• No results found

Eindverslag. 1. Situering van de cliënt 1

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Eindverslag. 1. Situering van de cliënt 1"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Eindverslag

1. Situering van de cliënt 1

Naam: Jana

Geslacht: vrouwelijk Geboortedatum: ../../2004

Gezinssituatie: moeder, stiefvader, halfzus Adres: ...

Huidige verblijfplaats: Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) met bezoekregeling in weekends

School: Bijzonder Lager Onderwijs (BLO) type 8/3

2. Situering van het onderzoek

Aanvrager: W. , consulente Sociale Dienst Jeugdrechtbank (SDJ) Onderzoeker: XX, klinisch psychologe

Supervisor: YY, klinisch psychologe

Setting: onthaal-, observatie- en oriëntatiecentrum (O.O.O.C.) Datum intake en onderzoek: december 2014 – maart 2015

3. Aanmelding

3.1. Explicitering van de aanvraag

Consulente W. van de SDJ vraagt voor Jana een ambulante observatie- en oriëntatie

begeleiding binnen O.O.O.C. Sinds eind 2014 verblijven Jana en haar halfzus in het CKG. De kinderen werden residentieel geplaatst omdat Jana aan haar moeder had gezegd dat ze

misbruikt wordt door stiefvader. Bij het politieverhoor heeft Jana haar verhaal ingetrokken.

Elders heeft ze het misbruikverhaal niet gebracht. Het parket zet het onderzoek voort. De zaak wordt mogelijks geseponeerd.

De consulente heeft grote bezorgdheden omtrent de emotionele ontwikkeling van Jana. Op jonge leeftijd kent ze een zwaar verleden van fysiek en psychisch misbruik, instabiliteit met wisselende zorgfiguren. De consulente wilt meer zicht hebben op het welbevinden en de beleving van Jana, zeker omdat ze zich vaak afsluit. Ze wilt meer zicht op de sociale ontwikkeling van Jana omdat ze volgens de ouders en school vaak liegt en ook uitdagend gedrag naar jongens stelt op school. De consulente wilt advies rond welke verblijfs- en hulpverleningsvorm aangewezen is voor Jana, en hoe daarbij rekening gehouden kan worden met haar gehechtheidsmogelijkheden en de pedagogische mogelijkheden van moeder.

1 De casus is geanonimiseerd, de namen zijn fictief.

(2)

2 3.2. Explicitering van de hulpvraag

Hulpvraag moeder:

Vorige hulpverleners omschrijven moeder als een vrouw met een eigen problematiek,

vermoedelijk een borderline problematiek. Moeder geeft weinig zorgen over Jana aan. Ze wilt antwoorden op haar vragen naar “de waarheid”: is het misbruik nu wel of niet gebeurd, want Jana veranderde haar verhaal veel. Dit is gelinkt aan de problematiek van moeder (zie 6.2.2.

Dynamiek van het gezin).

We bespreken met moeder dat het zoeken naar de waarheid over misbruik geen onderdeel kan zijn van ons onderzoek. Moeder zegt dat het tussen haar en Jana altijd moeilijk is gegaan:

aantrekken en afstoten, uitdagen, niet luisteren, de baas spelen, lelijke woorden gebruiken, liegen. Op school twijfelt men aan Jana’s verhalen omtrent ongepast gedrag van jongens en ontkent ze eerder gebrachte verhalen. Moeder vraagt wat er met Jana aan de hand is en waarom ze dat doet. Ze zegt dat Jana moeten leren praten. Als ze met haar probeert te praten, lukt dat niet omdat ze van onderwerp verandert. Jana kan ook nerveus en zenuwachtig zijn.

Dan prutst ze veel. Moeder wilt dat de hulpverlening beslist over welke hulp Jana nodig heeft.

Hulpvraag stiefvader:

Stiefvader vindt dat Jana qua gedrag geen moeilijk kind is, enkel naar moeder stelt Jana uitdagend en moeilijk gedrag. Stiefvader maakt zich vooral zorgen over het emotionele stuk:

Jana is zo gesloten, niemand weet wat ze denkt, ze liegt veel. Ze vertelt seksueel getinte praat en op school is ze uitdagend naar jongens. Ze zou ook een lief van 13 jaar hebben. Stiefvader vraagt zich af vanwaar dit gedrag komt. Hij zegt dat de relatie tussen hem en Jana altijd goed geweest is, dat het misbruik niet gebeurd is, dat Jana met momenten fel aan hem hangt, soms extreem. Ook in gesprek met stiefvader hebben we verduidelijkt dat we niet werken rond zoeken naar waarheden. Hij wilt dat Jana hulp krijgt.

4. Achtergrondgegevens en eerste exploratie van de huidige problematiek

4.1. Gezinssituatie

Jana is een meisje van 10 jaar. Ze is de oudste uit een nieuw samengesteld gezin met twee kinderen. Haar halfzus is 5 jaar. De biologische vader is niet betrokken. Op dit ogenblik weet moeder niet of ze haar relatie met stiefvader wilt voortzetten. De kinderen verblijven

momenteel in het CKG, met een bezoekregeling bij moeder en (stief)vader. Er is ook een bezoekregeling bij de ouders van (stief)vader. Zij hebben vaak geholpen met de zorg voor de kinderen. (zie 4.2. Levensgeschiedenis)

4.2. Levensgeschiedenis

Uit gesprekken met vorige hulpverleners en moeder weten we dat Jana in haar verleden veel instabiliteit kende met veranderingen van zorgfiguren en woonplaatsen. Tot haar 2de jaar woonden Jana en moeder bij de biologische vader. Er was agressie, hij had een

alcoholprobleem en was niet betrokken in de opvoeding. Na de breuk woonden moeder en Jana bij de maternale grootmoeder. Zij nam het grootste deel van de zorg voor Jana op zich.

(3)

3 Moeder zei dat ze weinig tijd had door haar werk. Daarna woonden ze bij een nieuwe partner, gevolgd door opnieuw een relatiebreuk. Toen Jana 3 jaar was, leerde moeder de huidige partner kennen. De context lijkt van marginale aard. Hun relatie is instabiel. Moeder is verschillende keren weggegaan. Ze vertrok vaak onaangekondigd naar haar moeder. De kinderen bleven bij (stief)vader, met ondersteuning van zijn ouders. Na enkele dagen tot een paar maanden kwam moeder terug.

Binnen deze instabiliteit en onvoorspelbaarheid werd de veiligheid van Jana niet behouden.

Ze heeft grensoverschrijdend en mishandelend gedrag meegemaakt. Als peuter werd ze mishandeld door een ex-partner van moeder (eten in mond proppen, water in gelaat, kakbroek op hoofd). Als 5-jarige werd Jana zwaar seksueel misbruikt door een familielid aan moeders zijde. Naar aanleiding van het misbruik verbleef Jana tien maanden in een leefgroep. De hulpverleningsdiensten geven aan dat de band tussen moeder en Jana zwaar beladen en

wisselend is. Op 8-jarige leeftijd waren er veel conflicten. Moeder wou Jana niet meer in huis.

De instanties en moeder beslisten dat Jana tijdens de week bij de ouders van stiefvader verbleef. Tijdens het weekend was ze thuis. Deze regeling werd aangehouden tot de opstart van het CKG waar de kinderen momenteel verblijven.

4.3. Geschiedenis van de problematiek

Stiefvader zegt dat Jana een zorgenkind is. Ze is altijd meer op haar eigen geweest. Als kleuter speelde ze weinig en kon ze zich lang afzonderen. Moeder vertelt dat Jana in de baby- en kleuterperiode een makkelijk kind was, maar dat ze niet goed at. Ten tijde van het seksueel misbruik, waren er meer problemen: bedplassen, wegkruipen, schreeuwen bij het wassen…

Tijdens het verblijf in de leefgroep namen deze symptomen af. Moeder en stiefvader zeggen dat Jana nooit een prater is geweest. De relatie tussen moeder en Jana wordt vanaf het begin als moeilijk ervaren. Ze liegt reeds geruime tijd, zowel moeder en stiefvader als juf vermelden dit. Sinds een tweetal jaren stelt Jana uitdagend gedrag naar jongens (zie 3.2. Explicitering van de hulpvraag).

4.4. Hulpverleningsgeschiedenis

Op 5-jarige leeftijd werd Jana, naar aanleiding van het seksueel misbruik, door het

vertrouwenscentrum (VK) aangemeld bij het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg. Gezien de ernst van het misbruik en de vragen die gesteld werden bij de veiligheid van de context werd ze geplaatst in een leefgroep, met aansluitend contextbegeleiding. Jana kreeg vanaf haar 8ste jaar individuele begeleiding bij het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG). Sinds de leeftijd van 9 jaar staat Jana, naar aanleiding van het misbruikverhaal over stiefvader, onder toezicht van de Jeugdrechtbank. (zie Bijlage 1: Informatie hulpverleningsdiensten)

4.5. Schoolcontext en sociaal functioneren

Jana heeft de tweede kleuterklas overgedaan. Aan het eind van de derde kleuterklas werden de mogelijkheden van Jana onderzocht. Ze functioneert op een zwakbegaafd niveau (2011

WISC-III: TIQ = 79). Er werd een overgang naar het BLO type 8/3 doorgevoerd omdat regulier onderwijs een te zware emotionele belasting zou betekenen. School beaamt deze beslissing van BLO. Moeder en stiefvader betwijfelen het. Ze denken dat Jana meer kan. Jana

(4)

4 heeft een leerachterstand (momenteel niveau begin tweede leerjaar). De juf vertelt dat Jana goed in de klasgroep ligt. Ze let goed op en kan de leerstof volgen. Ze is beleefd naar de juf.

Jana vertelt dingen aan de juf, maar bijna nooit over hoe ze zich voelt. Jana toont niet snel emoties. Soms zit ze met een afwezig blik in de klas. De juf draagt ten slotte grote zorgen rond het liegen van Jana en haar uitdagend gedrag naar jongens. (zie ook 3.1. Explicitering van de aanvraag, 3.2. Explicitering van de hulpvraag)

4.6. Huidige problematiek

Er zijn zorgen omtrent de emotionele ontwikkeling en belevingswereld van Jana. Verder worden er vragen gesteld rond haar sociaal gedrag. Ze stelt uitdagend gedrag naar jongens en liegt. In relatie met moeder wordt er bepalend en uitdagend gedrag gerapporteerd. Moeder en stiefvader denken dat Jana aandacht wilt met haar negatief gedrag. (zie 3.1. Explicitering van de aanvraag, 3.2. Explicitering van de hulpvraag, 4.3. Geschiedenis van de problematiek)

5. Vraagstelling

In dit onderzoek trachten we meer zicht te krijgen op het functioneren van Jana. Een collega behandelt het inschatten van de mogelijkheden van de ouderfiguren en het onderzoek en advies betreffende de toekomstige verblijfplaats voor Jana. Vooraleer we naar de

onderzoeksfase overstapten, schakelden we het VK in voor advies (zie Bijlage 2: consult VK).

5.1. Hypothesen

Om de symptomen van Jana te vatten, toetsen we volgende hypotheses:

- Zijn deze gedragingen een situationele reactie zonder uitgesproken kind- of gezinsfactoren?

Vond er recent een verhuis/overlijden/schokkende gebeurtenis plaats?

- Kunnen we de symptomen verklaren vanuit gezinsfactoren? Bieden de ouderfiguren onvoldoende grenzen en structuur? Zijn ze emotioneel weinig beschikbaar? Ondersteunen zij de emotie- en gedragsregulatie van Jana onvoldoende? Bepaalt de eigen problematiek van moeder de moeilijkheden naar de relatie Jana-moeder?

- Zijn haar symptomen te kaderen binnen haar zwakbegaafdheid (WISC-III: TIQ = 79)? Zijn het liegen en uitdagend gedrag te begrijpen binnen beperkte cognitieve mogelijkheden?

- Kunnen we haar probleem verklaren vanuit een temperamentsfactor? Toont Jana weinig gedachten en gevoelens vanuit een timide temperament? Is zij geneigd naar internaliseren van problemen? Liegt Jana vanuit (faal)angst of onzekerheid? Of is er uitdagend gedrag vanuit een druk/impulsief temperament?

- Zijn de gedragingen van Jana te verstaan vanuit een gehechtheidsstijl? Of heeft Jana een gehechtheidsproblematiek? Kan Jana vanuit een verstoord gehechtheidspatroon geen leeftijdsadequate relaties aangaan? Is het zich afsluiten, het aantrekken en afstoten en haar bepalend gedrag hier een uiting van?

(5)

5 - Zijn de gedragingen eigen aan de ontwikkelingsfase van de prepuberteit? Liegt en stelt Jana uitdagend gedrag ten gevolge van normale prepuberale conflicten thuis en/of op school? Of is er sprake van een ontwikkelingsfaseproblematiek? Zijn de typische ontwikkelingstaken van de prepuberteit, zoals zich positioneren tegenover leeftijdsgenoten en de generatie boven zich, moeilijk waardoor ze uitdagend of bepalend gedrag vertoont? Liegt ze vanuit een vertraagde morele ontwikkeling? Ontspoort ze in haar seksuele ontwikkeling als prepuber?

- Heeft Jana beperkte copingvaardigheden? Vertoont ze moeilijk gedrag vanuit niet kunnen reguleren van gedachten en gevoelens die gepaard gaan met spanning? Kunnen we het weinig spreken over beleving en het liegen begrijpen als vermijding? Zoekt ze weinig sociale steun?

- Is het bepalend gedrag van Jana met uitdagen en liegen gegrond in een oppositionele gedragsproblematiek? Is het waarden- en normensysteem ernstig onderontwikkeld?

- Kampt Jana met een posttraumatische stressstoornis? Stelt ze uitdagend gedrag naar jongens tegen de achtergrond van haar misbruikverleden? Is affectie geseksualiseerd? Sluit ze zich af ten gevolge van herbeleving of onverwerkt trauma?

- Heeft Jana een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling? Vertoont ze moeilijk gedrag ten gevolge van impulsiviteit? Moeten we in het veranderen van opstelling naar personen (vooral moeder), van stemming en van vertelde verhalen het typische switchen/kantelen zien van een borderline-problematiek in wording? Liegt Jana vanuit (verlatings)angst of kan ze realiteit en fantasie niet uiteenhouden? Is de morele ontwikkeling van Jana hierbinnen verstoord?

Deze hypotheses kunnen in combinatie samen voorkomen, ze zijn niet mutueel exclusief.

5.2. Onderzoeksmiddelen

We hebben een belevingsonderzoek afgenomen. Dit besloeg zeven sessies. Omwille van praktische redenen diende ik zelf het vervoer te doen. Er werd voor Jana een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de sessies en de momenten tijdens de autorit. We maakten gebruik van volgende onderzoeksmiddelen: duplo-popjes, concentrische cirkels, levenslijn, wens- en vuilbakeiland, House-Tree-Person (HTP), vier affecten, Zinnenaanvullijst Curium (ZALC), CAT, FEEL-KJ, Story stems, spelobservatie. (zie Bijlage 3: Ruw materiaal en Bijlage 4: Ordeningsschema)

6. Beantwoorden van de vraagstelling:

6.1. Observatie en klinisch beeld 6.1.1. Verloop van het onderzoek

In de intakefase zijn er meerdere gesprekken geweest met moeder en stiefvader voor probleemverkenning en uitklaren van de hulpvragen. Jana spreekt geen hulpvraag uit: er is niets en er moet over niets gesproken worden. Er is ook een gesprek geweest met de ouders van stiefvader, waar Jana vaak verbleef. We contacteerden vorige hulpverleningsinstanties (VK, leefgroep en CGG) en huidig betrokken diensten (consulente, CKG en school).

(6)

6 6.1.2. Observatiegegevens en beschrijvend klinisch beeld

Jana is terughoudend. Ze spreekt niet makkelijk over haar gedachten en gevoelens. Ze zegt vaak dat ze iets niet kan of niet weet. We zien een zekere geremdheid. Ze is erg alert en op haar hoede. Jana is bepalend. Ze behoudt zelf het initiatief om al dan niet iets te delen. Soms vertelt ze spontaan en is er wederkerigheid, ze kent de sociale regels. Op andere momenten sluit ze zich af in contact (niet reageren op begroeting en complimenten, geen afscheid aan eind sessie). Jana vraagt weinig hulp. Ze heeft de touwtjes in handen en bewaart de controle (wat schrijf je?, tijd bewaken). Hierbinnen kan ze berispend zijn. Dan wijst ze op fouten (vb.:

ging je niet vroeger zijn?, dat zijn tijgers geen leeuwen). Jana kan dwingend zijn en licht over de grens gaan (toch met pen schrijven, door nota’s proefleider bladeren). Soms zucht en zeurt ze. Jana is geen timide kind. We zien kenmerken van een vermijdend gehechtheidspatroon.

Jana heeft een goede werkhouding. Ze luistert aandachtig naar de opdracht en werkt

geconcentreerd. We zien ijver en inzet. Ze wilt bepalen, maar doet buiten een enkele keer toch wat er gevraagd wordt. We zien geen acting-out gedrag. Daarnaast is er spanning zichtbaar.

Dan is er meer onrust: beweeglijk, rondkijken, prullen … We zien geen oppositioneel gedragsgestoord kind, noch een impulsief of druk kind. Ten slotte komt Jana verstandiger over dan wat we op basis van haar IQ-gegevens (TIQ = 79) zouden verwachten. We hebben niet de indruk dat de symptomen verklaard kunnen worden door beperkte mogelijkheden.

6.2. Verklaring

6.2.1. Dynamiek van het kind Ik-functioneren

1.) De basis ik-functies zijn goed ontwikkeld: geheugen, taal (verbaal sterker dan TIQ = 79 doet vermoeden), voldoende aandacht en concentratie tijdens opdrachten, logisch denken en rationaliseren. Ze kan tekenen combineren met beantwoorden van vragen en kan tegelijk de relatie met de proefleider in de gaten houden. Jana kan op een soepele manier een

verhaalboog maken, met een begin, opbouw naar spanning en meestal een goed einde (vb.:

boomtekening; CAT plaat 2/3/4; story stems verhaal 8). Jana hanteert vlot de alsof-modus, kent het verschil tussen fantasie en realiteit (vb.: duplo; CAT plaat 3/9; spelkamer: zandbak) en lukt erin om op een soepele manier in en uit de fantasie te stappen zonder de twee met elkaar te verwarren. We kunnen het liegen van Jana bijgevolg niet verklaren als een falend fantasie - en realiteit onderscheid binnen een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling.

Jana’s gedrag is georganiseerd en niet chaotisch. Ze heeft een goede werkhouding: ze luistert aandachtig naar opdrachten, blijft rustig zitten, ze bewaart het overzicht en deelt op in stukken om een geheel te hanteren (vb.: platen CAT hernemen en overlopen; spelkamer: aankondigen wat gaat gebeuren). Jana kan vooruit kijken, plannen en anticiperen (vb.: ‘ik zal dit tonen of je kan niet volgen’, ‘ik ga eerst tekenen of ik raak in de war’, ‘seffens gaan we juf spelen’,

‘schrijf je het anders vergeet ik het’). Deze elementen spreken impulsiviteit tegen. Jana beschikt over enige frustratietolerantie: wanneer iets niet gaat zoals zij het wilt of niet lukt, reageert ze op aanvaardbare wijze en probeert ze het zelf op te lossen zonder hulpvraag.

Wanneer haar frustratietolerantie echter onder druk komt, zien we hevigere reacties waarbij ze haar geduld lijkt te verliezen (vb.: met pop slaan, ruw met stickerdoos).

(7)

7 Jana is in staat tot mentaliseren: ze kan nadenken over haar eigen denken en voelen (vb.:

CAT: ‘ik kan niet zwijgen over de platen’; Story stems: ‘ik wil wel vertellen maar durf niet’) en kan zich verplaatsen in het denken en voelen van een ander (vb.: gesprek: ‘als je mij volgende keer ziet, ga je verschieten’, ‘Karen zal verdrietig zijn als ik niet met haar speel’, ‘ze doet maar alsof ze boos is’). Jana is in staat tot empathie (vb.: gesprek, duplo, vier affecten, ZALC, story stems). Er is bij Jana gewetensontwikkeling: een basis van ‘goed doen in relaties’, zicht op wat mag en niet mag (vb.: ‘ruzies helpen oplossen’, ‘vriendinnen zorgen voor elkaar en helpen elkaar, ‘dieren mogen niet gedood worden’). We kunnen bijgevolg het liegen van Jana niet verklaren vanuit een vertraagde morele ontwikkeling. Soms komt de gewetensontwikkeling van Jana onder druk te staan. Dit bespreken we verder.

Jana kent de basisemoties en kan deze onderscheiden (wenseiland, vuilbakeiland, vier affecten, CAT, story stems), er is voldoende affectdifferentiatie en -stabiliteit naar personen en gebeurtenissen. Er zijn wel plotse gebeurtenissen, maar het plotse zit niet in kanteling binnen de bedoelingen van figuren. Jana hanteert stabiele splitsing (vb.: duplo: goeden versus slechten). Dit getuigt van stevigheid en spreekt een persoonlijkheidsstoornis in wording tegen.

Vermoedelijk als gevolg van haar vermijdende gehechtheidsstijl, praat Jana niet makkelijk over haar emoties en heeft ze daar weinig taal voor ontwikkeld. Ze gebruikt eerder mimiek en motoriek (vb.: juf zegt dat Jana bijna niets vertelt over hoe het met haar is).

Opvallend bij Jana is een zekere geremdheid in contact, in zich laten kennen. Ze is alert en vigilant (vb: ‘wat hangt hier?, ‘waarom doe je dat?’), lijkt een nieuwe omgeving en personen te scannen en houdt de controle bij zichzelf. Meermaals merken we bij Jana zintuiglijke gevoeligheid zowel op proprioceptief, auditief, olfactorisch als tactiel vlak (observatie: geuren en geluiden opmerken, voelen aan de platen, wandtapijt).

Het geheel van deze stevige basis ik-functies werken regulerend en spreken een

persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling tegen. Hier bemerken we dat de resultaten van de ZALC echter wezen in de richting van een impulsief stadium van de ego-ontwikkeling. We stellen de vraag in welke mate spanning mogelijke copingsmechanismen van inperken van weten, kennen, voelen en willen naar boven haalden (zie verder) gezien overige gegevens stevige basis ik-functies van Jana ondersteunen.

2.) Onder lichte spanning hanteert Jana een aantal leeftijdsadequate copingsmechanismen.

Ze temporiseert, ordent, telt om een veelheid aan thema’s te hanteren (vb.: ‘wacht, ik zal dit eerst en dan’, ‘nog even denken en dan dit’; prenten CAT hernemen en tellen). Jana kan rationaliseren (vb.: boomtekening: niks nodig want die groeit vanzelf; gesprek: ‘niet altijd cadeaus want die kosten veel geld’; story stems verhaal 2: ‘teruggevonden want die was dichtbij’) en nuanceren (vb.: ‘soms ween ik en soms niet’; story stems: ‘in begin was het fijn, maar niet als het lang duurt: duplo: de popjes zijn wel leuk maar niet als ze omvallen; FEEL- KJ: ‘cognitieve probleemoplossing’: T-score 41, ‘herevaluatie’: T-score 49). Verder kan Jana bij lichte druk affecten blijven onderscheiden en een stabiele splitsing installeren.

Jana reguleert spanning door de prullen en te friemelen (vb.: aan haren en kleren friemelen, met voorwerpen prutsen). Dit is eerder affectregulerend dan een aandachtsprobleem. Bij druk richt Jana haar voelsprieten extra naar buiten: ze is nog meer op haar hoede, zoekt nog sterker naar het behoud van de controle (vb.: ‘wat ben je aan het doen?’, ‘wat schrijf je daar?’), is auditief gevoeliger (veel geluiden opmerken en bevragen). Spanning evacueert ze ook op een lichamelijke manier (vb.: naar toilet gaan, klagen van pijnen, zingen en neuriën).

(8)

8 3.) Bij toenemende spanning (intern of extern), komen een aantal basisfuncties van Jana onder druk te staan. We zien inperking van weten, kennen, voelen en willen. Als een onderwerp te beladen is, komt haar herinnering onder druk te staan (vb.: levenslijn: ‘ik weet het niet meer’, ‘er is niets gebeurd’; wenseiland: ‘ik wil niets’; FEEL-KJ: ‘vergeten': T-score 48). Soms rationaliseert Jana over deze inperking (levenslijn: ‘niks, ik ben nog maar 10 jaar’;

story stems: ‘ik ben al groot en speel niet meer met de popjes’). Bij spanning verandert Jana ook van onderwerp (vb.: over een film of haar kleren praten) of verschuift ze haar aandacht naar het reële weg van het emotionele (vb.: rondkijken en bevragen wat ze ziet). We zien dit als een defensiemechanisme en niet als een aandachts- en/of concentratieprobleem. Deze inperkende defensies kunnen haar cognitieve ontwikkeling afgeremd hebben. Het liegen van Jana kan ook begrijpen worden als een defensiemechanisme van inperken van weten, kunnen, willen en voelen.

4.) Bij grote emotionele druk hanteert Jana een manische defensie: een tekort of pijn omdraaien in het tegendeel om het oorspronkelijk affect te vermijden (vb.: levenslijn: ‘over mijn leven vertellen is saai’; story stems: grinniken als popje weent en lachen als popje valt).

Deze manische boog zien we in affect, in taal (vb.: spreken met een Hollands accent, spreken met toegeknepen neus) en in motoriek (vb.: menstekening: hevig regenval tekenen;

boomtekening: hevige bewegingen). Liegen kan ook een vorm zijn van manisch overdrijven, waarbij Jana naar het hysterieforme neigt. Op enkele momenten zien we bij Jana ook een korte depressieve dip: haar gemoed en het verhaal zakt (vb.: levenslijn; dichtklappen autorit;

poppenhuis spelkamer). Meestal tracht Jana echter het beladen affect manisch te counteren.

Onder grote druk verliest Jana coherentie in het voelen, denken en in haar gedrag, vervloeien affecten en wordt het dysfoor: iets leuk wordt saai (vb.: gesprek: ‘het lievelingslied van mama is saai’, ‘de bril is mooi en saai’, eerst vond Jana bowling leuk en daarna stom). Ze zaait dan ook verwarring bij de ander. De logica in de verhalen verzwakt (vb.: menstekening; CAT plaat 5 en 9; spelkamer: ‘ik wou dat ik klein was dan kon ik onder de douche’). Daarnaast brokkelt bij grote druk de gedragsregulatie van Jana af: ze heeft zichzelf minder onder controle (vb.: story stems verhaal 3: hard met olifant slaan; spelkamer: hard met pop slaan).

Bij grote spanning zien we in de verhalen een snelle overschakeling van positief naar negatief met weinig tussenverhaal (vb.: CAT plaat 5 en 9) en verminderde nuancering met idealiseren en/of devalueren van zichzelf of anderen (vb.: wenseiland: zichzelf volledig devalueren na een fout; ‘begeleidster Ana is slecht’; ‘mama is super schattig’). Iets klein negatief kan het volledige beeld negatief maken en dan lijkt ze het geheel niet meer te kunnen overzien (vb.:

‘haat de auto door kinderslot’).

Even ondervonden we bij Jana een moment van volledig afhaken: ze klapte dicht, trok in haar denken en voelen naar binnen, reageerde niet op haar naam, leek niets meer te zien of horen, het duurde een poos vooraleer ze terug contact maakte. Ook de juf meldt dat Jana geregeld een lege blik heeft, verzonken in gedachten. Dit vatten we op als defensie via vermijding (door in zichzelf te keren tracht Jana zichzelf te reguleren) maar zou ook kunnen wijzen op dissociëren als traumamechanisme.

We merken dat Jana de spanning hoofdzakelijk op zichzelf reguleert, los van de relatie. Ze vraagt weinig sociale steun. Jana maakt gebruik van defensiemechanismen die de ‘locus of control’ bij zichzelf houden (zie verder: vermijdende gehechtheidsstijl).

5.) Ten slotte vermelden we ook Jana’s grote veerkracht. Als Jana spanning ervaart, maakt ze eerst weinig contact en bouwt ze een grote afstand in (vb. begin van elke sessie). Na een

(9)

9 moment voor zichzelf te hebben genomen, kan ze echter terug nabijheid opzoeken en begint ze spontaan te vertellen. Dit doet zich ook voor bij vragen: eerst ‘niet meer weten’ om stress te reduceren en vervolgens zich herpakken en vertellen. Ook kwam het voor dat Jana iets niet wilde, maar (buiten een enkele keer) toch steeds deed wat er van haar gevraagd werd. Ook bij het meer verontrustende moment van afhaken, herstelt ze zich toch zodanig dat het verloop van het onderzoek niet in het gedrang komt.

Relationeel functioneren

1.) Jana beschikt over een stevige basis van sociale vaardigheden: ze kan vlot contact maken en een gesprekje aanknopen, maakt oogcontact, kan wederkerig inspelen op wat iemand zegt, kan zelf iets vragen. De juf en leefgroepbegeleiders melden daarenboven dat ze zich correct en beleefd kan opstellen. Soms zeurt ze als het niet naar haar zin is, maar doet toch wat gevraagd wordt. Jana kan inschatten wat de proefleider denkt en anticipeert hierop, ze is ook in staat tot samenspelen (vb.: duplo; spelkamer: rollenspel juf, zandbak). We leiden hieruit af dat er geen sprak is van een algemeen gedragsprobleem.

Ook ten opzichte van kinderen kent Jana sociale regels en leeftijdsgerelateerd gedrag in het omgaan met elkaar (menstekening, observatie CKG en juf, gesprek). Ze ligt goed in de groep (zowel in de klas als in de leefgroep), heeft wederkerig vriendinnetjes (en een beste vriendin), geniet van samen spelen. Ten aanzien van oudere kinderen doet ze meer stoer en bepalend.

Jana vertelt over de intriges en ruzies van de meisjes op de speelplaats. Ze is soms wat jaloers en begaan met verliefdheid en het verschil jongens-meisjes. In nieuwe situaties zoekt ze steun bij peers, (observatie CKG en juf, story stems verhaal 5) eerder dan bij volwassenen.

2.) Uit hoe Jana zich ten aanzien van nieuwe personen (o.a. de proefleider) opstelt (en hoe ze zich reguleert, zie ik-functioneren) leiden we een vermijdende gehechtheidsstijl af: ze is op haar hoede en houdt in de gaten wat de proefleider doet (vb.: ‘wat schrijf je?’, ‘wat doe je?’). Binnen deze controle kan Jana dwingend en bekritiserend zijn (vb.: opmerkingen over het testmateriaal, op fouten wijzen). Af en toe tracht Jana het testgebeuren te bepalen en gaat ze licht over de grens (vb.: herhaaldelijk toch met pen tekenen; spelkamer: aankondigen zand eten en niet naar school gaan). Het is haar manier om de afstand binnen de relatie te

reguleren: zij beslist wanneer er toenadering kan zijn, want afwachten of en hoe de ander toenadering zoekt, maakt haar angstig. Zo maakt Jana geen contact met andere begeleiders die haar begroeten, reageert ze niet op hun complimenten en oogt ze dan ongemakkelijk.

Bij spanning verhoogt ze de afstand in de relatie en duwt ze contact weg (vb.: ‘goed dat je niet meer komt’; bij de start en het einde van een sessie bouwt ze afstand in). Op haar tempo haakt ze binnen verloop van tijd in het contact in, wanneer dit veilig lijkt voor haar. Bij het

slotmoment van een sessie is er geen afscheidsmoment, de sessies worden abrupt afgebroken.

Er is met andere woorden enkel relatieopbouw als Jana de touwtjes in handen heeft, door te controleren probeert ze volwassenen begrijpbaar en voorspelbaar te maken. Verder is eigen aan vermijdende gehechtheidsstijl ook weinig om hulp vragen: ze zal eerder iets vaststellen in plaats van het te vragen (vb.: ‘hier staat water’, ‘jammer dat er geen pen is’) om zo afstand en controle te behouden. Zelf oplossen (vb.: zelf nemen in plaats van vragen ) is veiliger dan vragen. Gelijkaardig krijgt een verlangen eerder de vorm van een verwijt waardoor de controle bij haar blijft en zij de afstand in de relatie bewaakt (vb.: ‘ging je hier niet eerder zijn? ‘ik ruim ten minste op’).

(10)

10 3.) Binnen de relaties met volwassenen wilt Jana niet enkel krijgen, maar ook begrensd worden (vb.: gedrag en geschetst beeld in spelkamer: genieten van duidelijkheid en en begrensdheid bij rollenspel juf). Jana functioneert goed binnen de duidelijkheid van een leefgroep- en klaswerking. In de leefgroep is Jana soms dwingend, koppig en wit ze het laatste woord maar toch aanvaardt ze de grenzen die haar worden opgelegd. Ze pikt er enkele begeleiders uit waar ze graag bij is: ze zoekt hen op, komt dingen vertellen en maakt een tekening voor hen. Ook de juf vermeldt dat ze goed functioneert in de klas: ze werkt goed mee, is voorbeeldig in de klas. Ze komt wel feiten vertellen, maar uit zelden haar gevoel.

4.) Ten opzichte van de proefleider is er doorheen de sessies zeker groei in de relatie en het toevertrouwen (vb.: na eind sessie terug komen kijken; spelkamer: zorgend via aanbieden eten, vragen of het goed is; naam van haar en proefleider op bord noteren). Jana doet haar best, is ijverig, wit het goed doen in de ogen van de ander (vb.: ze erkent ‘maar goed dat ik toch een nieuw blad heb genomen’; spontaan opruimen). Jana geniet ervan dat haar

binnenwereld beluisterd wordt (vb. story stems: na moeilijkere start: aandachtig luisteren, meteen beginnen). Ze stapt mee in het onderzoek en laat stukken van haar beleving zien. Dit is niet makkelijk voor Jana, maar ze wilt het proberen (bij veel opdrachten aanvankelijk niets kunnen/willen tonen maar even erna toch iets brengen; ‘ik wil wel…’). Jana reageert op een goede manier wanneer de proefleider enkele therapeutische interventies deed (vb.:

volwassenen mogen dat niet doen, akelige film is niet voor kinderen). Dat wijst erop dat een therapieaanbod voor haar zinvol is en dat ze al veel opstak uit de vorige therapie.

Ten aanzien van leeftijdsgenoten heeft Jana deze nood aan controle veel minder. Bij hen vertoont ze een veilig gehechtheidspatroon: ze gaat soepeler contact aan (observaties CKG, observaties juf, gesprek) en zal bij spanning en stress nabijheid van peers makkelijker toelaten of opzoeken dan die van volwassenen. Dit verschil in patroon ten opzichte van volwassenen en kinderen wijst op een geschiedenis van trauma door volwassenen.

5.) Jana heeft een goed zicht op de mensen in haar leven en de geschiedenis van haar familie. Ze weet wie wie is en kan haar relaties met deze verschillende personen

differentiëren (duplo, concentrische cirkels). Op gespreksniveau zet Jana loyaliteiten aan haar familieleden sterk in de verf: iedereen is even belangrijk, iedereen mag dichtbij en niemand moet verder weg (duplo, concentrische cirkels), hierin gaat ze soms erg ver waardoor differentiëren moeilijker wordt en ze begint te idealiseren. In projectief materiaal toont ze echter een andere beleving: er zijn volwassenen die ze als veilig en stabiel, met afgestemde zorg beleeft, en andere volwassenen die ze als niet-veilig, ambivalent met ontoereikende afstemming en begrenzing ervaart. Ook hierin herkennen we trauma-elementen.

6.) Binnen de beleving van Jana komen de ouders van stiefvader naar voren als

voorspelbare, duidelijke en veilige figuren: van hen schetst ze een stabiel en constant beeld zowel op gespreksniveau (duplo, gesprek) als bij het projectief materiaal (huistekening, CAT). Bij hen ervaart ze zowel basiszorg als emotionele zorg, plezier in het samen iets doen, beveiliging via grenzen en structuur, een leeftijdsgerelateerde aanpak (duplo, concentrische cirkels, CAT). In dergelijke stabiele omgeving, kan Jana zich toevertrouwen aan zorg. Zo ook functioneerde ze steeds goed in de tehuizen waar ze tijdelijk verbleef.

7.) Ten aanzien van moeder en bomma (maternale grootmoeder) vertoont Jana een gedesorganiseerd gehechtheidspatroon: de relatieopstelling is instabiel, haar gedrag naar hen is turbulenter (aantrekken en afstoten), bepalend en uitdagend (grote mond, niet doen wat moeder vraagt, met de deuren gooien…), ze vermijdt moeder en wacht op stiefvader om iets te vragen. Op sommige momenten zoekt Jana wel toenadering tot moeder. We vermoeden dat

(11)

11 dit gedesorganiseerd patroon een typische reactie is van een KOPP- kind ten opzichte van een moeder met borderline-kenmerken.

Jana kan geen geïntegreerd beeld van haar moeder en bomma vormen (duplo, wenseiland, vier affecten, gesprek). Enerzijds is Jana heel loyaal aan moeder. Op gespreksniveau neigt dit naar een manisch beeld van moeder (‘mama is super leuk’, ‘mama is schattig’) met

verminderde nuancering, idealiseren en devalueren. Anderzijds zien we in projectief materiaal een wisselend en instabiel beeld van de moederfiguur: er is wel een basis van verzorgd

worden (vb.: gesprek: eten, hygiëne; menstekening: ‘eten en drinken het meest nodig’), maar er zijn tekorten op een ‘hoger’ niveau van zorg (zoals emotionele zorg en beschikbaarheid).

De zorg van de moederfiguur lijkt niet afgestemd op de noden van Jana, zo is er weinig positieve erkenning en stimulatie bij het groot worden (‘er mag van mama niet één druppel op de schoenen’, ‘er mag niets mee tijdens de autorit’; story stems verhaal 6). Bij nood krijgen we het beeld van een niet-bereikbare, niet-responsieve of verwijtende moederfiguur (CAT plaat 4 en 6; story stems verhaal 5 en 6).

Ook ten opzichte van bomma vertoont Jana gedesorganiseerd gehechtheidsgedrag en een onstabiel beeld met niet-afgestemde zorg en onvoldoende begrenzing (concentrische cirkels, story stems, levenslijn). Zowel bij moeder als bomma komt het thema ‘stiekem dingen doen, het niet zeggen tegen de ander’ naar voor (duplo, story stems verhaal 7). In de beleving van Jana worden intriges en geheimhouding, geniepig doen bij deze personen ondersteund. Dit ondermijnt haar gewetensontwikkeling en doet twee waardensystemen ontstaan.

8.) Ten slotte schetst Jana een positief beeld over het delegeren van zorg door moeder (vb.:

gesprek: ‘bij oma als mama er niet is’: oma zorgt als mama niet kan zorgen; CAT plaat 3:

zorg delegeren en dan samen rond tafel; CAT plaat 4: naar opa als mama weg moet). Jana omschrijft het CKG als een plaats om rust te krijgen. Bij gedelegeerde zorg lijkt de band met de ouders op zijn beste te zijn: dan functioneert Jana minder turbulent en zijn de ouders veiliger. We kunnen dit linken aan ervaringen uit het verleden. Hulpverleningsdiensten en ouders rapporteren dat de relatie tussen ouders en Jana van betere aard was toen Jana in een vorige leefgroep verbleef en toen ze langere periodes bij de ouders van stiefvader verbleef.

9.) Op gespreksniveau ervaren we dat het beeld van de biologische vader niet ingevuld werd, noch door moeder, noch door Jana. Vaderfiguren komen in het projectief materiaal soms onveilig en geseksualiseerd over (CAT plaat 5 en 10, story stems verhaal 7). De verwarring rond het thema vader is niet persoonsgebonden, maar eerder thema-gebonden. Jana brengt met betrekking tot mannelijke figuren (niet specifiek naar de figuur van stiefvader) trauma- gerelateerde thema’s: elementen van intrusie door mannelijk figuren (vier affecten bang; CAT plaat 5). In het algemeen, maar zeker ten aanzien van vaderfiguren, seksualiseert Jana affectie (vb. valentijnsbrief voor papa; stiefvader zegt dat Jana soms extreem aan hem hangt). Dit treedt vaker op bij kinderen die een seksueel trauma meemaakten.

Op gespreksniveau en binnen projectief materiaal beschrijft ze dat vaderfiguren een zekere basiszorg verschaffen (vb.: concentrische cirkels; menstekeningen; ZALC; CAT plaat 1), maar net zoals bij de moederfiguur komt een ‘hogere orde’ van zorg zoals emotionele zorg en afstemming op de noden van Jana in mindere mate naar voren (vb.: duplo, concentrische cirkels, ZALC: vader is leuk, een goede vader gaat mee naar de speeltuin). We zien bij de ouderfiguren weinig aanbod van zorg bij nood: ofwel wordt de nood niet gemerkt ofwel volgt er geen adequate reactie (vb.: story stems verhaal 1 en 2).

(12)

12 Inhoudelijke thema’s

1.) Uit wat Jana spontaan of bij bevraging vertelt, blijken er zich geen recente situationele of relationele problemen te hebben voorgedaan.

2.) Jana uit niet spontaan haar gedachten en gevoelens, maar kent wel de basisemoties en brengt ze ook in projectief materiaal. Verdriet relateert ze aan het missen van moeder (vier affecten, gesprek), ruzie, boosheid (vuilbakeiland, duplo) en uitgestoten/uitgelachen worden (CAT plaat 3, vier affecten). Boosheid relateert ze aan ruzie en pesten (vier affecten, ZALC).

Angst komt in traumagerelateerde thema’s (vier affecten bang; story stems verhaal 3 en 8).

3.) In gesprek en gedrag brengt Jana leeftijdsgerelateerde thema’s, zoals verschil jongens-meisjes en verliefdheid. Jana is bezig zichzelf te identificeren als meisje, (vb.:

gesprek: ‘ik ben een meisje’; praten over: schoenen, kleren, nagellak, kroon). Jana heeft een beste vriendin die ze opzoekt. Jana is zich ook aan het identificeren via wat ze kan en niet- kan, wat typisch prepuberaal is (vb.: ‘ik ben goed in tekenen’, ‘ik kan het zelf lezen’, ‘ik kan die tafels’). Jana zegt ook vaak dat ze een opdracht niet (goed) kan (vb.: HTP; wenseiland;

vier affecten; ZALC; FEEL-KJ). Ze is bezig met juist of fout (‘fouten maken op school is niet goed; menstekening: ‘verkeerd getekend’; vier affecten: ‘niks kan fout zijn zei je toch!’). We zien inzet en ijver, maar daarnaast ook onzekerheid, gevoeligheid voor kritiek. Naast een thema is dit echter ook een coping (zie ik-functioneren p. 7-8).

4.) In projectief materiaal zien we echter dat het thema ‘meisje zijn’ onmiddellijk nijd, afgunst en rivaliteit ten opzichte van moederfiguren oproept: Jana wilt al kunnen wat grote vrouwen kunnen (vb.: duplo en CAT: ontvoerde baby’s, gestolen diamanten). Jana overdrijft dan deze leeftijdsthema’s en presenteert ze op hogere, niet meer passende leeftijd. Elke affectie wordt vervormd tot verliefdheid (wenseiland: hartje voor mama wordt hartje voor lief; gesprek: valentijnsbrief voor stiefvader; spelkamer: man en vrouw in bed). Jana brengt verliefdheid erg veel ter sprake (menstekening, vier affecten, ZALC: ik ben verliefd, een meisje voelt zich goed als ze bij haar lief is). Jana ervaart jongens als dubbelzinnig en daardoor ook beangstigend (vb.: ‘lief trekt bekken, ik weet niet waarom’; Jana zegt

glimlachend: ‘het zijn kusjes’ en daarna ernstig ‘ik praat er liever niet over’; ‘jongens pesten mij’). De juf gaf tevens aan dat Jana op een verleidelijke manier jongens opzoekt, ook oudere jongens. In de leefgroep ziet men dit niet, daar zijn vooral jongere kinderen. We merken dus dat affectie vaak geseksualiseerd wordt, wat te maken kan hebben met haar misbruikverleden.

5.) Bij de projectieve opdrachten brengt Jana eveneens vaak traumagerelateerde thema’s zoals gevaar, onveiligheid, pijn en lichaamsschade (vb.: levenslijn: bloed; vuilbakeiland: ‘die duwt hard tegen mij’; ZALC: ‘regels zijn geen kindjes pijn doen’; CAT plaat 6: ziekenhuis;

story stems verhaal 7: slaan; vier affecten: vallen). Jana brengt trauma-gerelateerde thema’s vaak binnen op een plotse manier, met korte akelige inslagen (vb.: huistekening: ster valt op huis; CAT plaat 5 en 9: ineens baby weg, haas eet baby). Na gevaar blijft de dreiging dikwijls hangen (vb.: boomtekening: ‘kind kan weer vallen’; CAT plaat 7: ‘dat gebeurt elke dag’).

Jana spreekt veel over relaties tussen mensen. De verschillen tussen de geslachten lokken verwarring en heftigheid in gedrag uit (vb.: menstekening; story stems verhaal 7). Mannelijke figuren worden vaak gerelateerd aan onveiligheid (vier affecten bang; CAT plaat 5).

Opdrachten waar een bed voorkomt en/of alleen in het donker triggeren ook het trauma uit het verleden van Jana (vier affecten: bang; story stems verhaal 8: toch geen akelig verhaal hè;

CAT verhaal 9). Dit kunnen we linken aan de traumatische ervaringen van intra-familiair

(13)

13 geweld en seksueel misbruik. Bij deze thema’s beschermt Jana zich via inperken of zelfs desorganiseren van weten, willen, voelen en gedrag (zie ik-functioneren p. 7-8). Eveneens wordt ze bij deze thema’s in de relatie extra alert en controlerend of neemt ze de leiding en begint te doen wat niet mag (toch met pen tekenen, boom op zelfde blad als huis willen…).

Dus ook in de relatie en in gedrag wordt het thema overschrijden dan aanwezig gesteld. (zie relationeel functioneren p. 9). Jana toont met andere woorden posttraumatische elementen.

6.) Tijdens het onderzoek is ‘liegen’ slechts één (of twee) maal voorgekomen. Op gegeven ogenblik vertelde Jana over een groots ongeval dat ze gezien zou hebben: politie, vuur,

brandweer, er waren twee kinderen dood, alleen de mama leefde nog… Op een ander moment zei Jana een oudere zus in Brussel te hebben. We weten niet of dit waar is, mogelijks is het een manier om zich belangrijker te voelen of de wens een veilige moederfiguur op peer- niveau te hebben (zie ik-functioneren p. 6-7-8 voor betekenis liegen).

6.2.2. Dynamiek van het gezin

Uit informatie van vorige hulpverleningsinstanties blijkt dat moeder kampt met een

problematiek, vermoedelijk een borderline-problematiek. De instanties geven aan dat moeder zich met momenten erg slecht voelt, een wisselende houding heeft, instabiliteit kent in relaties, impulsief is in gedrag en uitspraken. De instanties spreken over een gebrek aan emotionele zorg bij de ouderfiguren. De band tussen moeder en Jana is zwaar beladen:

moeder kan heel afwijzend zijn. Soms bemiddelt stiefvader in deze conflicten, op andere momenten ‘kiest hij moeders kant’ en kan hij het geheel niet overzien. Moeder en stiefvader doen weinig activiteiten samen met de kinderen. De ouderfiguren hebben beperkte

pedagogische vaardigheden. Ze hebben weinig zicht op de mogelijkheden van Jana. Er is veel berisping en weinig positieve benadering. Stiefvader neemt vooral de praktische zorg op zich: hij werkt en doet het huishouden. (zie Bijlage 1: Informatie hulpverleningsdiensten)

Tijdens de gesprekken treedt de problematiek van moeder op de voorgrond. Moeder wisselt veel in wat ze wilt. Ze spreekt met weinig nuancering en doet met momenten hevige

uitspraken. Moeder spreekt vanuit het onrecht daar haar wordt aangedaan. Ze bespreekt weinig zorgen over haar dochter. Moeder spreekt en handelt hoofdzakelijk vanuit eigen beleving en noden. Ze is weinig in staat tot mentaliseren. Er is weinig sensitiviteit en emotionele afstemming (vb.: ‘als Jana mij afsluit, doe ik dat ook bij haar’). Moeder heeft weinig zicht op het ontwikkelingsniveau van Jana. Ze lijkt haar soms als een volwassene te benaderen (vb.: echtelijke ruzies bespreken met Jana). Moeder heeft grote verwachtingen.

Stiefvader ondersteunt wat moeder vertelt. Tijdens gezamenlijke gesprekken met moeder vertelt hij weinig, dan knikt hij vooral. In afzonderlijke gesprekken uit stiefvader

bezorgdheden omtrent Jana. We zien meer realistische verwachtingen bij stiefvader.

Vermoedelijk spelen gezinsfactoren een rol in het problematische gedrag van Jana. Haar vermijdende gehechtheidsstijl met een gedesorganiseerd patroon naar enkele figuren en situaties, zijn mede te verklaren vanuit haar verleden (met instabiliteit en onveiligheid) en de (borderline-)problematiek van moeder. Verder is er bij Jana vermoedelijk een gebrek in de co-regulatie van haar emotie en gedrag door de ouderfiguren gezien hun beperkte emotionele beschikbaarheid en pedagogische vaardigheden.

(14)

14 6.2.3. Andere contextfactoren

Er zijn geen belangrijke verklarende factoren in de andere contexten waarin Jana zich beweegt. Zowel de ouders van stiefvader, de leefgroep als de school vinden Jana stuurbaar.

De ouders van stiefvader worden door de vorige hulpverleningsinstanties omschreven als betrokken en pedagogisch bekwame mensen. Zij vertellen niet veel moeilijkheden met Jana te ondervinden. Wanneer Jana iets doet wat niet kan, is dit volgens hen leeftijdsadequaat en wordt ze hierop aangesproken. Jana zoekt de nabijheid van haar stief-grootouders op, ze doen veel samen. De grootouders tracht Jana te stimuleren in haar kunnen. Ze bieden warmte, veiligheid en duidelijkheid. Ook in de leefgroep wordt Jana omschreven als een aangenaam kind. Soms kan ze dwingend en bepalend zijn. Jana neemt de grenzen die haar worden opgelegd. Jana zoekt op haar tempo de nabijheid van enkele begeleiders op. De schooljuf heeft dezelfde ervaringen. Jana doet goed haar best in de klas en is beleefd tegen de juf. De juf draagt wel zorgen omtrent het uitdagend gedrag van Jana naar jongens en het liegen.

Ten slotte beschrijven vorige hulpverleners het milieu bij de maternale grootmoeder als niet voldoende veilig: er zijn weinig grenzen, grootmoeder kampt met een alcoholprobleem.

7. Conclusies en advies

De symptomen van Jana zijn niet te herleiden tot een situationele reactie op recente

gebeurtenissen. Haar gedragingen zijn evenmin te verklaren binnen haar mindere intellectuele mogelijkheden. Er zijn gezinsfactoren die verbonden zijn met de problematiek van Jana.

Haar geschiedenis, gekenmerkt door instabiliteit en onveiligheid, en de vernomen pathologie bij moeder (borderline-problematiek?), verklaren dat Jana een vermijdende gehechtheidsstijl heeft ontwikkeld, met een gedesorganiseerd patroon naar enkele figuren en in bepaalde situaties (trauma). Hierbinnen begrijpen we het wisselende en moeilijke gedrag van Jana ten opzichte van moeder.

Jana vertoont leeftijdsadequaat gedrag in relatie met leeftijdsgenoten en nieuwe volwassenen. Haar gedrag is georganiseerd en ze reageert adequaat op grenzen. Ze kan

vooruitkijken, plannen en anticiperen. Ze kent de sociale regels en past deze toe. Jana beschikt over leeftijdsgerelateerde coping- en regulatievaardigheden: temporiseren, ordenen,

rationaliseren, nuanceren, installeren van stabiele splitsing. We sluiten een algemene gedragsproblematiek uit. Haar gedragingen zijn evenmin volledig te verklaren vanuit een uitgesproken timide of fel temperament. In contact met nieuwe personen is er een zekere geremdheid ten gevolge van haar vermijdende gehechtheidsstijl: ze bewaart de controle en de afstand in de contacten, dit maakt dat ze soms bepalend kan zijn.

Jana is duidelijk bezig met thema’s van haar huidige ontwikkelingsfase (uiterlijk, jongens- meisjes, verliefdheid…). Ze zit in de prepuberteit, maar de problematische gedragingen van Jana zijn niet daartoe te herleiden. Echter bepaalde thema’s van deze ontwikkelingsfase triggeren het trauma uit Jana’s verleden. Dan zien we desorganisatie in gedrag, denken en voelen. Angsten komen naar boven. In die zin toont Jana nog posttraumatische reacties. We zien bij Jana ook een voortdurende alertheid, die we ook toeschrijven aan trauma. De

traumageschiedenis van Jana maakt dat ze affectie op een geseksualiseerde manier vorm geeft. Dit zien we in gedrag naar jongens op school en ten opzichte van stiefvader.

(15)

15 Tevens hanteert ze spanning hoofdzakelijk op zichzelf, los van de relatie. Ze vraagt weinig sociale steun. Door de vermijdende gehechtheidsstijl heeft ze weinig taal geleerd om zich uit te drukken. Ze spreekt niet makkelijk over haar gedachten en gevoelens. Vermijding zien we ook ten opzichte van thema’s en affecten. Naast stevige copingsmechanismen, zien we bij Jana ook zwakkere defensies. Bij toenemende spanning hanteert ze inperken van weten, willen, voelen en kunnen. Bij grote emotionele druk zien we manische defensie. We vermoeden dat Jana ook dissociëren als traumamechanisme heeft ontwikkeld.

Tot nu toe zien we geen elementen van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling: haar basis ik- en relationeel functioneren is voldoende stevig, ze kan basisemoties onderscheiden, er is affectdifferentiatie en -stabiliteit, onderscheid fantasie- realiteit. Onder grote druk zien we wel een aantal zorgwekkende defensies die van een primitiever niveau zijn. We besluiten dat deze trauma-gerelateerd zijn en niet verwijzen naar een borderline-problematiek.

We zien meerdere betekenissen voor het liegen. Tijdens het onderzoek is liegen niet duidelijk naar voren gekomen. We verklaren het liegen niet als een falend fantasie-realiteit onderscheid noch vanuit een problematische gewetensontwikkeling: Jana heeft een gezond

waardensysteem. Het liegen lijkt eerder gerelateerd aan bepaalde thema’s: misbruik en de context van moeder en bomma. De morele ontwikkeling van Jana komt hier wel wat onder druk te staan. We kunnen het liegen ook begrijpen als een defensiemechanisme van inperken van weten, kunnen, willen en voelen waardoor ze verklaringen terugneemt. Liegen kan ook een vorm zijn van manisch overdrijven, waarbij Jana naar het hysterieforme neigt. Ten slotte kan liegen als veranderen van onderwerp en ontkennen gekaderd worden binnen haar

vermijdende gehechtheidsstijl.

Jana hanteert manische defensie bij grote spanning. Dan gaat ze realiteit en gevoel uitvergroten. In de relatie wordt ze theatraal en wekt ze ergernis op. Door deze manische defensie wil ze ook aansluiten bij hogere leeftijd(sthema’s) wat een risico inhoudt voor een hysteriforme of ‘false self’ ontwikkeling (o.a. haar gedrag voor jongens). Daarenboven uit ze affectie vaak geseksualiseerd en stelt ze uitdagend gedrag naar jongens. Hier schuilt een risico van herhaling van het trauma van misbruik.

Jana is in staat een werkrelatie op te bouwen waarbij door de sessies heen het vertrouwen groeit. Ze stapt mee in het onderzoek en laat stukken van haar beleving zien. Bij

therapeutische interventies, reageert ze op een goede manier. Dat wijst erop dat een

therapieaanbod voor haar zinvol is. Jana is een meisje met veerkracht. Ze kan zich zowel op emotioneel als gedragsmatig vlak herpakken. Jana heeft baat bij individuele therapie. Er kan gewerkt worden rond het gezond uiten van affect, versterking van haar copingvaardigheden, haar opstelling ten opzichte van jongens… Gezien Jana meer gericht is naar peers, zou dit eventueel binnen een groepstherapie kunnen. Daarnaast heeft Jana baat bij individuele therapie rond haar relationele en seksuele trauma’s. Op die manier kan ze haar

levensgeschiedenis en breuken hierin beginnen begrijpen, en kan er rond het trauma zelf gewerkt worden. Jana heeft nood aan duidelijkheid en afgrenzing, ook met betrekking tot haar opstelling ten opzichte van jongens.

Het is belangrijk dat de personen waarbij Jana secundair veilige gehechtheid verworven heeft (zoals ouders van stiefvader), in haar leefwereld blijven. Jana begrijpt dat haar ouders zorg delegeren. Dan functioneert ze beter en kan ze haar loyaliteiten makkelijker vorm geven. Dit bleek in het verleden waarbij Jana tijdelijk geplaatst werd en zien we in de huidige leefgroep.

Dan ervaart Jana rust, ze heeft er minder nood tot controleren. Veiligheid, duidelijkheid en

(16)

16 voorspelbaarheid zijn hierin belangrijk. Het geeft haar bovendien de mogelijkheid van loyaal te zijn aan haar ouders. Dan is er begeleiding van deze contacten. Ouderbegeleiding is ook noodzakelijk.

Verslag opgemaakt door XX

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This research has explored four different categories of characteristics of the knowledge transfer process between start-ups and their international partners, namely

Geeft de ander aan te stoppen (geeft stopteken) als die iets doet wat hij niet leuk vindt Vertelt de een ander als diegene. iets heeft gedaan dat hij niet aardig vindt (iets

Mogelijkheid B: De leerling stelt zijn gedrag niet bij en gaat door met verstoren van de les, zelfs in de andere klas. Mogelijkheid C: de leerling gaat niet naar de andere

Eerder onderzoek (Truong et al., 2013ab) laat zien dat de relatie tussen het gedrag en de emotionele expressie moeilijk is vast te leggen, daarom is het uiteindelijke doel van deze

In afwijking van het derde lid is het krachtens overeenkomst verrichten van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden voor de politie die een

De Afdeling Advisering van de Raad van State overwoog in dit verband in een ongevraagd, kritisch advies uit 2015: “Het meest in het oog springt het feit dat tegenwoordig – anders

Niet alleen kunnen thans nagenoeg alle justitiële antecedenten als risico voor de samenleving worden beschouwd, ook wordt in beginsel geen nader onder- zoek verricht naar de

According to the empirical study, the desirability to expand the screening process for certificates of conduct to include administrative fines can be divided into arguments that