• No results found

PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 11 juli 2005, nr. 17, betreffende de verruiming van de lijst met categorieën van gevallen, zoals bedoeld in artikel 19, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Gedeputeerde Staten van Zeeland

Gelet op het bepaalde in artikel 19, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijk Ordening (WRO) en in overeenstemming met de Inspecteur van de ruimtelijke ordening;

Besluiten:

Dat al onze voorgaande besluiten met betrekking tot lid 2 van artikel 19 WRO zijn vervallen en het hiernavolgende daarvoor in de plaats treedt.

Dat vrijstelling met toepassing van artikel 19, lid 2 WRO overeenkomstig onderstaande limitatieve lijst alleen kan worden verleend indien:

- het project niet in strijd is met het ruimtelijk relevante provinciale beleid, - het project niet in strijd is met het ruimtelijk relevante rijksbeleid,

- de VROM-Inspecteur (de Inspecteur) geen verscherpt toezicht op de gemeente uitoefent, tenzij de Inspecteur in dat geval anders heeft bepaald,

- wij geen sanctiemaatregelen hebben genomen voor (delen van) gemeenten of bepaalde categorieën van gevallen in bepaalde gemeenten, zoals bedoeld in punt C van dit besluit.

A. dat burgemeester en wethouders, zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar, vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan voor projecten, die:

1. in overeenstemming zijn met een (voor)ontwerpbestemmingsplan, waarover de Subcommissie voor de Gemeentelijke plannen van de Provinciale Commissie Omgevingsbeleid (PCO) in het kader van het overleg ingevolge artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (BRO) schriftelijk advies aan de gemeente heeft uitgebracht en voor die onderdelen, die het project aangaan geen categorie I en/of II opmerkingen heeft gemaakt, zoals bedoeld in de brief van de subcommissie, kenmerk 982487, d.d. 12 maart 1998.

Het bovenstaand bedoelde advies van de subcommissie mag niet ouder zijn dan twee (2) jaar, tenzij binnen de wettelijke termijn het vastgestelde bestemmingsplan ter goedkeuring aan ons is

aangeboden.

Vanaf het moment van het inwerking treden van het door ons goedgekeurde bestemmingsplan vervalt deze mogelijkheid van de toepassing van artikel 19, lid 2 WRO.

2. passend zijn in (onderdelen van) een gemeentelijk(e) structuurplan of structuurvisie of een (beleids-) visie, hetgeen onze schriftelijke instemming heeft. In die brief zullen wij zonodig uitdrukkelijk onderdelen aangeven, die niet voor toepassing van artikel 19, lid 2 WRO in aanmerking komen.

De geldigheidstermijn voor de toepassing van artikel 19, lid 2 WRO loopt in deze categorie tot vijf (5) jaar na de datum van ontvangst van onze schriftelijke instemming.

3. de plaatsing van kleine windturbines betreffen, zoals bedoeld in de door ons, in samenwerking met de Zeeuwse gemeenten, op 28 april 2004 overeengekomen beleidsvisie kleine windturbines.

(gewijzigd)

4. gelegen zijn in de stedelijke ontwikkelingszones zoals aangegeven op de Streekplankaart 5.1 van het Streekplan Zeeland (PS 12 september 1997) en waarvan de begrenzing nader is uitgewerkt in een Streekplanuitwerking en voor zover deze projecten:

a. passen binnen de vastgestelde Streekplanuitwerking “Stedelijk gebied Walcheren 2010” c.q. het Intergemeentelijke Structuurplan “Stadsgewest Vlissingen/Middelburg”

(2)

b. passen binnen de vastgestelde partiële Streekplanuitwerking “Stedelijke Ontwikkelingszone Goes”

c. gelegen zijn binnen de grenzen van het bestaand bebouwd gebied, zoals bedoeld in de Woonvisie (PS 12 november 2004)

en:

de projecten betrekking hebben op de realisering van stedelijke functies, waaronder wordt verstaan woondoeleinden, detailhandelsdoeleinden, bedrijfsdoeleinden, horecadoeleinden, toeristisch-recreatieve doeleinden, kantoordoeleinden en maatschappelijke doeleinden, al dan niet in combinatie met elkaar, met dien verstande dat:

de maximale bouwhoogte 22 meter bedraagt, danwel maximaal 35 meter indien het project vergezeld gaat van een beeldkwaliteitsplan, dat vooraf onze schriftelijk instemming heeft.

(4c, gewijzigd)

5. gelegen zijn in dragende kernen zoals aangegeven op de Streekplankaart 5.1 van het Streekplan (PS 12 september 1997) en voor zover deze projecten:

a. gelegen zijn binnen de grenzen van het bestaand bebouwd gebied, zoals bedoeld in de Woonvisie (PS 12 november 2004)

b. opgenomen zijn in een meest actuele door ons geaccordeerde planningslijst woningbouw, zoals bedoeld in de Woonvisie (PS 12 november 2004)

en:

het bouwen van woning(en) omvatten, al dan niet in samenhang met andere functies (en/of omzetten van bestaande functie/bestemming naar woningbouw). In alle gevallen geldt een maximale bouwhoogte van 17 meter.

(4d, gewijzigd)

6. gelegen zijn in overige woonkernen zoals aangegeven op de Streekplan-kaart 5.1 van het Streekplan Zeeland (PS 12 september 1997) en voor zover deze projecten:

a. gelegen zijn binnen de grenzen van het bestaand bebouwd gebied, zoals bedoeld in de Woonvisie (PS 12 november 2004)

b. opgenomen zijn in een meest actuele, door ons geaccordeerde planningslijst woningbouw, zoals bedoeld in de Woonvisie (PS 12 november 2004)

en:

het bouwen van woningen omvatten (en/of omzetten van bestaande functie/bestemming naar woningbouw).

In alle gevallen geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter.

(4e, gewijzigd)

7. gelegen zijn in stedelijke ontwikkelingszones of een dragende kern, zoals aangeduid in het Streekplan Zeeland (PS 12 september 1997), voor zover deze projecten omvatten het bouwen van (of omzetten van bestaande bebouwing naar) kantoren en/of detailhandel en/of maatschappelijke doeleinden en/of horecavoorzieningen en/of recreatieve voorzieningen en het project is gesitueerd in een gebied van het kernwinkelapparaat, c.q. de (historische) vitale binnenstad, c.q. het centrumgebied, zoals bedoeld in het Streekplan Zeeland (PS 12 september 1997, bladzijde 58). Voor kantoren geldt bovendien ook de mogelijkheid van locaties bij knooppunten van openbaar vervoer (stationslocaties), zoals bedoeld in het streekplan Zeeland (bladzijde 53).

In geval van een geheel nieuwe bestemming kan er tot een maximum bedrijfsvloeroppervlak van 500 m2 per bedrijf worden gebouwd. In het geval van uitbreiding van een bestaande situatie, kan er tot maximaal 25%

van de bedrijfsvloeroppervlakte worden uitgebreid, indien de bestaande situatie reeds een

bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 500 m2 heeft. Overigens geldt voor deze categorie een maximale bouwhoogte van 22 meter in de stedelijke ontwikkelingszones en een maximale bouwhoogte van 17 meter in de dragende kernen, met dien verstande dat:

de maximale bouwhoogte in de stedelijke ontwikkelingszones 35 meter bedraagt indien het project vergezeld gaat van een beeldkwaliteitsplan, dat vooraf onze schriftelijke instemming heeft.

(4f: vervallen)

(4g)

8. het bouwen van (of omzetten naar) kleinschalige bedrijfsactiviteiten betreft, zoals staat vermeld onder de categorieën l en 2 in de VNG-Brochure Bedrijven en Milieuzonering, mits de bruto

bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 500 m2 bedraagt.

(4h)

9. het bouwen/vergroten/vernieuwen van kleinschalige gebouwen (b.v. kiosken, paviljoens en abri’s) met een maximale oppervlakte van 50 m2 en een maximale goothoogte van 3,5 meter.

(3)

(4i)

10. het veranderen van bestaande en het realiseren van nieuwe lokale weg-, water- en groenvoorzieningen omvatten, waaronder ook valt het realiseren van voorzieningen voor de waterhuishouding, zoals bergbezinkkelders en bassins.

(5, gewijzigd)

11. gelegen zijn buiten de begrenzing van de bebouwde kom (tot de vaststelling van de grenzen van het bestaand bebouwd gebied, zoals bedoeld in de Woonvisie (PS 12 november 2004)) hanteren wij voor het begrip ‘bebouwde kom’ de definitie zoals die in de jurisprudentie is gevormd

en voor zover deze projecten betreffen:

a. het uitbreiden/vergroten van een bestaande en als zodanig bestemde burgerwoning tot maximaal 500 m3 in kwetsbare gebieden en in overige gebieden maximaal 750 m3, zoals bedoeld in het Streekplan Zeeland en de Streekplanherziening Vitaliteit en Kwaliteit (PS 9 juli 2004). Bij deze permanent bewoonde burgerwoningen kan maximaal 40 m2 of via een vrijstelling

maximaal 60 m2 aan bijgebouwen worden toegestaan, zoals bedoeld in onze circulaire van 7 april 1992 en met inachtneming van de in die circulaire vermelde voorwaarden en

omstandigheden.

b. een Nieuwe Economische Drager (NED), zoals bedoeld in de Streekplanherziening Nieuwe Economische Dragers (PS 23 maart 2001) en de Streekplanherziening Vitaliteit en Kwaliteit (PS 9 juli 2004). Dit met in achtneming van de daarin opgenomen normeringen.

c. een plattelandstoerisme-project op Walcheren, zoals bedoeld en opgenomen in de

Streekplanuitwerking Walcheren/Regiovisie Walcheren 2000+ (GS 21 november 2000, bladzijde 50 en bijbehorende bijlage 2 op bladzijde 78).

d. vrijkomende agrarische bebouwing voor woongebruik (permanent wonen of recreatief wonen), voor zover het de bestaande dienstwoning betreft, mits de gemeente daartoe beleidsregels heeft vastgesteld en wij met die beleidsregels hebben ingestemd.

e. het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut, met een maximale hoogte van 3,5 meter en een maximale inhoud van 50 m3.

f. het bouwen van ondergrondse nutsvoorzieningen (b.v. bergbezinkbassins) met een maximale inhoud van 500 m3.

g. het aanleggen van rotondes in de bestaande infrastructuur van wegen, mits de rotonde geen deel uitmaakt van een groter project met invloed op de verkeersstromen. De diameter van de rotonde mag maximaal 40 meter bedragen. Dit gemeten tussen de randen van de verharding. De eventueel bijbehorende fiets- en voetpaden en bermen zijn daar niet bij inbegrepen.

h. het uitbreiden/vernieuwen van zomerhuizen op bestaande verblijfsrecreatieve complexen. Een toelaatbare maximale bewoonbare vloeroppervlaktevlakte van 100 m2 dient daarbij in acht te worden genomen.

i. zorg- en woonzorgboerderijen, zoals bedoeld in de Streekplanherziening Vitaliteit en Kwaliteit (PS 9 juli 2004, bladzijde 14).

B. Overgangsregeling (gewijzigd)

Onze brief van 25 juni 2002 over de toepassing van artikel 19, lid 2 WRO aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Vlissingen en Middelburg blijft uitsluitend van kracht voor zover het betreft het project Zaaihoekweg.

C. Sancties

Wanneer wij, al dan niet op aangeven van de Inspecteur, constateren dat een college van burgemeester en wethouders dit besluit niet op een juiste wijze naleeft, kunnen wij overgaan tot het opleggen van beperkingen van de toepassingsmogelijkheden van dit besluit aan een gemeente, gedurende een bepaalde periode, al dan niet voor het gehele grondgebied of bepaalde delen daarvan en/of voor bepaalde categorieën van gevallen.

D. Monitoring/Handhaving

De gemeente dient direct na het verlenen van iedere bouwvergunning, waarbij artikel 19, lid 2 WRO is toegepast, een afschrift aan ons toe te zenden. Daaruit dienen in ieder geval de volgende gegevens te blijken: naam bouwaanvrager, locatie en een korte omschrijving van het project. Op het afschrift dient de naam van het vigerende bestemmingsplan voor ons te worden toegevoegd. Op basis van deze gegevens zullen wij monitoren en zonodig handhavend optreden.

(4)

E. Evaluatie

Wij zullen na l oktober 2006 een evaluatie plegen over de toepassing van dit besluit in de dan afgelopen periode vanaf het inwerking treden van dit besluit tot l oktober 2006. Bij de evaluatie zullen wij tevens het alsdan vastgestelde Integrale Omgevingsplan betrekken.

De resultaten zullen wij, na overleg met de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten, aan u kenbaar maken.

F. In werking treden

Dit besluit treedt in werking daags nadat het in het Provinciaal Blad is gepubliceerd.

Gedeputeerde Staten voornoemd, drs. W.T. VAN GELDER, voorzitter.

mr. drs. L.J.M. VERDULT, secretaris.

De secretaris,

mr. drs. L.J.M. VERDULT

(5)

Toelichting

op het GS-besluit van 16 december 2004 inzake de toepassing van de vrijstelling van artikel 19, lid 2 WRO en bijbehorende lijst van categorieën van gevallen.

Actualisering, verruiming en versnelling procedure

Mede naar aanleiding van de ervaringen, die de afgelopen jaren in de praktijk zijn opgedaan met de toepassing van artikel 19, lid l en lid 2 WRO hebben wij besloten de eerdere besluiten aan te passen. Dit besluit is een vervolg op onze eerdere besluiten en circulaires van 29 februari 2000, 9 april 2001, 25 september 2001, 12 maart 2002 en 25 maart 2003.

Wij maken in dit besluit geen dwingende koppeling met de gemeentelijke actualiseringplicht voor verouderde bestemmingsplannen. Wij zullen anderszins zonodig trachten te bevorderen, dat de verouderde

bestemmingsplannen tijdig geactualiseerd zijn.

Met dit besluit menen wij een bijdrage te leveren aan een verdergaande decentralisatie, de mogelijkheid van enige versnelling van procedures en vermindering van de bestuurslasten.

In het kader van deregulering hebben wij de lijst van categorieën van gevallen aanzienlijk verruimd. Wij hebben daarmee ook beoogd de tot nu toe voorkomende gevallen van artikel 19, lid l WRO in Zeeland zoveel mogelijk onder

deze nieuwe regeling te brengen.

De mogelijkheid van woningbouw (op zogenaamde inbreidingslocaties in de stedelijke ontwikkelingszones, in dragende kernen en in de overige kernen) hebben wij nadrukkelijk toegevoegd (zie de punten A4, A5, A6 en A7) om daarmee een bijdrage te leveren aan het enigszins bespoedigen van de realisatie van de benodigde woningbouw.

De werkingsduur van het resultaat van het overleg met de Subcommissie voor de Gemeentelijke Plannen (PCO) ex artikel 10 van het BRO is verlengd van l naar 2 jaar (zie punt Al). De praktijk leert, dat de

gemeente veelal meer tijdnodig heeft om de resultaten van alle overlegpartners zorgvuldig te verwerken.

Voorgaande besluiten zijn vervallen

Al onze eerdere besluiten met betrekking tot lid 2 van artikel 19 WRO zijn nu vervallen. De

toepassingsmogelijkheden, zoals aangegeven in onze brief van 25 juni 2002 en de daarin vermelde eerdere besluiten en brieven aan de besturen van het Stadsgewest Vlissingen/Middelburg blijven van kracht voor zover het betreft het project Zaaihoekweg.

Algemene voorwaarden en uitgangspunten

In de aanhef van het besluit is een aantal randvoorwaarden opgesomd:

- strijd met provinciaal beleid: wij doelen hier op alle ruimtelijk relevante provinciale (sectorale) beleidsdocumenten.

- strijd met het rijksbeleid: wij doelen hier op alle ruimtelijk relevante rijksbeleid en in het bijzonder op de (verenigbaarheid met) de Nota Ruimte, zoals deze na de behandeling in de Tweede Kamer zijn werking zal hebben en/of anderszins via overgangsbepalingen.

- verscherpt toezicht door de Inspecteur: het kan voorkomen, dat de Inspecteur aanleiding heeft gevonden om, (tijdelijk en voor bepaalde soort zaken) beperkingen aan een gemeente op te leggen. Dit kan

derhalve ook de toepassing van artikel 19, lid 2 WRO betreffen.

- sanctiemaatregelen: wij kunnen, op basis van een geconstateerde onjuiste naleving van ons besluit in het uiterste geval maatregelen nemen om de toepassing van artikel 19, lid 2 WRO te beperken. Wij zullen met de Inspecteur afspraken maken over het eventueel handhavend optreden in dergelijke omstandigheden.

Daarnaast benadrukken wij, wellicht ten overvloede, dat in alle gevallen aan een aantal wettelijke vereisten dient te worden voldaan:

- artikel 19, lid 3 WRO: wij benadrukken hier de wettelijke verhouding, die er is tussen de mogelijkheid van toepassing van de opsomming in artikel 20 BRO en het onderhavige GS-besluit.

- in strijd met de wet: dit kan de wet in de ruimste zin zijn, alsmede (constante) jurisprudentie. Gedacht moet worden aan o.a. wet- en regelgeving op het gebied van milieu (o.a. Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen), monumenten/archeologie, natuur (o.a. de Europese Vogel- en Habitatricht-lijnen, Flora- en Faunawet), waterparagraaf/watertoets en dergelijke (ruimtelijk) relevante regelgeving.

- ook art 19, lid 2 WRO dient vanzelfsprekend voorzien te zijn van een afdoende “goede ruimtelijke onderbouwing”, zoals bedoeld in de wet en zoals inmiddels ook uit jurisprudentie duidelijk is

(6)

gebleken/blijkt. Deze onderbouwing dient aandacht te besteden aan alle (ruimtelijk) relevante aspecten.

Ook van een zorgvuldige afweging van alle in het geding zijnde belangen dient te blijken.

- het plegen van overleg met het waterschap: wij benadrukken, dat evenals het bij de toepassing van art 19, lid l WRO verplicht is, het overleg met het waterschap noodzakelijk is of gewenst kan zijn. Wij verzoeken u in uw overwegingen dit aspect te betrekken en zonodig het resultaat van het overleg met het waterschap te vermelden.

Puntsgewijs (zonodig een verduidelijking)

Punt A l

Het overleg ex art 10 BRO met de PCO/Subcommissie voor de Gemeentelijke Plannen (PCO/Subcie): de termijn van 2 jaar geldt met terugwerkende kracht, vanaf het in werking treden van dit besluit, voor de brieven van de Subcie, die in de afgelopen 2 jaar zijn verzonden.

Het verdient aanbeveling dat de gemeente in de aanbiedingsbrief aan de PCO/Subcie aangeeft voor welke onderdelen van het voorontwerp-bestemmingsplan men tenminste artikel 19, lid 2 WRO wenst toe te passen. De PCO/Subcie kan in dat geval trachten een zeker maatwerk te leveren.

Punt A 2

Het/de structuurplan/-visie, beleidsvisie: de termijn van 5 jaar is, in overeenstemming met de VROM- Inspecteur gesteld. De ervaring leert, dat er na een periode van 5 jaar zeker gewijzigde omstandigheden zijn, die een aanpassing van de visie kunnen vergen. Overigens bevordert deze bepaling tevens wellicht het planmatig en bewust opstellen van visies door de gemeenten.

Punt A 3

Kleine windturbines: onder een categorie gebracht in het kader van de proef, zoals die in de, in gezamenlijk overleg tussen de gemeenten en de provincie, opgestelde visie wordt bedoeld (zie de brief van de VZG aan GS, kenmerk BZ-bo, d.d. 28 april 2004).

Punt A 4 t/m A7

Categorieën van gevallen in de ontwikkelingszone van de stedelijke centra zoals aangegeven op de

Streekplankaart 5.1 (12 september 1997), waarvan de begrenzing staat aangegeven op de in het kader van de Woonvisie (12 november 2004) vastgestelde kaart, alsmede binnen de bebouwde kom van dragende en overige kernen. De Woonvisie biedt de mogelijkheid om per kern een exacte bebouwde komgrens, in goed overleg met de provincie, te bepalen, waarbinnen de punten A4 t/m A7 toegepast kunnen worden. Het is dus zinvol om deze grenzen zo spoedig mogelijk, per kern, vast te leggen.

Hetzelfde geldt ten aanzien van een actuele en geaccordeerde planningslijst woningbouw.

Punt A 4

Woningbouw in de stedelijke ontwikkelingszones: wij zijn van mening, dat deze woningbouw zo ruim mogelijk onder een categorie moet worden gebracht om daarmee tevens aan de woningbehoefte te kunnen voldoen. Voor realisering van projecten die opgenomen zijn in een Streekplanuitwerking en als zodanig herkenbaar zijn, kan vrijstelling worden verleend met toepassing van artikel 19, lid 2 WRO. Voor de stedelijke ontwikkelingszone Terneuzen is geen Streekplanuitwerking vastgesteld. Om die reden is lid c toegevoegd: ‘gelegen zijn binnen de grenzen van bestaand bebouwd gebied, zoals bedoeld in de Woonvisie’.

Vanuit het aspect van beeldkwaliteit hebben wij voor woningbouw in de stedelijke ontwikkelingszones vooralsnog en thans een maximale bouwhoogtemaat van 22 meter vastgesteld. Bij de woningen behorende erven, bijgebouwen en autoboxen (al dan niet in complexen), alsmede een zekere combinatie van wonen met andere doeleinden, achten wij binnen deze categorie toelaatbaar, mits er geen onevenredige overlast voor het wonen ontstaat.

Woningbouw in de vier grote steden (Goes, Middelburg, Terneuzen en Vlissingen) dient ruime

mogelijkheden te worden geboden. Bij hoogten tussen de 22 en 35 meter verlangen wij vanuit het aspect beeldkwaliteit een plan, dat voorafgaand onze instemming dient te hebben. Bij nog grotere hoogten zal lid 2 van artikel 19 WRO dus niet kunnen worden toegepast en zullen andere gemeentelijke planologische maatregelen overwogen moeten worden.

Punt A 5

Woningbouw in dragende kernen: deze woningbouw is onder een categorie gebracht om in alle gevallen, waar sprake is van een zogenaamde inbreidingslocatie, medewerking te kunnen verlenen. Vanuit het aspect van beeldkwaliteit hebben wij hier vooralsnog en thans een maximale bouwhoogte van 17 meter vastgesteld.

Bij de woningen behorende erven, bijgebouwen en autoboxen (al dan niet in complexen), alsmede een combinatie van wonen met andere doeleinden, achten wij binnen deze categorie toelaatbaar. Ook hier geldt, dat geen onevenredige overlast voor het wonen mag ontstaan.

(7)

Punt A 6

Woningbouw in de overige kernen: deze woningbouw is onder een categorie gebracht om in alle gevallen, waar sprake is van een zogenaamde inbreidingslocatie, zoveel mogelijk tevens in de plaatselijke

woningbehoefte te kunnen voorzien. Vanuit het aspect beeldkwaliteit hebben wij hier een maximale bouwhoogte van 10 meter vastgesteld. Voor grotere hoogten kan dus geen toepassing van lid 2 van artikel 19 WRO plaatsvinden. Bij de woningen behorende erven, bijgebouwen en autoboxen (al dan niet in een complex) kunnen tot deze categorie behoren.

Punt A 7

Kantoren en/of detailhandel enz. in centra van de stedelijke ontwikkelingszones en dragende kernen: vanuit het aspect van beeldkwaliteit hebben wij hier vooralsnog en thans een maximale bouwhoogte van 22 meter vastgesteld. Voor hoogten tussen de 22 en 35 meter dient er vanuit het aspect van beeldkwaliteit een plan te zijn, dat onze instemming heeft.

Punt A 11

Categorieën van gevallen buiten de bebouwde kom: de bebouwde kom wordt geacht te zijn beëindigd daar waar de bebouwing haar aaneengesloten karakter verliest.

Indien de grenzen van het bebouwd gebied zoals bedoeld in de Woonvisie (12 november 2004) van een gemeente zijn vastgesteld, wordt –ten behoeve van de eenduidigheid in de begripsbepaling - de bebouwde kom bepaald aan de hand van de in het kader van de Woonvisie vastgestelde grenzen.

a. burgerwoning: de uitbreidingsmogelijkheden (tot maximaal 750 m3) voor een bestaande burgerwoning, zoals in de Streekplanherziening Vitaliteit en Kwaliteit is aangegeven. Gezien de kwetsbaarheid van bepaalde gebieden zullen wij in het bijzonder deze categorie tussen de 500 m3 en de 750 m3 monitoren.

b. plattelandstoerisme-projecten op Walcheren: deze categorie is speciaal vermeld vanwege de aparte vermelding in de Streekplanuitwerking Walcheren/Regiovisie Walcheren 2000+.

Punt B

Deze overgangsregeling is opgenomen vanwege eerdere besluiten en brieven van ons aan het Stadsgewest en blijft uitsluitend van toepassing op het project Zaaihoekweg van de gemeente Vlissingen.

Punt C

Indien wij constateren, dat een gemeente ons besluit niet op de juiste wijze naleeft, zullen wij eventueel overgaan tot het opleggen van enigerlei beperkingen in de toepassing van ons besluit.

Punt D

Wij achten het direct toezenden van afschriften van verleende vergunningen, die op basis van de toepassing van artikel 19, lid 2 WRO door het college van burgemeester en wethouders zijn verleend noodzakelijk om te kunnen monitoren en zonodig te kunnen handhaven.

Punt E

Mede naar aanleiding van het overleg, dat het lid van ons college met de gezamenlijke gemeentelijke portefeuillehouders op 10 november 2004 heeft gehad, hebben wij besloten tot een evaluatie. Het tijdstip van de evaluatie is gekozen na het moment waarop de vaststelling van het Integraal Omgevingsplan is voorzien, zodat dit plan betrokken kan worden bij de evaluatie.

Overige

De bovenstaande toepassing van artikel 19, lid 2 WRO kan ook worden gebruikt in situaties, waarin tegen het voornemen van vrijstelling zienswijzen of bedenkingen bij de gemeente zijn ingediend. Wij zien geen noodzaak voor een nadere (bestuursrechterlijke) rol voor de provincie, indien er zienswijzen of bedenkingen zijn ingediend.

Voor de goede orde merken wij daarbij wellicht ten overvloede op, dat de toepassing van artikel 19, lid 2 WRO de gemeente niet ontslaat van de plicht om bij ieder vrijstellingsverzoek het besluit goed te motiveren.

Slechts een verwijzing naar de door ons verleende verklaring ex artikel 19, lid 2 WRO is daartoe niet voldoende.

Begrippen, hoogtematen, afmetingen, wijze van meten, enz.

Wij gaan er vanuit, dat voor de begrippen, de wijze van meten, het bepalen van maximale afmetingen en dergelijke, door de gemeente wordt gehandeld, zoals gebruikelijk is volgens de vigerende voorschriften van de (recente) bestemmingsplannen in de desbetreffende gemeente.

(8)

Geldigheidsduur

Ons besluit geldt in beginsel tot l januari 2008. Bij eventueel eerdere (bijvoorbeeld gebleken noodzaak ten gevolge van wetswijziging en/of jurisprudentie of wenselijkheid naar aanleiding van bijvoorbeeld het resultaat van de evaluatie) aanpassing van ons besluit zullen wij u tijdig van onze voornemens op de hoogte stellen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien is de sociaal-economische positie van Zeeland ten op- zichte van de Randstad veranderd. Daar staat tegenover dat met het oog op te verwachten maatschappelijke

Op grond van deze beleidsregels kunnen Gedeputeerde Staten een incidentele subsidie verlenen voor een eenmalige activiteit die van belang is in het kader van de

Wanneer realisatie, uitbreiding of nieuwvestiging van een nieuwe economische drager in het landelijk gebied infra- structurele aanpassingen noodzakelijk maakt, zijn de kosten

Hierbij delen wij u mede dat wij het door u vastgestelde Plan verbetering gezet- te steenbekleding dijkvak Ellewoutsdijkpolder volgens artikel 7 van de Wet op de waterkering in

We wijzen u op een uitspraak van de Raad van State van 28 februari 2007 waarin naar het oordeel van de Afdeling niet kan worden aanvaard dat de reikwijdte en werkingssfeer van de

Op basis van de door u overgelegde passende beoordeling van de gevolgen van het uitvoeren van werk- zaamheden aan het dijktraject Oud-Noord-Bevelandpolder,

Hierbij delen wij u mede dat wij, op basis van de bij uw brief van 8 oktober 2004 aangeboden aanmeldingsnoti- tie Verbetering gezette steenbekleding op het

Indien ten gevolge van het aanleggen, wijzigen, gebruiken, aanwezig zijn of onderhouden van leidingen, kabels e.d., werken of eigendommen van Zeeland Seaports worden beschadigd,