• No results found

De doeltreffendheid van de systeeminterventie FAST : Onderzoek naar verminderen van antisociaal gedrag en cognitieve vervormingen van jongeren met ernstige gedragsproblematiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De doeltreffendheid van de systeeminterventie FAST : Onderzoek naar verminderen van antisociaal gedrag en cognitieve vervormingen van jongeren met ernstige gedragsproblematiek"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De doeltreffendheid van de systeeminterventie FAST

Onderzoek naar verminderen van antisociaal gedrag en cognitieve vervormingen van jongeren met ernstige gedragsproblematiek

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education

Lara Bertels, 11985968 Begeleidster UvA: MSc. E. Kornelis

Begeleidster de Waag: MSc. E. Schippers Tweede beoordelaar: MSc. I. Wissink

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 5

Werkzame interventies voor antisociaal gedrag 5

Theoretische onderbouwing FAST 7

Aanpak van cognitieve vervormingen in FAST 9

Huidig onderzoek 10

Methode 11

Participanten 11

In- en exclusiecriteria FAST 13

De FAST behandeling 13 Procedure 14 Instrumenten 15 Analyseplan 18 Resultaten 19 Programma-integriteit 19

Antisociaal gedrag van jongeren 19

Cognitieve vervormingen van jongeren 21

Discussie 24

Programma-integriteit 24

Verandering in antisociaal gedrag 25

Verandering cognitieve vervormingen van jongeren 27

Beperkingen en sterke kanten van het onderzoek 28

Aanbevelingen en implicaties voor de praktijk 29

Referenties 32

Bijlagen 42

1. Programmadoelen FAST 42

2. Wilcoxon Rangtekentoets Doelenlijst 43

(3)

Abstract

Forensic Ambulant System Therapy (FAST) is an intervention for adolescents between 12 and 18 years old with antisocial behavior. The current study focused on the efficacy of FAST by measuring changes in antisocial behavior and cognitive distortions between the start

measurement, intermediate measurement (after three to four months) and final measurement (after six to eight months). Antisocial behavior was measured with the FAST Goals list, reported by adolescents (N = 27; M age = 14.67), parents and therapists. Results from a non-parametric test showed a significant decrease in the antisocial behavior of the adolescents at the intermediate and final measurement. The cognitive distortions, reported by adolescents, were measured with the V-LIG, which consists of three subscales. Reliable Change Indexes indicated a significant change for four of the seven adolescents. The reported cognitive distortions on the

aggressiveness-scale decreased significantly after the intermediate or final measurement. The reported cognitive distortions on the sub-assertiveness and distrust scales showed less significant improvements. The results of this study indicate an improvement of antisocial behavior,

sometimes even before the FAST treatment was completed. This indicates that FAST can be considered as a promising intervention. Follow-up research can focus on what type of cognitive distortions; aggressiveness, sub-assertiveness and distrust play a role in behavioral problems. If the therapist knows which specific cognitive distortions are related to the (aggression) problems, the focus of the treatment can be improved.

Keywords: systemic-intervention, antisocial behavior, cognitive distortions, adolescents, efficacy, ADHD.

(4)

Samenvatting

Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST) is een systeeminterventie voor jongeren van 12 tot en met 18 jaar die antisociaal gedrag vertonen. In het huidige onderzoek is de

doeltreffendheid van FAST onderzocht. De studie bestond uit een startmeting, tussenmeting (na drie tot vier maanden) en eindmeting (na zes tot acht maanden) waarop antisociaal gedrag en cognitieve vervormingen zijn gemeten. Antisociaal gedrag is gemeten met de FAST-doelenlijst, gerapporteerd door jongeren (N = 27; M age = 14.67), opvoeders en behandelaars. Resultaten uit non-parametrische test lieten een significante afname van antisociaal gedrag van de jongeren zien bij de tussen- en eindmeting. De cognitieve vervormingen, gerapporteerd door jongeren, zijn gemeten met de V-LIG die bestaat uit drie subschalen. De Reliable Change Index liet bij vier van de zeven jongeren een significante verandering zien op cognitieve vervormingen. De cognitieve vervormingen van de agressiviteitsschaal nam significant af bij de tussen- of

eindmeting. Cognitieve vervormingen met betrekking tot subassertiviteit en wantrouwen lieten weinig significante verbeteringen zien. De resultaten van dit onderzoek geven een verbetering aan, soms nog voordat de behandeling FAST was afgerond. Dit wijst erop dat FAST kan worden beschouwd als een veelbelovende interventie. Vervolgonderzoek kan zich richten op welke type cognitieve vervormingen ten aanzien van agressiviteit, subassertiviteit en wantrouwen een rol spelen bij gedragsproblemen. Als inzichtelijk is welke specifieke cognitieve vervormingen gerelateerd zijn aan de (agressie)problematiek komt de focus van de behandeling ten goede.

Keywords: Systeeminterventie, antisociaal gedrag, cognitieve vervormingen, jongeren, doeltreffendheid.

(5)

Inleiding

Naar schatting krijgt 10% van alle jeugdigen jeugdhulp aangeboden (CBS, 2016). De meeste jeugdigen worden doorverwezen naar jeugdhulp vanwege opstandig, agressief en antisociaal gedrag (Matthys & van de Glind, 2013). Deze gedragingen gaan vaak gepaard met psychische problemen en/of het plegen van delicten (Coccaro, Lee, & McCloskey, 2014). Familie-interacties, school, vrienden en de buurt blijken invloed te hebben op het ontwikkelen van antisociaal gedrag en delinquent gedrag van de jongere (Hoeve et al., 2009; Murray & Farrington, 2010).

Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST) is een systeeminterventie voor jongeren van 12 tot en met 18 jaar die antisociaal en/of grensoverschrijdend gedrag vertonen (Hoogsteder, 2016a). Het huidige onderzoek richt zich op veranderingen van antisociaal gedrag en cognitieve vervormingen bij de jongeren aan het eind van de behandeling, na 6 tot 8 maanden. Het huidige onderzoek is ten eerste van belang om de werkzaamheid van de interventie vast te stellen. Daarnaast geeft de mate waarin FAST veranderingen teweegbrengt in gedrag van de jongeren inzichten over mogelijke verandermechanismen, op basis waarvan de interventie verbeterd kan worden (Hendriks & Stams, 2012).

Werkzame interventies voor antisociaal gedrag

Tijdens de adolescentiefase zijn jongeren eerder geneigd regels te overtreden dan in de andere leeftijdsfasen (Hendriks, 2014; Rigter, 2013). In deze overgangsfase naar de

volwassenheid wordt dergelijk probleemgedrag van jongeren tot op zekere hoogte geaccepteerd. Wanneer de jongere normen overtreedt en/of niet meer kan functioneren, wordt het gedrag als problematisch gezien (De Castro, 2014). Antisociaal gedrag wordt in dit onderzoek gedefinieerd als gedrag dat anderen direct schade toebrengt of waarbij sociale normen worden overschreden

(6)

(Burt, Donnellan, Slawinski, & Klump, 2016; Tremblay, 2010). Verschillende onderzoeken zijn gedaan naar effectieve elementen in de behandeling van antisociaal gedrag van jongeren (Van Yperen, 2001).

Uit onderzoek is gebleken dat interventies gericht op het systeem succes hebben in het verminderen en/of voorkomen van antisociaal gedrag (Asscher, Deković, Van der Laan, Prins & Van Arum, 2014; Dowden & Andrews, 2003). De systeeminterventies werden ontwikkeld om in meerdere systemen, zoals school en vrienden, risico’s aan te pakken en beschermende factoren in de omgeving van de adolescent te versterken (Murrihy, Kidman & Ollendick, 2010).

In Nederland worden verschillende systeeminterventies aangeboden. MST is de meest gebruikte systeeminterventie voor jeugdigen in Nederland (Henggeler, Schoenwald, Borduin, Rowland, & Cunningham, 2010), maar er zijn onduidelijkheden over de effectiviteit van MST (Ogden & Halliday-Boykins, 2004; Van der Stouwe, Asscher, Stams, Deković, & Van der Laan, 2014). Ook bleek het ingewikkeld om MST te combineren met andere interventies en daarnaast bleek de behandelperiode soms te kort (Hoogsteder, 2015). Naar aanleiding hiervan heeft de Waag, op basis van de erkende interventie MST, de systeeminterventie FAST ontwikkeld. Het belangrijkste uitgangspunt van FAST is dat behandeling plaatsvindt in de eigen omgeving van de systeemleden van de jongere om zoveel mogelijk de overeenkomst met de dagelijkse praktijk te ervaren (Van der Laan, Slotboom & Stams, 2010).

Verschillende werkzame principes kunnen het behandeleffect vergroten. FAST werkt middels cognitieve gedragstherapeutische (CGT) modules vanuit de interventie Agressie Regulatie op Maat aan het aanleren van helpende gedachten en het kunnen herkennen van

cognitieve vervormingen (Blake & Hamrin, 2007). Onderzoek toont aan dat CGT-technieken het behandeleffect vergroten (Beck & Haigh, 2014) en zorgen bij jongeren voor een vermindering

(7)

van antisociaal gedrag en cognitieve vervormingen (Foolen, Ince, & De Baat, 2012). Het combineren van systeeminterventie met CGT is specifiek voor FAST, zodat zowel aan de contextuele risicofactoren als aan de individuele risicofactoren wordt gewerkt (Hoogsteder, 2016).

Daarnaast leiden interventies die gebaseerd zijn op de RNR principes (risk-need-responsivity; Andrews & Bonta, 2010) tot een sterkere vermindering van recidive in dan interventies die niet op die principes zijn gebaseerd (Bonta & Andrews, 2007). FAST maakt gebruik van de RNR-principes, zodat maatwerk geleverd kan worden. Allereerst wordt de intensiteit en duur van de behandeling aangepast op het recidiverisico (risk) (Hoogsteder,

2016b). Daarnaast worden de behandelingen gebaseerd op de criminogene risicofactoren van het individu die naar voren komen uit de risicotaxatie (need). Tot slot sluiten de FAST

behandelingen aan bij de intelligentie, leerstijl, achtergrond en motivatie van de jongere en opvoeders (responsivity).

Theoretische onderbouwing FAST

De systeeminterventie FAST is bedoeld voor jongeren van 12 tot en met 18 jaar die antisociaal gedrag vertonen (Hoogsteder, 2016a). Het voornaamste doel van FAST is het verminderen van antisociaal gedrag, om dreigende uithuisplaatsingen te voorkomen en recidiverisico te verminderen. Om het voornaamste doel te behalen wordt gewerkt aan

verschillende subdoelen, zoals het verbeteren van het contact tussen de jongere en opvoeder en het vergroten van steun uit het netwerk (Hoogsteder, 2016b). Daarnaast wordt de motivatie van jongere en opvoeder vergroot, zodat ze hun best doen om te werken aan verandering.

Systeemtheorie

(8)

kunnen ontwikkelen door de interacties binnen systemen (Booth, Farrell, & Varano, 2008), zoals het bio-ecologisch model (Bronfenbrenner, 1979) en de systeemtheorie (Watzlawick, Weakland, & Fisch, 1974). De systeemtheorie verklaart het antisociaal gedrag vanuit negatieve interacties binnen het systeem van de jongere, deze theorie staat bij FAST centraal. Door negatieve interacties in de familie zullen jongeren vermijdingsgedrag richting hun familie vertonen. Door gebrek aan veiligheid die door de opvoeders wordt geboden, zoeken de jongeren dit vaak bij antisociale jongeren buiten de deur (Klahr, Burt, McGue, & Iaocono, 2011). Door onmacht hanteren de opvoeders vaak een lakse opvoedingsstijl. Volgens de systeemtheorie versterken deze gedragingen van de jongeren en ouders elkaar, waardoor er een negatieve spiraal ontstaat. Cognitief gedragstherapeutische model

Hoe antisociaal gedrag zich ontwikkelt als gevolg van disfunctionele cognitieve gedachten wordt beschreven door het cognitief gedragstherapeutische (CGT) model (Beck & Haigh, 2014). Deze gedachten bepalen voor een groot deel de gedragingen van de jongeren, daarom worden CGT-technieken gebruikt om aan deze risicofactoren te werken (Hoogsteder, 2016b). Door jongeren te helpen cognitieve vervormingen te minderen zal ook de onderlinge interactie tussen jongeren en ouders positief worden beïnvloed (Hoogsteder, 2016).

Cognitieve vervormingen zijn onjuiste gedachten gericht op het eigenbelang, zoals de schuld bij een ander leggen, uitgaan van andermans slechte bedoelingen en antisociaal gedrag goedpraten (Hoogsteder, 2016; Nas, Brugman, & Koops, 2008). Volgens de sociale leertheorie wordt gedrag aangeleerd door observatie en beloning. Kinderen observeren het gedrag van hun ouders en gaan dit imiteren (Bandura, 2014). Als ouders niet in staat zijn om positief gedrag te belonen, kunnen deze kinderen op meerdere leefgebieden probleemgedrag gaan vertonen (Crick & Dodge, 1990). Door dit proces van negatieve ervaringen ontstaan volgens Bandura cognitieve

(9)

vervormingen bij de jongeren. Deze cognitieve vervormingen beïnvloeden de sociale informatieverwerking, oftewel, de wijze waarop de jongeren de informatie waarnemen, interpreteren, tot oplossingen komen en deze uitvoeren (Crick & Dodge, 1994). Cognitieve vervormingen blijken direct samen te hangen met antisociaal gedrag en recidive bij adolescenten vanaf 14 jaar (Helmond, Overbeek, Brugman, & Gibbs, 2015; Van der Put, Deković, Stams, Hoeve, & Van der Laan, 2012).

Ouderlijke afwijzing zorgt bij jongeren voor een verhoogd risico van antisociaal gedrag (Brendgen, Vitaro, Tremblay, & Lavoie, 2001). Deze ouderlijke afwijzing kan een grote impact hebben op de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor de juiste regulering van (sociaal)gedrag (Dykas & Cassidy, 2011) en is geassocieerd met cognitieve vervormingen (Shumaker, Deutsch, & Brenninkmeyer, 2009). Daarnaast kan het antisociaal gedrag worden versterkt door cognitieve vervormingen, doordat jongeren hun positief zelfbeeld beschermen en gevoelens van schuld neutraliseren (Barriga, Hawkins, & Camelia, 2008). Een niet gepaste communicatie binnen het gezin heeft invloed op het ontstaan van cognitieve vervormingen bij jongeren (Lipsey, Landenberger, & Wilson, 2007). Andersom hebben de cognitieve

vervormingen bij jongeren ook een negatieve invloed op de communicatie tussen jongeren en gezinsleden (Nas et al., 2008).

Aanpak van cognitieve vervormingen in FAST

Uit een meta-analyse blijkt dat diverse behandelingen met elementen van CGT bij jongeren leiden tot een kleine vermindering van cognitieve vervormingen (Helmond et al., 2015). CGT blijkt in vergelijking met andere behandeltechnieken echter meer effectief te zijn in het verminderen van antisociaal gedrag bij jongeren (Litschge, Vaughn, & McCrea, 2010), door de cognitie van de jongeren op het gebied van denkpatronen en gedragingen te veranderen

(10)

(Beck, 2011). Met behulp van een combinatie van CGT en systeeminterventies beoogt FAST de houding en denkwijze van de jongere ten opzichte van het antisociale gedrag effectiever te verbeteren en dus de cognitieve vervormingen te verminderen.

FAST richt zich in de eerste fases van de behandeling op het verbeteren van de

opvoedingsvaardigheden van ouders en voor het verminderen van negatieve interacties tussen jongeren en ouders (Hoogsteder, 2016), omdat ouders het meeste invloed hebben op gedrag van jongeren (Deković, Asscher, Manders, Prins & van der Laan, 2012; Henggeler et al., 2010). De opvoedingsvaardigheden van ouders kunnen antisociaal gedrag verminderen (Sawyer & Borduin, 2011). Naarmate de effectiviteit van de vaardigheden van ouders, zoals monitoring en

ondersteuning, toeneemt, wordt de behandeling in de latere fases van FAST meer gericht op de individuele factoren van de jongeren door middel van CGT (Hoogsteder, 2016).

Huidig onderzoek

Vorige scriptie-onderzoeken (Ten Voorde, 2018; Westbroek, 2018) lieten na vier maanden behandeling wel een vermindering zien in het antisociaal gedrag, maar lieten geen significante vermindering zien van cognitieve vervormingen. Mogelijke verklaring hiervoor is dat de attitudes van jongeren hardnekkige gewoontes zijn (Nas, Brugman, & Koops, 2006; Prochaska & DiClemente, 2005). De uitkomsten van een behandeling worden bepaald door het totaal van alle behandelfases (Minnaert, Spelberg, & Amsing, 2009). Bij de behandeling FAST wordt in fase 1, 2 en 3 ingespeeld op de opvoedingsvaardigheden van opvoeder(s), adequate dagbesteding van de jongere en steunend netwerk. Het behandelen van cognitieve vervormingen komt pas in fase 4 in de FAST-behandeling aan bod (Hoogsteder, 2016). In dit onderzoek wordt voor het eerst naar de resultaten van de volledige FAST-behandeling gekeken.

(11)

Het huidige onderzoek wordt uitgevoerd binnen de Waag Nederland. In deze studie wordt onderzocht in hoeverre het antisociaal gedrag en de cognitieve vervormingen verminderen tijdens de FAST behandeling. De volgende hoofdvraag staat centraal: Verminderen het

antisociale gedrag en cognitieve vervormingen van de jongere gedurende de FAST-behandeling? Allereerst wordt de programma-integriteit onderzocht, oftewel in hoeverre het

behandelprogramma werd uitgevoerd zoals beoogd, om uitspraak te kunnen doen over de doeltreffendheid van FAST. De percepties van antisociaal gedrag van jongere, opvoeders en behandelaren kunnen verschillen (Hendriks, Van der Giessen, Stams, & Overbeek, 2017), daarom worden in het huidige onderzoek zowel de jongeren als de opvoeders en behandelaren als informatiebron gebruikt voor het onderzoek naar antisociaal gedrag.

Gebaseerd op bovenstaande literatuur wordt verwacht dat FAST leidt tot een

vermindering van antisociaal gedrag. Bij cognitieve vervormingen wordt verwacht dat in de eerste drie fases van de behandeling minder verschil wordt gevonden dan vanaf fase vier.

Methode Participanten

De steekproef bestond uit jongeren die in behandeling waren bij de Waag, een ambulante instelling voor forensische psychiatrie. De data van de participanten zijn afkomstig van acht vestigingen van de Waag. In het huidige onderzoek zijn alle data van januari 2018 tot en met mei 2019 meegenomen. De steekproef (N = 27) bestond uit alle jongeren die op minstens twee meetmomenten minimaal één vragenlijst ingevuld, dit was 12,8% van alle jongeren die in die periode in behandeling waren. In tabel 1 staan de gegevens weergegeven van de jongeren die zijn meegenomen in het huidige onderzoek. De gemiddelde leeftijd was 14,7 jaar, het merendeel was jongen (77,8%) en de jongeren waren allemaal geboren in Nederland. De meeste jongeren zaten

(12)

op het VMBO. Veelvoorkomende diagnoses waren ADHD en ODD. Het gemiddelde recidiverisico bij start behandeling was matig-hoog.

Tabel 1.

Kenmerken van de jongeren van het onderzoek (N = 27)

Variabele Gemiddelde (SD) of percentages (n)

Geslacht: jongen 77,8% (n = 21)

Leeftijd start behandeling 14.67 (SD = 1.33)

Geboorteland: Nederland 100% (n = 27)

Culturele achtergrond: Nederlands Licht verstandelijke beperking (LVB)*

55,6% (n = 15) 3,7% (n = 1) Onderwijs Basisonderwijs HAVO/VWO/MBO3/MBO4 MBO 1 en MBO 2 VMBO Praktijkonderwijs LBO 7,4% (n = 2) 7,4% (n = 2) 7,4% (n = 2) 51,9% (n = 14) 18,5% (n = 5) 7,4% (n = 2) Stoornis: Ja

Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) Oppositional defiant disorder (ODD)

Andere gespecificeerde impulsbeheerssingsstoornis Ongespecificeerde impulsbeheersingsstoornis Problematisch middelengebruik Autisme (ASS) Posttraumatische stressstoornis (PTSS) 37% (n = 10) 37% (n = 10) 7,4% (n = 2) 11,1% (n = 3) 25,9% (n = 7) 11,1% (n = 3) 7,4% (n = 2) Recidiverisico** Geweld Huiselijk geweld Vermogen Vermogen en geweld M = 2.20, SD = 1.47 M = 2.40, SD = 1.24 M = 1.80, SD = 1.52 M = 1.71, SD = 1.70

Noot. *Tijdens intake door behandelaar ingeschat. LVB = IQ < 80. **Volgens de RAF-GGZ Jeugd, waarbij 0 = laag en 4 = hoog.

(13)

In- en exclusiecriteria FAST

FAST is voor jongeren (12-18 jaar) waarbij sprake is van een matig tot hoog

recidiverisico volgens het risicotaxatie-instrument RAF GGZ Jeugd. Een belangrijk

indicatiecriterium is dat de jongere antisociaal gedrag laat zien op minimaal twee gebieden, zoals gezin en vrije tijd (Hoogsteder, 2016). De jongere moet een minimaal IQ van 80 hebben en er is volgens DSM-5 sprake van gedragsstoornis, stemmings- of angststoornis, middelengebruik en/of problemen met de executieve functies (Hoogsteder, 2015). FAST kan zowel in verplicht kader worden opgelegd als in vrijwillig kader worden ingezet. Tot slot is een voorwaarden voor FAST dat de jongere de Nederlandse taal machtig is en dat de jongere thuis woont bij de opvoeder(s) of dat de jongere naar verwachting binnen twee maanden weer thuis woont.

Naast indicatiecriteria zijn er contra-indicaties voor FAST: als de gedragsproblemen van de jongere voortkomt uit primaire verslavingsproblematiek, als er ernstige psychiatrische problematiek speelt waarbij opname nodig lijkt, wanneer opvoeders niet deelnemen aan behandeling en/of wanneer de veiligheid (gezin of behandelaar) niet kan worden zeker gesteld (Hoogsteder, 2016).

Uit een participanten analyse bleek één respondent in het huidige onderzoek niet aan de indicatiecriteria te voldoen, omdat er sprake was van LVB (IQ < 80). Volgens de mening van de behandelaar kon de jongere voldoende aan de behandeling deelnemen.

De FAST behandeling

De behandeling FAST bestaat uit vijf fasen (Hoogsteder, 2016). De eerste fase is de voorlopige indicatie en bestaat uit de aanmelding, contact met de verwijzer en een intakegesprek. De tweede fase is de pre-behandeling en richt zich op het maken van contact, motiveren, het maken van een behandelplan en een EIS (Empirische Interventiecyclus Samenvatting). In de EIS

(14)

staat de probleemanalyse beschreven en de kans op recidive. Daaropvolgend start fase drie, die bestaat uit de behandeling op maat door te werken aan de doelen van FAST. Elke twee weken wordt de EIS geëvalueerd met de jongere en het gezin en tegelijk wordt de kwaliteit van de behandeling bewaakt. In fase vier wordt gestart met de afronding van de behandeling, omdat de FAST-doelen (merendeels) zijn behaald. Door middel van een toekomstplan wordt dit

geconsolideerd. Tot slot is fase vijf de nazorg waar het gezin aan het toekomstplan werkt met behulp van steun van het netwerk. De behandelaar beoordeelt of het gezin in staat is om zich aan het toekomstplan te houden.

Tijdens de behandeling worden criminogene risicofactoren aangepakt. Het eerste doel van FAST is de opvoedingsvaardigheden van ouder(s) verbeteren, het steunend netwerk

stimuleren en een adequate dagbesteding van de jongere bevorderen. Daaropvolgend richt FAST zich op de aanwezigheid van een antisociale vriendenkring en de negatieve interactie met

ouder(s). Tot slot richt FAST zich op executief disfunctioneren en cognitieve vervormingen van de jongere.

De behandelfase duurt maximaal acht maanden en de intensiteit van de behandeling is gemiddeld 3 uur directe tijd per week. Er worden sessies aan het gezin aangeboden en daarnaast een individuele behandeling gericht op de jongere en/of de opvoeder(s).

Procedure

Bij de onderzoeksgroep zijn vragenlijsten afgenomen - Doelenlijst, V-LIG, Checklist en Eindevaluatieformulier - waarmee het antisociaal gedrag en cognitieve vervormingen van de jongeren worden gemeten. Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van drie

meetmomenten voor het invullen van de vragenlijsten: de voormeting (T0) werd binnen drie weken na start van behandeling gedaan, de tussenmeting (T1) vond plaats drie tot vier maanden

(15)

na de voormeting en de eindmeting (T2) vond plaats zes tot acht maanden na de voormeting. Voor het invullen van de vragenlijsten werd geen standaard volgorde aangehouden. De vragenlijsten werden ofwel samen met de behandelaar of zelfstandig bij het gezin thuis

afgenomen of bij de Waag. Het invullen van een vragenlijst kostte ongeveer vijf minuten. Ter evaluatie van een FAST-behandeling worden de vragenlijsten standaard afgenomen (Hoogsteder, 2016c). Tijdens het intakegesprek is inhoud en doel van het wetenschappelijk onderzoek

uitgelegd en hebben de jongeren en opvoeder(s) toestemming gegeven voor het gebruiken van hun geanonimiseerde gegevens.

Instrumenten

Checklist. Om te onderzoeken in hoeverre de uitvoering van het behandelprogramma

FAST aan de richtlijnen voldoet (Hoogsteder, 2016a), is de checklist gebruikt. De checklist (voor jongere, opvoeder en behandelaar) bestaat uit 12 items over hoe de werkwijze van FAST door de behandelaar is toegepast. Bij 7 items kan met een 10-punts Likertschaal worden aangegeven in hoeverre een bepaalde techniek wordt toegepast op het gezin (1 = zeer slecht en 10 =

uitmuntend) en 5 items kunnen worden beantwoord met ja of nee. Een voorbeelditem is: “In hoeverre wordt er voldoende naar je geluisterd door de therapeut?”. De punten worden bij elkaar opgeteld, gedeeld door de items en vermenigvuldigd met 100. De uitkomst is het percentage programma-integriteit. Indien de score ≥70%, wordt verondersteld dat de behandeling voldoende volgens de richtlijnen voor een goede programma-integriteit is uitgevoerd (Hoogsteder, 2016d).

Eindevaluatieformulier. Met behulp van het eindevaluatieformulier is onderzocht in

hoeverre de uitvoering van het gehele behandelprogramma FAST aan de richtlijnen voldoet (Hoogsteder, 2016a). Het eindevaluatieformulier (voor jongere, opvoeder en behandelaar) werd

(16)

afgenomen aan het eind van de behandeling en bestaat uit 17 tot 19 items over de mate waarin de behandelaar de werkwijze van FAST heeft gehanteerd. Bij 15 items kan met een 10-punts

Likertschaal worden aangegeven in hoeverre een bepaalde techniek wordt toegepast op het gezin (1 = zeer slecht en 10 = uitmuntend) en de overige items kunnen worden beantwoord met ja of nee. Een voorbeelditem is: “In hoeverre heeft de behandeling daarbij geholpen?”. Het formulier wordt gescoord door middel van het optellen van punten, gedeeld door het aantal items en vermenigvuldigd met 100. De uitkomst is het percentage programma-integriteit. Indien de score ≥70%, wordt verondersteld dat de behandeling voldoende volgens de richtlijnen voor een goede programma-integriteit is uitgevoerd (Hoogsteder, 2016d).

FAST-doelenlijst. Om verandering over tijd in het antisociale gedrag van de jongeren te

onderzoeken werd de FAST-doelenlijst gebruikt (Hoogsteder, 2016c). De doelenlijst (voor jongere, opvoeder en behandelaar) bevat 15 items over verschillende behandeldoelen van FAST en geeft inzicht in de soort en ernst van de problematiek. De items gaan bijvoorbeeld over de communicatie van opvoeders en over de conflicten tussen gezinsleden. Een voorbeelditem uit de doelenlijst van de jongere is: “Mijn ouder(s) en ik hebben vrijwel geen ruzies”. De items worden gescoord op een 10-punts Likertschaal (1 = helemaal niet waar en 10 = absoluut waar) en de totaalscore is de som van de 15 items en geeft een indicatie voor de problematiek. Een hogere score op de doelenlijst duidt op minder antisociaal gedrag bij de jongeren. De FAST-doelenlijst werd ontwikkeld door de Waag en is niet gevalideerd. In Tabel 2 staan de Chronbach’s alfa van de doelenlijst van het huidige onderzoek weergegeven op de verschillende meetmomenten. De doelenlijst bleek voldoende betrouwbaar.

(17)

Tabel 2.

Chronbach’s alfa (α) doelenlijst huidige onderzoek

Beginmeting T0 Tussenmeting T1 Eindmeting T2 Jongeren α = .866 (n = 45) α = .907 (n = 20) α = .917 (n = 11) Opvoeders α = .881 (n = 46) α = .869 (n = 26) α = .858 (n = 11) Behandelaars α = .826 (n = 51) α = .881 (n = 24) α = .751 (n = 12)

V-LIG. De cognitieve vervormingen van de jongere werd gemeten met de Verkorte Lijst

Irrationele Gedachten (Hoogsteder, Wissink, Stams, Van Horn & Hendriks, 2014). De V-LIG bevat 18 items en bestaat uit drie subschalen: Agressiviteit, Wantrouwen en Subassertiviteit. De items worden beantwoord op een 6-punts Likertschaal (1 = helemaal mee oneens en 6 =

helemaal mee eens) en hoe hoger de score des te groter de aanwezigheid van cognitieve vervormingen (totaalscore ≥ 50; klinische norm). Een voorbeelditem is: “Het is logisch dat ik boos word als mensen kritiek op mij hebben”.

De Engelstalige versie van de V-LIG (Irrational Beliefs Inventory) is door de COTAN beoordeeld met een goede betrouwbaarheid, voldoende begripsvaliditeit en de criteriumvaliditeit is onvoldoende (Koopmans, Sanderman, Timmerman, & Emmelkamp, 1998). Tevens komt bij onderzoek van de Waag naar voren dat de betrouwbaarheid en validiteit goed is (Hoogsteder, 2014). Naast de V-LIG is gebruik gemaakt van één item uit de doelenlijst om de cognitieve vervormingen van jongeren te meten, namelijk “mijn gedachten leiden niet tot ruzies/agressief gedrag”.

(18)

Analyseplan

Voor het analyseren van de vragenlijsten is Statistical Package for the Social Sciences (SPSS 25) gebruikt. Om uitspraak te doen over de programma-integriteit is gekeken naar de FAST-checklist, na drie en zes maanden. Daarnaast is het Eindevaluatieformulier na zes maanden ingevuld door jongere, opvoeder en behandelaar.

Indien de programma-integriteit voldoende was, werd naar het antisociale gedrag op de FAST doelenlijst gekeken. Een hogere score op de doelenlijst duidt op minder antisociaal gedrag bij de jongeren. Voor deze analyse zijn enkel de respondenten met metingen op minstens twee meetmomenten meegenomen. Er was sprake van een kleine steekproef (N = 27), daarom is er gekozen voor non-parametrische tests (Agresti & Franklin, 2009). Om het verschil tussen scores op de beginmeting, tussenmeting en eindmeting te toetsen voor de afzonderlijke informanten (jongeren, opvoeders en behandelaars), werd per informant een Wilcoxon Signed Rangtekentoets uitgevoerd. Voor het uitvoeren van een Wilcoxon dienen de paren van de metingen aselect en onafhankelijk te zijn gemeten. Daarnaast zijn de data herhaalde metingen van dezelfde populatie. Aan deze voorwaarden werd voldaan.

Naast het antisociale gedrag werd aansluitend gekeken naar de werkzaamheid van FAST op cognitieve vervormingen. Om de verandering van cognitieve vervormingen te bepalen is gekeken naar de V-LIG en één item uit de doelenlijst op beginmeting, tussenmeting en eindmeting. In dit onderzoek zijn enkel de respondenten met metingen op minstens twee meetmomenten meegenomen. Voor het item uit de doelenlijst is ook gebruik gemaakt van Wilcoxon Signed Rank-test. Voor het bepalen van de verandering van cognitieve vervormingen op de V-LIG is vanwege de kleine steekproef (n = 7) gebruik gemaakt van de Reliable Change Index (RCI) (Drenth & Sijtsma, 2006, p. 190-245). Cognitieve vervormingen zijn onderverdeeld

(19)

in subschalen: agressiviteit, subassertiviteit en wantrouwen. Met de RCI werd gemeten of de verandering tussen de meetmomenten significant is. Met M = 0 en SD = 1 is de RCI is normaal verdeeld en een RCI ≤ -1.65 of ≥ 1.65 duidt op een significant verschil tussen de metingen (p = .05; eenzijdig). Voor de RCI werden de Chronbach’s alfa van eerder onderzoek (Gedik &

Jongeneel, 2013) gebruikt, van agressiviteit (α = .882), subassertiviteit (α = .711) en wantrouwen (α = .689).

Resultaten Programma-integriteit

Met behulp van de Checklist en Eindevaluatieformulier is onderzocht in hoeverre de behandeling voldeed aan de programma-integriteit. Van zeventien jongeren waren gegevens over de programma-integriteit bekend. Daarvan scoorde 91% (n = 10) volgens jongeren, 82% (n = 9) volgens opvoeders en 80% (n = 12) volgens behandelaars de behandeling als voldoende (≥ 70%) op de tussen- en eindmeting. Bij gezinnen waar de behandeling als onvoldoende (≤ 70%) was beschouwd door één informant, gaven jongeren aan te weinig bij de behandeling te zijn

betrokken en dat de voortgang op de doelen net met hen werd besproken of de behandelaar gaf aan dat het niet gelukt is om de jongere te motiveren voor FAST. Deze gezinnen werden alsnog meegenomen in de steekproef, omdat andere informanten van het gezin wel aangaven dat FAST werd gegeven zoals beoogd.

Antisociaal gedrag van jongeren

Met behulp van de veranderingen in gedragsproblemen gerapporteerd op de doelenlijst wordt uitspraak gedaan over de algehele werkzaamheid van FAST. In tabel 3 en figuur 2 staan

(20)

de gemiddelden en standaarddeviaties weergegeven van de doelenlijst, op de drie meetmomenten van de steekproef van dit onderzoek.

Tabel 3.

Gemiddelden (M), Standaardafwijkingen (SD) op de doelenlijst (N = 27)

Beginmeting T0 Tussenmeting T1 Eindmeting T2

M SD n M SD n M SD n

Jongeren 119.00 27.07 17 130.88 29.74 17 137.14 35.06 7 Opvoeders 119.29 38.72 16 134.63 30.00 16 143.50 27.01 8 Behandelaars 106.83 19.77 16 127.93 20.49 17 130.20 20.36 9

Noot. De respondenten verschillen per meetmoment

Figuur 2. Gemiddelde scores op de doelenlijst van de steekproef (N = 27)

De resultaten in tabel 4 laten zien dat jongeren, opvoeders en behandelaars aan het eind van de behandeling FAST significant minder antisociaal gedrag rapporteerden dan halverwege de behandeling (T1-T2). Daarnaast rapporteerden opvoeders en behandelaars halverwege de behandeling significant minder antisociaal gedrag dan aan de start van de behandeling (T0-T1). De meetmomenten T0 en T2 zijn bij jongeren en opvoeders niet met elkaar vergeleken, omdat er te weinig data waren.

(21)

Tabel 4.

Wilcoxon Rangtekentoetsen voor de doelenlijst

T0-T1 T1-T2 T0-T2

Z-waarde p n Z-waarde p n Z-waarde p n Jongeren -1.490 .068 12 -2.207 .014* 7

Opvoeders -2.578 .005* 11 -2.023 .022* 6

Behandelaars -2.803 .003* 10 -2.207 .014* 6 -.674 .250 5 Noot. p = overschrijdingskans, *significant (p < 0.05, eenzijdig)

Jongeren verschilden het meest in de rapportages op de doelenlijst. Van meting T0 naar T1 rapporteerden 41% van de jongeren een verslechtering en de overige een verbetering. Bij de verslechtering gaat het om een klein verschil (Md = 4), maar bij de verbetering gaat het om een groot verschil (Md = 8.29) in verandering van antisociaal gedrag. Opvoeders rapporteren een grote verbetering (Md = 6.30) van meetmoment T0 naar T1, een enkeling rapporteert een verslechtering. De grootste verandering in antisociaal gedrag werd gerapporteerd door

opvoeders, vergeleken met jongeren en behandelaren. Opvallend is dat behandelaars bij start van de behandeling het meeste antisociaal gedrag rapporteerden, vergeleken met jongeren en

opvoeders, maar behandelaars allen een verbetering rapporteerden van meetmoment T0 naar T1 (Md = 5.50) en van meetmoment T1 naar T2 (Md = 3.50).

Cognitieve vervormingen van jongeren

Om de verandering van cognitieve vervormingen te bepalen is gekeken naar de V-LIG en één item uit de doelenlijst op drie meetmomenten. In tabel 5 staan de (significante)

veranderingen van het item cognitieve vervormingen van de doelenlijst van de steekproef.

Middels een Wilcoxon Signed Ranks Test is gekeken naar de jongeren die een verandering lieten zien op het item van de doelenlijst die gaat over cognitieve vervormingen.

(22)

Tabel 5.

Wilcoxon Rangtekentoets cognitieve vervormingen

T0-T1 T1-T2 T0-T2

Z-waarde p n Z-waarde p n Z-waarde p n Item 11 Jongeren -2.049 .020* 12 -1.089 .138 7 Item 11 Opvoeders -2.546 .006* 11 -1.342 .090 6 Item 11 Behandelaars -.816 .207 10 -1.633 .051 6 -1.730 .042* 5 Noot. p = overschrijdingskans, *significant (p < 0.05, eenzijdig)

De Wilcoxon Rangtekentoets liet zien dat jongeren halverwege de behandeling FAST significant minder cognitieve vervormingen (M = 6.39) rapporteerden op item 11 dan aan de start van de behandeling (M = 5.75). Ook opvoeders rapporteerden halverwege de behandeling

significant minder cognitieve vervormingen (M = 4.73) dan aan de start van de behandeling (M = 5.60). De behandelaars rapporteerden aan het eind van de behandeling significant minder

cognitieve vervormingen (M = 5.38) dan aan de start van de behandeling (M = 4.27). Geen van de respondentgroepen rapporteerde significant minder cognitieve vervormingen aan het eind van de behandeling vergeleken met het meetmoment halverwege de behandeling. Kijkend naar de mate van overeenstemming, valt op dat jongeren en opvoeders de grootste verandering

rapporteerden tussen T0 en T1. De behandelaars rapporteerden de grootste verandering tussen T0 en T2. Ook bij deze analyses zijn de meetmomenten T0 en T2 bij jongeren en opvoeders niet met elkaar vergeleken, omdat er te weinig data waren

Zeven jongeren (n = 7) hebben de V-LIG op meerdere meetmomenten gerapporteerd. Het aantal significante veranderingen op de subschalen van de V-LIG staan weergegeven in tabel 6.

(23)

Van de jongeren die een verbetering op de V-LIG rapporteerden (n = 6), liet 83% ook een verbetering zien op item 11 van de doelenlijst.

Tabel 6.

RCI significante veranderingen V-LIG (n = 7)

T0-T1 (n = 3) T1-T2 (n = 2) T0-T2 (n = 2)

n + n - n + n - n + n -

Agressie 1 0 2 0 0 0

Subassertiviteit 0 1 0 0 1 0

Wantrouwen 0 0 0 0 1 0

Noot. + = verbetering en - = verslechtering

In figuur 3 staan de vier jongeren weergegeven die in totaal op zes verschillende subschalen een significant verschil lieten zien. In de eerste periode van behandeling (T0-T1) rapporteerde één jongere een significante verbetering op de subschaal Agressie (RCI1 = -1.700, p < .05), maar lieten een verslechtering zien op de subschaal Subassertiviteit (RCI1 = 1.740, p < .05). Daarnaast laten twee jongeren in de tweede periode van behandeling (T1-T2) een

significante verbetering zien op de subschaal Agressie (RCI2 = -1.912, p < .05; RCI3 = -1.700, p < .05) en scoorden op beiden meetmomenten een lage score op de andere subschalen

Subassertiviteit en Wantrouwen. Tot slot liet één jongere significante verbetering zien van begin- tot eindmeting (T0-T2) op de subschaal Subassertiviteit (RCI4 = -1.740, p < .05) en Wantrouwen (RCI4 = -1.735, p < .05). Concluderend rapporteerden de jongeren vaak de hoogste cognitieve vervormingen op de subschaal Agressiviteit en lieten daar ook de meeste significante

(24)

Figuur 3. Vier jongeren met een significant verschil op één of meerdere subschalen V-LIG

Discussie

Onderzoek naar de doeltreffendheid van systeeminterventies is relevant voor de klinische praktijk. Ten eerste is in het huidige onderzoek de programma-integriteit van FAST bestudeerd. Vervolgens zijn de veranderingen in het antisociaal gedrag en cognitieve vervormingen van de jongeren na zes tot acht maanden FAST-behandeling onderzocht.

Programma-integriteit

In het huidige onderzoek tonen de resultaten aan dat de programma-integriteit voldoende was volgens het grootste gedeelte van de jongeren, opvoeders en behandelaars. Geconcludeerd kan worden dat FAST is uitgevoerd zoals bedoeld en daardoor het behandeleffect kan worden gerealiseerd (Goense, Assink, Stams, Boendermaker, & Hoeve, 2016). Kanttekening is dat de 0 10 20 30 40 50

Beginmeting T0 Tussenmeting T1 Eindmeting T2

Jongere 1 (RCI1)

Agressiviteit Subassertiviteit Wantrouwen

0 10 20 30 40 50

Beginmeting T0 Tussenmeting T1 Eindmeting T2

Jongere 3 (RCI3)

Agressiviteit Subassertiviteit Wantrouwen

0 10 20 30 40 50

Beginmeting T0 Tussenmeting T1 Eindmeting T2

Jongere 4 (RCI4)

Agressiviteit Subassertiviteit Wantrouwen 0 10 20 30 40 50

Beginmeting T0 Tussenmeting T1 Eindmeting T2

Jongere 2 (RCI2)

(25)

checklist waarmee de programma-integriteit wordt gemeten niet gevalideerd is, waardoor de resultaten met voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Tot slot is de programma-integriteit niet van de complete steekproef gemeten, dus is het onzeker of bij alle jongeren de interventie FAST voldoende is uitgevoerd zoals beoogd.

Verandering in antisociaal gedrag

In het huidige onderzoek komt naar voren dat er na drie tot vier maanden behandeling (T1) een significante afname is van het antisociaal gedrag van de jongeren op grond van de rapportages van opvoeders en behandelaren. De resultaten van de rapportages van de jongeren toonden na drie tot vier maanden behandeling (T1) ook een afname van antisociaal gedrag, maar deze waren niet significant. Na zes tot acht maanden behandeling (T2) toonden de resultaten van de rapportages van de jongeren, opvoeders en behandelaar allen, zoals verwacht, een significante afname van antisociaal gedrag van de jongeren.

Jongeren lopen het meest uiteen in de rapportages van meetmoment T0 en T1, enkele rapporteerden een verbetering en vijf van de twaalf jongeren rapporteerden een verslechtering. Een verklaring hiervoor kan zijn dat FAST zich richt op het terugdringen van antisociaal gedrag door het ouderlijk gezag te herstellen (Hoogsteder, 2016). In de eerste fase worden opvoeders aangemoedigd zich begrenzend op te stellen tegenover het onwenselijk gedrag van de jongeren. De jongeren kunnen deze verandering aanvankelijk als een verslechtering ervaren, omdat ze gewend zijn geraakt aan hun zelfstandige levensstijl (De Castro, 2014). Daarentegen kunnen de behandelaars en opvoeders de verandering eerder als een vooruitgang ervaren, omdat zij meer zicht hebben op voordelen op lange termijn.

De jongeren, opvoeders en behandelaars die een verbetering rapporteerden, waren het grootst van meetmoment T0 naar T1. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de mate van

(26)

problematiek het grootst is aan het begin van de behandeling, waardoor FAST in die periode het meest effect heeft. Bovendien blijkt dat veel problematiek aan het begin van een behandeling, kunnen leiden tot meer vooruitgang gedurende de behandeling (Lambert, Hansen, & Finch, 2001; Leijten, Raaijmakers, de Castro & Matthys, 2013). Daarnaast zorgt de ernst van de problematiek voor het toenemen van motivatie van opvoeders om zich in te zetten tijdens de behandeling (Gardner, Murphy, O'Donnell, Centorrino, & Baldessarini, 2010). Een andere reden kan zijn dat de jongere en opvoeder zich in de actiefase bevonden tijdens de eerste periode van de behandeling (T0-T1) (Prochaska & DiClemente, 2005). In de actiefase is het gezin

gemotiveerd en probeert het gezin het antisociaal gedrag te minimaliseren. Daarbij vormt het gezin een realistischer beeld van de problematiek dan bij de start van de behandeling, waardoor de problematiek minder wordt geschat (Hoogsteder, 2016b). De fase hierop volgend is de consolidatiefase, waarbij de verandering dient te worden onderhouden en er weinig nieuwe verandering plaatsvindt (Prochaska & DiClemente, 2005). Mogelijk verklaart dit de kleinere verbetering in de tweede periode van de behandeling (T1-T2).

In het huidige onderzoek is terug te zien dat jongeren en opvoeders (in tegenstelling tot de behandelaars) vaak minder antisociaal gedrag en gezinsproblematiek rapporteerden bij de start van de behandeling. Jongeren blijken doorgaans geneigd tot onderrapportage van problemen (Van Widenfelt, Goedhart, Treffers, & Goodman, 2003). Ook opvoeders kunnen geneigd zijn tot onderrapportage, omdat zij hun eigen handelen anders interpreteren of zich schamen. Daarnaast kunnen opvoeders nauwelijks aandacht hebben voor de kindproblematiek en overweldigd

worden door eigen symptomen van stress (Grills & Ollendick, 2002). Een andere verklaring voor dat behandelaars bij de start van behandeling meer antisociaal gedrag rapporteerden vergeleken met jongeren, is dat de behandelaar mogelijk een eenzijdig beeld heeft van de problematiek in

(27)

het leven van de jongeren. De behandelaar kan informatie over het gedrag van de jongere bij vrienden missen, terwijl leeftijdsgenoten steeds meer een belangrijke rol spelen in het leven van jongeren en ze minder tijd thuis doorbrengen (Van der Put et al., 2012).

Verandering cognitieve vervormingen van jongeren

In het huidige onderzoek komt naar voren dat na de eerste periode van behandeling (T0-T1) enkel één van de drie jongeren een significante verbetering op de subschaal Agressiviteit liet zien. Een mogelijke verklaring is dat jongeren zich nog vasthouden aan hardnekkige oude attitudes en gewoontes (Nas et al., 2006). De grootste verbeteringen in cognitieve vervormingen waren op de V-LIG, volgens verwachtingen, in het tweede deel van de behandeling. Dit werd echter niet teruggevonden in de doelenlijst op het item. De doelenlijst geeft waarschijnlijk echter een minder betrouwbare weergave van de cognitieve vervormingen, omdat het slechts om één item gaat.

Een verklaring voor de grootste verbeteringen op de V-LIG in het tweede deel van de behandeling is dat FAST zich in eerste instantie focust op opvoeders (Hoogsteder, 2016). Naarmate de vaardigheden van opvoeders zijn toegenomen wordt er meer gericht op individuele factoren van de jongeren door middel van CGT. De cognitieve vervormingen houden het

antisociaal gedrag staande en kan mogelijk positieve verandering weerhouden, daarom is het belangrijk aandacht te blijven geven aan de CGT-benadering tijdens de behandeling (Serin, Lloyd, Helmus, Derkzen, & Luong, 2013; Van der Put et al., 2012). Door de CGT-benadering heeft FAST mogelijk de houding en denkwijze ten opzichte van het antisociale gedrag verbeterd en dus de cognitieve vervormingen verminderd in het tweede deel van de behandeling. Door de kleine steekproef dienen de resultaten voorzichtig te worden geïnterpreteerd.

(28)

Een verklaring voor de situaties waar sprake was van slechts een kleine verbetering of waar de cognitieve vervormingen gelijk waren gebleven, kan zijn dat de behandeling met de jongeren niet intensief genoeg was. De behandelaars van FAST richten zich vooral op de opvoeders en is het niet altijd mogelijk tegelijk met de jongeren aan doelen te werken. Om de verandering van cognitieve vervormingen te verbeteren wordt een behandeling met wekelijkse sessies met de jongeren aangeraden (Fortune & Goodie, 2015). Echter het toevoegen van een cognitieve vervormingen component gericht op opvoeders hoeft niet werkzaam te zijn (Dowell & Ogles, 2010). Bij jongeren met cognitieve vervormingen is er vaak sprake van aandachtsbias, waarbij jongeren vooral aandacht hebben voor negatieve informatie (Beck & Haigh, 2014). Daarnaast hebben jongeren vaak interpretatiebias, waarbij situaties negatief worden

geïnterpreteerd. Door deze mechanismen kan een oudergerichte component gericht op cognitieve vervormingen minder werkzaam zijn (Bosmans, Braet, & de Raedt, 2006).

Beperkingen en sterke kanten van het onderzoek

Bij dit onderzoek zijn enkele kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste zijn er beperkingen van de meetinstrumenten die zijn gebruikt in het huidige onderzoek. De FAST-doelenlijst is een niet gevalideerd instrument. Hierdoor is het onzeker in hoeverre de doelenlijst veranderingen in antisociaal gedrag voldoende kon meten. Daarnaast zijn sommige jongeren geneigd op

zelfrapportage vragenlijsten sociaal wenselijk te antwoorden, waardoor er sprake kan zijn geweest van onderrapportage (Breuk, Clauser, Stams, Slot, & Doreleijers, 2007). Ook bij cognitieve vervormingen zijn jongeren geneigd tot onderrapportage op vragen over agressieve gedachten (Sibley et al., 2010; Zwier, 2008).

Bovendien zijn er beperkingen in het onderzoeksdesign die van invloed zijn op de

(29)

(RCI) gebruikt om zicht te krijgen in de verandering van cognitieve vervormingen op individueel niveau (Hoyle, 2012). Met de analyse RCI kan niet de effectiviteit van de interventie worden gemeten en de gegevens zijn niet generaliseerbaar (Rapoff & Stark, 2008). Tot slot worden de vragenlijsten bij een gezin vaak maar op één of twee momenten tijdens de behandeling

afgenomen. Er zijn maar enkele respondenten waarbij drie meetmomenten zijn gescoord. Dit heeft geleid tot het vergelijken van verschillende gezinnen in de verschillende fasen van de behandeling.

Ondanks bovengenoemde beperkingen is het huidige onderzoek waardevol, aangezien de resultaten de eerste inzichten bieden van een compleet beeld van de werkzaamheid van FAST voor antisociaal gedrag. Het huidige onderzoek beschikt over data op beginmeting, tussenmeting en eindmeting. Daarnaast is een sterk punt dat meerdere informanten zijn gebruikt om antisociaal gedrag en gezinsproblemen te onderzoeken, omdat de percepties kunnen verschillen en dit een realistischer beeld geeft van de werkelijkheid (De Castro, 2014; Hendriks et al., 2017). Tot slot wordt in Nederland bij zeven vestigingen van de Waag de behandeling FAST aangeboden, de respondenten van het huidige onderzoek zijn afkomstig van alle vestigingen.

Aanbevelingen en implicaties voor de praktijk

De resultaten bevestigen dat een systeeminterventie een effectief middel kan zijn voor de aanpak van antisociaal gedrag van de jongeren (Verhulst, Verheij, & Ferdinand, 2007) en dat het herstellen van opvoedingscompetenties kan leiden tot minder antisociaal gedrag (Dekovic et al., 2012). De belangrijkste kwestie is of de resultaten uit het huidige onderzoek beklijven. Een aanbeveling om de effectiviteit van FAST vast te stellen is een RCT uit te voeren met een grotere steekproef, waarbij ook een follow-up meting wordt gedaan.

(30)

Voor het vervolgonderzoek wordt aanbevolen om gegevens te verkrijgen van hetzelfde gezin en jongeren op de verschillende meetmomenten. Als uit vervolgonderzoek blijkt dat na de behandeling FAST nog steeds weinig verbeteringen van cognitieve vervormingen te zien zijn, lijkt het gewenst dat tijdens of na FAST ook een individueel traject wordt aangeboden gericht op cognitieve vervormingen.

Daarnaast is toekomstig onderzoek naar de invloed van aandachtscontrole en leeftijd op cognitieve vervormingen waardevol, omdat de verbetering van deze controle mogelijk invloed heeft op een vermindering van cognitieve vervormingen (Rueda, Posner, & Rothbart, 2004; Mobini, Pearce, Grant, Mills, & Yeomans, 2006). De aandachtscontrolevaardigheden nemen toe tijdens de adolescentie (Rothbart & Bates, 1998), en kunnen bevorderd worden tijdens een behandeling. Verder toont onderzoek aan dat verschillende typen agressie zijn gerelateerd aan verschillende cognitieve vervormingen (Barriga et al., 2008; Smeijers, Brazil, Bulten, & Verkes, 2018). Vervolgonderzoek kan zicht krijgen op welke type irrationele gedachten van cognitieve vervormingen ten aanzien van agressiviteit (externaliserend), subassertiviteit (internaliserend) en wantrouwen een rol spelen bij gedragsproblematiek. Als inzichtelijk is welke irrationele

gedachten in verband staan met de (agressie)problematiek komt dat de focus van de behandeling ten goede (Sudak, 2006).

Huidig onderzoek laat zien dat de fase van behandeling uitmaakt voor de resultaten. In toekomstig onderzoek wordt aanbevolen rekening te houden met de verschillende stadia van ontwikkeling. Het proces van verandering verloopt volgens bepaalde fases. Het kan een verkeerd beeld van de doeltreffendheid opleveren als geen rekening wordt gehouden met deze fases. Tijdens de consolidatiefase kan het lijken of er geen verdere verandering meer optreedt, terwijl in deze fase een belangrijke stap wordt gezet om de verbetering uit de vorige fase te handhaven.

(31)

Daarbij kan kwalitatief onderzoek bijdragen aan inzicht in de verschillende visies van de jongeren. Hierdoor kan het effect van de behandeling worden vergroot, omdat de behandeling beter kan aansluiten op de ervaringen van de jongeren (Aspland & Gardner, 2003).

Alles bij elkaar genomen, kan er geconcludeerd worden dat FAST een veelbelovende systeeminterventie is. De resultaten geven een verbetering aan in het antisociaal gedrag, soms nog voordat de behandeling FAST was afgerond. Toekomstig onderzoek naar de effectiviteit van FAST draagt bij aan de juiste aanpak van antisociale jongeren, waardoor de kans op recidive op volwassen leeftijd ook vermindert (Wartna et al., 2014).

(32)

Referenties

Agresti, A., & Franklin, C. A. (2012). Statistics: The art and science of learning from data. Pearson Higher Ed.

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology, Public Policy, and Law, 16, 39. doi:10.1037/a0018362

Aspland, H., & Gardner, F. (2003). Observational measures of parent-child interaction: An introductory review. Child and Adolescent Mental Health, 8, 136-143. doi:10.1111/1475-3588.00061

Asscher, J. J., Deković, M., Manders, W., van der Laan, P. H., Prins, P. J., van Arum, S., & Dutch MST Cost-effectiveness Study Group. (2014). Sustainability of the effects of multisystemic therapy for juvenile delinquents in The Netherlands: effects on

delinquency and recidivism. Journal of Experimental Criminology, 10(2), 227-243. doi:10.1007/s11292-013-9198-8

Bandura, A. (2014). Social cognitive theory of moral thought and action. In Handbook of moral behavior and development(pp. 69-128). Psychology Press.

Barriga, A. Q., Hawkins, M. A., & Camelia, C. R. (2008). Specificity of cognitive distortions to antisocial behaviours. Criminal Behaviour and Mental Health, 18(2), 104-116. doi.org/10.1002/cbm.683

Beck, J.S. (2011). Cognitive behavioral therapy: Basics and beyond. New-York: The Guilford Press.

Beck, A. T., & Haigh, E. A. P. (2014). Advances in cognitive theory and therapy: The generic cognitive model. Annual Review of Clinical Psychology, 10, 1–24.

(33)

Blake, C.S., & Hamrin, V. (2007). Current approaches to the assessment and management of anger and aggression in youth: A review. Journal of Child and Adolescent Psychiatric Nursing, 20, 209-221. doi:10.1111/j.1744-6171.2007.00102.x

Brendgen, M., Vitaro, F., Tremblay, R. E., & Lavoie, F. (2001). Reactive and proactive aggression: Predictions to physical violence in different contexts and moderating effects of parental monitoring and caregiving behavior. Journal of Abnormal Child Psychology, 29(4), 293-304. doi:10.1023/A:1010305828208

Bonta, J., & Andrews, D. A. (2007). Risk-need-responsivity model for offender assessment and rehabilitation. Ottawa, Ontario: Public Safety Canada.

Booth, J. A., Farrell, A., & Varano, S. P. (2008). Social Control, Serious Delinquency, and Risky Behavior. Crime & Delinquency Journal, 54, 423-456. doi:10.1177/0011128707306121 Bosmans, G., Braet, C., & De Raedt, R. (2018). Gehechtheid voor (cognitieve)

gedragstherapeuten. Amsterdam: Boom

Breuk, R.E., Clauser, C.A.C., Stams, G.J.J.M., Slot, N.W., & Doreleijers, T.A.H. (2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent-child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of Adolescence, 20, 761-771. doi:10.1016/j.adolescence.2006.10.003

Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Burt, S. A., Donnellan, M. B., Slawinski, B. L., & Klump, K. L. (2016). The phenomenology of non-aggressive antisocial behavior during childhood. Journal of abnormal child psychology, 44(4), 651-661. doi:10.1007/s10802-015-0076-x

(34)

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016). Jeugdhulp 2015. Geraadpleegd op 28 januari 2019, van http://jeugdmonitor.cbs.nl/media/209467/2016A409-jeugdhulp-2015a.pdf Coccaro, E. F., Lee, R., & McCloskey, M. S. (2014). Relationship between psychopathy,

aggression, anger, impulsivity, and intermittent explosive disorder. Aggressive behavior, 40(6), 526-536. doi:10.1002/ab.21536.

Crick, N. R., & Dodge, K. A. (1994). A review and reformulation of social-information processing mechanisms in children’s social adjustment. Psychological Bulletin, 155, 74–101. doi:10.1037/0033-2909.115.1.74

De Castro, B. O. (2014). Agressieve en regelovertredende gedragsproblemen. In Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp. 253-276). Bohn Stafleu van Loghum, Houten. Deković, M., Asscher, J. J., Manders, W. A., Prins, P. J., & van der Laan, P. (2012).

Within-intervention change: Mediators of intervention effects during multisystemic therapy. Journal of consulting and clinical psychology, 80(4), 574. doi:10.1037/a0028482 Dowden, C., & Andrews, D. A. (2003) Do family interventions work for delinquents? Results of

a meta-analysis. Canadian Journal of Criminology, 45, 327-342. doi:10.3138/cjccj.45.3.327

Dowell, K. A., & Ogles, B. M. (2010). The Effects of Parent Participation on Child Psychotherapy Outcome: A Meta-Analytic Review. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 39, 151-162. doi:10.1080/15374410903532585

Drenth, P.J.D. & Sijtsma, K. (2006), Testtheorie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum (4e herz. Dr.; 1e dr.: 1965).

Dykas, M. J., & Cassidy, J. (2011). Attachment and the processing of social information across the life span: theory and evidence. Psychological Bulletin, 137(1), 19.

(35)

doi:10.1037/a0021367

Foolen, N., Ince, D., & De Baat, M. (2012). Wat werkt bij gedragsproblemen en gedragsstoornissen? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Fortune, E. E., & Goodie, A. S. (2015). Cognitive Distortions as a Component and Treatment Focus of Pathological Gambling: A Review Article in Psychology of Addictive Behaviors. Journal Psychology of Addictive Behaviors, 26, 298-310.

doi:1037/a0026422

Gardner, D. M., Murphy, A. L., O'Donnell, H., Centorrino, F., & Baldessarini, R. J. (2010). International consensus study of antipsychotic dosing. American Journal of

Psychiatry, 167(6), 686-693.

Gedik, T., & Jongeneel, S. (2013). Pilot-onderzoek naar de programma-integriteit en de doeltreffendheid van Agressieregulatie op Maat Ambulant (Master thesis, Universiteit van Amsterdam). Opgehaald van http://dare.uva.nl/cgi/arno/show.cgi?fid=560830 Grills, A. E., & Ollendick, T. H. (2002). Issues in parent– child agreement: The case of

structured diagnostic interviews. Clinical Child and Family Psychology Review, 5, 57–83. doi:10.1023/A:1014573708569

Goense, P. B., Assink, M., Stams, G. J., Boendermaker, L., & Hoeve, M. (2016). Making ‘what works’ work: A meta-analytic study of the effect of treatment integrity on outcomes of evidence-based interventions for juveniles with antisocial behavior. Aggression and violent behavior, 31, 106-115. doi:10.1016/j.avb.2016.08.003

(36)

Helmond, P., Overbeek, G., Brugman, D., & Gibbs, J. C. (2015). A meta-analysis on cognitive distortions and externalizing problem behavior: Associations, moderators, and treatment effectiveness. Criminal justice and behavior, 42(3), 245-262.

doi:10.1177/0093854814552842

Hendriks, J., & Stams, G. J. (2012). Bewijs (niet) geleverd? Over reclame in de forensische orthopedagogiek. Orthopedagogiek: Onderzoek en praktijk, 51(11), 496-502.

Hendriks, J., Van der Giessen, D., Stams, G. J. J. M., & Overbeek, G. (2017). The association between parent-reported and observed parenting: A multi-level meta-analysis.

Psychological Assessment, 29, 955–1070. doi:10.1037/pas0000500

Henggeler, S. W., Clingempeel, W. G., Brondino, M. J., & Pickrel, S. G. (2002). Four-year follow-up of multisystemic therapy with substance-abusing and substance-dependent juvenile offenders. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 41(7), 868-874. doi:10.1097/00004583-200207000-00021

Henggeler, S. W., Schoenwald, S. K., Borduin, C. M., Rowland, M. D., & Cunningham, P. B. (2010). Multisysteemtherapie voor kinderen en jongeren met antisociaal gedrag. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Hoeve, M., Dubas, J. S., Eichelsheim, V. I., Van der Laan, P. H., Smeenk, W., & Gerris, J. R. (2009). The relationship between parenting and delinquency: A meta-analysis. Journal of abnormal child psychology, 37(6), 749-775. doi:10.1007/s10802-009-9310-8

Hoogsteder, L. M. (2014). Coming on strong: Is Responsive Aggression Regulation Therapy (Re-ART) a promising intervention? (Doctoral dissertation, Universiteit van Amsterdam). Hoogsteder, L. (2015). FAST (Forensische Systeem Therapie) - Werkblad beschrijving

(37)

Hoogsteder, L. (2016a). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST)'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies

Hoogsteder, L. (2016b). Algemene programmahandleiding -therapeut- FAST. Utrecht: de Waag.

Hoogsteder, L. (2016c). Managementhandleiding FAST. Utrecht: de Waag.

Hoogsteder, L. (2016d). Procesevaluatie Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST). Utrecht: de Waag.

Hoogsteder, L. M., Wissink, I. B., Stams, G. J. J. M., Van Horn, J. E., & Hendriks, J. (2014). A validation Study of the Brief Irrational Thoughts. Inventory Journal of Rational- Emotive & Cognitive-Behavior Therapy, 32, 216-232. doi:10.1007/s10942-014-0190-7

Hoyle, R. H. (Ed.). (2012). Handbook of structural equation modeling. Guilford press.

Klahr, A. M., McGue, M., Iacono, W. G., & Burt S. A. (2011). The association between parent– child conflict and adolescent conduct problems over time: results from a longitudinal adoption study. Journal of Abnormal Psychology, 1, 46-56. doi:10.1037/a0021350 Koopmans, P. C., Sanderman, R., Timmerman, I., & Emmelkamp, P. M. G. (1993). The

Irrational Beliefs Inventory: Development and psychometric evaluation. Groningen: RU, NCG.

Leijten, P., Raaijmakers, M. A., de Castro, B. O., & Matthys, W. (2013). Does socioeconomic status matter? A meta-analysis on parent training effectiveness for disruptive child behavior. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 42(3), 384-392. doi:10.1080/15374416.2013.769169

(38)

Programs for Criminal Offenders. Philadelphia, Pennsylvania: Campbell Collaboration. Litschge, C. M., Vaughn, M. G., & McCrea, C. (2010). The empirical status of treatments for

children and youth with conduct problems: An overview of meta-analytic studies. Research on Social Work Practice, 20(1), 21-35. doi:10.1177/1049731508331247 Matthys, W., & van de Glind, G. (2013). Richtlijn oppositioneel-opstandige stoornis (ODD) en

gedragsstoornis (CD) bij kinderen en jongeren. Geraadpleegd op 28 januari 2019, van www.kenniscentrum-kjp.nl/app/webroot/files/tmpwebsite/RL_ODD_en_CD_def Minnaert, A., Spelberg, H. L., & Amsing, H. (2009). Het pedagogisch quotiënt.

Mobini, S., Pearce, M., Grant, A., Mills, J., & Yeomans, M. R. (2006). The relationship between cognitive distortions, impulsivity, and sensation seeking in a non-clinical population sample. Personality and Individual Differences, 40(6), 1153-1163.

doi:10.1016/j.paid.2005.11.006

Murray, J., & Farrington, D. P. (2010). Risk factors for conduct disorder and delinquency: key findings from longitudinal studies. The Canadian Journal of Psychiatry, 55(10), 633-642. doi:10.1177/070674371005501003

Murrihy, R. C., Kidman, A. D., & Ollendick, T. H. (2010). Clinical handbook of assessing and treating conduct problems in youth. New York: Springer.

Nas, C. N., Brugman, D., & Koops, W. (2006). De effecten van het interventieprogramma EQUIP op morele ontwikkeling, denkfouten en sociale vaardigheden bij delinquente jongens. Kind en adolescent, 27. doi:org/10.1007/BF03060982

Nas, C. N., Brugman, D., & Koops, W. (2008). Measuring self-serving cognitive distortions with the “How I Think” questionnaire. European Journal of Psychological Assessment, 24, 181-189. doi:10.1027/1015-5759.24.3.181

(39)

Ogden, T., & Halliday-Boykins, C. A. (2004). Multisystemic treatment of antisocial adolescents in Norway: Replication of clinical outcomes outside of the US. Child and adolescent mental health, 9(2), 77-83. doi:10.1111/j.1475-3588.2004.00085.x

Prochaska, J. O., & DiClemente, C. C. (2005). The transtheoretical approach: Crossing

traditional boundaries of therapy. In J. C. Norcross, & M. R. Goldfried (Eds.), Handbook of Psychotherapy Integration (pp. 168–192). Oxford: University Press.

Rapoff, M., & Stark, L. (2007). Journal of Pediatric Psychology statement of purpose: section on single-subject studies. Journal of Pediatric Psychology, 33(1), 16-21.

doi:10.1093/jpepsy/jsm101

Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Rothbart, M. K., & Bates, J. E. (1998). Temperament. In N. Eisenberg, & W. Damon (Eds.), Handbook of child psychology: Volume 3. Social, emotional, and personality

development (pp. 105–176). New York: Wiley.

Rueda, M. R., Posner, M. I., & Rothbart, M. K. (2004). Attentional control and self-regulation. In R. F. Baumeister, & K. D. Vohs (Eds.), Handbook of self-regulation. Research, theory, and applications (pp. 283–300). New York: Guilford Press.

Sawyer, A. M., & Borduin, C. M. (2011). Effects of multisystemic therapy through midlife: a 21.9-year follow-up to a randomized clinical trial with serious and violent juvenile offenders. Journal of consulting and clinical psychology, 79(5), 643.

doi:10.1037/a0024862

Shumaker, D. M., Deutsch, R. M., & Brenninkmeyer, L. (2009). How do I connect? Attachment issues in adolescence. Journal of Child Custody, 6(1-2), 91-112.

(40)

doi:10.1080/15379410902894866

Serin, R. C., Lloyd, C. D., Helmus, L, Derkzen, D. M., & Luong, D. (2013). Does

intra-individual change predict offender recidivism? Searching for the Holy Grail in assessing offender change. Aggression Violent Behavior,18, 32-53.doi:10.1016/j.avb.2012.09.002 Smeijers, D., Brazil, I. A., Bulten, E. B., & Verkes, R. J. (2018). Retrospective parental rejection

is associated with aggressive behavior as well as cognitive distortions in forensic psychiatric outpatients. Psychology of violence, 8(4), 495. doi:10.1037/vio0000134 Sudak, D. (2006). Cognitive behavioral therapy for clinicians. Hagerstwon: Lippuncott Williams

& Wilkins.

Ten Voorde, T. (2018). Is FAST werkzaam volgens de jeugdige, opvoeder en behandelaar? (Masterthese). Forensische Orthopedagogiek, Faculteit Pedagogische en

Onderwijskundige Wetenschappen. Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Tremblay, R. E. (2010). Developmental origins of disruptive behaviour problems: the ‘original sin’hypothesis, epigenetics and their consequences for prevention. Journal of child psychology and psychiatry, 51(4), 341-367. doi:10.1111/j.1469-7610.2010.02211.x Van der Laan, P. H., Slotboom, A., & Stams, G. J. J. M. (2010). Wat werkt? Bijdragen aan het

terugdringen van recidive. In P. J. van Koppen, H. Merkelbach, M. Jelicic, & J. de. Keijser (Eds.), Reizen met mijn rechter: Psychologie van het recht. (pp. 987–1002). Deventer: Kluwer.

Van der Put, C. E., Deković, M., Stams, G. J. J. M., Hoeve, M., & Van der Laan, P. (2012). Het belang van vroegtijdig ingrijpen bij jeugdcriminaliteit: Onderzoek naar de samenhang tussen risicofactoren en recidive op verschillende leeftijden. Kind & Adolescent, 33, 2–20. doi:10.1007/s12453-012-0001-9

(41)

Van der Stouwe, T., Asscher, J. J., Stams, G. J. J. M., Dekovi , M., & van der Laan, P. H. (2014). The effectiveness of Multisystemic Therapy (MST): A meta-analysis. Clinical

Psychology Review, 34, 468-481. doi:10.1016/j.cpr.2014.06.006

Van Widenfelt, B. M., Goedhart, A. W., Treffers, P. D., & Goodman, R. (2003). Dutch version of the Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ). European Child & Adolescent Psychiatry, 12, 281–289. doi:10.1007/s00787-003-0341-3

Van Yperen, T. A. (2001). Antisociaal gedrag en jeugddelinquentie: Valt er wat te keren? Kind & Adolescent, 22, 213. doi:10.1007/bf03060826

Verhulst, F. C., Verheij, F., & Ferdinand, R. F. (2007). Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Assen: Van Gorcum.

Wartna, B. S. J., Tollenaar, N., Verweij, S., Timmermans, M., Witvliet, M., & Homburg, G. H. J. (2014). Terugval in recidive. Minister van Veiligheid en Justitie.

Watzlawick, P., Weakland, J. H., & Fisch, R. (1974). Change: Principles of problem formation and problem resolution. New York: Norton.

Westbroek, F. (2018). Een studie naar de doeltreffendheid van de systeeminterventie FAST (Masterthese). Forensische Orthopedagogiek, Faculteit Pedagogische en

Onderwijskundige Wetenschappen. Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Zwier, E. (2008). Valideringsonderzoek ‘Lijst Irrationele Gedachten’ (Masterthese). Forensische Orthopedagogiek, Faculteit Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen.

(42)

Bijlagen 1. Programmadoelen FAST

1. Motivatie

2. Verbeterde coping- en oplossingsvaardigheden 3. Verbeterde opvoedingscompetenties

4. Verbeterde gezinsrelaties

5. Minder hoogoplopende conflicten 6. Beschermend netwerk

7. Minder negatieve vrienden 8. Adequate dagbesteding 9. Verminderd agressief gedrag 10. Verminderde stress en boosheid 11. Verminderde impulsiviteit

12. Verbeterde beheersingsvaardigheden 13. Verminderde cognitieve vervormingen 14. Verbeterde emotieregulatie

(43)

2. Wilcoxon Rangtekentoets Doelenlijst

Aantallen (N), Gemiddeld verschil (M Rank) van doelenlijst (n = 27)

N verbertering M Rank N verslechtering M Rank N gelijk Jongeren T0-T1 7 8.29 5 4 0 Jongeren T1-T2 6 3.50 0 0 1 Jongeren T0-T2 1 1.00 0 0 1 Opvoeders T0-T1 10 6.30 1 3.00 0 Opvoeders T1-T2 5 3.00 0 0 1 Opvoeders T0-T2 3 2.00 0 0 0 Behandelaars T0-T1 10 5.50 0 0 0 Behandelaars T1-T2 6 3.50 0 0 0 Behandelaars T0-T2 3 3.33 2 2.50 0

(44)

3. Reliable Change Index V-LIG

Reliable Change Index van scores op de subschalen van V-LIG (N = 7)

RCI T0-T1 RCI T1-T2 RCI T0-T2

Jongere 1 A = .637 S = .580 W = -.289 Jongere 2 A = -1.700* S = 1.740* W = -.289 Jongere 3 A = -1.487 S = -.580 W = -.867 Jongere 4 A = -1.912* S = .290 W = 0 Jongere 5 A = -1.700* S = -.580 W = -1.156 Jongere 6 A = -1.063 S = -1.740* W = -1.735* Jongere 7 A = -0.212 S = .290 W = 0 Noot. *significante RCI ≤ -1.65 of ≥ 1.65 (p <.05, eenzijdig), A = agressiviteit, S = subassertiviteit, W = wantrouwen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verschillen in het voorkomen van antisociaal gedrag tussen de eerste en tweede meting bleken gering zijn.. Uitgesplitst naar agressief en delinquent gedrag rapporteren kinderen

Tot slot willen we weten of de jongeren die alleen een virus hebben verstuurd of iemand online hebben bedreigd, afwijken qua achtergrondkenmerken van jongeren die geen of

However, the number of tailored applications for resected NCSLC patients is limited, with as far as we know, only two single-component applications reported: a symptom

For this reason, in this work, a numerical analysis of thermal effects in tapered holmium-doped fiber amplifiers is reported in order to study the temperature sensitivity of the

It com- plements the Strategic Plan for HIV, AIDS and STIs 2000-2005 (NDoH 2000), and, in particular, elaborates on the treatment, care and support of people living with

Although it is unclear if these photos were taken directly after excavation, or directly before handing over the collection to Kaap Skil, they show a different condition of

We have built upon existing research by (Acs, et al. 2015) by illustrating that cultural diversity, and more specifically industry diversity, partially explains the difference of

Stel dat een internetgebruiker zich wel bewust is van het feit dat er zonder zijn toestemming cookies op zijn computer geplaatst kunnen worden, dan weet hij