• No results found

'Laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn?': een kwalitatief onderzoek naar de rol van genderneutraliteit in het basisschoolonderwijs

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn?': een kwalitatief onderzoek naar de rol van genderneutraliteit in het basisschoolonderwijs"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Laat jij jouw jongen

genoeg jongen zijn?’

Een kwalitatief onderzoek naar

de rol van genderneutraliteit

in het basisschoolonderwijs

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen (ASW) Universiteit van Amsterdam

Anouke Voet, 10543163 Scriptiebegeleider: Dorine Greshof

Tweede lezer: Hylke de Vries 12379 woorden 25 januari 2018

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn bachelorscriptie genaamd ‘laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn?’. Deze scriptie is geschreven in de laatste fase van de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. In deze scriptie heb ik

ingespeeld op de genderneutrale tendens in de Nederlandse samenleving. In mijn onderzoeksproces heb ik hulp gehad van een aantal mensen die ik graag wil bedanken. Allereerst wil ik mijn begeleidster Dorine Greshof bedanken. Alle

momenten van advies en feedback waren voor mij erg waardevol. Dit gaf mij steeds genoeg vertrouwen om met volle moed verder te gaan. Ook heeft de tweede lezer van mijn scriptie Hylke de Vries waardevolle adviezen gegeven. Daarnaast wil ik de directie, intern begeleidster, leerlingen, docenten en andere medewerkers van

basisschool de Tweemaster in de Rijp bedanken. De fijne samenwerking heeft geleid tot inspirerende interviews en inzichten. Als laatste wil ik mijn familie, vrienden en collega’s bedanken, in het speciaal mijn zusje Sanneke Voet voor het ontwerpen van de voorkant van deze scriptie. Zonder hun medeleven, steun en motiverende

woorden was dit proces een stuk moeizamer geweest.

(3)

3

Samenvatting

Dit onderzoek geeft weer in hoeverre genderneutraliteit een rol speelt in het

basisschoolonderwijs. Dit is onderzocht door middel van interviews en participerende observaties op bassischool de Tweemaster in de Rijp. Aangezien genderneutraliteit een vrij nieuw fenomeen is, is dit onderzoek theoretisch gebaseerd op de

subdiscipline genderstudies. De concepten gender, genderidentiteit en gender(on)gelijkheid komen aan bod. Daarnaast wordt ook de pedagogische discipline in acht genomen. De nadruk zal binnen deze discipline liggen op

onderwijsbeleid, bejegening vanuit docent naar kind en socialisatie. In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: in hoeverre speelt de genderneutrale tendens een rol in het basisschoolonderwijs? De belangrijkste bevindingen luiden als volgt; docenten passen een genderneutrale benadering toe om te voldoen aan de

behoeften van het individuele kind, echter doen zij dit niet bewust. Daarnaast lijken docenten in de bovenbouw meer open te staan voor genderneutraliteit in de klas dan docenten in de onderbouw. Verder blijkt hoe ouder kinderen worden, hoe bewuster zij zich zijn van hun gender en hoe meer ze omgaan met kinderen van hetzelfde gender. Opvallend is dat vooral meisjes met jongensspeelgoed spelen, andersom is dit uitzonderlijk. Dit onderzoek dient bij te dragen aan het vormen van

(4)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 1: Inleiding ... 6 2. Theoretisch Kader ... 8 2.1. Gender ... 8 2.2. Genderidentiteit ... 11 2.3. Gender(on)gelijkheid ... 11 2.4. Socialisatie en ontwikkeling ... 13 2.5. Onderwijsbeleid ... 15

2.6. Samenvatting theoretisch kader ... 15

3. Probleemstelling ... 17 3.1. Doelstelling... 17 3.2. Onderzoeksvragen ... 18 3.3. Interdisciplinariteit ... 19 3.4. Relevantie ... 20 4. Methode ... 22 4.1. Strategie ... 22 4.2. Onderzoeksdesign ... 22 4.3. Onderzoeksmethoden ... 23 4.4. Onderzoekspopulatie en sampling ... 24 4.5. Operationalisering ... 24 4.6. Dataverwerking- en analyse ... 25 4.7. Ethische verantwoording ... 25 5. Resultaten ... 26 5.1. Gender ... 26 5.2. Genderbeleid ... 27 5.3. Gender in de klas ... 28 5.4. Genderneutraliteit en gender(on)gelijkheid ... 30 5.4.1. Genderneutraliteit ... 31 5.4.2. Bejegening ... 34 6. Conclusie ... 36 7. Discussie ... 39 8. Evaluatie ... 40

(5)

5

9. Literatuurlijst ... 41

10. Bijlagen ... 44

10.1. Operationalisering genderneutraliteit ... 44

10.2. Interviewschema docent ... 45

10.3. Interviewschema intern begeleidster ... 46

10.4. Interviewschema onderwijsassistent ... 47

10.5. Schema informele gesprekjes kinderen ... 48

10.6. Schema participerende observaties ... 48

10.7. Brief ouders ... 49

(6)

6

1: Inleiding

‘Laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn?’ SIRE lanceert in 2017 een campagne waarin ze stellen dat jongens en meisjes gelijk zijn maar niet hetzelfde (SIRE, 2017). De campagne zorgde voor veel ophef in Nederland. Zo stelt COC, een

belangenorganisatie voor LHTBI’s, dat de campagne schadelijk kan zijn voor iedereen die zich niet prettig voelt in een traditionele genderrol (AD, 2017). Tegelijkertijd is er een zogeheten genderneutrale tendens te herkennen in de samenleving. Zo heeft de NS onlangs bekend gemaakt dat ze gaan omroepen met: ‘beste reizigers’ in plaats van ‘beste dames en heren’ (AD, 2017). Ook zijn er steeds meer initiatieven om dames-en heren toiletten te vervangen voor genderneutrale toiletten (Parool, 2017). Daarnaast is de winkelketen HEMA van plan om

geslachtsaanduiding op etiketten van kinderkleding te verwijderen. De aanleiding voor deze verandering is een Facebookoproep van een tienjarig meisje (NOS, 2017).

De focus van dit onderzoek is genderneutraliteit in het basisschoolonderwijs. Volgens Boocock & Scott (2005) doet stereotypering op basis van sekse en gender zich al op vroege leeftijd voor. Genderstereotypering speelt hiermee mogelijk een grote rol in het onderwijs. Daarnaast wijst onderzoek uit dat naarmate kinderen ouder worden ze zich steeds bewuster worden van de traditionele genderpatronen in een samenleving (Garret, Ein & Tremaine, 1977). Ook blijkt uit onderzoek dat de relatie tussen docent en kind naast de relatie tussen ouder en kind één van de belangrijkste relaties is (Hamre & Pianta, 2001). Docenten spelen derhalve mogelijk een rol als ‘doorgever’ van normen en waarden in genderstereotyperend onderwijs.

Maatschappelijk gezien is dit interessant; aan de ene kant blijkt dat

genderstereotypering mogelijk een rol speelt in het onderwijs aan jonge kinderen (Boocock & Scott, 2005), daarnaast vindt er een maatschappelijke discussie plaats over de tegenhanger van genderstereotypering; genderneutraliteit. Door te kijken hoe gender gestalte krijgt in het onderwijs aan jonge kinderen, kunnen docenten

uiteindelijk een bijdrage leveren aan het nuanceren van genderstereotypen zoals geschetst in de SIRE reclame.

Genderneutraliteit is een vrij nieuwe trend. Om deze reden is er weinig tot geen onderzoek gedaan naar genderneutraliteit en naar de wenselijkheid hiervan in het onderwijs. In dit onderzoek wordt getracht deze lacune te vullen door inzicht te geven in de manier waarop genderneutraliteit gestalte krijgt in het onderwijs. Hoe

(7)

7 denken docenten over genderneutraliteit en wordt hier aandacht aan besteed in de lespraktijk? Wordt genderneutraliteit meegenomen in het onderwijsbeleid van de school? Hoe worden jongens en meisjes in de klas bejegend? Met dit onderzoek wordt mogelijk een bijdrage geleverd aan de kennis over genderneutraliteit in het basisschoolonderwijs. Wetenschappelijk gezien is dit relevant omdat er op dit moment vrijwel geen literatuur bestaat over genderneutraliteit in het basisonderwijs. Eveneens stelt Pols (2001) dat het onderwijs een ‘tussenruimte’ is tussen het

openbare leven en het gezinsleven. Daarbij spelen docenten een grote rol in het overbrengen van kennis (Pols, 2001). Om deze reden is het van belang om te onderzoeken in hoeverre de maatschappelijke discussie in het openbare leven een rol speelt in het onderwijs; oftewel in de tussenruimte. De tussenruimte is interessant om te onderzoeken, omdat deze invloed kan hebben op zowel de maatschappij als het gezin.

Op dit moment lijkt de HijZijWijzer de boventoon te voeren in het onderwijs. De HijZijWijzer is een publicatie en een advies voor basisschooldocenten. De wijzer geeft informatie over genderspecifiek gedrag van kinderen maar ook hoe het

genderspecifieke gedrag van docenten invloed kan hebben op kinderen. Deze publicatie maakt een duidelijk onderscheid tussen jongens en meisjes en raadt docenten aan om jongens en meisjes verschillend te behandelen (CPS

onderwijsontwikkeling en advies, 2010).

Dit onderzoek dient door middel van interviews met docenten te achterhalen of de genderneutrale trend doordringt in het onderwijs. In dit onderzoek staat de

volgende onderzoeksvraag centraal: in hoeverre speelt de genderneutrale tendens een rol in het basisschoolonderwijs? Dit onderzoek is als volgt opgebouwd:

hoofdstuk twee behandelt het theoretisch kader. In het theoretisch kader komt een aantal theorieën aan bod. Allereerst zal het concept gender worden verduidelijkt aan de hand van Simone De Beauvoir (1949, aangehaald in 2009), West en Zimmerman (1987), Goffman (1959/2012) en Butler (1988). Daarna zal het concept

genderidentiteit worden verduidelijkt met behulp van Richards, Bouman, Seal,

Barker, Nieder en T’Sjoen, (2016). Gender(on)gelijkheid is het derde concept dat zal worden behandeld. Hierbij vormt de theorie van Verloo & Lombardo (2007) het uitgangspunt. Het vierde onderdeel zal socialisatie en ontwikkeling omvatten, dit zal door middel van meerdere auteurs uiteen worden gezet. Als laatste zal aandacht worden besteed aan beleid in het onderwijs waarbij de theorie geformuleerd door

(8)

8 Cheong Cheng en Tam (1997) aan bod komt. Vervolgens zal in hoofdstuk drie de probleemstelling duidelijk worden. Tevens zullen in hoofdstuk drie de deelvragen als zowel de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie worden behandeld. In hoofdstuk vier worden de methoden uiteengezet. Hoofdstuk vijf geeft een overzicht van de resultaten. Hoofdstuk zes geeft de conclusie weer. Hierop volgt de discussie en evaluatie waar kritisch wordt gereflecteerd op dit onderzoek.

2. Theoretisch Kader

Genderneutraliteit is een vrij nieuw concept, om deze reden is er weinig

wetenschappelijke literatuur geschreven over het onderwerp. In het woordenboek van Dale staat de volgende definitie bij ‘neutraal’: ‘tussen de partijen in staand.’ (Van Dale, 2017). Als dit wordt doorgetrokken naar het begrip gender betekent dit dat iemand die zich genderneutraal voelt, tussen de partijen in staat. Iemand plaatst zichzelf niet in het hokje man of hokje vrouw maar op een schaal waar man en vrouw de twee uitersten zijn. Aanvullend hierop stellen Richards, et al. (2016) dat

genderneutrale personen zich niet identificeren met één bepaald gender.

Als het over genderneutraliteit gaat, gaat het ook over de deelgebieden van gender. In dit deel van het onderzoek wordt daarom uitgegaan van een aantal

invalshoeken. De eerste invalshoek is het concept ‘genderidentiteit’. Zoals zal blijken hangt het begrip genderneutraliteit samen met het begrip genderidentiteit. Bij de tweede invalshoek wordt het begrip gender(on)gelijkheid behandeld.

Gender(on)gelijkheid lijkt in eerste instantie veel op het begrip genderneutraliteit maar zoals zal blijken zijn de begrippen niet hetzelfde. Omdat dit onderzoek gaat om genderneutraliteit in het onderwijs is als derde invalshoek socialisatie en ontwikkeling gekozen. De vierde invalshoek is onderwijsbeleid. Om genderneutraliteit te kunnen begrijpen moet men eerst begrijpen wat het concept gender precies inhoudt.

2.1. Gender

In deze paragraaf wordt een aantal auteurs uiteengezet. Allereerst zal Simone De Beauvoir met haar boek ‘de tweede sekse’ aan bod komen. Vervolgens zullen West en Zimmerman (1987) worden besproken. Dan zal Erving Goffman met het concept

(9)

9 zowel het concept gender als de theorie van Judith Butler meer begrijpelijk. Ook zal duidelijk worden dat de theorie van Butler goed te koppelen is aan de theorie van Goffman.

Simone De Beauvoir stelt in haar boek ‘de tweede sekse’ dat de verschillen die er bestaan tussen mannen en vrouwen geen gevolg is van geslacht, het gaat niet primair om de fysieke en biologische kenmerken. De verschillen tussen man en vrouw worden gecreëerd door de mens en maatschappij. Zo stelt ze: ‘one is not born but rather becomes a woman’ (De Beauvoir, 1949; aangehaald in De Beauvoir, 2009:330). Een vrouw wordt niet geboren maar wordt door de maatschappij een vrouw gemaakt. Vanaf de geboorte komen er bepaalde verwachtingen kijken bij het zijn van een vrouw stelt De Beauvoir. Gender is dus een sociaal construct gecreëerd door mens en maatschappij. Hierbij benadrukt De Beauvoir dat de man in dit sociale construct een dominante positie inneemt, de vrouw omschrijft De Beauvoir als ‘de ander’. (De Beauvoir, 1949; aangehaald in De Beauvoir 2009).

Niet alleen Simone De Beauvoir denkt in termen van sociale constructies. Ook West en Zimmerman (1987) omschrijven gender als een sociaal construct, dit

construct wordt gevormd door psychologische, culturele en sociale betekenissen. West en Zimmerman (1987) introduceren de term ‘doing gender’. Aanvullend stellen zij dat gender niet slechts ontstaat door menselijke acties, maar uit de interacties die mensen onderling hebben. ‘Doing gender’ is het creëren van verschillen die niet voortkomen uit biologie. Ze stellen dat veel situaties in beginsel niet gecategoriseerd worden op basis van sekse. Toch kunnen veel situaties wel leiden tot ‘doing gender’. Maar volgens West en Zimmerman (1987) is dit onvermijdelijk. ‘Doing gender’ is immers ingebed in het politieke, economische, culturele domein van ieders leven, maar ook in de relaties die mensen met anderen aangaan. Daarnaast stellen de auteurs dat een individu niet de optie heeft, om te bepalen welk gender andere mensen aan dit individu toeschrijven. Gender wordt omschreven als een machtig ideologisch middel wat zowel produceert als reproduceert. Het legitimeert de keuzes en de grenzen die vastkleven aan het categoriseren op basis van sekse (West & Zimmerman, 1987).

Een construct komt tot stand door menselijke activiteiten. Dit kan worden verduidelijkt aan de hand van het concept performance, geïntroduceerd door Erving Goffman. Performance geeft alle activiteiten van een individu weer wanneer een persoon zich voor een publiek presenteert. Deze performance wordt ook wel een rol

(10)

10 of een act genoemd. De rol wordt een onderdeel van iemands persoonlijkheid, het wordt een tweede natuur (Goffman, 1959/2012). Er kan worden gesteld dat gender een onderdeel is van het opvoeren van een performance. Iemand neemt een genderrol aan en presenteert zichzelf voor een publiek.

Aansluitend op zowel Simone De Beauvoir als Goffman benadrukt Judith Butler het performatieve aspect dat aan gender kleeft. Butler stelt dat gender niet een intern gegeven is. Gender is dus niet hetzelfde als geslacht. Gender zit niet in ons als mens maar het is een fenomeen dat de hele tijd geproduceerd en gereproduceerd wordt (Butler, 1988). Gender is een cultureel verschijnsel gecreëerd door de mens zelf. Men ‘doet’ gender en dit uit zich in lichamelijke gebaren, bewegingen en de uitvoeringen hiervan. Daarnaast is Butler van mening dat gender altijd iets is wat personen voor of met anderen doen. Ze stelt dat individuen de mogelijkheid hebben om de normen die met gender gepaard gaan te ondermijnen (Butler, 1988). Hier kan een koppeling worden gemaakt met genderneutraliteit. Als genderneutraal persoon gedraagt iemand zich niet conform aan de opgelegde gendernormen maar worden deze normen juist uitgedaagd. Gender is een verschijnsel gecreëerd door mensen, mensen hebben dus ook de capaciteiten en mogelijkheden om dit fenomeen te verbreden, uit te dagen of zelfs te veranderen (Butler, 1988). Echter stellen West en Zimmerman (1987) dat gender een machtig ideologisch middel is waaraan men niet ontkomt, een individu heeft niet de optie, om te bepalen welk gender andere mensen aan dit individu toeschrijven.

Bovenstaande perspectieven zijn interessant in dit onderzoek om de volgende reden; Boocock en Scott (2005) stellen dat kinderen zich al op vroege leeftijd bewust zijn van gender en de ‘regels’ die hierbij horen. Zo loopt een driejarige jongen nog in een jurk rond, wanneer een jongen vijf is zal dit minder voorkomen. Kinderen ‘doen’ dus gender en voeren het performatieve aspect uit. Hierbij nemen ze een rol aan. Goffman stelt dat een performance altijd wordt uitgevoerd voor een publiek (Goffman, 1959/2012). Ook bij kinderen is dit het geval. Zij presenteren zichzelf namelijk in of voor de klas. Concluderend kan gesteld worden dat de visies van Judith Butler en Goffman het performatieve aspect benadrukken (Butler, 1988) (Goffman,

1959/2012). Alleen de uitleg van het concept gender is niet genoeg om een compleet beeld te krijgen van genderneutraliteit. Een tweede concept dat samenhangt met genderneutraliteit is genderidentiteit.

(11)

11

2.2. Genderidentiteit

In de westerse maatschappij zijn er meer vormen van gender dan alleen de binaire (man/vrouw) verdeling. Sommige mensen voelen zich bigender of genderfluïde. Dit zijn mensen die zich bewegen binnen het genderspectrum. Sommige mensen bewegen zich tussen meerdere genders en identificeren zichzelf als trigender. Andere mensen identificeren zich met een derde gender, als toevoeging op de al bestaande gendervormen. Mensen die zichzelf genderqueer of genderfuck noemen, dagen de ontologie en geloofwaardigheid die achter gender schuilt, uit. Maar er zijn ook mensen die zich met geen enkel gender identificeren, zij noemen zichzelf

a-gender, non-gendered of genderneutraal (Richards et al., 2016). Er zijn dus veel

opties wanneer het gaat om genderidentificatie. Een vorm van genderidentificatie is genderneutraliteit. Echter lijken de verschillende vormen van genderidentificatie nog weinig ruimte te krijgen in de huidige maatschappij (Richards et al., 2016).

Een interessante en relevante vraag voor dit onderzoek is hoe genderidentiteit zich uit bij kinderen. Zijn zij zich bewust van hun eigen genderidentiteit?

Onderzoekobservaties wijzen namelijk uit dat kinderen zich tussen drie en vijf jaar bewust worden van de ‘regels’ die bestaan rondom gender. Driejarige jongens kleden zich bijvoorbeeld nog aan als een prinses, maar wanneer ze vijf zijn gebeurt dit niet meer. Kinderen worden zich dus steeds bewuster van de regels die hangen rondom gender. Deze regels worden bijgebracht door de maatschappij en zit niet in ons als mens. Dit kan als bewijs dienen dat gender een sociaal geconstrueerd concept is en niet alleen voortvloeit uit natuurlijke kenmerken (Martin, 1998, aangehaald in Boocock & Scott, 2005).

Concluderend kunnen we stellen dat genderneutraliteit een vorm kan zijn van genderidentificatie. Genderidentiteit hangt dus samen met het begrip

genderneutraliteit. Dit is ook het geval bij het begrip gender(on)gelijkheid. Op het eerste gezicht lijken de begrippen erg te overlappen. In de volgende paragraaf zal duidelijk worden waar de begrippen overlappen, maar ook waar ze verschillen.

2.3. Gender(on)gelijkheid

Om een goed beeld te krijgen van genderneutraliteit is het belangrijk om uiteen te zetten waarom de begrippen gender(on)gelijkheid en genderneutraliteit zowel overlappen als verschillen. In deze paragraaf zullen eerst drie visies op

(12)

12 gender(on)gelijkheid worden behandeld. Vervolgens zal duidelijk worden waar de begrippen gender(on)gelijkheid en genderneutraliteit verschillen.

Verloo en Lombardo (2007) zijn van mening dat het begrip

gender(on)gelijkheid vaak wordt voorgedragen als een harmonieus en conflict vermijdend begrip. Echter is men het niet eens over de betekenis van het begrip. In de literatuur zijn drie grote visies te onderscheiden. Allereerst de visie sameness waar gender(on)gelijkheid wordt gezien als een probleem waarbij gelijkheid gelijk staat aan eentonigheid. Ten tweede de visie difference waarbij het verschil met de mannelijke norm wordt erkend. De laatste visie transformation strijdt er voor om alle normen en waarden te transformeren. De normen en waarden worden dan zowel gunstig voor man als voor vrouw (Verloo & Lombardo, 2007).

Alle drie de visies hebben dus een andere omschrijving van het begrip gender(on)gelijkheid. De visie sameness houdt de volgende definitie van

genderongelijkheid aan: elk individu, ongeacht gender, moet toegang hebben tot rechten en kansen die op dit moment slechts aan mannen worden toegewezen. Iedereen moet worden behandeld volgens dezelfde principes, normen en

standaarden. De tweede visie difference stelt het probleem van een unquestioned

male norm aan de kaak. De oplossing is om vrouwen vanaf nu te bevoorrechten

wanneer het gaat om werkgelegenheid, promoties en deelname in

beleidsbeslissingen. Deze visie staat bekend als de radicale visie. De laatste visie

transformation stelt dat niet alleen de uitsluiting van vrouwen of het bestaan van een male norm problematisch is. De hele wereld is ‘gendered’ en alleen dit gegeven is al

problematisch. In de gendered world wordt de vrouw immers vaak nog uitgesloten. Men moeten bewegen voorbij het dilemma van gelijkheid versus ongelijkheid. De laatste visie transformation overlapt met het concept genderneutraliteit. De wereld bestaat uit een binaire verdeling wat een problematische situatie oplevert, aldus de derde visie (Verloo & Lombardo, 2007).

In de inleiding van het theoretisch kader is het begrip genderneutraliteit als volgt omschreven: iemand die zich genderneutraal voelt staat tussen de partijen in. Iemand plaatst zichzelf niet in het hokje man of hokje vrouw maar op een schaal tussen waar man en vrouw de twee uitersten vormen. Dit verschilt van

gender(on)gelijkheid. Gender(on)gelijkheid gaat uit van een verschil in gender en dit verschil uit zich in de verschillende behandeling en benadering van mannen en vrouwen (Verloo & Lombardo, 2007).

(13)

13 Het onderwijs is één van de belangrijkste instituties die kinderen vormt (Hamre & Pianta, 2001). De vraag is of mensen in het onderwijs de binaire verdeling ook als een problematische situatie ervaren. Is een binaire verdeling daar wenselijk? Of hebben docenten en kinderen behoefte aan een genderneutrale benadering? Dit is een interessante vraag omdat onderwijs een bron is voor socialisatie, dit zal worden verduidelijkt in de volgende paragraaf.

2.4. Socialisatie en ontwikkeling

In deze paragraaf zal allereerst de relatie tussen socialisatie en onderwijs worden geanalyseerd. Vervolgens wordt duidelijk hoe speelgoed en vriendschap voor kinderen kunnen samenhangen met genderidentiteit. Socialisatie in het onderwijs betekent dat kinderen worden ‘geïntroduceerd in een traditie, cultuur en manier van denken en handelen’ (Biesta, 2012:9). Het onderwijs heeft de taak om een kind als uniek individu goed te laten functioneren in de maatschappij (Biesta, 2012). Biesta onderscheidt een drietal functies in het onderwijs. Onderwijs heeft allereerst

kwalificatie als functie. Onderwijs dient jonge kinderen kennis en vaardigheden aan te leren. Dit is zowel goed voor de arbeidsmarkt als voor andere factoren zoals politieke en culturele vorming. De tweede functie is socialisatie. Dit houdt de overdracht van normen en waarden in, maar ook instandhouding van tradities en culturele gebruiken. Onderzoek toont aan dat socialisatie altijd een rol speelt, ook als dit niet het primaire doel is van een onderwijsprogramma (Biesta, 2012). Dit kan betekenen dat tot nu toe de binaire verdeling de norm is geweest in het onderwijs. Nu er een genderneutrale tendens plaatsvindt in de samenleving is de vraag of deze al is doorgedrongen tot het basisonderwijs. Als derde functie noemt Biesta

individuation, ofwel subjectwording. Dit noemt hij ook wel het tegenovergestelde van

socialisatie. Subjectwording is het proces waarbij een individu zijn eigen weg kiest (Biesta, 2012). In dit onderzoek naar genderneutraliteit is socialisatie de belangrijkste functie.

Hoewel dit onderzoek genderneutraliteit belicht, gaat bestaand onderzoek nog veelal uit van een binaire verdeling. Zo stellen Weinraub, Pritchard, Clemens,

Sockloff, Ethridge, Gracely en Myers (1984) dat kinderen tussen de leeftijd van twee en vier jaar oud al verschillen zien in speelgoed, kleding en zelfs gedragskenmerken. Opvallend is dat weinig kinderen speelgoed koppelen aan verschil in gender. In het

(14)

14 onderzoek uitgevoerd door Weinraub et al. (1984) was dit nog geen derde van de geobserveerde kinderen. Echter vertonen veel kinderen wel een voorkeur voor speelgoed gerelateerd aan eigen gender. Zo speelden meisjes liever met een barbiepop dan met een speelgoedautootje (Weinraub et al., 1984). Dit blijkt ook uit het onderzoek gedaan door Cherney en Dempsey (2010). Aanvullend hierop stellen zij dat de voorkeuren voortkomen uit zowel biologische- als omgevingsfactoren (Cherney & Dempsey, 2010).

Speelgoed blijkt dus geen grote rol te zijn in het vormen van genderidentiteit, echter vertonen kinderen wel voorkeuren voor speelgoed (Weinraub et al., 1984) (Cherney & Dempsey, 2010). Vrienden spelen een grotere rol. Uit onderzoek blijkt dat kinderen verschillend omgaan met vriendschappen. Bij jongens is vaak een complexe groepsdynamiek aanwezig. In tegenstelling tot de groepsdynamiek bij meisjes. Zij spelen liever in een klein groepje waar intimiteit en emotionele steun wordt gezocht. Jongens gebruiken vriendschappen om hier zelf voordeel uit te halen. Zo zetten ze andere jongens tegen elkaar op om zo zelf populairder te worden. Daarnaast jutten ze andere jongetjes op om zich in de klas te misdragen. Hoe ouder kinderen worden hoe liever ze spelen met iemand van het eigen gender (Hardy, Bukowski, Sippola, 2002). Dit komt mede door de druk die door leeftijdsgenootjes wordt uitgeoefend. Leeftijdsgenootjes zien zo’n intergender activity vaak als het hebben van verkering. Terwijl kinderen in kwestie dit zelf niet zo zien. Toch zijn ze om deze reden terughoudend (Adler, Kless & Adler, 1992).

Het blijkt dat lesmateriaal vaak is afgestemd op het binaire systeem, terwijl uit onderzoek blijkt dat kinderen wel bereid zijn om te leren over genderdiversiteit (Ryan, Patraw & Bednar, 2013). Ook wijst onderzoek uit dat wanneer de traditionele

genderkenmerken worden uitgedaagd, kinderen hun percepties hierover ook

veranderen. De houding van de docent speelt dus ook een rol. Interessant is dus om te onderzoeken of lesmateriaal wordt aangepast naar aanleiding van de

genderneutrale trend. Daarnaast is het interessant om te onderzoeken of docenten deze ontwikkeling als wenselijk zouden zien (Ryan et al., 2013).

Duidelijk wordt dat in onderzoek de binaire verdeling de norm lijkt te zijn. Niet alleen socialisatie is een belangrijk onderdeel van onderwijs. In de volgende

paragraaf zal aandacht worden besteed aan onderwijsbeleid. Ook zal in deze paragraaf dieper worden ingegaan op de relatie tussen docent en kind.

(15)

15

2.5. Onderwijsbeleid

In onderzoek op een basisschool is het belangrijk om aandacht te besteden aan het beleid en de organisatie van een basisschool. Wanneer dit onderzoek meer inzichten verschaft over de manieren waarop een school werkt in de praktijk, kan dat leiden tot meer duidelijkheid over de rol van genderneutraliteit in het basisschoolonderwijs.

Om kwaliteit in het onderwijs te waarborgen is het belangrijk om het onderwijs in te delen naar een goed werkend model. Cheong Cheng en Tam (1997) stellen dat het onderwijssysteem bestaat uit verschillende onderdelen. Zo is er het management proces, het teaching proces en het learning proces. Deze verschillende onderdelen worden vervuld door verschillende indicatoren. Het management proces wordt ingevuld door een directie. Van een directie wordt goed leiderschap verwacht, ook is de directie verantwoordelijk voor besluitvorming en beleidsvorming. Het teaching proces wordt mogelijk gemaakt door docenten. Zij zijn verantwoordelijk voor de manier van les geven. Als laatste zijn leerlingen degene die het learning proces mogelijk maken. Kwaliteit wordt hier gewaarborgd door middel van aanwezigheid en een productieve houding van leerlingen (Cheong Cheng & Tam, 1997).

Het is nu helder hoe onderwijs is ingericht. Maar wat is de taak van het

onderwijs? Wouter Pols (2001) definieert de taak van het onderwijs als volgt: ‘De school is een pedagogisch instituut waarbinnen de oudere generatie de jongere de wereld laat zien en haar uitdaagt daaraan deel te nemen om deze zo tot haar wereld te maken. De school is een vormingsinstituut waar kinderen en jongeren worden beschouwd als deelnemers aan de cultuur.’ (Pols, 2001: 195). Pols ziet het onderwijs als een tussenruimte. Het is een brug van het openbare leven naar het gezinsleven. Ook stelt hij dat binnen de wet een school eigen beleid moet kunnen voeren. Echter werkt dit in de praktijk niet zo. Hij stelt dat kinderen slechts door te scoren (op bijvoorbeeld een CITO-toets) kunnen overleven in de echte wereld (Pols, 2001).

2.6. Samenvatting theoretisch kader

In dit deel van het onderzoek zijn veel theorieën aan bod gekomen. In de eerste paragraaf wordt duidelijk dat De Beauvoir gender omschrijft als een sociaal construct (de Beauvoir, 1949; aangehaald in De Beauvoir, 2009). Aansluitend hierop

introduceren West en Zimmerman (1987) de term doing gender. Zij benadrukken dat gender slechts kan bestaan wanneer er sprake is van menselijke interacties. Terwijl Judith Butler en Goffman het performatieve aspect dat aan gender vastzit

(16)

16 benadrukken (Butler, 1988) (Goffman, 1959/2012). Ook blijkt uit het theoretisch kader dat in de Westerse samenleving meer vormen van gender bestaan dan de binaire verdeling (Richards et al., 2016). Een interessante vraag om te onderzoeken is welke rol gender in de klas speelt. Ook gender(on)gelijkheid hangt samen met het begrip genderneutraliteit. Men is het niet eens over de betekenis van het begrip

gender(on)gelijkheid. In de literatuur zijn drie grote visies te onderscheiden (Verloo & Lombardo, 2007). Hoe kijken docenten hier tegenaan? Behandelen zij kinderen anders op basis van gender? In de vierde paragraaf wordt duidelijk dat socialisatie de belangrijkste functie is in het onderwijs (Biesta, 2012). Zijn docenten het hiermee eens? De laatste paragraaf behandelt onderwijsbeleid, hier wordt duidelijk dat Pols (2001) van mening is dat onderwijs dient als een vormingsinstituut voor individuen?

(17)

17

3. Probleemstelling

Dit hoofdstuk behandelt de doelstelling van dit onderzoek. Eveneens worden de onderzoeksvraag en deelvragen toegelicht. Ook wordt in dit deel van dit onderzoek aandacht besteed aan interdisciplinariteit. Als laatste wordt duidelijk waarom dit onderzoek wetenschappelijk en maatschappelijk relevant is.

3.1. Doelstelling

Genderneutraliteit in het basisonderwijs is een onderwerp waar weinig literatuur over bekend is. In het theoretisch kader is theorie uiteengezet waarbij auteurs veelal een binaire verdeling volgen (Weinraub et al., 1984) (Cherney & Dempsey, 2010) (Adler et al., 1992). Ook blijkt genderneutraliteit niet geheel te overlappen met het begrip gender(on)gelijkheid (Verloo & Lombardo, 2007). Terwijl Richards et al. (2016) stellen dat genderneutraliteit een vorm is van genderidentificatie is er nog weinig onderzoek gedaan naar genderneutraliteit in de klas. Wel is er veel onderzoek gedaan naar gender in de klas. Daarnaast blijkt uit de literatuur dat

genderstereotypering op vroege leeftijd al een rol speelt, dit wordt vaak gestimuleerd in het basisschoolonderwijs (Boocock & Scott, 2005). Toch zijn er naast de

spraakmakende SIRE reclame ‘laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn’ (SIRE, 2017) ook enkele genderneutrale initiatieven van de grond gekomen. Dit onderzoek focust zich op onderwijs om de volgende reden; Pols (2001) stelt dat het onderwijs een vormingsinstituut is. Hij ziet het onderwijs als een tussenruimte, als een brug tussen het openbare leven naar het gezinsleven. Een groot deel van socialisatie van een individu vindt plaats in het onderwijs (Pols, 2001). Om deze reden luidt de

doelstelling van dit onderzoek als volgt; het doel is om te achterhalen in hoeverre de genderneutrale tendens op dit moment een rol speelt in het basisschoolonderwijs. Eveneens wordt er onderzocht of genderneutraliteit door docenten als een wenselijke ontwikkeling wordt gezien in het basisschoolonderwijs. Hierbij zijn de perspectieven, belevingen en meningen van de intern begeleidster, onderwijsassistente, docenten en kinderen het uitgangspunt.

(18)

18

3.2. Onderzoeksvragen

De onderzoeksvraag luidt als volgt: in hoeverre speelt de genderneutrale tendens

een rol in het basisschoolonderwijs? De hoofdvraag zal worden beantwoord aan

de hand van een aantal deelvragen. Uit het theoretisch kader blijkt dat een goed onderwijssysteem is ingedeeld in drie niveaus. Het bovenste niveau bestaat uit de directie, de eerste deelvraag focust zich daarom op schoolniveau (Cheong Cheng & Tam, 1997). Het middelste niveau bestaat uit docenten (Cheong Cheng & Tam, 1997). De tweede deelvraag behelst daarom een kleiner schaalniveau, namelijk het niveau van het klaslokaal. Binnen deze deelvraag wordt aandacht besteed aan het derde niveau; leerlingen (Cheong Cheng & Tam, 1997). De derde deelvraag focust zich ook op het middelste niveau; de docenten.

1. Wat is het huidige genderbeleid in het basisonderwijs?

Het is belangrijk om eerst duidelijk te hebben wat het huidige genderbeleid is wat wordt gevoerd in het basisonderwijs. Bestaat er wel genderbeleid? Zo ja, gaat dit beleid uit van een binaire verdeling? Is de HijZijWijzer een onderdeel van het

gevoerde genderbeleid? Deze vragen zullen worden gesteld aan de directie van de school. De directie heeft immers een overkoepelend beeld van de school (Cheong Cheng & Tam, 1997).

2. Hoe uit gender zich in de klas?

Uit het theoretisch kader blijkt dat gender performatief van aard is (Butler, 1988). Daarnaast zijn kinderen zich vrij vroeg bewust van de regels die kleven aan genderidentiteit (Boocock & Scott, 2005). Maar zijn zij zich alleen bewust van de regels of ook van hun eigen genderidentiteit? Speelgoed blijkt geen grote rol te spelen in genderidentiteit (Weinraub et al., 1984). Daarentegen speelt vriendschap een grotere rol in de vorming van genderidentiteit (Adler et al., 1992). Kan er worden gesproken van gender(on)gelijkheid in de klas? Om de deelvraag te beantwoorden, worden er informele gesprekjes gevoerd met kinderen. Ook zal in het klaslokaal geobserveerd worden. Hoe gaan kinderen met bepaald speelgoed om? Spelen kinderen alleen met kinderen van hun eigen gender?

3. Wat is het perspectief van docenten op genderneutraliteit en gender(on)gelijkheid?

De derde deelvraag richt zich op het perspectief van de docent. Als in acht wordt genomen dat onderwijs bij uitstek een plek blijkt te zijn voor socialisatie (Biesta, 2012) is het interessant om de visie van docenten te onderzoeken op

(19)

19 genderneutraliteit. Vinden zij de trend een wenselijke ontwikkeling? Nemen zij

genderneutraliteit mee in de manier van lesgeven? Daarnaast blijkt uit onderzoek wanneer docenten de traditionele genderpatronen bekritiseren, de percepties van kinderen hierover ook veranderen (Ryan et al., 2013). Kennis en vaardigheden worden door middel van lesmateriaal overgebracht aan de kinderen. Interessant is daarom om te onderzoeken of lesmateriaal meebeweegt met de genderneutrale trend.

3.3. Interdisciplinariteit

Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van genderneutraliteit in het

basisonderwijs is interdisciplinair te werk gegaan. Zowel sociologie en pedagogiek als pedagogische discipline komen het duidelijkst naar voren. Vanuit de subdiscipline genderstudies zijn in het theoretisch kader de begrippen gender, genderidentiteit en gender(on)gelijkheid behandeld. Om een geheel beeld te krijgen van

genderneutraliteit in het basisschoolonderwijs is ook de discipline pedagogiek en onderwijsbeleid in acht genomen. Het belangrijkste verschil tussen de sociologische en pedagogische discipline bestaat uit de onderzoekspopulatie. De sociologische discipline en daarmee onderzoek naar gender richt zich veelal op volwassenen. Zo stellen Richards et al. (2016) dat er in de westerse maatschappij meerdere vormen zijn van gender, een vorm van genderidentificatie is genderneutraliteit. Het

onderzoek richt zich voornamelijk op volwassenen (Richards et al., 2016).

De onderzoekspopulatie bij de pedagogische discipline bestaat voornamelijk uit kinderen. Zo focust het onderzoek van Cherney en Dempsey (2010) zich op de voorkeuren van kinderen betreffende speelgoed. Daarnaast is het onderzoek van Adler et al. (1992) gericht op vriendschappen onder kinderen. Duidelijk is waar de disciplines verschillen. Echter vertonen de disciplines ook overeenkomsten. Een voorbeeld hiervan is de binaire verdeling. Deze komt zowel in de sociologische als pedagogische discipline terug. Hoewel Richards et al. (2016) meerdere vormen van genderidentificatie omschrijven, stellen zij dat de maatschappij hedendaags

hoofdzakelijk op een binaire manier is ingedeeld (Richards et al., 2016). Daarbij blijkt uit het theoretisch kader dat bestaand onderzoek veelal een binaire indeling kent in de pedagogische discipline. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek naar speelgoed (Cherney & Dempsey, 2010), maar ook in onderzoek naar vriendschap onder jonge

(20)

20 kinderen wordt vaak een binaire verdeling gebruikt (Adler et al., 1992). Door de sociologische en pedagogische discipline met elkaar te combineren wordt er inzicht geboden in de perspectieven, belevingen en meningen van de respondenten.

3.4. Relevantie

De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek blijkt enerzijds uit het feit dat genderneutraliteit een vrij nieuwe trend is. Om deze reden is er weinig tot geen onderzoek gedaan naar genderneutraliteit. Hoewel er meerdere vormen zijn van genderidentificatie is de maatschappij nog altijd binair ingedeeld. Richards et al. (2016) stellen dat er stappen worden gezet in de richting waarbij de binaire verdeling niet meer de norm is. Deze stappen zijn echter niet voldoende (Richards et al., 2016), dit blijkt ook uit recente genderneutrale initiatieven. Tevens blijkt uit het theoretisch kader dat onderzoekuitkomsten veelal worden uiteengezet in de hij-zij vorm, met name in de pedagogische discipline. Toch is er een maatschappelijke discussie over genderneutraliteit. Tevens dient dit onderzoek bij te dragen aan een completer beeld van genderneutraliteit in het basisschoolonderwijs. Een

interdisciplinaire aanpak zal naar waarschijnlijkheid leiden tot een integratie van de belangrijke begrippen in dit onderzoek. Binnen de sociologische discipline is

gepoogd een omschrijving te formuleren van genderneutraliteit door verschillende begrippen samen te voegen. Daarbij levert de combinatie van de sociologische en pedagogische discipline nieuwe inzichten op. Omdat de genderneutrale tendens nog niet overgenomen is in bestaand beleid en onderzoek, kan dit onderzoek daarop ook een verfrissende blik werpen. Dit onderzoek focust zich op onderwijs. Hiervoor is gekozen om een tweetal redenen. Allereerst is nog geen onderzoek gedaan naar de combinatie genderneutraliteit en basisonderwijs. Ten tweede blijkt uit het theoretisch kader dat onderwijs één van de belangrijkste instituties is waar socialisatie

plaatsvindt. Socialisatie wordt omschreven als het overbrengen van kennis, cultuur en tradities (Biesta, 2012). Op dit moment doet zich een verandering voor in deze kennis, cultuur en traditie. Er treedt een verschuiving op; het binaire systeem maakt plaats voor de genderneutrale tendens. Eveneens stelt Pols (2001) dat het onderwijs een tussenruimte is. Het onderwijs vormt een brug tussen het openbare leven en het gezinsleven. Docenten spelen een grote rol in het overbrengen van kennis. Om deze

(21)

21 reden is het van belang om te onderzoeken of de genderneutrale tendens vanuit het openbare leven doordringt in het onderwijs; de tussenruimte.

Dit onderzoek is maatschappelijk relevant om de volgende reden: aan de ene kant is er een genderneutrale tendens te herkennen in de samenleving. Aan de andere kant speelt genderstereotypering mogelijk een grote rol in het

basisschoolonderwijs (Boocock & Scott, 2005). Zo maakt de SIRE reclame

bijvoorbeeld een duidelijk onderscheid in jongens en meisjes. De benadering die de makers van de SIRE reclame volgen, kan leiden tot genderstereotypering. Om deze reden is het belangrijk de traditionele genderpatronen te doorbreken. Docenten kunnen hieraan een bijdrage leveren. Dit onderzoek naar genderneutraliteit kan worden geraadpleegd wanneer genderbeleid in het basisschoolonderwijs wordt gevormd of aangepast. Ook zal dit onderzoek inzichten verschaffen over de

wenselijkheid van genderneutraliteit. Dit is interessant om te onderzoeken omdat uit het theoretisch kader blijkt dat docenten een grote rol spelen in het overbrengen van kennis op kinderen. Maar vinden docenten het wenselijk dat de genderneutrale tendens tot deze kennis behoort?

(22)

22

4. Methode

In dit deel van het onderzoek wordt duidelijk worden welke onderzoeksmethoden er zullen worden toegepast. Allereerst wordt duidelijk welke onderzoeksstrategie van toepassing is, vervolgens zal worden besproken voor welk design is gekozen. Hierna zullen zowel de onderzoeksmethoden, de onderzoekspopulatie, operationalisering en wijze van data-analyse aan bod komen. Als laatste wordt aandacht besteed aan de ethische verantwoording.

4.1. Strategie

Er is in dit onderzoek sprake van een interpretivistische epistemologie. Het

perspectief van de docenten is de kern van dit onderzoek. Het gaat dus nadrukkelijk om beleving en interpretatie van respondenten. Er zal worden onderzocht hoe mensen de wereld om hen heen begrijpen. In dit onderzoek zal dat worden gedaan door respondenten hun subjectieve ervaringen te laten delen. Daarnaast gaat dit onderzoek uit van een constructivistische ontologie. Zoals duidelijk wordt uit het theoretisch kader kan gender worden beschouwd als een sociaal construct (de Beauvoir, 1949; aangehaald in De Beauvoir, 2009). Er wordt in dit onderzoek dus een construct geanalyseerd in de sociale wereld. Er zal worden geprobeerd om respondenten een beeld te geven van hun eigen geconstrueerde waarheid. Hoe staan docenten tegenover genderneutraliteit in het basisschoolonderwijs? Hoe staat de directie in de discussie rondom genderneutraliteit? Er wordt een inductieve werkwijze toegepast. Genderneutraliteit is een vrij nieuw fenomeen, hierom is nog weinig onderzoek gedaan naar het fenomeen. Er zal aan de hand van data gegeven door de respondenten een conclusie worden getrokken. De interpretivistische

epistemologie, constructivistische ontologie en inductieve werkwijze duiden op kwalitatief onderzoek (Bryman, 2012).

4.2. Onderzoeksdesign

Er zal in dit onderzoek één openbare basisschool worden onderzocht, basisschool de Tweemaster in de Rijp. In dit onderzoek is sprake van een cross-sectioneel design met elementen van een case study. Zo stelt Bryman namelijk het volgende: ‘because the case itself is not an apparent object of interest: it is little more than a

(23)

23 location that forms a backdrop to the findings.’ (Bryman, 2012: 69). Basisschool de Tweemaster vormt in dit onderzoek een locatie om te onderzoeken of

genderneutraliteit een rol speelt in het basisschoolonderwijs. Daarbij wordt er onderzoek gedaan naar de belevingen, interpretaties en perspectieven in een specifieke casus. Wellicht kunnen de onderzoeksuitkomsten voor nieuwe inzichten leiden in soortgelijke cases.

4.3. Onderzoeksmethoden

In dit onderzoek zullen zowel semigestructureerde diepte-interviews worden

uitgevoerd als participerende observaties. De semigestructureerde diepte-interviews zijn uitgevoerd met de intern begeleidster, onderwijsassistente en docenten. Aan de intern begeleidster zijn vragen gesteld over beleid betreffende gender. Na een

verkennend gesprek met de intern begeleidster werd duidelijk dat zij meer zicht heeft op het gevoerde genderbeleid op desbetreffende basisschool. Dit komt doordat de directrice sinds twee maanden werkzaam is op de basisschool, daarnaast is zij een tijdelijke directrice en zal zij worden vervangen door een vaste directie. Hierom is er voor gekozen om een interview af te nemen met de intern begeleidster over beleid. Docenten zijn gevraagd naar de discussie rondom genderneutraliteit en of zij

genderneutraliteit als wenselijk achten. Zijn zij een voorstander van de HijZijWijzer en benadering die de SIRE reclame aanhoudt of kunnen zij zich vinden in de

genderneutrale tendens die zich voordoet in Nederland? Wat is hun visie op genderneutraliteit en kunnen zij wellicht voorbeelden noemen waarbij

genderneutraliteit al een rol speelt? Aangezien persoonlijke denkbeelden en

opvattingen van respondenten de focus vormen van dit onderzoek is gekozen voor semigestructureerde interviews. Zo worden de visies van de respondenten het beste tot uiting gebracht.

Ook zijn er observaties uitgevoerd. Bij observaties kan een analyse worden gemaakt van een bepaalde situatie en de interacties die hierin plaatsvinden (Bryman, 2012). Vooral met het oog op de houding van docent naar kind is dit een waardevolle onderzoeksmethode. Er is in de observaties gelet op de bejegening van docent naar kind. Worden de genderverschillen benadrukt of juist niet? Eveneens zijn met

kinderen uit verschillende basisschoolgroepen gesprekjes gevoerd. Zijn zij zich bewust van de genderverschillen en de verwachtingen die deze verschillen met zich

(24)

24 meebrengen? Zo ja, vanaf welke leeftijd is deze bewustheid er? Of zijn zij hier te jong voor?

Omdat het een kleine basisschool betreft is in alle groepen een participerende observatie uitgevoerd. Er zijn dus zes observaties uitgevoerd: in groep 1/2a, groep 1/2b, groep 3, groep 4/5, groep 6/7 en groep 8. Ook zijn uit elke groep meerdere docenten geïnterviewd. Uit onderzoek blijkt dat kinderen tussen twee en vier jaar zich wel bewust zijn van verschillen tussen mensen, echter koppelen ze dit nog niet aan gender (Weinraub et al., 1984). Ander onderzoek stelt dat kinderen zich tussen de drie en vijf jaar bewust worden van de regels die hangen rondom gender (Boocock & Scott, 2005). Maar zijn kinderen zich alleen bewust van de regels rondom gender of ook van hun eigen genderidentiteit? Zo ja, wanneer worden kinderen zich hiervan bewust? Om deze vragen te beantwoorden is er voor gekozen om in alle groepen onderzoek te doen. De onderzoeksinstrumenten staan in de bijlagen. Hier is zowel een schema gemaakt voor de interviews, observaties als gesprekjes.

4.4. Onderzoekspopulatie en sampling

Aan de hand van convenience sampling zijn respondenten geworven. Er zijn

interviews afgenomen met de intern begeleidster, onderwijsassistente, docenten en kinderen van basisschool de Tweemaster in de Rijp. Dit is een dorpsschool en

daarom redelijk klein. Desondanks kent de school veel verschillende etniciteiten. Mijn moeder is werkzaam op de basisschool. Uit praktische overwegingen en makkelijke toegankelijkheid is voor deze basisschool gekozen. De toegankelijkheid speelde een grote rol in de overweging om één of meerdere basisscholen mee te nemen in het onderzoek.

4.5. Operationalisering

In dit onderzoek is genderneutraliteit het hoofdconcept. Genderneutraliteit wordt in dit onderzoek in verschillende dimensies ondergebracht. De eerste dimensie is

genderidentiteit. Zoals uit het theoretisch kader blijkt, is genderneutraliteit een vorm van genderidentificatie (Richards et al., 2016). Bij jonge kinderen kan genderidentiteit op een aantal manieren worden onderzocht. Allereerst blijkt uit het theoretisch kader dat kinderen speelgoed niet per definitie koppelen aan gender. Wel vertonen veel kinderen een voorkeur voor speelgoed conform aan eigen gender (Weinraub et al.,

(25)

25 1984). Een andere manier waarop genderidentiteit kan worden onderzocht is

vriendschap. Adler et al. (1992) stellen dat kinderen zich steeds bewuster worden van intergender activity. In de eerste dimensie genderidentiteit zijn speelgoed en vriendschap de indicatoren.

De tweede dimensie is bejegening. Uit het theoretisch kader blijkt dat

docenten een grote spelen in het overbrengen van kennis en vaardigheden (Hamre & Pianta, 2001). Daarnaast is de verwachting dat de HijZijWijzer een belangrijke rol speelt wanneer het gaat om het formuleren van genderbeleid. Interessant is om docenten te vragen hoe zij kinderen bejegenen. Houden zij dezelfde benadering aan als de HijZijWijzer en SIRE reclame? Is er binnen lesmateriaal sprake van een binaire verdeling of zelfs traditionele genderpatronen? De indicatoren binnen deze dimensie zijn dus rol in overbrengen kennis en vaardigheden, de SIRE reclame, de HijZijWijzer en lesmateriaal.

De derde dimensie is beleid. Beweegt genderbeleid mee met de

genderneutrale trend? Uit het theoretisch kader blijkt dat er in onderwijs sprake is van drie niveaus, het bovenste niveau bestaat uit beleid (Cheong Cheng & Tan, 1997).

4.6. Dataverwerking- en analyse

De verzamelde data bestaat uit participerende observaties in de klas als zowel semigestructureerde interviews met medewerkers van basisschool de Tweemaster. Het geluid van de interviews is opgenomen en na afname direct getranscribeerd. Na transcriberen van elk interview is gekeken of er bepaalde thema’s meerdere keren terug kwamen. De data is dus eerst open gecodeerd. Naarmate het

onderzoeksproces vorderde is er axiaal gecodeerd. Axiaal coderen is een kenmerk van grounded theory (Bryman, 2012). Hier zijn in totaal 50 codes uitgekomen

ingedeeld in 9 ‘code families’. Het coderingsschema is terug te vinden in de bijlagen (10.8). De interviews zijn geanalyseerd met behulp van het programma Atlas.ti..

4.7. Ethische verantwoording

Van tevoren was de verwachting dat de docenten mee wilden werken aan dit onderzoek. Deze verwachting bleek te kloppen. Genderneutraliteit is een redelijk nieuw fenomeen, daarnaast is er een maatschappelijke discussie over

(26)

26 uiteen liggen. De anonimiteit van respondenten zal hierom worden gewaarborgd. Bij de participerende observaties is ook met een aantal kinderen gesproken. Om deze reden is er toestemming gevraagd aan de ouders. Samen met de intern begeleidster van de school is een brief opgesteld welke naar de ouders is gestuurd. Deze is te vinden in de bijlagen (10.7).

5. Resultaten

In dit deel van de scriptie zullen de resultaten uiteen worden gezet die zijn verkregen door het afnemen van interviews en participerende observaties. De

respondentenwerving verliep soepel. Er zijn twaalf interviews afgenomen, tien hiervan waren met docenten, één interview is afgenomen met de intern begeleidster van de basisschool om het beleid betreffende gender te achterhalen. Daarnaast is er nog één interview afgenomen met de onderwijsassistente. Gemiddeld heeft elk interview een half uur geduurd. Daarnaast is er in elke groep een participerende observatie uitgevoerd, elke observatie duurde gemiddeld één uur.

Alle interviews zijn getranscribeerd. Elke respondent is aangeduid met een letter, deze letter is willekeurig gekozen. Ikzelf sta in elk interview aangeduid met de letter ‘A’. In de interviews is niet alleen aandacht besteed aan genderneutraliteit in de klas maar ook aan gender in de klas. Vrijwel meteen was duidelijk dat docenten hierover veel informatie konden geven. In de resultaten wordt daarom ook aandacht besteed aan gender en niet alleen genderneutraliteit. De resultaten zullen uiteen worden gezet aan de hand van de deelvragen.

5.1. Gender

Om gender(neutraliteit) te introduceren, is allereerst gevraagd naar de SIRE reclame ‘laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn’. Merendeel van de docenten kent de reclame niet en heeft de ophef hierover niet meegekregen. Nadat de reclame wordt uitgelegd, snapt een deel van de docenten wel waarom de reclame zich voornamelijk focust op jongens. Opvallend hierbij is dat de docenten uit de kleuterklas niet begrijpen

waarom de focus op jongens ligt, zij vragen zich direct af waarom de reclame zich niet zowel focust op jongens als op meisjes. Ook twee docenten in groep 4/5 merken dit op. Wanneer wordt doorgevraagd zijn vrijwel alle respondenten van mening dat het opmerkelijk is dat de reclame niet heeft gekozen voor een benadering waarin alle

(27)

27 kinderen worden meegenomen. Daarnaast is gevraagd naar de HijZijWijzer.

Opmerkelijk is dat geen enkele docent de HijZijWijzer kent. De verwachting van tevoren was dat deze publicatie een leidraad is voor docenten in het

basisschoolonderwijs. Dit blijkt niet te kloppen. Het merendeel van de docenten is het niet eens met de benadering die de HijZijWijzer aanhoudt. Zo stelt respondent J:

‘Ik vind het niet zo zwart-wit zeg maar. Het is niet zo dat jongens altijd de drukste zijn of altijd… want ik heb ook jongetjes in mijn

groep die gewoon lekker rustig zijn en dat de meisjes er boven staan. Dus ik vind het wel heel zwart wit zo.’ (Respondent J, groep

1/2a).

In het merendeel van de interviews wordt duidelijk dat de docenten het niet eens zijn met de benadering. Vrijwel alle docenten geven aan dat zij een benadering

aanhouden die niet is gebaseerd op gender. Zij geven juist aan een benadering te volgen die de behoeften van het individuele kind in acht neemt. Dit wordt mooi samengevat in de volgende quote van respondent K.

‘Wij kijken naar het individuele kind, ongeacht of het een jongen of een meisje is.’ (Respondent K, groep 3).

5.2. Genderbeleid

De eerste deelvraag in dit onderzoek luidt: wat is het huidig genderbeleid in het basisonderwijs? Omdat de directrice nog maar kort werkzaam is op de basisschool is met de intern begeleidster een interview afgenomen waarin vragen zijn gesteld over genderbeleid. Zij gaf aan dat er (nog) geen sprake is van genderbeleid op deze basisschool. Daarnaast verklaart zij dat er betreffende gender meer wordt gehandeld vanuit gevoel, maar vooral ook vanuit de visie dat iedereen mag zijn wie die is

(Respondent E). Gerelateerd hieraan staat er een lesprogramma op de website van de school. Elk jaar is ingedeeld in zes blokken, het laatste blok is ‘we zijn allemaal anders’ genoemd. Het doel van lesprogramma is omgaan met verschillen tussen mensen in cultuur, levensstijl, sekse, familie, de klas etc. (De 2Master, 2017). In het interview wordt duidelijk dat de basisschool nog weinig te maken heeft gehad met situaties waarin gender niet conform was aan geslacht. De intern begeleidster geeft twee voorbeelden. Het eerste voorbeeld heeft te maken met een meisje dat graag

(28)

28 een jongetje wil zijn. Ze had haar, haar afgeknipt en vertelde iedereen dat ze graag een jongetje wilde zijn. Deze leerling heeft niet lang genoeg op de basisschool

gezeten om iets met de situatie te doen. Het tweede voorbeeld betreft een jongetje in de kleuterklas dat roze spullen en jurkjes interessant vindt. Hier handelen zowel de docent als de intern begeleidster uit de visie dat iedereen mag zijn wie die is

(Respondent E).

Interessant is om te noemen dat docenten een grote rol te spelen blijken te spelen in het overbrengen van kennis en vaardigheden (Hamre & Pianta, 2001). Vrijwel alle respondenten benadrukken dat de rol die zij in het leven van een kind hebben steeds groter wordt. Hierop is één docent een uitzondering, deze docent is van mening dat de invloed wordt overschat, docenten hebben kinderen meestal maar één jaar in de klas en dit is minimaal op het leven van een kind (Respondent D, groep 4/5). De overige respondenten zijn van mening dat zij een grote rol spelen in de opvoeding van kinderen. Sommige respondenten ervaren deze groeiende rol in de opvoeding als extra druk. Zo stelt Respondent C;

‘Ja soms gaat dat qua tijd af van instructie en rondes etc. Dus dat is zonde.’ (Respondent C, groep 4/5).

Daarnaast wordt in de interviews duidelijk hoeveel tijd de docenten kwijt zijn aan kinderen met speciale behoeften. Hoewel dit niet de focus was van het onderzoek, is dit bij verschillende interviews genoemd. Het is onmiskenbaar dat niet alleen

docenten een rol spelen in de opvoeding van jonge kinderen. Respondenten benadrukken dat normen en waarden van jonge kinderen niet alleen worden

gevormd in het onderwijs, het gezin en de maatschappij speelt hierin een grote rol. Er is dus geen genderbeleid aanwezig op basisschool de Tweemaster. De basisschool handelt naar de gedachte dat iedereen mag zijn wie die is.

5.3. Gender in de klas

Naast beleid is in dit onderzoek ook geanalyseerd wat gender voor rol speelt in de klas. De tweede deelvraag luidt: hoe uit gender zich in de klas? Er is aandacht besteed aan de mate waarin kinderen zich bewust zijn van hun gender. Ook is er in de interviews en participerende observaties aandacht besteed aan vriendschap en speelgoed.

(29)

29 Van alle docenten is één docent van mening dat kinderen zich nog niet bewust zijn van hun gender. De respondent geeft als toelichting dat dit besef volgens haar in groep 5 komt (Respondent M, groep 4/5). Voorbeelden die hierbij worden gegeven luiden als volgt; in groep drie vertelde de docent dat er een jongetje in haar klas de opmerking maakte: ‘nee dat is voor jongetjes want jongetjes zijn sterk en meisjes zijn slap’ (Respondent M, groep 4/5). Ook op vroegere leeftijd zijn kinderen zich al

bewust van gender. Zo vertelt de docent uit groep 1/2a dat er bij haar een jongetje in de klas zit dat van jurken houdt en roze een mooie kleur vindt. In de klas hangt zowel een blauwe als roze plasketting. In het begin van het schooljaar pakte dit jongetje de roze plasketting, hierover maakte de kinderen zo nu en dan een opmerking. Dit heeft er toe geleid dat hij nu uiteindelijk de blauwe plasketting pakt (Respondent I, groep 1/2a). In groep 6/7 vinden de jongens en de meisjes elkaar steeds interessanter. De docent merkt dat sommige kinderen al een beetje beginnen te puberen. Echter zit hier wel verschil in. De docent denkt dat oudere broers of zussen hierop invloed hebben. Kinderen beginnen eerder te puberen wanneer er een oudere broer of zus in het gezin is (Respondent B, groep 6/7). Over het algemeen zijn de respondenten dus van mening dat kinderen zich dus wel degelijk bewust zijn van hun gender.

Een opvallend resultaat is dat docenten aangeven dat kinderen zowel met eigen gendergenoten omgaan als dat ze met kinderen van een ander gender

omgaan. Toch krijgen kinderen die met kinderen van het andere gender omgaan hier opmerkingen over van kinderen in de klas. Wel is opvallend dat dit nog niet gebeurt in groep 1/2 en groep 3 maar wel als de kinderen wat ouder worden. Zo wordt met gym duidelijk dat in groep 4/5 het jongetje en meisje dat veel met elkaar om gingen hierover veel opmerkingen kregen van klasgenootjes. In het interview met de

docenten van groep 4/5 wordt bevestigd dat dit wel eens vaker gebeurt. Volgens één van de docenten uit deze groep gaan ze vooral met elkaar om, omdat ze bij de rest van de groep niet echt aansluiting kunnen vinden.

Wanneer de kinderen wordt gevraagd naar wie hun vriendjes zijn

antwoordden kinderen in de onderbouw gevarieerd. Een meisje in groep 1/2a geeft aan dat ze het spelen met jongetjes nog wat spannend vindt, terwijl een jongen in dezelfde klas een lijst van zowel jongens als meisjes opnoemt wanneer gevraagd wordt naar de speelmaatjes in zijn klas. In de bovenbouw valt op dat kinderen van hetzelfde gender erg naar elkaar toetrekken. Een uitzondering hierop is groep acht. In het interview met de docent van deze groep komt naar voren dat er in de groep

(30)

30 een fijne sfeer hangt. Dit leidt ertoe dat kinderen een hechte groep vormen en veel met elkaar omgaan (Respondent R, groep 8).

Wat betreft speelgoed is er volgens docenten een algemene trend te

herkennen. In de kleuterklassen blijkt dat meisjes minder in de bouwhoek spelen dan jongens, de huishoek daarentegen is wel geliefd. Ook bij jongens is de huishoek geliefd. Bij meisjes zijn in groep 4/5 zijn knutselen en tekenen populaire activiteiten in de klas. Naast de algemene trend kunnen alle docenten ook uitzonderingen noemen, veel kinderen vinden speelgoed niet conform aan hun eigen gender ook leuk om mee te spelen. Opvallend is dat vooral meiden met jongensspeelgoed spelen, andersom is het uitzonderlijk als jongens met meisjesspeelgoed spelen. Af en toe spreken kinderen elkaar hier op aan. In de participerende observatie wordt gesproken met een meisje van vijf jaar oud in groep 1/2b. De vraag of de bouwhoek leuk is om in te spelen komt naar voren. Hierop antwoordt ze dat de bouwhoek iets voor jongens is. De vraag waarom dit iets is voor jongens kan niet zij niet beantwoorden. De

respondenten geven aan dat dit soort uitspraken moeilijk zijn om tegen te gaan. Docenten noemen dat de hele maatschappij is ingericht op het onderscheid tussen jongens en meisjes. Het is voor hen daarom lastig om dit soort uitspraken te

voorkomen. Zo stelt docent I:

‘Maar dat kost wel veel overredingskracht bij die kinderen. want die zeggen dan nee zo hoort het niet. Ik kan het wel sturen maar die kinderen zullen altijd tegenkracht blijven geven. Die zijn gewend dat

roze voor meisjes is en blauw voor jongens. Zo is de hele maatschappij ingericht. Als docent kan ik het wel sturen maar het is

veel groter dan dat.’ (Respondent I, groep 1/2a)

Docenten zijn dus van mening dat kinderen zich bewust zijn van hun gender, dit is zowel terug te zien in vriendschap als in speelgoed. Hoewel het wel opvalt dat meisjes wel met jongensspeelgoed spelen maar niet andersom. Daarnaast benadrukken docenten dat zij niet altijd kunnen opboksen tegen de normen en waarden die kinderen thuis meekrijgen.

5.4. Genderneutraliteit en gender(on)gelijkheid

Dit onderzoek focust zich niet alleen op gender, ook is in de interviews gevraagd naar genderneutraliteit. Daarnaast is het begrip gender(on)gelijkheid ook aan de orde

(31)

31 gekomen. De derde deelvraag in dit onderzoek luidt: Wat is het perspectief van docenten op genderneutraliteit en gender(on)gelijkheid?

5.4.1. Genderneutraliteit

In de interviews is voornamelijk gevraagd of docenten weten wat het begrip

genderneutraliteit inhoudt. Daarnaast is docenten gevraagd of zij genderneutraliteit een wenselijke ontwikkeling vinden. Uit het theoretisch kader blijkt dat er weinig literatuur bekend is over genderneutraliteit. Daarnaast is de genderneutrale tendens een vrij recente ontwikkeling, de trend lijkt nu zichtbaar te worden. Zijn docenten bekend met de term? Het overgrote deel van de docenten weet niet precies wat het begrip inhoudt. Vier van de tien docenten doen een goede poging. Twee van de docenten koppelen het begrip genderneutraliteit direct aan het begrip

gendergelijkheid. Zo zegt respondent D:

‘Ja dat iedereen gelijk is, of die nou een jongen is of een meisje is.’ (Respondent D, groep 4/5 )

Wel roepen de voorbeelden die worden genoemd (NS, HEMA en genderneutrale toiletten) herkenning op. Toch wordt er bij een aantal respondenten duidelijk dat ze van mening zijn dat het om een kleine groep mensen gaat in de samenleving. Wellicht is dit één van de redenen waarom mensen weinig van het onderwerp afweten.

In de interviews zijn er twee uitgangspunten geweest betreffende

genderneutraliteit. Allereerst lag de focus op genderneutraliteit buiten de klas. Ten tweede lag de focus op genderneutraliteit in de klas. Bij genderneutraliteit buiten de klas zijn vragen gesteld over het initiatief van de NS, genderneutrale toiletten en de verandering in labels van kinderkleding in de HEMA. De meningen hierover zijn erg verdeeld. Ongeveer de helft van de respondenten staat niet open voor

genderneutraliteit buiten de klas. Enkele docenten geven aan dat ze iedereen in hun waarde laten maar dat er teveel aandacht wordt besteed aan de trend. Het gaat namelijk om een kleine groep mensen in de samenleving. De andere helft van de respondenten staat open voor genderneutraliteit buiten de klas. Zo stelt respondent E:

(32)

32

‘Want thuis heb je ook één toilet, waarom zou je dat in de openbare ruimte anders doen. Dus dat dat neutraler wordt, vind ik dat goed. Je

ziet wel die het wel lastig vinden maar dat zijn met name mensen denk ik die toch worstelen met die rol. Of niet echt een duidelijke mannelijke of vrouwelijke rol spelen. Ik heb dan wel gelezen of gehoord dat die zijn aangesproken omdat ze in het verkeerde toilet staan. Voor die groep is het natuurlijk heel belangrijk.’ (Respondent

E, geen groep).

Ook verwelkomen sommige respondenten de trend zolang zij hiervan zelf geen hinder ondervinden. Zo is het omroepen van de NS bijvoorbeeld een wenselijke ontwikkeling volgens respondent R (groep 8). Daarentegen staat de respondent niet open voor de komst van genderneutrale toiletten, hiervan merkt de respondent meer de gevolgen dan slechts een verandering in het omroepen (Respondent R, groep 8).

Tegelijkertijd zijn er ook respondenten waarvan de mening over

genderneutraliteit buiten de klas niet helemaal duidelijk wordt. Zij lijken het in orde te vinden als de trend zich voordoet, maar ook als deze zich niet voordoet. Waar de meningen over genderneutraliteit buiten de klas verdeeld zijn, staan docenten niet geheel open voor genderneutraliteit in de klas. In de kleuterklassen valt bij de

observaties op dat er een aparte plasketting is voor meisjes en voor jongens. Er zijn geen aparte jongens- en meisjes wc’s in de onderbouw. De docenten geven aan dat de kinderen erg gesteld zijn op de kettingen. Wanneer een jongetje de roze

plasketting pakt, worden hier door andere kinderen wel eens opmerkingen over gemaakt. Toch geven beide docenten aan dat het hen niet uitmaakt, er mogen

tegelijkertijd twee kinderen naar de wc, eigenlijk doet gender er niet toe. De docenten zijn welwillend om de kleuren van de kettingen eventueel aan te passen zodat

opmerkingen van andere kinderen worden voorkomen. Naar een grotere omslag in het lesgeven wordt ook gevraagd. Het voorbeeld van Zweden wordt gegeven. Daar spreken docenten in het basisonderwijs slechts in termen van hen en hun in plaats van hem en haar. Beide docenten van de kleuterklassen geven aan dat zij deze aanpassing als overdreven zien (Respondent I, groep 1/2a) (Respondent J, groep 1/2b). In groep 3 valt bij de observaties op dat er een roze bak met lego staat. De docent geeft aan dat dit niet bewust zo is neergezet. Verder valt bij de observaties op dat er zowel roze als blauwe taalboekjes zijn, maar al vrij snel wordt duidelijk dat dit

(33)

33 niet gekoppeld is aan gender. Wanneer in het interview wordt gevraagd of een

situatie zoals in Zweden hier ook wenselijk is, stelt de respondent het volgende:

‘Ik zou er vreselijk over moeten nadenken. Ik vind het een beetje overdreven.. je mag toch ook gewoon een jongen en een meisje

zijn.’ (Respondent M, groep 3).

In groep 4/5 vinden alle drie de docenten het overdreven om het taalgebruik in de klas aan te passen. Het gaat om een kleine groep stelt respondent D, hiervoor moeten we het taalgebruik niet gaan omgooien. Respondent C deelt deze mening, het is een uniek iets in de samenleving stelt ze (Respondent C). Respondent L snapt dat mensen gekwetst kunnen worden door bepaald taalgebruik, echter moet dat niet voor andere mensen worden ingevuld. Alleen wanneer de situatie zich voordoet zal deze docent hieraan aandacht besteden. De docenten in de onderbouw en

middenbouw staan niet geheel open voor een verandering in taalgebruik. Opvallend is dat de docenten in de groep 6/7 en groep 8 wel open staan voor een verandering in taalgebruik. De docent van groep 6/7 stelt dat ze dit een goede ontwikkeling vindt omdat er veel wordt gesproken in hij-vorm.

‘Vind ik op zich wel goed, want het is heel vaak de hij-vorm. Dus dan denk ik doe het maar op een andere manier, op een neutrale manier.

Je zegt ook heel vaak jongens even stil, maar het zijn natuurlijk jongens en meiden.’ (Respondent B, groep 6/7).

Ook de docent in groep 8 is positief. Zij is van mening dat het geen kwaad kan om het taalgebruik aan te passen als dat er toe leidt dat iedereen zich geaccepteerd voelt (Respondent R, groep 8). Een andere respondent noemt dat ze het zonde vindt dat alles gelijk wordt getrokken. In plaats alles gelijk te trekken zouden we aan de andere kant moeten kijken en elkaar gewoon moeten accepteren stelt ze

(Respondent V).

De meningen over genderneutraliteit liggen ver uiteen. De maatschappelijke discussie lijkt ook te zijn doorgedrongen tot het onderwijs. Echter vallen zowel in interviews als participerende observaties op dat de docenten niet bewust

genderneutraliteit toepassen maar wel een individuele benadering toepassen. Er kan dus worden gesteld dat er in zekere zin al sprake is van genderneutraliteit. Echter

(34)

34 benadrukken sommige docenten ook dat meisjes en jongens anders en verschillend zijn.

5.4.2. Bejegening

In de interviews is aan alle respondenten de vraag gesteld of docenten kinderen anders behandelen op basis van gender. Merendeel van de docenten geeft aan dit wel te doen. Hierbij worden de karaktereigenschappen van zowel jongens als

meisjes uiteengezet. Jongens zijn volgens de respondenten beweeglijker, drukker en fysieker. Daarnaast vechten en stoeien ze meer met elkaar. Meisjes daarentegen zijn rustiger, communicatief sterker, luisteren beter en vertonen eerder manipulatief gedrag. Dit is het algemene beeld dat wordt geschetst, toch noemen de docenten veel uitzonderingen. Omdat er veel uitzonderingen zijn, geven de docenten aan dat de focus ligt op het karakter van het kind en niet op hun gender. Toch komen in veel interviews bovenstaande karaktereigenschappen terug. Er kan dus wel degelijk worden gesproken van een algemene trend. Ook is er een aantal docenten dat in eerste instantie aangeeft kinderen niet anders te behandelen op basis van gender. Maar na hier iets meer over te hebben nagedacht, stelt respondent K bijvoorbeeld:

‘Misschien dat je voor jongens af en toe wat harder bent. Omdat ze dat ook nodig hebben in sommige gevallen.’ (Respondent K, groep

3).

Echter kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van gender(on)gelijkheid. Wel wordt duidelijk dat docenten de individuele behoeften van een kind voorop stellen en niet gender. Gender(on)gelijkheid lijkt geen rol te spelen. Bij de observatie in groep 1/2a komt naar voren dat de docent iets geduldiger is naar de jongens toe, hier moet bij worden verteld dat de jongens onrustiger waren dan de meisjes. In de andere kleuterklas is bij de participerende observatie de docent even lief naar jongens en meisjes toe. Beide krijgen een aai over hun bol. Alleen in de toon van de docent is een klein verschil te bespeuren. De docent praat iets hoger tegen meisjes. Nog een klas hoger in groep 3 is geen sprake van een verschil in de manier waarop de docent zich gedraagt naar de kinderen. In groep 4/5 wordt een gymles geobserveerd. Hierbij zijn twee docenten aanwezig omdat de groep bestaat uit 34 kinderen. Duidelijk wordt dat de ene docent de jongens af en toe een compliment geeft en daarbij de nadruk legt op het ‘jongen zijn’, een voorbeeld hiervan is ‘goed zo

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik zocht niet enkel bekende spreu- ken en geleerde citaten van be- kende mensen uit het verleden en het heden, maar ook en vooral woorden van gewone mensen.. Ook zij zeggen

Als het te combineren is met het eigen werk, wil één op de vijf hoogopgeleide Nederlanders wel voor de klas staan, zo blijkt uit arbeidsmarktonderzoek van het expertisecentrum

Daarbij beperkten de onderzoekers zich tot een voorspelling over de gezinnen van vrouwen die geboren zijn in 1960.. De resultaten staan in

Gebruik daarbij de site http://www.digischool.nl/bioplek/animaties/planten_dieren/cavia.swf (Zet ook de antwoorden tussen haakjes erbij.).. 3 Verzin ook 2 vragen over het gebit

Ik kneep mijn ogen dicht omdat ik precies wist waar hij me heen voerde: naar de pick-uptruck die voor de poort naar de barakken stond, waarin wij slavenarbeiders opgesloten zaten

Weten jullie hoe deze gebouwen heten en in welke straat ze staan. Per vakje 1 punt

Niet alle ‘nepnieuws’ is direct een complot en niet alle complotten zijn alleen maar terug te voeren op uit de duim gezogen en via de sociale media verspreide nieuwsberichten..

Nadat opnieuw een goed lopen- de aanval door Argon succes- vol was afgerond leek de wedstrijd nog voor de rust beslist, maar door- dat Andy Albers een steekbal van Mika Compier