie. De Hesselinks en vele andere (doopsgezinde) families

moesten zich staande zien te houden in een maatschappij in transitie, waarin tragiek

vaker dan vreugde aan de orde van de dag was. De vraag die voor een onderzoeker

vrijwel automatisch uit het voorgaande naar voren komt, is de volgende: Op welke wijze

veranderden de sociale, culturele, religieuze, economische en politieke omstandigheden

in Nederland tussen 1750 en 1850 en hoe speelden de leden van de familie Hesselink,

bewoners van het Canterhuis en Gotisch Huis te Groningen en tevens eigenaars van

enkele landgoederen in en rond Eelde-Paterswolde, in op die verandering van sociale

omstandigheden? In het eerste hoofdstuk zal ik ingaan op de politieke ontwikkelingen in

zowel Nederland als Groningen. In het tweede hoofdstuk staat de religie centraal; in het

derde de economie. In al deze hoofdstukken hanteer ik een indeling in vier periodes die

parallel lopen met de laatste vier belangrijke generaties van het geslacht Hesselink. Niet

alleen beschrijf ik daarin de ontwikkelingen op landelijk en stedelijk niveau, ik probeer

ook aanzetten te geven tot verklaring van het gedrag van de familie en de sociale

eenheden waartoe zij behoorden. In hoofdstuk vier beschrijf ik de familie tot in detail per

generatie, steeds gekoppeld aan de belangrijkste figuren van die generatie. Er zal

(7)

7 aandacht zijn voor de samenstelling van de familie en gezinnen, hun (industriële) daden, levensovertuiging, maatschappelijke positie, en hun nalatenschap in zowel Groningen als Eelde-Paterswolde. Wanneer dat alles onderzocht en beschreven is, kunnen we in de conclusie proberen de cirkel rond te maken door terug te grijpen op relatie tussen de beschreven context en het daadwerkelijke gedrag van de Hesselinks. Met die conclusie raken we aan de essentie van deze boeiende geschiedenis, namelijk de ondernemingslust en het vermogen tot aanpassing van de familie Hesselink. Een geschiedenis die hier ter stede mijns inziens veel te onbekend is gebleven. Een geschiedenis ook die veel zegt over de positie van doopsgezinde families in het stedelijke leven in het algemeen. Een geschiedenis, ten slotte, die écht tot leven komt wanneer je op een zonnige voorjaarsdag bij de graven van de nazaten Willem-Jan Hesselink, Bregje Hesselink of Max Lydius Jan Kloos jr. op de Oude Begraafplaats te Eelde staat, en denkt aan hun roemrijke voorouders. Of wanneer je loopt door de bossen van de landgoederen Vennebroek en De Braak in Paterswolde, het land dat zij ooit bezaten. Of wanneer je gewoon, op weg naar college, door de Brugstraat fietst en de beide oudste huizen van de stad Groningen vluchtig voorbij ziet schieten. Die gedachten sterken de historicus in zijn overtuiging dat zulke fantastische geschiedenissen onderzocht en beschreven moeten; we kunnen er namelijk iets van leren. En uiteindelijk inspireren zij de dichter die huist in diezelfde historicus onvermijdelijk tot de volgende regels: “Van koetshuis, koperpoets en gastendoek verhalen slechts portretten aan de muur. Landgoed is om grote verhalen te hoeden in kuilen. Ik huil in de avond, kom ongelofelijk net kijken hier.”

7

7

Sacha Landkroon, ‘Vennebroek’ in: Zinsbegoocheling (Groningen 2011) 38.

(8)

8 Hoofdstuk I: Historische context - politiek

Onze historische context begint met het einde van een aantal belangrijke gewapende conflicten. Het jaar 1713 markeert de afsluiting van de Spaanse Successieoorlog, een oorlog die voor de achteruitgang van de Nederlandse Republiek van essentieel belang was. Voor de gewenste overwinningen op het strijdtoneel werd er door de Europese regeringen voortdurend grof geld uitgegeven. De supermachten van Europa werkten als gevolg van al die investeringen ver boven hun stand.

8

De Nederlanders hadden al decennialang diep in de buidel moeten tasten om zich te verdedigen tegen voortdurende aanvallen op hun kleine landje dat zoveel welvaart kende. Ondanks het feit dat dat grotendeels lukte in de jaren na het rampjaar 1672, moest men later toch onvermijdelijk op de blaren zitten. Vanaf 1713, het jaar waarin bij de vrede van Utrecht feitelijk over de hoofden van de Nederlanders heen werd gehandeld, begon de tanende macht van de Republiek zich langzaam maar als een onmiskenbaar donkere wolk samen te pakken boven de luchten van het vlakke land. De Franse afgevaardigde Melchior de Polignac verwoordde dat treffend: “Nous traiterons sur vous, chez vous, sans vous (wij onderhandelen over u, bij u, zonder u)”.

9

De vrede mondde voor de Republiek uit in een pijnlijke afhankelijkheid van Engeland. Het kleine land werd gedurende enkele decennia een staat met weinig betekenis, w aarin, afgezien van Simon van Slingelandt, geen grote namen meer naar voren kwamen.

I.a 1713-1750 Een kwijnende grootmacht

Het begin van de 18

e

eeuw was met overstromingen en de instorting van een deel van de toren van de Der A-kerk een moeilijke tijd voor de Groningers, maar politiek gezien was het in het noorden wel wat rustiger dan in het westen. Een essentieel politiek verschil tussen de stad Groningen en de Republiek als geheel, is het feit dat de stadhouderloze tijdperken voor de Groningers niet van toepassing waren. In de 18e eeuw traden - steeds onder de soevereiniteit van de Staten Generaal – als stadhouders van Groningen Stad en Lande achtereenvolgens op: Johan Willem Friso (1696-1711), Willem IV (1718-1751) en Willem V Batavus (1751-1795). Slechts in de jaren 1711-1718 kende men in het noorden een stadhouderloze tijd. Rechtstreekse bevoegdheden ten aanzien van het plaatselijk bestuur had de stadhouder niet, uitgezonderd het militaire opperbevel. Maar toch speelden ook in het hoge noorden tegenstellingen tussen de regentenklasse en aanhangers van Oranje. Van een stadhouder werd, zoals later in dit betoog zal blijken, soms tegen beter weten in, een krachtig optreden tegen de oligarchie van de regenten

8

L. Mulder, A. Doedens en Y. Kortlever, Geschiedenis van Nederland. Van prehistorie tot heden (Baarn 1989) 143-144.

9

Citaat afkomstig van http://www.nationaalarchief.nl/content/jaartal/1700-1800/1713VredevanUtrecht.asp laatst

gezien op 05-02-2011.

(9)

9 verwacht. Vooral Willem V kon dat ideaal totaal niet waarmaken en dat zou hem zwaar aangerekend worden. Maar eerst terug naar het jaar 1717, het jaar waarin Willem Karel Hendrik Friso, de latere Willem IV van Oranje-Nassau

10

, tot nieuwe stadhouder van Friesland gekozen werd. In 1718 en 1722 kreeg hij daarnaast ook de titel van stadhouder van Friesland en Gelderland, inclusief het landschap Drenthe. In Holland zou het nog even duren voor het ambt van stadhouder weer werd ingesteld. En over de ontwikkelingen gedurende de jaren dat er geen stadhouder bewind voerde over alle Verenigde Provinciën, moeten we het eerst even hebben, want daar ligt de oorsprong van de latere haat tussen patriotten en prinsgezinden, een zeer belangrijk conflict dat in de loop van dit verhaal nog een aantal keren belicht zal worden.

Het bestuur van de Republiek als geheel werd in de jaren van het Tweede Stadhouderloze Tijdperk

11

(1702-1747) een starre oligarchie. De heersende regenten pleitten voor een systeem van ‘ware vrijheid’. In feite was dat niet meer dan een bestuur van erfelijke patriciërs dat geen stadhouder boven zich duldde of rekening wilde houden met een burgerij onder zich. Doopsgezinde mensen maakten geen deel uit van die toplaag van regenten. Het was hen van overheidswege niet toegestaan politieke functies te bekleden. De meeste menisten hadden zelf ook niet de ambitie om dergelijke positie te bereiken maar toch werd het vanuit de geloofsgemeenschap niet eens verboden, zoals ik in eerste instantie, naar aanleiding van hun over het algemeen strenge regelgeving, vermoedde. “By the middle of the 16th century a significant segment of the Dutch Anabaptists were permitting their members to hold local political offices not involving capital punishment. In his later writings Menno Simons himself seemed less certain about nonparticipation in the magistracy. Perhaps he thought that local office holding could be justified in the same manner as he justified calling "emperor, kings, lords and princes" to recognize their ‘spiritual King’ and to govern wisely.”

12

Desondanks bepleitten de bestuurders van de doopsgezinde sociëteit wel een afstand tussen de leden en de maatschappij. Liever onderhield men relaties binnen de eigen kring. In plaats van politieke topposities bereikten de meeste dopers, de vroege Hesselinks zoals koopman Arend Willems en lakenkoper Jacob Willems incluis, een vooraanstaande positie in de (geld)handel. Daarmee waren ze van groot belang voor de stedelijke economieën.

10

Willem Karel Hendrik Friso (geboren: Leeuwarden, 1 september 1711. Overleden: Den Haag in Paleis Huis ten Bosch, 22 oktober 1751), was prins van Oranje en graaf van Nassau-Dietz. Hij was de eerste

erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Provinciën. Hij was een vredelievend en minzaam man in zijn optreden, maar had te kampen met een zwakke gezondheid en een vergroeiing van zijn rug wat zijn politiek- bestuurlijke optreden gedurende de jaren meer en meer parten zou gaan spelen.

11

Het Eerste Stadhouderloze Tijdperk vond plaats tussen 1650 en 1672.

12

J.H. Redekop, ‘Politics’ in: Global Anabaptist Mennonite Encyclopedia

Online. http://www.gameo.org/encyclopedia/contents/P655ME.html laatst gezien op 29 maart 2011.

(10)

10 Hoewel de noordelijke stadhouder dolgraag de voormalige positie van Willem III wilde bekleden, was ook hij een tegenstander wezenlijke staatkundige veranderingen. Zijn primaire doel was slechts het verwerven van het stadhouderschap van alle zeven gewesten, op welke manier dat gebeurde, maakte hem weinig uit. En dat doel zou hij spoedig na zijn aantreden als noordelijk stadhouder bereiken. Maar de machtsbasis van de regenten bleef ondertussen gewoon in stand. Hoe was dat nu zo gekomen? De stadhouder, de leden van de Staten-Generaal en de regeringen van provincies waren onderling verbonden door een informeel netwerk op basis van diensten, plichten en gunsten die men elkaar bewees of afdwong. In de provincies werden deze regeringsambten bekleed door een gering aantal patriciërsfamilies; de regenten! Voor benoemingen werden eenmalig forse zogenaamde “recognitiegelden” betaald.

13

In ruil daarvoor kon men blijvend rekenen op aanzienlijke functies. Sommige van dergelijke ambten hadden het karakter van “sinecure”, dat wil zeggen, er hoefde geen echte arbeid voor te worden verricht. De machtspositie van deze regentenfamilies bleef lange tijd in stand en gesloten voor iedereen die er niet bij hoorde. Pas na het uitbreken van de Oostenrijkse Successieoorlog, in 1740, begon de machtsbasis van de regenten te wankelen. Oostenrijk en Frankrijk kwamen nu tegenover elkaar te staan. De Nederlanders kozen de kant van de Oostenrijkers om zo de bufferzone tussen het eigen land en Frankrijk te behouden. Franse troepen vielen daarop de Zuidelijke Nederlanden binnen en wederom bleek de zwakte van het regime als gevolg van het ontbreken van brede steun bij de bevolking. Het stadhouderloos bestuur zoals dat tot 1747 gold, bracht de aan zelfbewustzijn winnende burgerij, die niet deelde in de macht, geen enkel voordeel. Dat leidde tot frustratie. De geschiedenis van 1672 leek zich te herhalen. In paniek wendden hele volksmassa’s zich alsnog om hulp tot de Oranjes. In een aantal steden moesten de zittende regenten het veld ruimen. Willem IV werd plots gezien als de aangewezen man om de orde te herstellen; men benoemde hem tot erfelijk stadhouder van alle gewesten. Het waren tijden waarin je als burger maar beter je toekomst veilig kon stellen, zo moeten ook Jacob Jacobs Hesselink en zijn broer Jan gedacht hebben. Via een aanvraag van venia aetatis kon men het stadsbestuur verzoeken om vervroegde volwassenheid. Dat deden de broers in 1744, vanuit het oogpunt dan hun eigen jeneverstokerij op te kunnen richten.

14

Jacob Jacobs kon nog net voordat in Groningen de onrust rondom de geboorte van Willem IV uitbrak, zijn positie als stoker definitief vestigen door de aanschaf van het Canterhuis in 1748; hij was toen 25 jaar oud.

13

http://www.grunn.nl/historie/uitgebreid/?action=view&pid=7aldaar: 183. ‘Recognitiegeld’ was daarnaast in de tijd van de Republiek een bedrag dat katholieken aan de stadsbesturen moesten betalen om in hun schuilkerken ongestoord hun erediensten te mogen houden. Letterlijk betekent het ‘erkenningsgeld’.

14

A.T. Schuitema Meijer ‘Het Gotisch Huis en het Canterhuis in de Brugstraat te Groningen’ in: Overdruk uit de

Groninger Volksalmanak 1978-1979 (Groningen 1978) 52-53.

(11)

11 Op het moment dat de regenten in Groningen besloten de nieuw ontstane situatie niet van harte te onderschrijven en daarnaast ook nog eens de vreugde van het volk naar aanleiding van de geboorte van prins Willem V (8 maart 1748, de oorspronkelijke Prinsjesdag) onderdrukten, ontstonden er ongeregeldheden in de stad. De orangisten waren uitzinnig, en dat leidde tot wrevel waarbij ook de beide burgemeesters (afkomstig uit de regentenklasse dus) pijnlijk betrokken raakten. De tot de partij van burgemeester Geertsema behorende stadssecretaris Herman van Gesseler tekende de gebeurtenissen op: “Tussen vier en vijf uur ’s avonds

15

maakte het Janhagel zich meester van de klokken in de Grote of Martinitoren, die ze met een onbesuisd geweld meer dan twee uur lang luidden. (…) Inmiddels op de stoep van burgemeester Geertsema aangekomen, hoorde ik hoe deerlijk men daar binnenshuis te werk ging, met alles op een verschrikkelijke wijze aan stukken slaan en te vernielen. Het geluid dat deze woedende mensen daarbij maakten, was zo vervaarlijk, dat er de haren van te berge rezen”.

16

De Groningse regenten gaven overigens geen blinkend voorbeeld van moed toen de onrust in de stad zich in maart 1748 uitbreidde. Sommigen hingen uit voorzorg kronen aan hun huis om krampachtig hun ‘prinsgezindheid’ te manifesteren.

17

Hoewel Geertsema in 1748 het veld ruimde, was dat voor de Ommelander boeren nog niet voldoende. Ook zij kwamen in opstand. Zij wilden dat de Stadse regenten en landjonkers hun macht terug afstonden aan de stadhouder.

18

De stadhouder maakte gebruik van de onrust om zijn positie te verstevigen; ondertussen bleef hij echter de regenten gewoon als zijn bondgenoten zien.

De onrust tussen regenten, orangisten en burgers bleef in brede zin bestaan in de Groningse samenleving. Sommige van de gewiekste regenten wisten tijdens talloze politieke zuiveringen het hoofd boven water te houden. Geertsema lukte dat, ondanks het feit dat Herman van Gesseler hem steeds de hand boven het hoofd hield, niet.

19

In hetzelfde jaar kwam in op nationaal niveau onder de lagere burgerij een beweging op die nogmaals meer democratie en het afnemen van macht van de nog steeds niet opgerolde regentenbeweging bepleitte. De nieuwe stadhouder kwam deze beweging niet te hulp, integendeel zelfs; hij dwarsboomde ze. Maar er werd stug doorgezet (met veel meer geweld en maatschappelijke ontwrichting dan in de provinciestad Groningen) en dat resulteerde in de uitbraak van grote pachtersoproeren in diverse delen van het land.

Oranje verspeelde wederom veel sympathie bij het volk. Er zou een nieuwe beweging ontstaan uit de kiem van het monsterverbond dat ontstond tussen de regenten en de progressieve burgerij; de patriottenbeweging, waarvan de basis al in 1748 werd gelegd.

15

Op zondag de 17

e

maart 1748

16

B. Hofman, De Groningse geschiedenis in meer dan honderd verhalen (Amsterdam 2004) 134-136.

17

H. Feenstra, Spinnen in het web. Groningse regenten in relatie tot het omringende platteland tijdens de

Republiek (Assen 2007) 72.

18

Hofman, De Groningse geschiedenis (2004) 136-140.

19

Hierbij moet worden aangetekend dat van Gesseler Geertema’s politieke bondgenoot én schoonzoon was.

(12)

12 I.b 1750-1795 Op weg naar revolutie

Willem IV van Oranje-Nassau mocht slechts vier jaar genieten van zijn stadhouderschap over de gehele Republiek. Hij overleed op 40-jarige leeftijd, in 1751. De opvolging was nu echter geen probleem meer, die was immers erfelijk geworden. Het probleem zat hem in de leeftijd van de troonopvolger: zijn zoontje was op dat moment drie jaar oud. De moeder, de Engelse prinses Anna van Hannover, werd in zijn plaats regentes. Hoewel zij een intelligente en degelijke bestuurster was, bleef ze toch teveel Engelse om echt inzicht te krijgen in de vreemde wegen van de Nederlandse politiek. Op zich niet zo verrassend, gezien het feit dat de Nederlandse politiek in deze tijd zelf ook niet altijd wist welke kant het op moest gaan. Het pijnlijke was echter dat er alweer een bewindvoerder moest toekijken hoe de grootmachten Engeland en Frankrijk het kleine maar rijke land onder hun invloed probeerden te krijgen. Er werd vanuit de maatschappij en vanuit allerlei genootschappen fanatiek gepleit voor een hervorming van het politieke denken en handelen. In de tweede helft van de 18

e

eeuw verplaatste het politieke debat zich meer en meer naar het publieke domein. Dat was te danken aan de opkomst van een pamflettencultuur en de invoering van politieke nieuwsbladen. Daartegenover stond een streven van de machthebbers om de maatschappelijke tegenstellingen niet al te zeer uit de hand te laten lopen.

20

De vele genootschappen van geleerden, kunstenaars en andersoortige sociëteiten die in de periode 1750-1800 werden opgericht, bepleiten niet alleen eenheid maar praktiseerden dat streven ook ijverig. En toch ging het verschrikkelijk mis. Het jaar 1780 markeert het begin van het einde voor de oude Republiek. Plots nam het politieke debat van burgers over de democratie grootse vormen aan. Natuurlijk gold dat op dat moment voor vele Europese staten, maar de Republiek kreeg te maken met een ongekende polarisatie. Er ontstond grote belangstelling voor de vrijheidsstrijd van kolonisten in de Britse gebieden in Noord-Amerika en hun opstand die daar in 1783 zou uitmonden in de zelfstandigheid van de Verenigde Staten van Amerika.

Al in 1776 erkende Nederland de vrijheid van de Amerikanen. De Engelsen waren hier niet content mee, eens te meer omdat Amsterdamse kooplieden de opstandelingen met leningen steunden. Ook het feit dat de Nederlanders munt sloegen uit het conflict door wapenverkoop in de Cariben, was de Engelsen een doorn in het oog. Waar het op neer kwam was dat de Hollanders steeds probeerden voor zichzelf de beste positie te bepalen in de steeds wisselende verhoudingen in Europa.

21

Daarmee hebben de Nederlanders in het algemeen een grote overeenkomst met de specifieke familie Hesselink, die ook steeds het beste probeerde te maken van veranderende situaties. Het volk van Nederland besefte zelf maar al te goed dat van hun glorie van de Gouden Eeuw weinig

20

J. Kloek en W. Mijnhardt, Dutch culture in a European Perspective: 1800. Blueprints for a National

Community (Den Haag 2004) 23.

21

J.C.H. Blom en E. Lamberts, ed. Geschiedenis van de Nederlanden (2003) 222-223.

(13)

13 meer over was. Al wat men kon doen, was proberen steeds munt te slaan uit de eeuwige twisten tussen Engeland en Frankrijk. En daar zit een wezenlijk verschil met de familie Hesselink. Voor zover ik heb kunnen nagaan, zijn de doopsgezinden zelden tot nooit over de ruggen van anderen omhoog gekomen. Wat zij bereikten, werd bijna altijd bereikt door hard werken, durven investeren en kansen pakken op het moment dat ze zich aandienden. Het werd de Nederlanders door de Engelsen dan ook zwaar aangerekend dat er munt werd geslagen uit de twisten tussen Engeland en Frankrijk. Een eeuw van verbondenheid tussen de beide zeemogendheden kwam tot een einde toen de Engelsen de Nederlanders in 1780 de oorlog verklaarden.

22

Verlaten door elke realiteitszin dachten de anti-stadhouderlijke Nederlanders dat dit conflict de langverwachte ommekeer zou zijn waardoor men zich terug kon vechten naar de top van de internationale verhoudingen. De uitkomst van de Vierde Engelse Oorlog was echter ronduit dramatisch.

Als gevolg van de economische consequenties van de Vierde Engelse Oorlog, kwam er een hernieuwd politiek bewustzijn op. Het proces waarbij burgers steeds meer betrokken raakten in het politieke systeem, zou uit de maatschappij opborrelen en tot een uitbarsting komen met de Bataafse Revolutie van de patriottenbeweging. Dit patriottisme was feitelijk een zeer agressief soort nationalisme dat handig gebruik maakte van de nieuwe ‘media’ die de Verlichting had gecreëerd. Onder invloed van de ideeën van de Verlichting kwamen er ook nieuwe opvattingen over politiek, burgerlijkheid en medemenselijkheid op. Binnen de familie Hesselink is Derk Jacobs (VI.a; 1750-1809) een duidelijke exponent van dat nieuwe gedachtegoed. In tegenstelling tot zijn vader, hield Derk zich niet langer uitsluitend bezig met het voorzien in een groot familiekapitaal.

Ondanks het feit dat ook hij vele (pak)huizen en panden in bezit had, ijverde hij in samenwerking met de beroemde Daniel Henri Guyot voor het opzetten van een speciale dovenschool in Groningen. Het is niet zozeer een uiting van politieke betrokkenheid die we hier zien, maar een groeiend sociaal besef dat zich in de familielijn van Hesselinks zou doortrekken. Het gedrag van de familie evolueerde met de maatschappij mee.

Naast de inmiddels gebruikelijke stroom van pamfletten ontstond er als gevolg van het Verlichtingsdenken ook een politieke opiniepers, gebaseerd op de reeds ingevoerde spectators, maar dan heel wat fanatieker van toon en inhoud. De patriotten betichtten de enigszins sullige Willem V van landverraad. Dat was onterecht, maar het lag wel voor de hand hem de schuld te geven van het militaire onvermogen van het land. Op papier heette hij nog altijd niet meer dan een dienaar van de Staten van de soevereine gewesten. Maar in de praktijk had Willem V via allerlei provinciale wetgevingen wel

22

Dit gewapende conflict tussen de beide zeemachten staat bekend als de Vierde Engelse Oorlog. Het treffen had

onverwacht desastreuze gevolgen voor de Republiek. Zie hoofdstuk 3.

(14)

14 degelijk een sterke greep op het functioneren van de overheid, en juist dat was de patriotten een doorn in het oog. In de jaren ’80 van de 18

e

eeuw werd ‘patriot’ een verzamelterm voor iedereen die streefde naar het herstel van de oude Republiek; zij die tegen Engeland gekant waren en zij die een afkeer hadden van de stadhouder en alles dat oranje heette. Desondanks waren er patriotten in vele soorten en maten. Dissidente regenten en ontevreden burgers verbonden zich en ijverden samen voor politieke hervormingen en grotere burgerinvloed. En hier komen ook de doopsgezinden voor het eerst echt in beeld op het terrein van politiek. Nagenoeg alle groepen die op bestuurlijk niveau ‘niet mee mochten doen’, verenigden zich als patriotten. In de praktijk waren al deze dopers, joden, lutheranen, katholieken en heel veel andere minderheden veel lastiger onder één noemer te verenigen dan men in de praktijk deed. Hun collectieve programma laat zich in drie M-punten samenvatten: macht (het streven naar herstel van de internationale macht van de Nederland), medezeggenschap (meer inspraak voor burgers in het bestuur) en morele herbewapening (terugkeer naar oude deugdzaamheid maar nu wel volgens verlicht recept).

23

Het definitieve startschot voor deze beweging werd gegeven door Joan Derk van der Capellen tot den Pol. In het in eerste instantie anonieme pamflet Aan het volk van Nederland (verspreid in de nacht van 25 op 26 september 1781) uitte hij in de op zeer scherpe toon kritiek op de ‘vriendjespolitiek’ van de regenten en het zwakke beleid van stadhouder Willem V.

In de steden braken vanaf 1784 relletjes uit. De dopers waren daarbij actief betrokken.

24

Of er door hen geweld werd toegepast of slechts werd geprotesteerd, kan ik niet met zekerheid zeggen. Maar in bijlage 4 kunnen we zien dat er bij de schermutselingen in Groningen maar liefst vijf mannelijke Hesselinks betrokken waren. Het gaat dan waarschijnlijk om Albert Jacobs (IV.b.8; 1733-1802), Matheus Jacobs (IV.b.11; 1743- 1807), Willem Jacobs (waarschijnlijk VI.b; 1752-1803) een zekere I.W. Hesselink (mij onbekend) en ten slotte Jacob Jacobs Hesselink junior (V.b.1; 1748-1819), de oudste zoon van Jacob Jacobs de jeneverstoker uit de Brugstraat.

23

J.C.H. Blom en E. Lamberts, ed. Geschiedenis van de Nederlanden (2003) 224.

24

J.K.H van der Meer, Patriotten in Groningen 1780-1795 (Assen 1996) 109-111.

Figuur 1 Marie-Anne Falconet, Buste van Stadhouder Willem V (1748-1806) via:

http://www.mauritshuis.nl/

(15)

15 Hoe dan ook, er wordt beweerd dat de stadhouder zich absoluut geen raad wist met de kwestie en zich verloor in het drinken van grote hoeveelheden wijn. Vanuit Breda, waar hij de troepen inspecteerde, schreef hij: Ik wenschte dat ik dood waere, dat mijn vader nimmer stadhouder was geworden. Ik voel mij daertoe niet bekwaem. 't Hooft loopt mij om."

25

Willem V voelde zich dermate geïntimideerd dat hij uiteindelijk de wijk nam naar de prinsgezinde stad Nijmegen van waaruit er gemakkelijker gevlucht zou kunnen worden naar Pruisen of één van de landgoederen in Duitsland. Zijn vrouw Wilhelmina (een zuster van de Pruisische koning), een veel dynamischer persoonlijkheid dan Willem, ondernam in 1787 “incognito” een reis naar Den Haag. Bij Goejanverwellesluis werd zij echter tegengehouden door patriotten. Na beklag bij haar broer besloot deze zijn zuster te hulp te komen. Een Pruisisch leger van maar liefst 20.000 man viel bij Nijmegen de het land binnen. Hersteld in zijn oude rechten ondernam Willem V, maar in het bijzonder zijn vrouw Wilhelmina, nu represailles tegen de patriotten. De opstandelingen werd hun bezit ontnomen en ook hun zetels in de vroedschap. Voor de dopers was dat niet van toepassing, omdat ze geen zetels in de vroedschap hadden. Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt beweren overigens in hun boek 1800. Blueprints for a national community dat het wel meeviel met die represailles, en dat eigenlijk de demotivatie van de Patriotten als gevolg van hun nederlaag hen naar Frankrijk deed vluchten.

26

Ik twijfel sterk aan de juistheid van die conclusie omdat ik me kan indenken dat de stadhouder wel degelijk wraak wilde nemen. Hoe dan ook, zo’n, 6.000 mannen en vrouwen (waaronder ook een groot aantal doopsgezinden) weken uit naar Frankrijk waar de revolutie op punt van uitbreken stond. Er welt hier een tamelijk opzienbarende aanname in me op. De patriotten verdwenen tussen 1789 en 1795 uit beeld in Nederland, vanwege hun ‘vlucht’

naar Frankrijk. We zien in datzelfde jaar 1789 Willem Jacobs Hesselink zijn jeneverstokerij in de Ebbingestraat verkopen. Ik kom hier in hoofdstuk 4 op terug.

Het vertrek van de patriotten hielp de politiek in Nederland uiteindelijk geen stap verder.

Noodzakelijk was een hervorming van het financiële systeem, die er niet kwam. Het vaderlandse politieke stelsel was er daarnaast op gebaseerd dat iedere provincie zijn eigen belang voorop mocht stellen. Die regeling vormde een obstakel op weg naar ingrijpende en blijvende hervorming. Het resultaat was een verlammende werking die, ondanks de nederlaag van de patriotten, de steun voor hun idealen onder de bevolking deed oplaaien. Achteraf is het gemakkelijk om te zeggen dat een ommekeer niet kon uitblijven. De Groningse bevolking raakte ondertussen op het gebied van de politiek maar niet uitgediscussieerd. De onenigheid bleef aanhouden, tot de Fransen in 1795 voor een

25

E.M. van Merk ‘Ik voele, ik ben niet bekwaem . De laatste stadhouder Willem V’ in: Historisch nieuwsblad (2007-2008) 50-56.

26

J. Kloek en W. Mijnhardt, Dutch culture in a European Perspective: 1800. Blueprints for a National

Community (Den Haag 2004) conclusie.

(16)

16 omwenteling in de stad zorgden. Over de invloed van de Franse invasie op de ontwikkelingen in Groningen, doet Jacob van Geuns

27

in de vele brieven die hij aan zijn ouders stuurde regelmatig verslag. Bovendien heeft hij vanaf 23 januari 1795 tot en met 7 maart 1795 een dagverhaal bijgehouden dat circa honderd jaar geleden in de Groningse volksalmanak is afgedrukt.

28

Dat maakt hem een belangrijke getuige van de Bataafse Revolutie in Groningen. Een tweede getuige is Willem Siccama, ook diens vader heeft enige bladzijden aan de omwenteling besteed. Beno Hofman noemt in zijn De Groninger geschiedenis in honderd verhalen ook het ooggetuigenverslag van een anonieme stadjer dat hij in de Groninger Archieven vond.

29

Zelf heb ik die anonieme bron helaas niet kunnen vinden (tenzij het van Geuns betreft, maar dan is hij niet anoniem).

Laten we eerst Jacob van Geuns aan het woord laten: “In de avond van de 23

ste

januari was het in de stad buitengewoon onrustig. Een verhitte maar ongeorganiseerde menigte probeerde de militaire wagten te overrompelen en de commandant te arresteren”.

30

Hofman citeert uit de anonieme bron: “De 8

e

februari, toen men de nadering van de Fransen steeds meer ontwaarde, vernam de regering door een brief van de drost van het Oldambt, dat de Engelsen patent tot afmars naar Oost-Friesland werd gegeven en successievelijk ook rustig zijn vertrokken. Zoals op 7 februari door de regering werd bepaald om, als de omstandigheden dat toelieten, de volgende dag de raadseedstaving te laten plaatsvinden, temeer daar zijn hoogheid Prins Willem de Vijfde met zijn hele familie reeds uit Den Haag, via Scheveningen naar Engeland vertrokken was, en men eerlang door de opmars van de Fransen een resolutie tegemoet zag, waardoor een andere vorm van regering ontstaan zou…”

31

. De stadhouder ontvluchtte inderdaad het land en pas toen kregen de patriotten een serieuze kans om hun verlichte ideeën in praktijk te brengen. In februari van dat jaar werd op de Grote Markt feestelijk rond een in zeven haasten uit het Sterrenbos gehaalde vrijheidsboom gedanst.

32

Er werden nieuwe comités gevormd en volksvertegenwoordigers gekozen. Er brak een tijd aan waarin de ene bestuurlijke hervorming nog niet was ingevoerd of de volgende werd al weer afgekondigd. Hoe chaotisch ook, de politieke omwentelingen die plaatsvonden waren wel erg ingrijpend en voor een belangrijk deel zouden ze ook blijvend zijn.

33

27

Jacob van Geuns behoorde tot de doopsgezinde elite en stond dus aan de kant van de patriotten.

28

De redacteur van deze uitgave, die overigens zijn naam nergens noemt, vermeldt in een voetnoot dat het handschrift zou zijn samengesteld door Dr. M van Geuns. Daarmee kan men echter de vader van Jacob niet bedoeld hebben, omdat die destijds in Utrecht zat. Op 3 februari 1795 deelt Jacob zijn ouders mee dat hij ‘een verhaal van het begin onzer revolutie’ heeft opgesteld.

29

Hofman, De Groningse geschiedenis (2004) 146-149.

30

Gemeentelijk Archief Utrecht: Familiearchief Van Geuns, nr. 8 “Jacob van Geuns aan zijn ouders. Verhaal

van het voorgevallene in Groningen” 102.

31

Hofman, De Groningse geschiedenis (2004) 148.

32

M.G.J. Dijvendak et. al, ed. Geschiedenis van Groningen. Deel III: Nieuwste tijd – Heden (Zwolle 2009) 17-18.

33http://www.groningerarchieven.nl/content.php?hoofd_id=3&sub_id=36&subsub_id=93

(17)

17 I.c 1795-1813 De Franse jaren

De Franse revolutionaire regering wilde de omwenteling continentaal uitdragen en besloot in januari 1795 de Zuidelijke Nederlanden binnen te vallen. Omdat het bitterkoud was, kon er gemakkelijk over de bevroren rivieren worden gemarcheerd. Van weerstand was nauwelijks sprake; de Fransen en terugkerende Patriotten werden door het volk als bevrijders binnengehaald. De stadhouder vluchtte, zoals reeds opgemerkt, in allerijl naar Engeland. Een dag na de vlucht van de stadhouder werd de naam van het land veranderd in “Bataafsche Republiek”, waarmee werd teruggegrepen op een roemrucht verleden.

34

De (eigenaardige) nieuwe alliantie met de Fransen leidde onmiddellijk tot grote spanning tussen de Nederlanders en Engelsen. In tegenstelling tot Frankrijk kreeg de nieuwe Bataafse Republiek geen terreurregime. Democratische principes stonden nog altijd hoog in het vaandel. Daaraan werd ook invulling gegeven door het uitvoeren van grootscheepse politieke hervormingen. In 1795 werd het gelijkberechtigd burgerschap ingevoerd; hierdoor kregen dopers en andere minderheidsgroepen het recht om eveneens te zetelen in vroedschap, stadsbestuur en dergelijke. Of daar grif gebruik van werd gemaakt, is procentueel lastig vast te stellen, maar bijvoorbeeld de aangetrouwde Teunis Isaäcs Hulshoff maakte er binnen de familie Hesselink meteen werk van zijn naam op het gebied van de politiek te vestigen. Ook Jacobs Jacobs Hesselink junior lijkt nogal politiek betrokken geweest te zijn. In bijlage 5 zien we de akten die hij ondertekende als uiting van trouw aan de Bataafse Republiek en daarnaast zijn akte van burgerschap.

De Nationale Vergadering, het eerste officiële vaderlandse volksvertegenwoordigingsorgaan, kwam op 1 maart 1796 voor de eerste maal in zitting bijeen. Maar ook deze nieuwe politieke orde bleek niet afdoende om de noodzakelijke hervormingen te bewerkstelligen.

De tientallen ingestelde commissies leidden tot een tergend trage besluitvorming.

35

Bovendien ontstond er andermaal onenigheid over de provinciale bevoegdheden.

34

Dijvendak et. al, Geschiedenis van Groningen. III (2009) 19.

35

E.H. Kossmann, De lage landen. 1780-1914. Anderhalve eeuw Nederland en België (Amsterdam/Brussel 1976) 51.

Figuur 2 De opnieuw ingedeelde Bataafsche Republiek in 1798. Bron: http://www.kennislink.nl/publicaties/gy- zyt-vry-gy-zyt-gelyk.

(18)

18 De voormalige scheiding tussen Patriotten en aanhangers van Oranje was niet meer zo duidelijk. De Patriotten werden nu unitariërs genoemd, de Orangisten federalisten. Een voorstel-grondwet werd in 1797 dan eindelijk aangenomen. Omdat ook dit niet het gewenste resultaat opleverde, besloot een radicale groep nog maar eens een staatsgreep te plegen. Er werd een tweede Nationale Vergadering opgericht. Van de zelfbeschikking van de afzonderlijke provincies was nu helemaal geen letter meer terug te vinden.

36

De nieuwe regering bleef slechts een half jaar in het zadel en ondertussen was het land bijna failliet omdat er enorme bedragen aan ‘tegemoetkoming’ voor de bevrijding moesten worden overgemaakt naar Frankrijk. In 1799 raakte de Republiek ook nog eens betrokken bij de Tweede Franse Coalitieoorlog tegen Engeland en Rusland. Zodoende vielen eind 1799 Russisch-Britse troepen (met steun van de voormalige stadhouder) Noord-Holland binnen. Ze veroverden Alkmaar maar werden uiteindelijk met Franse steun verslagen in de slag bij Castricum. Als gevolg van de blokkade door de Britse marine werd vooral de economie van de kustprovincies zwaar getroffen. Noodgedwongen veranderde Nederland in deze periode steeds meer in een agrarische samenleving.

37

In het noorden en oosten van het land had men succes met die agrarische benadering, maar in het westen was de welvaart werkelijk ver te zoeken. Daarover zal ik veel meer zeggen in het derde hoofdstuk. Het volk verloor in deze tijd haar enthousiasme voor de politiek. Rond 1800 wist men evenwel (noodgedwongen?) tot nationale verzoening te komen, waarbij de Fransen steeds meer als bezetters in plaats van bevrijders werden gezien. Het standpunt van de Hesselinks in deze tijd is niet helemaal duidelijk.

In 1811 werd Groningen, net als de rest van Nederland, ingelijfd bij het Franse Rijk.

Samen met Drenthe en het Duitse gebied ten westen van de Eems vormde het nu het

“Departement van de Westereems”, met Leeuwarden als verrassende hoofdplaats.

38

Dit duurde echter maar kort. Koning Lodewijk Napoleon had het Franse bewind volgens zijn broer Napoleon Bonaparte volkomen verkeerd uitgevoerd door zich teveel met de onderdanen te identificeren. Napoleon zelf had zijn hand overspeeld in Rusland en in november 1813 verjoegen Russische kozakken onder leiding van baron Rosen de Franse soldaten uit Groningen.

36

Kossmann, De lage landen (1976) 52-53.

37

Mulder, Doedens en Kortlever, Geschiedenis van Nederland (1989) 176-178.

38

Dijvendak et. al, Geschiedenis van Groningen III (2009) 30-31.

Figuur 3 Het nieuwe departement van de Westereems (1798) uit: Nieuwe zak- en reisatlas der Bataafsche Republiek, getekend door Cornelis Covens (Amsterdam 1799) via:

www.groningerarchieven.nl

(19)

19 I.d 1813-1848 Identiteitscrisis

In 1813 werd Willem I (de derde zoon van Willem V en Wilhelmina van Pruisen) gekroond tot eerste koning der Nederlanden. Onder zijn bewind werd in 1814 een eerste nieuwe grondwet aangenomen. In hetzelfde jaar werden Groningen en Drenthe weer gescheiden en ontstonden de huidige provincies. Het grondgebied werd onder leiding van Hendrik Ludolf Wichers in allerlei nieuwe gemeentes ingedeeld.

39

Hierdoor verloren de provincie en vooral de vele grootgrondbezitters eindelijk hun privileges en bevoegdheden. In het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden was nog maar weinig ruimte voor de autonomie van de oude gewesten. Aan het hoofd van het nieuwe bestuur van de provincie stond de commissaris van de koning, die in deze tijd gouverneur werd genoemd. De provinciale regering (vanaf 1825 met 5 leden) bestuurde samen met het parlement de provincie. Het parlement (de Provinciale Staten) werd uit 36 leden samengesteld en bestond zowel uit adel, grootgrondbezitters en burgers van de stad Groningen. De Nederlanders konden eindelijk weer rekenen op steun van de Britten die een sterke bufferstaat tegen de Franse expansiedrift wensten. In 1815 besloten de grote mogendheden tijdens het Congres van Wenen tot de vereniging van Noordelijk en Zuidelijk Nederland. In het zuiden was er aanvankelijk sprake van aarzeling, maar de honderd dagen van Napoleon trokken de Belgen over de streep om zich aan te sluiten bij het nieuwe verenigde koninkrijk. Hoewel Willem I wel wordt vergeleken met de verlichte despoten, had hij in zijn dagelijks bestuur wel degelijk te maken met de nieuwe grondwet en de Eerste en Tweede Kamer. Dit weerhield hem er echter niet van om redelijk buiten de kamers om te regeren en zo het land te herstellen van de verwoestende Franse overheersing. Willem pakte de wederopbouw krachtig aan.

40

De in het zuiden in de Franse tijd florerende industrie werd gestimuleerd, terwijl in het noorden de nadruk lag op het herstel van de handel en scheepvaart. In het hele land werd de verouderde infrastructuur aangepakt en werden er talrijke kanalen gegraven en wegen verbeterd. Een reeks nieuwe instellingen moest de danig geslonken welvaart opkrikken om Nederland uiteindelijk weer een grote mogendheid te maken. De teruggave van een aantal koloniën door de Britten zorgde voor een gunstiger uitgangspositie, hoewel het tot de invoering

39

Ibidem 62.

40

Mulder, Doedens en Kortlever, Geschiedenis van Nederland (1989) 179-180.

Figuur 2 De inhuldiging van Koning Willem I als soeverein vorst in de Nieuwe Kerk te A’dam, 30 maart 1814. Gravure van R. Vinkeles naar een tekening van J.W. Pieneman.

(20)

20 van het cultuurstelsel in Nederlands-Indië in 1830 zou duren voor er sprake was van een echt winstgevende situatie. Zo voortvarend als Willem de economie stimuleerde, zo conservatief was zijn binnenlandse politiek. In bestuurlijke en militaire topfuncties waren de Belgen nauwelijks vertegenwoordigd. De katholieke meerderheid in het zuiden, eiste vrijheid van onderwijs en godsdienst en de liberalen hadden grote bezwaren tegen de autoritaire regeerstijl van de koning.

41

Dit alles leidde uiteindelijk tot de Belgische afscheiding in 1830 en een nieuw gevoel van onvrede onder de bevolking. Het streven van de koning om vast te houden aan het grote koninkrijk had veel geld en moeite gekost, waardoor wederom een zeer hoge staatschuld boven de hoofden van de bevolking hing. Het nationale zelfbewustzijn had nog maar eens een flinke deuk opgelopen. In Frankrijk gingen stemmen op om het land nog maar eens te annexeren omdat de Nederlanders toch geen enkel idee hadden wat ze met hun toekomst aan moesten. Maar toch bleken de Nederlanders uiteindelijk over de veerkracht te beschikken om weer uit het dal op te klimmen. Maar daar waren nog wel enige opstanden en revolutionaire betogingen voor nodig. Het voert veel te ver om daar in dit verhaal uitgebreid op in te gaan. Laten we het er op houden dat er veel stond te veranderen.

De Groningse doopsgezinde sociëteit was al in 1815 opgeheven (daarover meer in hoofdstuk 2) en de positie van gegoede en gewone burgers veranderde ten opzichte van elkaar. De welgestelde Hesselinks begonnen zich vaker in te zetten voor zaken van algemeen nut en hulp aan armlastigen. De jenever, die op was gekomen ten koste van het bier, boette nu al weer aan afzet in terwijl het bier juist een ‘revival’ meemaakte.

Door velen werd gezocht naar nieuwe activiteiten en overtuigingen, maar uiteindelijk toonde het land haar aanpassingsvermogen en ondernemingslust nog maar eens. Ook de doopsgezinden toonden hun flexibiliteit. Ondanks de grote veranderingen in de organisatie van hun geloofsgemeenschap en de verschuivingen van hun innerlijke religiositeit naar een meer op de samenleving gerichte toewijding, bleven zij trouw aan hun rotsvaste geloof in God de Vader en de Zoon. De nieuwe generaties Hesselink stapten in korte tijd bijna helemaal uit de handel en wierpen zich op als dorpsweldoeners en ijveraars voor sociale gelijkheid. De stad Groningen vierde, net als de rest van Nederland, in 1848, de triomf van de burgerij. In de jaren daarna kregen de provinciebesturen veel bevoegdheden terug. Groningen mocht, net zoals de andere provincies, een eigen begroting opstellen, op beperkte schaal eigen belastingen heffen en eigen verordeningen maken. De Staten van de provincie werden nu direct gekozen. Een periode van wederopbouw en wanhopig zoeken naar zelfvertrouwen was aangebroken.

Bij dit keerpunt in de geschiedenis eindigt niet alleen het laatste krampachtig vastgehouden restje van de oude Republiek maar ook mijn politieke historische context.

41

Kossmann, De lage landen (1976) 91-101.

(21)

21 Hoofdstuk II: Historische context -religie

Het protestantisme (calvinisme) was in de Republiek vanaf de Reformatie de dominante godsdienst, maar in de steden huisden daarnaast tot minstens het eind van de 18

e

eeuw talloze religieuze minderheden. Onder invloed van de Reformatie had er op allerlei terreinen van de kerkelijke praktijk herbezinning plaatsgevonden. Zo ook op het principe van de kinderdoop. Uit de kritiek daarop was de stroming der wederdopers, of anabaptisten, opgekomen. Zonder slag of stoot ging dat allemaal niet. In de 16

e

eeuw was er bijvoorbeeld in Münster felle strijd gevoerd door Jan Matthijs en zijn volgelingen, die de vroege doperse filosofie van geweldloosheid al snel verruilden voor een agressieve vorm van verzet tegen de stedelijke bisschop Frans van Waldeck. De bisschop trok aan het langste eind en Matthijs eindigde met 30 van zijn mannen gespietst op een staak.

42

Jan van Leiden, de opvolger van Matthijs, vestigde in Münster een theocratisch schrikbewind, inclusief raad van apostelen en scherprechter. De dopers werden na een bloedig treffen met bisschoppelijke troepen in 1535 verslagen. Op hun weigering alsnog terug te keren naar het katholicisme, volgde foltering tot de dood. De lichamen werden in ijzeren kooien opgehangen aan de toren van de Lambertikerk.

43

Dit radicale doperdom en de religieuze praktijk zoals die een kleine eeuw later door de vroegste Hesselinks werd beoefend, hebben ideologisch bijna helemaal niets meer met elkaar te maken. Dat is te danken aan de theologische inspanningen van Menno Simons, theoloog en pastoor te Witmarsum. Op het moment dat hij in 1537 in Groningen tot leraar van de doopsgezinde gemeente werd aangesteld, begon hij een nieuwe koers uit te stippelen.

Het streven van deze Mennonieten of Menn(on)isten was het herstel van het gemeenteleven in navolging van de vroegste gemeenten. Daarnaast werden alle vormen van geweld, militarisme en luxe afgezworen. In plaats van kinderen te laten dopen, kenden de mennonieten slechts de (volwassenen)doop op vrijwillige basis, met zelfgeschreven belijdenis. Als tegenprestatie voor hun afwijzing van militaire dienst, betaalden zij een bepaald bedrag aan de staat.

44

42

Claus Bernet, ‘Jan Matthijs’ in: Biographisch-bibliographisches Kirchenlexikon, 21(2003) 912-916.

43

S.B.J. Zilverberg, ‘Jan Beukelsz’ in: Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse

protestantisme 4 (Kampen 1998) 228-229.

44

Gebaseerd op Harold S. Bender, Robert Friedmann en Walter Klaassen ‘Anabaptism’ in: Global Anabaptist

Mennonite Encyclopedia Online (1990) via http://www.gameo.org/encyclopedia/contents/A533ME.html

Figuur 3 Menno Simons preekt zijn vernieuwende filosofie

(22)

22 II.a 1713-1750 Innerlijke eenheid - parallel met Arend Willems Hesselink (IV.a;

1681-1754) en Jacob Willems Hesselink (IV.b; 1684-1768)

Ten tijde van de Republiek ontstonden binnen de stroming der doopsgezinden vier hoofdrichtingen: Waterlanders, Friezen, Hoogduitsers en Vlamingen. De dopers werden, net als bijvoorbeeld joden en katholieken, in de samenleving ‘gedoogd’. Ze waren er wel, maar mochten hun geloof niet zichtbaar uitoefenen. De kerkgebouwen zijn daarom overal een eind van de straat af gebouwd. Dat veel menisten in deze tijd sterk gericht waren op een zuiver innerlijk leven, blijkt wel uit de benamingen zoals “Vermaning”, die zij hun kerkgebouwen gaven. De grootste doopsgezinde groepering in Groningen was de Oud Vlaamse Gemeente (ook wel: Gemeente der Oude Vlamingen). In de stad stond deze groeperingeind zeventiende eeuw bekend als Arent Jansgesintheijt, naar hun leraar Arent Jans Blok. Deze Arend Jansgesintheijt, die erg strak in de leer was, ging in 1675 een samenwerking aan met de Ukowallisten

45

, een zeer omstreden en zwaar orthodoxe groepering onder leiding van Uko Walles. De kerk van de doopsgezinde Groningers werd in 1677 aangekocht. Arent Jans vond in de Oude Boteringestraat een geschikte locatie waar voortaan de samenkomsten konden worden gehouden.

46

De gemeente begon te groeien en ook de eerste Hesselink schreef zich in als lid. Deze Willem Jacobs Hesselink (III; 1648-1720) trouwde zelfs met Albertje, een dochter van Arent Jans. In het gerechtelijk archief vinden we een document

47

waarin staat dat de nieuwe gemeente in 1733 maar liefst 130 broeders en 178 zusters telde. Rond 1750 slonk de omvang tot 84 broeders en 113 zusters, samen behorende tot 121 gezinnen. En over die omvang en samenstelling van de doopsgezinde gemeenten in deze vroege periode moeten we nog eens nader te spreken komen. Door de heer S. Blaupot ten Cate (allebei bekende doopsgezinden namen) en mevrouw Rademaker-Helfferich is onderzoek gedaan naar doopsgezinde gemeenten in Noord- en Oost-Nederland. Blaupot gaat in op de gemeenten in Groningen en Deventer en de relaties daartussen. Wanneer hij over de omvang van de gemeente in Deventer te spreken komt, meldt hij dat die “in 1710 bestond uit 25 broeders, in 1733 uit 21 broeders en 23 zusters en in 1754 uit 20 broeders en 17 zusters”.

48

Als belangrijkste families binnen deze gemeente, noemt hij “de geslachten van Delden, Bussemaker, van Calcar en van Groningen”.

49

Mevrouw Rademaker somt als

45

In die tijd als volgt gedefinieerd. Ukowallisten: eene bijzondere sekte van doopsgezinden, naar hunnen stichter Uko Walles, zoo genoemd, en in sommige leerstellingen van de overigen doopsgezinden afwijkende.

(Toevoeging SL: Zij waren nog orthodoxer in de leer dan de Vlamingen, maakten nooit schulden en hielden zich afzijdig van alle vormen van politiek).

46

H. Dassel, Menno's Volk in Groningen; Geschiedenis der Doopsgezinde Gemeenten binnen de stad Groningen

(Groningen 1952) 33.

47

Gemeentelijk Archief Groningen: inv. nr 1425/4 Doopsgezinde Gemeente te Groningen, 1677 – 1984(1987).

Registers van leden.

48

S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland. 2 delen (Groningen/Leeuwarden 1842) I, 127.

49

Blaupot ten Cate, Geschiedenis der doopsgezinden I (1842) 106.

(23)

23 bekendste namen een uitgebreidere lijst op: “Cremer, van Delden, van Calker, Hesselink, Hulshoff en de Deventer tak van de Zutphense doopsgezinde familie Valck”.

50

Reeds rond 1700 bereikte de gemeente in Deventer haar grootste omvang. Uit onderzoek van B.E.

Dop en M.R. Kremer komt naar voren dat de gemeente op dat moment bestond uit 31 echtparen. De volgende familienamen komen we daarbij tegen: Van der Boogh, van Calker, ten Cate, Cremer, van Delden, Hesselink, Hulshoff, van Roon en Valck. Daarnaast waren er drie weduwen, drie overige volwassenen en 53 minderjarigen. Samen 121 zielen. Van die 121 waren ten minste drie vrouwen afkomstig uit Groningen; van de 53 minderjarigen vertrokken er na 1700 maar liefst 30 naar Groningen.

51

Ook in Groningen zelf vond een levendige uitwisseling plaats. Naast de gemeente der Oude Vlamingen en de Waterlanders was er namelijk ook nog de Gemeente der Zwitserse Doopsgezinden, die bestond uit een groep Zwitserse vluchtelingen die rond 1711 naar Noord-Nederland waren uitgeweken. In de zomer van dat jaar was leraar Hans Anken met een groep geloofsgenoten uitgewezen op grond van hun doopsgezinde overtuiging. Zij vonden onderdak in Groningen, Kampen en Deventer. Door de Oude Vlamingen in Groningen werden maar liefst 126 Zwitserse leden opgevangen.

52

Er werden zelfs boerderijen aangekocht om de vluchtelingen onderdak te kunnen bieden.

Ook in 1694 was al een groep doopsgezinde Zwitsers via de Pfalz naar Groningen gekomen. Deze twee groepen Zwitsers verenigden zich in eerste instantie. Zo ontstond de gemeente der Zwitserse Doopsgezinden in Groningen, die werd gekenmerkt door zeer strenge geloofsopvattingen en haar samenkomsten hield in de Palzergang

53

bij de Muurstraat. Omstreeks 1720 ontstond er onenigheid tussen de beide takken. Die onenigheid was het gevolg van het feit dat Hans Anken een boerderij huurde aan de Tjardaweg, op het terrein van het voormalig klooster Selwerd. De uitstraling en inrichting van deze boerderij waren van een ‘allure’ die voor de doopsgezinde levensstijl niet gepast was. Bovendien waren Anken en de zijnen voorstanders van het gebruik van Hoogduits als voertaal voor der kerkdiensten, terwijl de anderen liever op het Nederlands wilden overstappen. Een splitsing kon niet uitblijven, maar het was een zeer beschaafde splitsing waarbij de kerk om de week door één van de beide groepen werd gebruikt.

Uiteindelijk wist men in de tweede helft van de 18

e

eeuw de strijdbijl weer te begraven en gingen de beide Zwitserse groepen alsnog samen verder.

50

B. Rademaker-Helfferich, Een wit vaantje op de Brink. De geschiedenis van de doopsgezinde gemeente te

Deventer (Deventer 1988) 66.

51

B.E. Dop en M.R. Kremer, ‘Van Oude Vlamingen en Nieuwe Zwitsers. Doopsgezinde bewegingen vanuit Deventer naar Groningen in het begin van de achttiende eeuw’ in: Doopsgezinde bijdragen. Nieuwe reeks 24 (Hilversum 1998) 81-117 aldaar 85.

52

G.J. ten Pas, De heren van Paterswolde (Eelde 2010) 16.

53

Genoemd naar de uit de Pfalz afkomstige, in 1694 naar Groningen gevluchte groep doopsgezinden.

(24)

24 De positie van deze dopers in de samenleving was sterk afzijdig. Men richtte zich op een zuiver innerlijk leven binnen de eigen gemeenschap zonder al teveel contact met de buitenwereld. De dopers waren niet actief in officiële functies, noch in de gilden van die tijd. Ze leefden van de handel en trouwden strikt binnen de eigen gemeenschap. De eerste drie generaties Hesselink (stamvader Pieter (I; 1590-1670), zijn zoon Jacob Pieters (II; 1624-1712) en zijn kleinzoon Willem Jacobs (III; 1648-1720)) waren duidelijke exponenten van dit gedrag. Omdat er in deze jaren nog weinig tot geen economische malaise in Nederland heerste, laten zij ook nog betrekkelijk weinig van het latere aanpassingsvermogen en de latere creatieve ondernemingslust zien. Arend Willems Hesselink was koopman en handelde ook af en toe in panden. Willem Jacobs Hesselink was bakker maar dankt zijn grootste naamsbekendheid toch aan het feit dat hij trouwde met Albertje Arends Blok, de dochter van Arent Jans Blok en aan het feit dat hij diens opvolger werd als leraar van de gemeente van Oude Vlamingen. Concluderend kunnen we stellen dat de dopers in de periode 1713-1750 nog heel erg bezig zijn om hun eigen (innerlijke) positie te bepalen en te vestigen. Met de gebeurtenissen van Münster en de hervormingen van Menno Simons nog vers in het geheugen, zien we bij hen een sterke mate van behoedzaamheid, niet al te zeer willen opvallen en een hang naar innerlijke zuiverheid, soberheid en karigheid wat betreft bezit en verlangen.

II.b 1750-1795 Prangende kwesties - parallel met Willem Jacobs Hesselink (V.a;

1714-1793) en Jacob Jacobs Hesselink (V.b; 1723-1787)

Ook na 1750 waren de doopsgezinden in eerste instantie nog erg druk met activiteiten die sterk gericht waren op het innerlijke en autonome van de eigen gemeenschap. De Groninger Oude Vlamingen zagen zichzelf als de enige ware geestelijke nakomelingen van Menno Simons. Bovendien meenden zij dat de ware gemeente van Christus op aarde alleen uit waarachtige, uitverkoren gelovigen kon bestaan; zuiver in leer en leven.

Vanwege die gedachte hielden de leiders van de sociëteit zich verre van de wereld en waakten zij met hun leven over de zuiverheid van de leden. Deze ‘fijne menisten’ werden gekenmerkt door conservatisme, leerstelligheid en een zeer strenge levenswandel. Om de gemeente gevrijwaard te houden van zondige invloeden, werden ban en mijding – zeker in de tweede helft van de zeventiende eeuw – streng toegepast. Men kende de kleine ban (weren van het avondmaal) en de grote ban (voorgoed buiten de deur gezet worden).

54

Dat laatste kon een broeder of zuster bijvoorbeeld overkomen als hij of zij trouwde met iemand uit een niet-Oud-Vlaamse gemeente. De Hesselinks hebben zich aan buitentrouw overigens niet schuldig gemaakt.

55

Daarnaast werd ook de algemene

54

http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/geschiedenis/29520-oude-vlamingen-in-noordwest-groningen.html

55

ten Pas, De heren (2010) 23.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Na het fotograferen van de geselecteerde brieven, het transcribe- ren binnen het vrijwilligersproject Wikiscripta Neerlandica en een drietrapscorrectiefa- se zijn twee

Wie zich niet kan voorstellen hoe een schilder in de negentiende eeuw de gro- te verhalen naar voren kan brengen, moet eens gaan kijken naar het werk van de 19e-eeuwse Fransman

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

raadswerkgroep Kaderbrief /Planning & Control waarin alle fracties toegezegd hebben hierin zitting te nemen;. dat deze werkgroep in april 2009 gestart is met

Tabel 1– Dotterbloemgrasland, kensoorten uit de Vegetatie van Nederland op klasse-, orde-, verbondsniveau (Schaminée et al., 1996), met onderstreept de kenmerkende soorten die nu

Kortom, als het om religie in het publieke domein gaat, reikt theologie verder dan religiewetenschap, omdat zij zich ook richt op het transcendente, het bovennatuurlijke en

het afleveren van de bouwvergunningen voor de geplande compensatiemaatregelen, anderzijds vorderde de resolutie van de Vlaamse regering een uitvoeringsbesluit

Hoewel de Baai van Heist dus bij uitstek geschikt is ais broedgebied voor kustbroedvogels, kent hij ook zijn waarde ais rustgebied voor vogels tijdens de