• No results found

Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Mitigatieplan gewone dwergvleermuis"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

Hunzestrook, deelgebieden 2 en 3.

In het kader van de W et natuurbeschermi ng

(2)

2 Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

Colofon

Tekst, foto's en samenstelling Thijs Molenaar

In opdracht van Alles over Groenbeheer - Assen

Naam opdrachtgever Carlo C. Kok

Rapportnummer RA18071-02

Status rapport Definitief

Datum oplevering rapport 12 maart 2018

Aantal pagina's 19

Wijze van citeren Molenaar, T.P., 2018. Mitigatieplan gewone

dwergvleermuis Hunzestrook, deelgebieden 2 en 3. In het kader van de Wet natuurbescherming. Rapport RA18071-01,

Regelink Ecologie & Landschap, Mheer.

Regelink Ecologie & Landschap Papenweg 5

6261 NE Mheer 085-7737676 info@regelink.net www.regelink.net

Lid Netwerk Groene Bureaus

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

1.1 Aanleiding 4

1.2 Doel 4

2. Huidige situatie 5

2.1 Ligging 5

2.2 Beschrijving 5

2.3 Aanwezige ecotopen 6

2.4 Beschermde soorten 6

3. Ingreep 8

3.1 Omschrijving ingreep 8

3.2 Planning 8

3.3 Voorwaarden voor een ontheffing 8

4. Mitigerende maatregelen 11

4.1 Alternatieve verblijfplaatsen 11

4.2 Periode 12

4.3 Aangepaste werkwijze 12

4.4 Overige maatregelen 13

5. Bronnen 14

5.1 Literatuur 14

5.2 Websites 14

Bijlage 1. Wet natuurbescherming 15

(4)

4 Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeente Groningen is voornemens om de bomen langs de Hunze te rooien. De bomen verkeren in slechte conditie. Bovendien staan ze dicht op gebouwen en openbare wegen. Dit levert een

risicovolle situatie op. In voorbereiding op de werkzaamheden is, via Alles over Groenbeheer, Regelink Ecologie & Landschap gevraagd om onderzoek naar beschermde soorten uit te voeren. Uit de quickscan (Molenaar, T.P., quickscan Hunze strook, 2017) bleek dat alleen ten aanzien van broedvogels met een jaarrond beschermd nest en vleermuizen negatieve effecten te verwachten zijn.

Beide soort groepen zijn daarop onderzocht (Molenaar, T.P., soortgericht onderzoek Hunze strook, 2017). Uit dit onderzoek blijkt dat in deelgebied 2, de strook met bomen langs de Hunze achter het bedrijventerrein aan de Ulgersmaweg, en deelgebied 3, de strook met bomen langs de Hunze tussen de Kardingeweg en de Akeleiweg, een zomerverblijfplaats en later paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig is.

De gewone dwergvleermuis is beschermd onder de Wet natuurbescherming. In het kader van de zorgplicht (artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming) en het voorkomen van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming moeten bij de geplande ingrepen voor de gewone dwergvleermuis mitigerende maatregelen worden getroffen. Daarnaast dient een ontheffing van de wet natuurbescherming worden verkregen. Mitigerende maatregelen zijn maatregelen die erop gericht zijn negatieve effecten op beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te verzachten.

1.2 Doel

De voorliggende rapportage beschrijft de handelingen die moeten worden uitgevoerd om negatieve effecten op beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te verzachten. Het rapport beantwoordt de volgende vragen:

• In welke periode dient de ingreep te worden uitgevoerd om negatieve effecten op gewone dwergvleermuis zoveel mogelijk te voorkomen?

• Welke aanpassingen in de werkwijze tijdens de ingreep kunnen negatieve effecten op gewone dwergvleermuis zoveel mogelijk voorkomen?

• Welke voorwaarden moeten aan de ingreep gesteld worden om de functionaliteit van het leefgebied voor gewone dwergvleermuis te behouden?

(5)

2. Huidige situatie

2.1 Ligging

Het plangebied bestaat uit de bomen rondom de Hunzeloop in Groningen (stad), in de gelijknamige gemeente en provincie. De bomen liggen globaal rondom de Hunzedijk, Hunzeboord en de

Ulgersmaweg in de noordoosthoek van Groningen.

Figuur 1. Ligging van het plangebied, met de deelgebieden in rood (gebied 1), blauw (gebied 2) en groen (gebied 3) aangegeven. © Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2018.

2.2 Beschrijving

Het plangebied bestaat uit drie delen, met elk een net ander karakter. In het algemeen bestaat het plangebied uit de bomen op de oevers van de oude Hunzeloop. De bomenrij bestaat hoofdzakelijk uit oude zware populieren (Populus canadensis spec.), daarnaast staan er zomereiken (Quercus robur), es (Fraxinus excelsior), els (Ulnus glutinosa) en paardenkastanje (Aesculus hippocastanum). In de ondergroei groeien onder andere eenstijlige meidoorn (Crateagus monogyna), liguster (Ligustrum vulgare) en vlier (Sambucus nigra).

Het eerste deel, deelgebied 1, langs de Hunzedijk heeft op de zuidoever van de Hunzeloop afwisselend oude en jonge bomen staan. Deze bomen staan in de achtertuin van particulieren waardoor een wisselend beeld is ontstaan: sommige bewoners hebben alle ondergroei verwijderd en een paar solitaire bomen laten staan, andere bewoners hebben het geheel dicht laten groeien. Op de noordelijke oever ligt een redelijk jonge dubbele populierenrij.

(6)

6 Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

Het tweede deel, deelgebied 2, langs de Hunzeboord, heeft op de zuidoever flinke populieren staan met een dichte ondergroei. Deze strook grenst aan de achterzijde van een bedrijventerrein. Op de noordoever staan in het eerste stuk een paar losse boomgroepen, op het laatste stuk van dit deel is de noordoever in gebruik als weiland.

Het laatste deel, deelgebied 3, ligt ingeklemd tussen de achtertuinen van de woningen aan de Pop Dijkemaweg en de achterkant van de bedrijven aan de Ulgersmaweg. Het stuk vanaf de

Oosterhamrikbaan tot aan de Ulgersmaweg bestaat uit grote populieren, het resterende gedeelte bestaat uit verspreid staande bomen. Bij dit deelgebied horen ook de bomen langs de Pop Dijkemaweg.

Het geheel vormt echter een omvangrijke, duidelijke groenstructuur in de stad.

2.3 Aanwezige ecotopen

Binnen het plangebied zijn de volgende ecotopen aanwezig:

• Droog, intensief beheerd grasland, gazon;

• Nat, extensief beheer grasland;

• Smalle, ondiepe beek (< 2 meter breed, < 1 meter diep);

• Dunne bomen (diameter borsthoogte < 25 cm);

• Dikke bomen (diameter borsthoogte > 25 cm), mogelijk met holtes;

• Dikke bomen (diameter borsthoogte > 25 cm), zonder holtes;

• Dikke bomen (diameter borsthoogte > 25 cm), met holtes;

• Lage, opgaande begroeiing.

2.4 Beschermde soorten

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de aangetroffen beschermde soorten en functies. Uit de effect analyse blijkt dat de ingreep geen invloed heeft op de aangetroffen vliegroutes en

foerageergebieden. De ingreep heeft wel een negatief effect op de zomer-, en paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis. De ingreep leidt tot het verdwijnen van twee verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis. In deelgebied 2 een paarverblijfplaats en in deelgebied 3 een zomer- en paarverblijfplaats. Dit is exact dezelfde boomholte.

Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het soort gericht onderzoek, Broedvogel- en vleermuisonderzoek Hunzestrook Groningen, Molenaar, T.P., 2017.

(7)

Tabel 1. Overzicht per deelgebied aangetroffen soorten en functies.

Soort Winterverblijfplaats Kraamverblijfplaats Zomerverblijfplaats Paarverblijfplaats Foerageergebied Essentieel foerageergebied Vliegroute Essentiele vliegroute Deelgebied 1

Gewone

dwergvleermuis

nee nee nee nee ja,

10-15 ind.

ja ja,

25-30 ind.

ja

ruige

dwergvleermuis

nee nee nee nee ja,

1-2 ind.

nee nee nee

laatvlieger nee nee nee nee ja,

1-2 ind.

nee nee nee

Deelgebied 2

Gewone

dwergvleermuis

nee nee nee 1 stk,

2-6 ind.

ja, 3-5 ind.

nee ja, 2-5 ind.

nee

ruige

dwergvleermuis

nee nee nee nee ja,

1-2 ind.

nee nee nee

laatvlieger nee nee nee nee ja,

1-2 ind.

nee nee nee

Deelgebied 3

Gewone

dwergvleermuis

nee nee 1 stk,

1 ind.

1 stk, 2-6 ind.

ja, 1-2 ind.

nee ja, 2-5 ind.

nee

ruige

dwergvleermuis

nee nee nee nee ja,

1-2 ind.

nee nee nee

laatvlieger nee nee nee nee ja,

1-2 ind.

nee nee nee

rosse vleermuis nee nee nee nee ja,

1 ind.

nee nee nee

(8)

8 Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

3. Ingreep

3.1 Omschrijving ingreep

Gemeente Groningen is voornemens om de in het plangebied aanwezige bomen te rooien en te vervangen voor nieuwe aanplant. Werkzaamheden die in het plangebied moeten plaatsvinden bestaan voornamelijk uit:

• Rooien en afvoeren bestaande bomen;

• Aanplanten nieuwe bomen en heesters.

De bomen worden gefaseerd gerooid. Over het algemeen genomen verkeren de bomen in slechte tot zeer slechte conditie. Waarbij de bomen in de achtertuinen in deelgebied 1 er het slechtst aan toe zijn. De bomen langs de Hunzedijk, de dubbele rij populieren, zijn van betere conditie. Het zijn met name de oude populieren die een risico vormen. De bomen zijn over hun fysiologisch hoogtepunt heen en beginnen af te takelen. De bomen vormen een extra risico omdat ze dicht op woningen en bedrijfspanden staan.

Het is nadrukkelijk niet het voornemen om alle bomen in het plangebied tegelijkertijd te rooien en te vervangen. De bomen zijn tevens onderdeel van een gemeentelijke ecologische zone die langs de Hunze loopt. Deze zone moet behouden blijven. Daarnaast heeft het Groninger Landschap de wens om de Hunze weer zichtbaar te maken in het landschap en als ecologische verbindingszone te laten functioneren. Momenteel wordt onderzocht hoe al deze functies en wensen gecombineerd en uitgevoerd kunnen worden. In ieder geval worden er bomen ter vervanging geplant. In deelgebied 1 zou het kunnen dat de bomen als nieuwe ecologische zone aan de noordzijde van de Hunzedijk worden geplant.

3.2 Planning

De bomen in deelgebied 3 worden in het najaar gerooid, september 2018 - oktober 2018, herplant wordt uitgevoerd in november 2018, met uitloop naar februari 2019. Afhankelijk van het weer.

Het rooien van deelgebied 2 vindt op een later tijdstip plaats.

3.3 Voorwaarden voor een ontheffing

Conform artikel 3.3 lid 4 en artikel 3.8 lid 5 van de Wet natuurbescherming kan een ontheffing alleen worden verstrekt wanneer er is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden1: er bestaat geen andere bevredigende oplossing, wanneer de ingreep valt onder een bij de wet genoemd belang en

1Zie de wettekst in http://wetten.overheid.nl/BWBR0037552/2017-09-01#Hoofdstuk3

(9)

wanneer de maatregelen niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.

3.3.1 Alternatievenafweging

De ingreep omvat het rooien van bomen vanwege de veiligheid van de omwonenden, bedrijven en openbare ruimte. Voor de ingreep is geen alternatief in de vorm van locatie.

Vanuit ecologisch standpunt gezien is het enige minder schadelijke alternatief het sparen van de bomen met holten. Dit is om meerder reden niet mogelijk, daarnaast is het enkel het probleem verplaatsen naar een later tijdstip. De bomen zijn op en worden alleen maar slechter. De

levensverwachting is 10 tot 15 jaar. Het sparen van de bomen is niet mogelijk omdat de populieren van uniforme leeftijd zijn, het rooien van een aantal bomen maakt de resterende bomen kwetsbaar en zeer gevoelig voor windworp. Het sparen van bomen is dan ook praktisch gezien niet haalbaar.

3.3.2 Belangen

De Wet natuurbescherming hanteert een aantal belangen waar een ingreep onder kan vallen. De belangen voor soorten van de Vogelrichtlijn verschillen van de belangen voor soorten van de Habitatrichtlijn. De gewone dwergvleermuis valt onder de habitatrichtlijn, de vogelrichtlijn wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.

Belangen Habitatrichtlijn

1. In het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.

De aanwezige Marylandica populier geeft op oudere leeftijd in combinatie met een groeistagnatie risico op takbreuk. De toekomstverwachting van de populieren in de singels / houtopstanden wordt ingeschat op 10-15 jaar. Er is in het (recente) verleden takbreuk geconstateerd. De bomen staan op korte plantafstand in een smalle houtopstand. Daardoor hebben de bomen een beperkte

ondergrondse en bovengrondse groeiruimte. Deze beperking van groeiruimte geeft stagnatie van de groei (en meer takbreuk) en bevorderd daarnaast de vorming van dood hout. Het voorkomen van takbreuk door snoei is geen goede beheermaatregel, omdat van tevoren niet aan te merken is welke tak af gaat breken. Daarnaast geeft deze snoei in populieren op leeftijd (zoals deze) een sterk veranderende windvang, waardoor meer takken afbreken. Voorgesteld wordt om gezien

bovenstaande aspecten (toekomstverwachting en niet weg te nemen verhoogd risico ) de bomen te gaan vervangen. Als de bomen niet worden verwijderd dan kan de veiligheid van de omgeving niet worden gegarandeerd.

3.3.3 Gunstige staat van instandhouding

De populatie gewone dwergvleermuis in Groningen wordt geschat op een paar duizend individuen.

Landelijk verkeerd de soort in een gunstige staat van instandhouding. Het verdwijnen van twee

(10)

10 Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

paarverblijfplaatsen heeft een verwaarloosbaar effect op de lokale populatie. Het type verblijfplaats is vrij onbestendig en is makkelijk vervangbaar. In de omgeving zijn meer dan voldoende alternatieven aanwezig om het verdwijnen van de twee verblijfplaatsen op te vangen. Om te voorkomen dat de ingreep bijdraagt aan een cumulatief effect worden de aangetroffen verblijfplaatsen gemitigeerd in de vorm van vleermuiskasten. Op die manier wordt geborgd dat de functionaliteit van het plangebied voor en na de ingreep hetzelfde blijft.

(11)

4. Mitigerende maatregelen

In dit hoofdstuk is aangegeven welke maatregelen genomen dienen te worden om schade aan deze beschermde soort/soorten zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Hierbij wordt het kennisdocument gewone dwergvleermuis (BIJ12, 2017) gevolgd. Werken conform de eisen uit deze standaard geeft een grote mate van zekerheid dat de mitigerende maatregelen van voldoende kwaliteit zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming zoveel mogelijk te voorkomen. De tijd tussen het rooien van de bomen totdat de nieuwe geplante bomen weer holtes gevormd hebben is dermate lang dat er voor een type vleermuiskast gekozen wordt met een verwachte levensduur van 20-30 jaar.

4.1 Alternatieve verblijfplaatsen

4.1.1 Permanente verblijfplaatsen

• Om het verdwijnen van de zomer-/paarverblijfplaatsen op te vangen worden 8

vleermuiskasten opgehangen aan gebouwen in de omgeving. Bomen is in dit geval niet mogelijk omdat alle bomen gerooid worden. In totaal worden acht vleermuiskasten opgehangen die aantoonbaar geschikt zijn als paarverblijfplaats voor gewone dwergvleermuizen. De kasten zijn van het type plat en uit houtbeton.

• De kasten dienen bij voorkeur binnen 100 m en maximaal 200 m van de oorspronkelijke verblijfplaats (zie (auteur rapportage soortgericht onderzoek), jaartal), en buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden te worden geplaatst.

• De kasten moeten zo worden opgehangen dat deze verschillende microklimaten aanbieden (bijvoorbeeld door een cluster van kasten op te hangen met verschillende expositie ten opzichte van de zon).

• De kasten moeten een locatie hebben die vergelijkbaar is met of van betere kwaliteit dan de oorspronkelijke situatie wat betreft hoogte (bij voorkeur op minimaal 3 m hoogte), vrije aanvliegroute en duisternis (afscherming van verlichting). Daarnaast moeten de kasten vrij zijn van verstoring en buiten bereik van predatoren hangen.

• De locaties dienen zoveel mogelijk afgestemd te worden op de reeds ingenomen territoria.

• Om ervoor te zorgen dat de vleermuizen voldoende tijd hebben om de nieuw aangeboden vleermuiskasten te ontdekken dient rekening te worden gehouden met een

gewenningsperiode van minimaal zes maanden voorafgaande aan het paarseizoen (dat loopt van augustus – september).

(12)

12 Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

4.2 Periode

Werkzaamheden die een negatief effect hebben op de gewone dwergvleermuis worden bij voorkeur buiten de kwetsbare periode van de soort uitgevoerd. Omdat niet geheel uit gesloten kan worden dan de boomholten ook gedurende de winter gebruikt worden, is dit de periode tussen de winterrust en de kraamperiode, normaliter tussen 1 april tot 15 mei. In dit geval levert dat een conflict op tussen de beschermde soortgroepen vleermuizen en broedvogels. De minst kwetsbare periode voor gewone dwergvleermuis is de meest kwetsbare periode voor broedvogels. Een tweede periode is de periode tussen de paarperiode en de winterrust, in oktober. Omdat de holtes dan in gebruik zijn vraagt dat wel om een aangepaste werkwijze.

In de onderstaande tabel zijn de meest gunstige en ongunstige perioden voor het uitvoeren van de ingrepen weergegeven, rekening houdend met de kwetsbare perioden van de gewone

dwergvleermuis en het broedvogels.

Tabel 2 Werktabel

jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec

Broedseizoen

Zomerverblijfplaatsen

Paarverblijfplaatsen

Winterverblijfplaatsen

Totaal

Werkzaamheden niet toegestaan

Werkzaamheden mogelijk onder voorwaarden Werkzaamheden toegestaan

4.3 Aangepaste werkwijze

Het rooien van de bomen wordt uitgevoerd in de periode oktober – maart, dit valt samen met de paar- en overwinterperiode van de gewone dwergvleermuis. Rooien in de periode april – september levert een risico op ten aanzien van broedvogels. Van de zomer-/paarverblijfplaats in deelgebied drie is de exacte locatie bekend, de paarverblijfplaats in deelgebied twee is alleen de globale locatie bekend. Om te voorkomen dat de holtes in gebruik zijn op het moment dat de bomen gerooid worden de holtes ongeschikt gemaakt voor de paarperiode, half juni.

• De holtes kunnen op zijn vroegst 6 maanden na het ophangen van de vleermuiskasten ongeschikt gemaakt te worden.

• Holtes worden ongeschikt gemaakt door exclusion flaps. Dit is een strook plastic welke over de ingang van de holte gespannen wordt. Waarbij de onderkant openblijft, vleermuizen

(13)

kunnen er dan wel uit maar niet meer in. Het plaatsen van exclusion flaps komt vrij precies en dient door een ter zake deskundige uitgevoerd te worden.

• 7 dagen na het plaatsen van de flappen kunnen de bomen gerooid worden, of de holtes permanent dicht gemaakt worden. Bijvoorbeeld door ze strak in te tapen, of purschuim.

• Als tijdens de werkzaamheden toch vleermuizen worden aangetroffen moeten de

werkzaamheden onmiddellijk worden stopgezet en moet een vleermuisdeskundige worden geraadpleegd over de manier waarop de werkzaamheden verder uitgevoerd kunnen worden met zo min mogelijk negatieve effecten voor de aangetroffen vleermuizen.

4.4 Overige maatregelen

• Voordat de ingreep plaatsvindt dient een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

• Bij verdere (toekomstige) werkzaamheden binnen het plangebied is het van belang dat het plangebied en de directe omgeving niet méér of op andere locaties verlicht worden dan in de huidige situatie het geval is. Door verlichting kan verstoring van vleermuizen optreden, waardoor vleermuizen het gebied gaan mijden. Omdat de omgeving van het plangebied vermoedelijk essentieel foerageergebied vormt voor vleermuizen en hier vermoedelijk verblijfplaatsen van lichtgevoelige vleermuissoorten aanwezig zijn kan de Wet natuurbescherming alsnog overtreden worden.

• Indien gebruik van kunstmatige verlichting gedurende de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is dient deze zoveel mogelijk beperkt te worden en gericht te worden op die plaatsen waar verlichting nodig is. Uitstraling van verlichting naar boven, naar water en naar de omgeving toe moet zoveel mogelijk voorkomen worden door gebruik te maken van armaturen die licht bundelen.

• Alle werkzaamheden die een negatief effect kunnen hebben op de gewone dwergvleermuis moeten aantoonbaar worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van vleermuizen.

• Er wordt steeds in dezelfde richting gewerkt, zeker bij het afzetten van dicht struweel.

Algemeen voorkomende zoogdieren muizen, egel, kleine marterachtigen hebben op die manier de mogelijkheid veilig weg te komen.

• Het laten liggen van snoei materiaal, kruinen, takken, e.d. op stapels dienen voor half maart opgeruimd te zijn. Daarna bestaat het risico dat vogels tot broeden komen, bijvoorbeeld winterkoning of roodborst, en kunnen niet meer opgeruimd worden tot de nesten weer verlaten zijn.

(14)

14 Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

5. Bronnen

5.1 Literatuur

Bij12, Kennisdocument Gewone dwergvleermuis, Pipistrellus pipstrellus. Utrecht, juli 2017 Molenaar, T.P. , 2017. Ecologische quickscan Hunzestrook Groningen. In het kader van de Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland. Rapport RA17198-02, Regelink Ecologie &

Landschap, Mheer.

Molenaar, T.P. , 2017. Broedvogel- en vleermuisonderzoek Hunzestrook Groningen. In het kader van de wet natuurbescherming. Rapport RA17198-A, Regelink Ecologie & Landschap, Mheer.

Molenaar, T.P., 2018. Notitie Werkprotocol achtertuinen ecostrook Hunzedijk. In het kader van de Wet natuurbescherming. Rapport NO18071-02, Regelink Ecologie & Landschap, Mheer.

5.2 Websites

www.bij12.nl

(15)

Bijlage 1. Wet natuurbescherming

Algemeen

Op 1 januari 2017 wordt de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet is de Nederlandse implementatie van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, aangevuld met nationale bepalingen. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Wet natuurbescherming en de Boswet. De Wet natuurbescherming kent drie pijlers, namelijk:

• bescherming van Natura 2000-gebieden,

• bescherming van soorten,

• bescherming van houtopstanden.

Daarnaast is er een belangrijke plaats ingeruimd voor de zorgplicht (artikel 1.11). Vanuit deze zorgplicht moeten handelingen achterwege blijven waarvan men kan vermoeden zij nadelige gevolgen kunnen hebben voor beschermde gebieden of soorten .

In dit hoofdstuk volgt een eenvoudige weergave van de essentie van de Wet natuurbescherming, voor zover deze betrekking heeft op ruimtelijke ontwikkelingen en festiviteiten. Verbodsartikelen worden voor de leesbaarheid vereenvoudigd weergegeven. Raadpleeg voor de exacte formulering de wetstekst (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-34.html).

Bescherming Natura 2000-gebieden

Vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn hebben de lidstaten de verplichting om speciale beschermingszones aan te wijzen. Deze speciale beschermingszones heten Natura 2000-gebieden.

Elk Natura 2000-gebied heeft instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van:

• leefgebieden voor vogelsoorten, voor zover nodig voor de uitvoering van de Vogelrichtlijn, en/of

• natuurlijke habitats en de habitats van soorten, voor zover nodig voor de uitvoering van de Habitatrichtlijn.

Verboden (volgens artikel 2.7, lid 2) is elke activiteit (in de wet: project of handeling) zowel binnen als buiten een Natura 2000-gebied die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen:

• de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of,

• een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

(16)

16 Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

De activiteit kan alleen doorgang vinden als Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de activiteit plaatsvindt een vergunning verlenen. Voor diverse werkzaamheden in nationaal belang (zoals werkzaamheden rond de hoofdspoorwegen) is de minister van Economische Zaken bevoegd gezag.

Bescherming van soorten

De Wet natuurbescherming kent drie beschermingsregimes:

• beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn,

• beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn,

• beschermingsregime andere soorten.

Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn

Onder het beschermingsregime Vogelrichtlijn vallen alle van nature in Nederland in het wild levende vogels. Op basis van artikel 3.1 is het verboden om:

1. opzettelijk vogels te doden of te vangen;

2. opzettelijk vogelnesten, -rustplaatsen en -eieren te vernielen of te beschadigen of vogelnesten weg te nemen;

3. eieren van vogels te rapen en deze onder zich te hebben;

4. opzettelijk vogels te storen.

Het verbod om vogels opzettelijk te storen geldt niet wanneer dit niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de betreffende soort. Bij werkzaamheden in het broedseizoen kan het verlaten van nesten als gevolg van verstoring leiden tot het indirect doden van dieren of het

aantasten van de functionaliteit van nesten en dus tot een overtreding van artikel 3.1, lid 1 en 2.

De vogelsoorten die jaar op jaar gebruik maken van hetzelfde nest verdeeld over vier categorieën waarvan de nest een jaarronde bescherming genieten. Ook is er een vijfde categorie van vogels waarvan een inventarisatie van de nesten gewenst kan zijn.

Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn Onder het beschermingsregime Habitatrichtlijn vallen alle dieren uit:

• de Habitatrichtlijn, bijlage IV, onderdeel a,

• het Verdrag van Bern, bijlage II,

• het Verdrag van Bonn, bijlage I,

(17)

en alle planten uit:

• de Habitatrichtlijn, bijlage IV, onderdeel b,

• het Verdrag van Bern, bijlage I.

Volgend artikel 3.5 is het verboden om, voorzover het soorten betreft uit bovenstaande bijlagen:

1. opzettelijk dieren te doden of te vangen;

2. opzettelijk dieren te verstoren;

3. opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen;

4. voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen;

5. opzettelijk planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

In de genoemde bijlagen van de verdragen van Bern en Bonn staan ook diverse vogelsoorten genoemd. Dit betekend dat voor deze soorten het (ver)storen ook verboden is wanneer dit geen effect heeft op de instandhouding van de betreffende soort.

Beschermingsregime andere soorten

Onder het ‘beschermingsregime andere soorten’ vallen een aantal soorten waarvoor er geen Europese verplichting ligt tot bescherming. Nederland geeft zo uitvoering aan de algemene verplichting van het Biodiversiteitsverdrag om de staat van instandhouding van dier- en plantensoorten te beschermen.

Volgens artikel 3.10. is het verboden om, voorzover het soorten uit deze lijst betreft:

1. opzettelijk dieren te doden of te vangen;

2. voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen;

3. opzettelijk planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Onder dit beschermingsregime vallen ook een groot aantal zeer algemene zoogdieren en amfibieën.

Een groot deel van deze algemene soorten zijn door de provincies en het ministerie van EZ voor ruimtelijke ontwikkelingen vrijgesteld van de Wet natuurbescherming.

Ontheffing en vrijstellingen

Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken of Gedeputeerde Staten, en geven een initiatiefnemer om onder voorwaarden de wet te overtreden. Vrijstellingen worden

gegeven door de Minister van Economische zaken of Provinciale Staten en beschrijven handelingen en situaties waarin de wet niet van toepassing is.

(18)

18 Mitigatieplan gewone dwergvleermuis

Ontheffing voor het overtreden van de verbodsbepalingen of het verkrijgen van een vrijstelling kan alleen wanneer er:

• geen andere bevredigende oplossing bestaat;

• geen negatief effect is op de staat van instandhouding van de soort;

• en er voldaan is aan de in de wet genoemde belangen (artikel 3.3, lid 4b, artikel 3.8, lid 5b en artikel 3.10, lid 2).

Voor het beschermingsregime overige soorten is het voldoende als er voldaan wordt aan een in de wet genoemd belang.

Bescherming van houtopstanden

Een houtopstand beslaat een oppervlakte van 10 are of meer, of bestaat uit een rijbeplanting van meer dan twintig bomen, gerekend over het totaal aantal rijen.

Volgens artikel 4.2 vallen buiten de bescherming houtopstanden:

• houtopstanden binnen door de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom houtopstanden;

• houtopstanden op erven of in tuinen en fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

• naaldbomen bedoeld als kerstbomen en niet ouder dan twintig jaar en kweekgoed;

• uit populieren of wilgen bestaande wegbeplantingen, beplantingen langs waterwegen en eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;

• het dunnen van een houtopstand;

• uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa en die:

o ten minste eens per tien jaar worden geoogst;

o bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid bestaande uit een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter;

o zijn aangelegd na 1 januari 2013.

Volgens artikel 4.2 is het verboden een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen zonder daar melding van te doen bij Gedeputeerde Staten. Dit geldt niet voor het periodiek vellen van griend- of hakhout. Binnen drie jaar moet het gevelde deel weer zijn herplant.

(19)

Vrijstellingen gelden er wanneer het vellen gebeurt middels een goedgekeurde gedragscode of de werkzaamheden voortvloeien uit instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden of nodig zijn voor aanleg en het onderhoud van brandgangen op natuurterreinen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

van mijn kunst altijd uitgesteld en nu kan het niet meer, want alle kinderen gaan naar uw

Veel verpleeghuizen hebben te weinig geld en medewerkers om goed voor de bewoners te kunnen zorgen.. Veel bewoners komen daardoor bijna

Ook voor hogere orde scalar differentiaalvergelijkingen kunnen we met DEplot grafieken van benaderde oplossingen tekenen.. door Maple

De waargenomen soorten zijn (van veel tot weinig): gewone dwergvleermuis, watervleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en

Tijdens de sloopwerkzaamheden zal de verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis minder geschikt raken (verstoord worden) en verdwijnen, maar omdat de soort algemeen

In het gebouw zijn meerdere verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. De gewone dwergvleermuis is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 3.5 van

Er wordt een 4 gescoord indien er sprake is van situaties waarin de inhoudelijk beslissingen die moeten worden genomen niet meer als op zichzelf staande beslissingen kunnen

Om de verbodsbepalingen binnen de Flora- en faunawet niet te overtreden raden wij aan om voor de Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Steenuil en Bosuil een mitigatieplan op te