• No results found

Afwijkende moraliteit van bankiers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Afwijkende moraliteit van bankiers"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afwijkende moraliteit van

bankiers

In welke mate is de afwijkende moraliteit te verklaren vanuit een

selectieproces en/of uit een vormingsproces door de politiek

economische context en wat is de ethische implicatie van deze

processen?

Bas Kortenbach Bor Kemkes Britte Schilt Tisja Korthals Altes 11041803

11036974 10992324 10783989

Thema III - Cluster Evolutie Begeleider: Jelle Zandveld

(2)

Abstract

In dit onderzoek wordt gezocht naar een verklaring voor het voorkomen van afwijkend moreel gedrag in de financiële wereld. Twee mogelijke verklaringen worden besproken, geanalyseerd en vanuit de ethiek vergeleken; een vormingsproces en een selectieproces. Door banken die too big to fail zijn en het ontstaan van moral hazard kunnen medewerkers gevormd worden om moreel afwijkend gedrag te vertonen. Het bestaan van een groot

reserve army of labour en het bestaan van regelmatige ontslagrondes kan verklaren hoe

door selectie alleen werknemers die moreel afwijkend gedrag vertonen aangenomen worden en blijven. Uit de ethische vergelijking blijkt dat Aristotelische deugdethiek bankiers die door een vormingsproces amoreel handelen meer aanrekent.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract 1 Inhoudsopgave 3 Introductie 4 Probleembeschrijving 4 Knowledgegap 4 Introductie onderzoeksvragen 5 Methode 6 Omgevingsschets 8 Macroniveau 8 Mesoniveau 8 Onderzoeksvraag 1 10

Vorming van moraliteit in individuen 10

Invloed van bankenstructuur 11

Stimuli vormingsproces 12

Onderzoeksvraag 2 13

Inselectie 14

Uitselectie 15

Onderzoeksdeelvraag 3 17

Het moreel-theoretische landschap 17

De bankiers beoordelen 18

Conclusie & Discussie 20

Literatuur 22 Bijlage 25 Appendix I 25 Integratieproces 25 Appendix II 27 Macroniveau 27 Meso-niveau 28

(4)

Introductie

Probleembeschrijving

Sinds de financiële crisis van 2008 is er steeds meer kritiek op de manier van handelen binnen het bedrijfsleven, in het bijzonder van bankiers. Het onverantwoordelijke gedrag van bankiers en de bedrijfsstructuren binnen de financiële wereld zou een van de oorzaken zijn van de financiële crisis. Antropoloog en journalist Luyendijk bestudeerde dit probleem, wat hij ‘afwijkend moreel gedrag’ noemt. Zijn conclusie was dat bankiers de grenzen van hun gedrag laten bepalen door de wet: als iets legaal is, dan gaan zij er van uit dat het ook ethisch verantwoord is. Dit concluderen ze dus zonder rekening te houden met de gevolgen van hun acties op maatschappij, of andere ethische overwegingen (Luyendijk, 2015).

Recent onderzoek bevestigt het vermoeden van Luyendijk dat bankiers moreel anders handelen dan anderen. Namelijk, zolang de bankier wordt herinnerd aan zijn functie is de bankier minder ‘eerlijk’ dan andere groepen. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een kop of munt taak. Men werd gevraagd het aantal keer kop te rapporteren, en hoe meer kop, hoe hoger de beloning. Echter werd dit niet gecontroleerd, en daarmee ontstaat de mogelijkheid op het vertonen van oneerlijk gedrag. De fractie ‘kop’ was bij de geprimede bankiers veel hoger dan bij andere beroepsgroepen. Een van de mogelijke verklaringen die Cohn et al. (2014) geven de is de afwijkende bedrijfscultuur die de ‘honesty norm’ zou beïnvloeden en daarmee oneerlijk gedrag kan bevorderen. De dominante bedrijfscultuur in het bankwezen zou dus amoreel gedrag aanwakkeren (Cohn et al., 2014).

Knowledgegap

Amoreel gedrag van bankiers kan grote gevolgen hebben voor de economie en kan leiden tot suboptimale uitkomsten voor de maatschappij. Onethisch gedrag in het bedrijfsleven kost miljarden per jaar, en leidt tot een slecht beeld van het bedrijfsleven (Beu & Buckley, 2004). Daarom is het van belang om het probleem goed te begrijpen. Het onderzoek van Cohn et al. (2014) focust zich vooral op het vaststellen van een afwijkende honesty norm binnen het bankwezen. Echter stellen zij ook vast dat culturele en selectie effecten moeilijk uit elkaar te houden zijn. Voor beleidsmakers is dit echter van groot belang bij het maken van beleid om amoreel gedrag in het bankwezen te verminderen. Daarmee is het belangrijk om een helder beeld te hebben, niet alleen van hoe en in welke mate dit gedrag zich uit, maar ook vooral hoe het tot stand komt en de ethische gevolgen van dien. Hierbij komt kennis vanuit de biologie sterk van pas. Binnen de evolutie staan selectie- en vormingsprocessen centraal. Het nature nurture debat sluit hierbij ook goed aan (Zaky, 2015). Mensen kunnen simpelweg verschillen in hun moraliteit en daarop geselecteerd worden, maar zij kunnen ook door hun omgeving worden gevormd. Deze insteek kan helpen de oorzaken van amoraliteit te begrijpen.

Binnen dit onderzoek zal getracht worden de afwijkende moraliteit van bankiers te verklaren vanuit analyses over het voorkomen van een vormings- en/of selectieproces, waarna de ethiek van beide mogelijkheden wordt benaderd.

(5)

Introductie onderzoeksvragen

Het analyseren van dit maatschappelijke probleem behoeft een interdisciplinaire aanpak. Omdat hier gaat om een complex probleem dat niet door middel van één discipline valt te vatten, is een integraal onderzoek met gebruik van kennis uit meerdere disciplines noodzakelijk om zo het probleem beter te begrijpen. Ook is het bij deze specifieke casus van belang dat naast het alleen analyseren van de huidige situatie er wordt stilgestaan bij het

ontstaan van deze bedrijfscultuur met een eventueel afwijkend moraal kompas.

Menselijk gedrag is complex en wordt zowel beïnvloed door nature- als nurture factoren (Zaky, 2015). Om bepaald moreel gedrag te constateren is dan ook een eerste, maar dan blijft een belangrijke vraag onbeantwoord; hoe dit gedrag ontstaan is. De volgende onderzoeksvraag is hierdoor opgesteld:

In welke mate is de afwijkende moraliteit van bankiers te verklaren vanuit een selectieproces en/of uit een vormingsproces door de politiek economische context en wat is de ethische

implicatie van deze processen?

Hierboven geïntroduceerde onderzoeksvraag wordt beantwoord vanuit drie deelvragen, namelijk:

Hoe is de afwijkende moraliteit binnen de bankierscultuur te verklaren vanuit de vorming van de politiek-economische context?

Hoe is de afwijkende moraliteit binnen de bankierscultuur te verklaren vanuit een selectieproces?

Wat zou het ethisch gezien kunnen betekenen als het moreel afwijkende gedrag door ofwel selectie ofwel verandering is ontstaan?

Om de bredere context van het ontstaan van de amoraliteit onder bankiers zo inclusief mogelijk in beeld te brengen is gekozen voor een politicologische en economische invalshoek. Deze disciplines behandelen vaak dezelfde verschijnselen, maar vanuit een andere stroming en doelstelling. In de gebruikte theorieën is dit contrast terug te vinden, waar door economen vaak wordt gesproken over rationaliteit en winstmaximalisatie, focussen politicologen meer op sociale en gevestigde normen. Door beiden disciplines te benutten kan er een meer uitgebreide context worden weergegeven. Aangezien er nog weinig onderzoek gedaan is naar de selectie-of vormingsprocessen bij het ontstaan van moraliteit is er hiernaast gekozen voor een sociobiologische aanpak. Binnen de biologie zijn deze processen met betrekking tot evolutie veelvuldig behandelt. Hierbij worden gevestigden biologische theorieën besproken en waar mogelijk toegepast op sociale situaties. Het begrip moraliteit staat centraal in dit onderzoek. Ethiek wordt kort behandelt binnen de vakgebieden van politicologie, economie en biologie, maar voor een vollediger beeld schieten deze disciplines te kort. Daarom wordt er gebruik gemaakt van de theoretisch filosofie voor het bespreken van moraliteit en het toepassen hiervan op de eerder besproken onderwerpen. Hierdoor wordt dit onderzoek vanuit de volgende vier disciplines bekeken: biologie, filosofie, economie en politicologie. Hoe deze verschillende disciplines worden geïntegreerd wordt in Appendix I onder Integratieproces uitgebreider besproken.

(6)

De verwachting voor de hoofdvraag is dat er een combinatie van een selectieproces en vormingsproces plaatsvindt in het gedrag van bankiers en dat dit beide bijdraagt aan de afwijkende moraliteit die daar gevonden wordt. Immers zorgen verschillen tussen individuen ervoor dat sommige mensen die een lager niveau van moraliteit vertonen geselecteerd kunnen worden door de werkgever, mocht de werkgever dit belangrijk vinden. Hiernaast is het te verwachten dat individuen in verschillende mate te beïnvloeden en dus te vormen zijn. Een combinatie vindt waarschijnlijk plaats: individuen die weinig belang hechten aan moraliteit (zoals dat door de maatschappij is gedefinieerd) en zich snel aanpassen aan de levensomgeving, komen waarschijnlijk het best mee in de bankiers cultuur. Het afwijkende gedrag is dus zowel vanuit een vormingsproces en een selectieproces te verklaren.

Een vormingsproces zou het het meest naar voren komen als wordt gekeken naar de structuur van banken en de markt, waarin informele en formele normen ervoor zullen zorgen dat individuen zich aanpassen aan de leefomgeving. Een selectieproces zal meer plaatsvinden op het niveau van werknemers, aangezien er grote keuze is in werknemers zullen banken logischerwijs alleen de mensen behouden die passen in hun cultuur.

Omdat beide processen dezelfde uitkomsten hebben namelijk, een afwijkende moraliteit onder bankiers, zal het voor het consequentialisme en de Kantiaanse ethiek hoogstwaarschijnlijk geen verschil uitmaken welk proces aanwezig is. Binnen de deugdethiek wordt er echter wél aandacht besteedt aan de redenen, en deugden, van het komen tot een uitkomst. Hierdoor moet in de deugdethiek het vormingsproces en selectieproces tegenover elkaar worden uitgezet. De verwachting is dat het vormen van een afwijkende moraliteit binnen het individu ethisch gezien verwerpelijk is dan wanneer men een vorm van afwijkende moraliteit al van jongs af aan met zich meedraagt. Wel wordt er nadrukkelijk binnen de deugdethiek gesproken over de moeilijkheidsgraad van het niet aanpassen.

In dit paper zullen de drie deelvragen opvolgend worden beantwoord, waarna een conclusie wordt gepresenteerd. Eerst zal een omgevingsschets van de heersende politiek economische context worden weergegeven. In deelvraag 1 zal de focus liggen op de gevolgen van de indeling van het macroniveau (wereld systeem) en het mesoniveau (banken systeem) op het gedrag van individuen (bankiers) en hoe zij hierdoor gevormd kunnen worden. Vervolgens wordt in deelvraag 2 ingegaan op een mogelijk selectieproces waarbij alleen de mensen met een afwijkende moraliteit worden geaccepteerd in de bankierswereld, dit is een sociologische benadering van het biologische principe van

survival of the fittest. Ten slotte behandelt deelvraag 3 het ethische aspect van vorming of

selectie door middel van de deugdethiek, het consequentialisme en de theorie van Kant over moraliteit. Hieronder wordt in de methode uiteengezet hoe informatie omtrent de vraagstukken wordt geanalyseerd.

(7)

Methode

Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van bestaande literatuur. Hierbij worden zowel theoretische principes als empirische resultaten gebruikt. Om het ontstaan van amoreel gedrag in het bankwezen te begrijpen is eerst een begrip van de politiek-economische context nodig. De invloeden van de politiek-economische context kan worden opgedeeld worden in 3 niveaus, namelijk macro-, meso- en microniveau (Steinmo, 2015). Aan de hand van deze opdeling kan de invloed van de sociale context op een systematische manier worden uitgewerkt. Door het maken van een omgevingsschets zal dit verduidelijkt worden. In de omgevingsschets zal de nadruk liggen op theoretische literatuur.

Na de omgevingsschets kan verder in worden gegaan op de effecten van de bankcultuur op het individu. Op het microniveau zal getracht worden het mogelijke vormingsproces van bankiers uit een te zetten. Empirisch bewijs is hier van belang. De hoeveelheid beschikbare literatuur is echter beperkt. Het gebruik van empirische literatuur die niet specifiek over bankiers gaat kan, mits op een zorgvuldige manier, wel worden gebruikt ter verantwoording van het vormingsproces. Het is immers moeilijk om ex-post te kunnen vaststellen dat het gaat om een vormingsproces.

Om het selectieproces te verklaren zal worden gebruik gemaakt van een opdeling in een proces van in-selectie en uit-selectie. Een duidelijke opdeling zorgt voor structuur bij het onderzoeken. Empirische data zal worden onderbouwd met theorie vanuit zowel de biologie als de politicologie.

Bij het benaderen van de ethische implicaties van deze processen was wederom weinig informatie beschikbaar. Voornamelijk empirisch onderzoek over dit onderwerp is schaars. Hierom wordt dit vraagstuk vanuit een theoretische benadering behandelt. Daarbij wordt gebruik gemaakt van onderzoeken uit de theoretische filosofie met betrekking tot de grootste theorieën omtrent moraliteit.

(8)

Omgevingsschets

Het belang van de politiek-economische context

bij het ontstaan van amoreel gedrag

De politiek-economische context waarin men zich bevindt kan van grote invloed zijn op het menselijke gedrag. Mensen kunnen dus worden gevormd door de omgeving waarin zij leven. Om afwijkend menselijk gedrag te begrijpen is het van belang deze invloeden in kaart te brengen. Voor een verdere verdiepende omgevingsschets, zie Appendix II.

Macroniveau

De huidige wereldmarkt wordt overheerst door een algemeen kapitalistisch sentiment. Dit uit zich in de ideeën zoals de vrije markt, het liberale gedachtegoed en de doelstelling van economische groei (Baylis, Smith en Owens, 2013). Het liberalisme kenmerkt zich door een aantal punten. Het Individualisme is hierin erg belangrijk, waarbij het individu wordt gezien als de basis-unit. Deze individuen zijn hedonistisch, zij streven persoonlijk geluk na. Daarnaast zouden mensen rationeel zijn, het individu maakt rationele keuzes om dit persoonlijke geluk te maximaliseren. Belangrijk hierbij is het idee van inertia. Individuen worden pas actief wanneer er persoonlijke gewin in het vooruitzicht is (Stillwel, 2012).

Onderdeel van het liberalistische denken is de vrije wereldmarkt (Stillwel, 2012). Falk en Szech lieten zien dat markten de moraliteit kunnen beïnvloeden. In hun onderzoek had een bilaterale of multilaterale markt setting negatieve gevolgen voor de moraliteit van participanten (2013). Daarnaast voorspelde Schumpeter dat de ondergang van het kapitalisme een morele onderslag zou hebben, namelijk de mens onvriendelijke ongelijkheden zullen leiden tot een ethisch besef (Wilson, 1995). Het meest karakteriserende aspect van ons politiek-economische systeem is de focus op groei. Het kapitalisme is gebouwd op het realiseren van groei, en wanneer de groei tijdelijk afwezig is leidt dit direct tot problematiek (Stilwell, 2013). Het zien van economische groei als voornaamste doel kan leiden tot het verkiezen van dit gegeven boven andere maatschappelijke aspecten. Wat wijst op een momenteel lage focus op ethiek binnen een kapitalistische markt. De focus op economische groei boven ethiek draagt bij aan tot het onderdrukken van een moreel besef.

Mesoniveau

Eén van de ontwikkelingen in de wereldmarkt zijn international corporations, grote bedrijven die op de internationale wereldmarkt steeds meer macht lijken te genereren. De huidige

Figuur 1: Macro-, meso- en microniveau uitgebeeld

(9)

banken kunnen hier ook onder geschaard worden. Deze banken bestaan uit verschillende (hiërarchische) lagen met afgeschermde sectoren binnen een enkele bank (Luyendijk, 2005). Economische groei kan in bedrijven verwezenlijkt worden door winstmaximalisatie. Aldus de neoklassieke economie is het uiteindelijke (en enige) doel van een bedrijf het maximaliseren van winsten (Stilwell, 2013). De huidige banken functioneren hetzelfde als zulke bedrijven. Echter is het mogelijk dat de focus hierop binnen banken groter is. Dit wordt ondersteunt door Luyendijk die schrijft over een distantie tussen bankiers in het front office en hun klanten, wiens kapitaal binnen krijgen meestal als enige doel wordt gezien (Luyendijk 2005). Dit wijst op winstmaximalisatie als voornaamste uitgangspunt.

Bedrijven maximaliseren net als andere entiteiten zoals individuen hun winst of nut, aldus de neoklassieke economen (Stillwel, 2013). Als een individu of een bedrijf de verkeerde keuzes maakt heeft dit consequenties, en dus is het belangrijk dat er bij een keuze de kosten en baten worden afgewogen. De kans op faillissement disciplineert een bedrijf om goed overwogen keuzes te maken (Nier & Baumann, 2013). Dit marktmechanisme is fundamenteel voor het functioneren van een bedrijf binnen het kapitalistisch systeem, anders zouden bedrijven zonder kosten grote risico’s kunnen nemen Een faillissement is een veel voorkomende gebeurtenis en op zichzelf geen groot probleem. Het probleem ontstaat wanneer bedrijven van zulk groot belang zijn voor het economische systeem dat een faillissement grote gevolgen heeft voor het gehele economische systeem. Dit is typisch voor banken en financiële instituties (Kaufman 2014). Wanneer een bank omvalt leidt dit tot grote problemen in de economie. De kosten zijn soms zo groot dat een financiële institutie too big to fail (TBTF) is. Dit houdt in dat de overheid de negatieve effecten van een eventueel faillissement wil voorkomen (Kaufmann 2014). Externaliteiten zijn de kosten die anderen dragen en die niet mee worden genomen in de prijs (Hindriks & Myles 2013, p. 68), hiermee houden banken dus geen rekening omdat zij hiervan de kosten niet dragen.

(10)

Onderzoeksvraag 1

Micro niveau: het effect van de politiek-economische context op het

individu

Hoe het macroniveau en het mesoniveau zijn ingericht hebben grote implicaties voor menselijk gedrag. Deze inrichting bepaalt namelijk de instituties, beide formeel en informeel, waarin individuen zich bevinden (Steinmo, 2015). Daardoor vormt de organisatie op macro-en mesoniveau het gedrag van individumacro-en op microniveau. Hieronder zullmacro-en de gevolgmacro-en van de hierboven besproken invloeden verder worden uitgewerkt. En zal getracht worden antwoord te geven op de onze eerste deelvraag:

Hoe is de afwijkende moraliteit binnen de bankiers-cultuur te

verklaren vanuit een vormingsproces binnen politiek

economische context?

Vorming van moraliteit in individuen

Het is moeilijk vast te stellen wanneer het gaat om een vormingsproces. Dit zou namelijk beteken dat ex-ante de persoon geen amoreel gedrag zou vertonen, maar door de context de bankier dit in zijn rol wel doet. Hoewel dit moeilijk is vast te stellen is het wel mogelijk om te kijken naar wat er gebeurt met gedrag wanneer het afstraffen van amoreel gedrag niet plaats vindt. Onderzoek van Fischbacher en Föllmi-Heusi (2013) toont aan dat wanneer men in een setting wordt gezet waar afstraffing van oneerlijk gedrag niet plaats vindt dat sommige, maar niet alle mensen oneerlijk gedrag gaan vertonen. Echter concluderen zij ook dat wanneer men het experiment vaker doet, de proportie van eerlijke proefpersonen afneemt. Dit suggereert dat wanneer men zich voor een langere periode in een omgeving bevindt waar afstraffing van amoreel gedrag niet plaats vindt, amoreel gedrag wordt gestimuleerd. Het bankwezen zo’n omgeving en kan dus amoreel gedrag in de hand werken. Dit valt te zien als een vormingsproces, omdat gedrag ex-post verandert.

Binnen het institutionalisme worden invloedsbronnen uitgedrukt in instituties, hierbinnen worden instituties gezien als regels, beide formeel (bijvoorbeeld wetten) en informeel (zoals culturele normen). Op deze manier bepalen instituties (formeel en informeel) de structuur van de maatschappij, instanties en verschillende individuen daarin (Steinmo 2015). De bron van macht wordt bepaald door de algemeen gevestigden en geaccepteerden instituties (Hay 2016). De theorie van Kohlberg beschrijft hoe de omgeving invloed uitoefent op de moraliteit van individuen. Deze cognitive moral development theorie bestaat uit meerdere fases. De

preconventional fase sluit aan bij het neo-klassieke gedachtegoed, individuen maken

rationele keuzes op basis van winstmaximalisatie. Op het conventional level worden ethische keuzes bepaalt door de sociale normen in de directe omgeving. De laatste fase is

postconventional, hierin wordt het persoonlijke morele kompas gebaseerd op een individuele

(11)

kompas wordt door anderen aan vorming toegekend, alleen is dit vormingsproces dieper in het onbewustzijn van individuen gekropen (Harsanyi, 1977).

Door de lage focus op moraliteit binnen de huidige maatschappij en de markt hierin (Wilson, 1995) zal de ethische waarde van mogelijke uitkomsten niet meewegen in beslissingen van bedrijven. Falk en Szech (2015) ondersteunen met hun onderzoek dat markten de moraliteit van mensen kunnen beïnvloeden. Daarnaast moeten instituties hun economische groei kunnen blijven doorzetten, als uitgangspunt van het kapitalisme, anders werkt het systeem niet (Stillwel, 2012). Hierbij zijn wettelijk vastgestelde normen van belang, deze kunnen namelijk zorgen voor uitsluiting en straf. Echter kunnen algemeen maatschappelijke informele regels worden overtreden wanneer deze overtredingen worden geaccepteerd door de omgeving. Dit geldt ook voor de meest universele morele waardes namelijk eerlijkheid, respect en aardig zijn (van Oudenhoven et al., 2014), waar duidelijk minder aandacht aan wordt besteed onder bankiers. Viktor en Cullen (1988) beargumenteren dat ethische waardes van werknemers worden bepaald door de omgeving binnen een bedrijf. Over het algemeen worden ethische klimaten vastgesteld door de bedrijfsvormen waarin werknemers zich bewegen. Hierdoor worden de ethische overwegingen van werknemers gevormd door de bedrijfsstructuur (Viktor en Cullen, 1988). De afwijkende moraliteit van bankiers kan dus gevormd worden vanuit de omgeving waarin bankiers werken.

Invloed van bankenstructuur

Banken zijn zoals in de omgevingsschets beschreven geen normale bedrijven omdat zij vaak TBTF zijn, wat als consequentie heeft dat banken niet gedisciplineerd worden om hun kosten en baten op de juiste manier af te wegen (Kaufman, 2015). Dit kan leiden tot moral

hazard. Dit is een probleem dat zich kan voordoen wanneer een agent verantwoordelijk is

voor de belangen van een andere agent, maar er een prikkel aanwezig is om zijn eigen belangen voorop te stellen (Dowd, 2009). Bankiers die werken bij een bank die wordt gezien als TBTF kunnen moreel wangedrag gaan vertonen omdat zij persoonlijk niet de kosten van een eventueel faillissement dragen. ‘Head I win, Tail you lose’ (Dowd, 2009, p. 142). Dit kan leiden tot excessive risk taking, dat sociaal gezien vaak niet wenselijk is.

De amorele houding tegenover klanten wordt versterkt door de huidige aard van banken. De distantie tussen bankiers in het front office en klanten kan leiden tot het minder geïnvesteerd raken in de behoeftes van klanten. De stakeholders theory van de institutionalist Schumpeter sluit hierop aan. Die theorie beschrijft hoe machthebbende die verder weg staan van medewerkers minder geïnteresseerd raken in hun behoeftes, terwijl managers die meer contact hebben met een specifieke groep hun needs and wants mee blijven nemen in hun beslissingen (Wijnberg, 2001). Het international corporations karakter van banken kan dus bijdragen aan de vorming van de aard van het contact tussen bankiers in het front office en klanten. Door gewenning aan deze relatie zal het morele besef jegens klanten afnemen. Uit onderzoek blijkt dat wanneer er sprake is van een symmetrische verhouding tussen twee individuen de kans op onethisch gedrag klein is (Beu & Buckley, 2004). Duidelijk is dat er tussen bankiers en klanten geen sprake is van symmetrisch contact tussen de twee actoren, wat amoreel gedrag in de hand kan werken. Bovenop de omgeving die het gedrag van bankiers kan beïnvloeden krijgen zij door hun macht ook de vrijheid om dit onethische gedrag zonder directe consequenties te vertonen. Aangezien bankiers de machtspositie bezitten bepalen zij de gevestigde orde en beïnvloeden zij de formele en

(12)

informele regels hierin (Hay, 2016) Dit wijst erop dat er voor bankiers alleen voordelen zijn om zich aan te passen aan de in de omgeving vastgestelde moraliteit normen.

Aanpassing naar dit amorele gedrag kan bevestigd worden vanuit de Evolutionary

Game Theory (EGT). In het geval van competitie over een specifiek goed neemt een

individu volgens de EGT altijd een bepaalde strategie aan. In het Havik-Duif model, een onderdeel van EGT, neemt de Havik risico’s en valt aan om dit goed te verwerven of houden met het gevaar om gewond te raken. Daarnaast is er de Duif die zich terugtrekt bij een aanval en dus nooit gewond raakt, maar ook minder vaak wint (Catalán, 2015). Doordat banken zoals gezegd vaak TBTF zijn is er geen reden meer om je niet als Havik te gedragen. Het risico om gewond te raken valt weg, dus het is voordelig om altijd Havik te spelen en zo altijd de hoogste winst te halen.

Dit sluit aan bij een model dat Yost, Strube, en Bailey (1992) voorstelden over de ontwikkeling en verandering van individuen. Zij stelden dat zelfontwikkeling een evolutionair proces is, wat te maken heeft met variatie binnen de eigen persoonlijkheid en de selectie of afwijzing van persoonlijkheden of gedragingen die worden voorgesteld (Ibarra, 1999 & Yost, Strube & Bailey, 1992). Deze selectie gebeurt zowel aan de hand van interne als externe feedback. De interne feedback bepaalt wat voor persoon iemand wil zijn, en externe feedback komt van reacties van de omgeving op gedrag (Ibarra, 1999). De bankiers cultuur kan, zoals uitgelegd in de omgevingsschets, zeker fungeren als een omgeving waarin er positieve feedback is op amoreel gedrag, waardoor individuen gevormd worden zich zo te gedragen. De informele normen binnen de bankiers cultuur kan ook bijdragen aan het vormen van een beeld dat een individu wil zijn. Namelijk het passen binnen een bepaalde groep mensen.

De prikkels om zich aan te passen worden nog eens versterkt door de bonuscultuur bij banken. Bonussen zijn niet meer terug te draaien wanneer een investering of keuze later niet voordelig blijkt te zijn. Daarmee is er een prikkel om vooral te focussen op de eerstvolgende bonus, met alle gevolgen van dien (Dowd, 2009). Corporate governance is hierbij van groot belang. De manier waarop het management van de bank wordt betaald en het belang dat hij heeft in het bedrijf bepalen in grote mate het gedrag (Berk & Demarzo, 2014). Het is echter moeilijk er voor te zorgen dat bankiers de juiste beslissingen maken zeker met het oog op hun huidige structuur.

Stimuli vormingsproces

Wanneer een individu bij een bank werkt in een functie met intensief contact met klanten is persoonlijk gewin verbonden aan het verkrijgen van geld van hen (Luyendijk, 2015). Economische groei als uitgangspunt zal er onoverkomelijk voor zorgen dat medewerkers zich genoodzaakt voelen om zoveel mogelijk geld te verdienen, dit wordt versterkt door de afwezigheid van eventuele kosten voor slechte deals. Banken willen voornamelijk winst maken (Stillwel, 2012), hierdoor maken de manieren waarop dit gedaan wordt minder uit dan het resultaat. In deze omgeving zullen afwijkende normen omtrent moraliteit makkelijk ontstaan, wat terug te zien is in de afwijkende moraliteit onder bankiers. De structuur van de markt en daarin banken zorgen voor de vorming van een afwijkende moraliteit onder individuen die directe resultaten boeken. Om in de front office van een bank te kunnen floreren moet een bankier zich aanpassen om mee te kunnen komen in de heersende “cultuur”. In de bankiers structuur zijn er veel stimuli, zoals bonussen, voor individuen om zich aan te passen aan de heersende norm, hierdoor zou een vormingsproces met relatief hoge waarschijnlijkheid plaatsvinden. Wanneer een individu zich niet aanpast aan deze

(13)

afwijkende normen en regels zullen ze geen economische groei verzorgen en daarom uit de groep gezet worden. Immers vinden er bij grote internationale banken elke drie maanden forse ontslagrondes plaats (Luyendijk, 2014). De angst voor uitzetting zal logischerwijze leiden tot het aanpassen aan de norm. De combinatie van de politiek-economische structuur en de stimuli die aanwezig zijn zorgen dus voor de vorming van amoreel gedrag onder bankiers.

(14)

Onderzoeksvraag 2

Hoe selectie kan zorgen voor afwijkende moraliteit onder bankiers

Uit de eerste deelvraag bleek dat er op verschillende niveaus van het bedrijfsleven vorming plaatsvindt, wat zou kunnen leiden tot afwijkende moraliteit onder bankiers. Dit proces van vorming wordt pas in gang gezet op het moment dat mensen de bankierscultuur betreden. Wellicht valt deze afwijkende moraliteit ook te verklaren vanuit een selectieproces. In tegenstelling tot het vormingsproces wordt er bij selectie vanuit gegaan dat de individuen met de meest geschikte eigenschappen “uitgekozen worden”. Mensen die deze geschikte eigenschappen al bezitten worden hierop geselecteerd. Volgens Ambrose, Arnaud en Schminke (2007) is het van belang dat bij de selectie van nieuwe werknemers rekening wordt gehouden met de overeenkomst tussen het ethisch klimaat en de moraliteit van nieuwe werknemers. Het voorkomen van een selectieproces in banken zou aansluiten op dit belang. Dit brengt ons naar de volgende deelvraag:

Hoe is de afwijkende moraliteit binnen de bankierscultuur te

verklaren vanuit een selectieproces?

In de biologie is selectie het fenomeen dat individuen die het best aangepast zijn aan hun omgeving, het best overleven en reproduceren. Vaak wordt deze geschiktheid aangeduid in termen van fitness. De best aangepaste individuen hebben het grootste reproductieve succes, en daarmee de hoogste fitness (Groot, 2017)1.

Deze vorm van selectie kan ook toegepast worden op andere systemen dan de biologische reproductie. In dit onderzoek kijken we niet letterlijk naar reproductie, maar wordt fitness gezien als het succes als bankier en hoe lang bankiers hun werk blijven doen.

Dat individuen van elkaar verschillen ligt ten grondslag aan het proces van selectie. Potentiële bankiers (sollicitanten) verschillen van elkaar, net als er individuele verschillen zijn binnen de bankierscultuur. Hierop volgt in de biologie dat deze variatie tussen individuen (deels) erfelijk is en wordt doorgegeven. Dit is hier niet van toepassing omdat binnen het systeem dat wij onderzoeken reproductie niet plaatsvindt. Er kan echter wel gesteld worden dat er bepaalde variatie is tussen individuen in de vorm van strategieën die specifieke personen in bepaalde situaties toepassen die wel degelijk kan worden doorgegeven. Dit is geen letterlijke reproductie, maar kan wellicht wel als een analogie worden gezien. Namelijk het doorgeven van eigenschappen.

Ten tweede is een belangrijk beginsel van selectie dat er elke generatie meer individuen worden geproduceerd dan kunnen overleven (Groot, 2017). Dit komt in onze casus naar voren onder inselectie.

Inselectie

De inselectie is de selectie die plaatsvindt bij het aannemen van bankiers bij banken, dus de selectie die wordt genomen met betrekking tot de inname van mensen in de cultuur. Dit is ten eerste terug te vinden in de hoge percentages mensen die solliciteren voor banen bij 1

(15)

grote banken en de kleine aantallen die hiervan daadwerkelijk worden aangenomen. Er zijn altijd meer sollicitanten dan dat er werkelijk bankiers kunnen worden. Dit is overduidelijk bij bijvoorbeeld de grootste financiële bedrijven in de Verenigde Staten, waar banken als Goldman Sachs, Merril Lynch en JPMorgan slechts 2 tot 3 procent van hun sollicitanten aanneemt (Noonan, 2016).

Dit sluit aan bij het altijd meer produceren van individuen dan kunnen overleven, wat nodig is voor het voortbestaan van de soort. Vertaald naar een sociaal proces kan dit wijzen op het meer gegadigden hebben dan dat er nodig zijn. Binnen de politiek-economische Marxistische theorie reserve army of labour wordt de verhouding tussen mensen met de mogelijkheid tot verrichten van arbeid en de hoeveelheid banen beschikbaar voor hen ook besproken. Hierin wordt gesteld dat binnen een kapitalistische markt het beschikbaar zijn van een reserve army of labour noodzakelijk is voor het voortbestaan van het systeem en daarbij de huidige maatschappij (Stilwell 2012). In de huidige maatschappij is er een overschot aan mogelijke arbeiders in vergelijking met de hoeveelheid beschikbare banen, dus kan er hoge selectie worden verwacht. Aangezien er een hoge gewildheid van banen is in de bankiers-cultuur, mede door de verwachte lonen, bonussen en het hoge aanzien (Luyendijk 2015), is er een groot reserve army of labour van mensen die deze zouden willen vervullen. Wat wijst op het grootschalig kunnen toepassen van een selectieproces voor deze banen en dus deze werkomgeving.

Vanwege het principe dat individuen binnen een maatschappij verschillen als uitgangspunt is er reden tot inselectie om de beste mensen voor de baan te krijgen. Volgens de praktische filosoof Locke bezitten mensen van nature geen ethische waardes, deze worden gevormd door de controle die op ze uitgeoefend wordt in de maatschappij (Locke 1689 (2016)). Vanuit dit oogpunt zullen er dus gemakkelijk mensen te selecteren zijn die meer vasthouden aan hun “natuur” en alleen formele regels volgen zonder een ethische waarde ergens aan toe te kennen. Deze verschillen tussen individuen, waarvan sommige dus uiteraard binnen de bankiers-cultuur zullen floreren, en aangezien er hiernaast in de maatschappij een grote poel van mensen beschikbaar is om uit geselecteerd te worden, valt te verwachten dat een selectieproces van deze vorm ook daadwerkelijk wordt toegepast. Dit zal dan namelijk resulteren in de beste uitkomsten om de meeste groei voor de specifieke bank te genereren.

Uitselectie

Om deze groei te verzekeren zal logischerwijze ook een selectieproces in de vorm van een

uitselectie plaatsvinden. In de biologie is er sprake van survival of the fittest: de best

aangepaste individuen overleven. Hier kijken we dus naar fitness in termen van succes en duratie van het dienstverband.

Luyendijk (2015) toonde in zijn boek aan dat grote banken als Goldman Sachs en de Deutsche Bank een ontslagprocedure hanteren die veel overeenkomsten heeft met survival

of the fittest. Elke drie maanden vindt er een ontslagronde plaats waar de ‘zwakste’

medewerkers letterlijk uitgeselecteerd worden. Bankiers die (te) weinig geld binnenhalen lopen gelijk het risico ontslagen te worden. Wat ook naar voren kwam is dat sommige banken zogenaamde feedback reviews houden. Alle werknemers beoordelen elkaar enkele keren per jaar, waardoor je in categorieën belandt (van ‘excellent performer’ tot het laagste niveau). Dat sommige werknemers elkaar goed beoordelen kan worden verklaard door een deel de EGT; het reciproke altruïsme of tit for tat. Als iemand jou goed beoordeelt, wordt uiteraard verwacht dat hetzelfde wordt teruggedaan. Als dit niet het geval is kun je de

(16)

volgende keer een negatieve beoordeling verwachten van je collega (Trivers, 1971). Op deze manier zijn ook werknemers actief betrokken bij het proces van uitselectie.

Daarnaast lijkt er een verband te zijn tussen productiviteit van werknemers en eerlijkheid. Gill, Prowse, en Vlassopoulos (2013) onderzochten dit verband door proefpersonen een opdracht te geven en een mogelijkheid om eerlijk of oneerlijk te zijn met betrekking tot het krijgen van een bonus. Productievere proefpersonen vertoonden oneerlijker gedrag. Verklaringen zijn wellicht dat individuen die meer gemotiveerd worden door geld, harder werken én eerder valsspelen voor persoonlijk gewin (Gill, Prowse & Vlassopoulos, 2013), of dat hardwerkende individuen eerder van mening zijn dat ze dit verdienen. Deze noodzaak van hoge productiviteit is uiteraard ook van belang onder bankiers. Gecombineerd met het voorkomen van veel ontslagrondes in banken kan dit bijdragen aan het succes van bankiers met bepaalde eigenschappen. De selectiedruk en het tempo van selectie liggen in deze sector hoog. Individuen met een te lage productiviteit, ook wanneer dit door eerlijkheid komt, worden uitgeselecteerd.

Al met al lijkt het selectieproces op grote schaal voor te komen in de manier waarop banken mensen aannemen en ontslaan. Hoewel er geen sprake is van letterlijke reproductie binnen het systeem, zien we duidelijk dat in- en uitselectie plaatsvindt. Door deze selectieprocessen zijn de mensen die uiteindelijk in hoge functies belanden de mensen met de meest ‘gunstige’ eigenschappen voor het bedrijf. In de praktijk zijn dit dus mensen die de meeste winst genereren. Zonder dat het uitmaakt hoe deze bankiers dit klaarspelen.

Het vormings- en selectieproces sluiten elkaar niet uit. Wel kunnen beide uitgangspunten leiden tot een verschillend ethisch oordeel. Verder is het van belang dat ook bij selectieprocessen vorming een rol kan spelen. Individuen die het proces van inselectie zijn doorgekomen maar vervolgens niet ‘goed’ vormen (en daardoor minder presteren) worden later toch uitgeselecteerd.

(17)

Onderzoeksdeelvraag 3

De ethische betekenis van ofwel een vormings- of selectieproces

voor het ontstaan van afwijkend moreel gedrag

De twee mogelijke verklaringen voor het moreel afwijkende gedrag die tot nog toe zijn besproken roepen een interessante vraag op:

Wat zou het ethisch gezien kunnen betekenen als het moreel

afwijkende gedrag, ervan uitgaande het gedrag ook immoreel

is, door ofwel selectie ofwel verandering is ontstaan?

Stel dat twee bankiers hetzelfde, immorele, gedrag vertonen omdat ze beide niet nadenken over de ethische verantwoording, maar de een heeft deze manier van handelen en denken door een vormingsproces geadopteerd terwijl de ander dit al lang gewend was en via een selectieproces in de bank terecht is gekomen. Om deze vraag te beantwoorden is het van belang om eerst een helder beeld te scheppen van de verschillende moreel-theoretische raamwerken die binnen de filosofie bestaan, van waaruit een vraag als dit benaderd kan worden. De drie meest invloedrijke westelijke stromingen en hun belangrijkste voor- en tegenargumenten zullen daarom kort besproken worden. Het gaat hier om deugdethiek, Kantiaanse ethiek en consequentialisme (Kenny, 2010). Vervolgens kunnen we bekijken wat deze concurrerende perspectieven te zeggen hebben over de deelvraag in kwestie.

Het moreel-theoretische landschap

Consequentialisme beoordeelt daden aan de hand van hun verwachte gevolgen (Kenny, 2010; Pettit, 1997). Gegeven een situatie is de actie die alles meegenomen tot de beste gevolgen leidt moreel juist, en de overige opties zijn moreel slecht, of in ieder geval imperfect. Dit lijkt in eerste instantie intuïtief; wat zou er immers toe kunnen doen behalve de gevolgen van een actie? Het blijkt echter ook een aantal vreemde implicaties te hebben. Neem bijvoorbeeld een dokter die de mogelijkheid heeft om vijf patiënten te redden van een zekere dood, door één gezond onschuldig persoon van haar organen te beroven. Als we ervan uitgaan dat niemand hier ooit achter zou komen, zijn de enige relevante gevolgen dus het verlies van vijf mensenlevens tegenover één. Volgens het consequentialisme is het voor de dokter zodoende niet alleen toegestaan maar zelfs moreel verplicht om de ene onschuldige te offeren.

Kantiaanse ethiek is niet vatbaar voor deze kritiek, omdat het niet kijkt naar de directe gevolgen van acties (Baron, 1997; Kenny, 2010). Volgens Kant is een actie juist enkel en alleen goed dan wanneer hij berust op een maxime dat universaliseerbaar is. Dat houdt in dat we ons moeten afvragen of we rationeel zouden kunnen verlangen dat iedereen in onze situatie hetzelfde handelt om dezelfde reden. De actie is alleen toegestaan als het antwoord ja is. Het doden van een onschuldig mens is zodoende altijd moreel verwerpelijk, aangezien we niet rationeel kunnen verlangen dat iedereen mensen dood wanneer dat ze uitkomt of juist lijkt. Dit levert echter weer andere contra intuïtieve resultaten op. Een berucht voorbeeld is dat van de moordenaar die aan onze deur komt om te vragen naar een vriend,

(18)

die zich op onze zolder verschuilt. Volgens Kant mogen we nimmer liegen, aangezien een wereld waarin iedereen consequent liegt wanneer dat ze uitkomt niet wensbaar is. In tegenstelling tot consequentialisme zijn we dus verplicht om onze vriend te verraden.

De laatste stroming, deugdethiek, is groot gemaakt door Aristoteles en in de vorige eeuw nieuw leven ingeblazen door moderne ethici (Kenny, 2010; Slote, 1997). Deugdethiek baseert haar morele oordeel noch op de consequenties noch de universaliseerbaarheid van acties, en onderscheidt zich door niet acties maar juist karaktereigenschappen (deugden/ondeugden) van mensen centraal te stellen. De morele taak van het individu is op de eerste plaats om deugden te ontwikkelen, variërend van wijsheid en moedigheid tot gematigdheid en vrijgevigheid, en de juiste acties zullen hier vanzelf uit volgen. In het geval van Aristoteles is het vervullen van deze taak zelfs het ultieme doel van het leven. Omdat deugdethiek geen specifieke acties verplicht of toestaat in specifieke scenario’s, maar slechts voorschrijft dat mensen handelen in overeenkomst met deugd, levert het nooit zulke merkwaardige resultaten op als consequentialisme en Kantianisme. Dit is echter ook de grootste zwakte van deugdethiek, aldus critici, omdat het individuen in morele twijfel weinig concreet advies kan bieden.

De bankiers beoordelen

Nu we een beeld hebben van de verschillende ethische stromingen, kunnen we beschouwen of en hoe zij moreel onderscheid zouden maken tussen bankiers wiens (identieke) immoreel handelen wel of niet door een vormingsproces tot stand is gekomen.

In het geval van consequentialisme is deze vraag redelijk gemakkelijk te beantwoorden. Aangezien de gevolgen van het immoreel handelen niet anders zijn als de bankier door vorming is beinvloed, is ook het morele oordeel dat de consequentialist zou vellen identiek.

Onder de Kantiaanse ethiek zou men in eerste instantie wellicht een verschil verwachten, aangezien in het maxime dat wel of niet geuniversaliseert wordt ook de motivatie zit verwerkt. De aanname was echter dat de motivatie in beide gevallen simpelweg was dat ze zich niet afvragen of hun handelingen moreel verantwoord zijn, in combinatie met het feit dat het in hun eigen interesse is. De maximes zijn zodoende hetzelfde, en zo ook het Kantiaanse oordeel.

De laatste theorie die wellicht een onderscheid kan maken is deugdethiek. Wellicht mede omdat deugdethiek zelf relatief ongespecificeerd is, bestaat er een kleurrijk scala aan invullingen binnen de stroming, waarvan vele met elkaar in strijd zijn (Kenny, 2010). Het valt dan ook te verwachten dat deze talrijke verschillende theorieën ook verschillende oordelen over onze hypothetische bankiers zouden vellen. De meest invloedrijke en fundamentele deugdethiek is echter zonder twijfel die van grondlegger Aristoteles. Het toeval wil dat ook de manier waarop een individu al dan niet deugdelijk wordt en de ethische significantie daarvan tot de vele interesses en schrijfonderwerpen van Aristoteles behoorde.

Leren om deugdelijk te handelen is volgens Aristoteles vergelijkbaar met het leren van andere vaardigheden, zoals bijvoorbeeld instrumenten bespelen. In de eerste plaats is het dan ook vooral een kwestie van oefenen. Een cruciale factor hierin is het volgen en kiezen van de juiste voorbeelden. Dat het tot de morele verantwoordelijkheden van een individu hoort om de juiste voorbeelden te kiezen, spreekt allicht in het nadeel van de bankiers die door vormingsprocessen immoreel zijn gaan handelen. Als iemand door een vormingsproces in een bedrijf immoreel is gaan handelen, wijst dit er namelijk op dat hij op

(19)

latere leeftijd nog besloten heeft, bewust of onbewust, om zijn collega’s en superieuren als voorbeeld te kiezen en hun immorele gedrag na te doen. Wanneer een bankier gewend is geraakt om alles dat volgens de formele en informele regels binnen het bedrijf toegestaan als moreel verantwoord te beoordelen, zou men zelfs kunnen zeggen dat hij of zij de regels

zelf als voorbeeld heeft aangenomen. Dit zou binnen het ethische systeem van Aristoteles

een desastreuze morele fout zijn.

De vraag is echter of bankiers die niet door een vormingsproces binnen het bedrijf immoreel zijn gaan handelen niet schuldig zijn aan een vergelijkbare fout. Ook zij hebben immers immoreel gedrag op zeker moment in hun leven aangeleerd, waarschijnlijk door een verkeerd voorbeeld te kiezen. Om een definitief oordeel te vellen vanuit de Aristotelische ethiek zou idealiter bekend moeten zijn in welke fase van het leven deze aanwenning van immoreel gedrag plaats heeft gevonden, en aan de hand van welke voorbeelden. Een aannemelijk alternatief voor het vormingsproces door de bedrijfscultuur is dat de bankier als kind zijn ouders is gaan volgen in hun immorele gedrag. Aangezien Aristoteles meende dat het zelf deugdelijk oordelen niet per direct weggelegd is voor jonge kinderen, maar dat ouders er verantwoordelijk voor zijn dat hun kinderen vanaf jonge leeftijd wel oefenen in het deugdelijk handelen, zou de bankier in dit geval een stuk minder verantwoordelijk zijn voor zijn gebrek aan deugd dan zijn tegenhanger die op latere leeftijd ondeugdelijk werd.

Zoals vaker het geval is in de filosofie, kunnen we helaas geen unaniem of definitief oordeel vellen. Vanuit het consequentialisme en Kantianisme is het niet ethisch significant of een bankier door een vormingsproces immoreel is gaan handelen. Volgens de Aristotelische deugdethiek lijkt het juist zeer belangrijk, omdat iemand die al vanaf zeer jonge leeftijd de verkeerde voorbeelden heeft gezien in de vorm van zijn ouders minder blaam toevalt dan iemand die als volwassene zijn morele kompas laat ombuigen.

(20)

Conclusie & Discussie

Joris Luyendijk heeft met zijn boek ‘Dit kan niet waar zijn’ laten zien dat moraliteit soms ver te zoeken lijkt in de financiële wereld. Met dit onderzoek wordt naar een verklaring gezocht van dit afwijkende morele gedrag van bankiers. Met het uitgangspunt dat menselijk gedrag zowel bepaald wordt door vormings- en selectieprocessen zijn de onderzoeksvragen opgesteld.

Ten eerste blijkt dat de politiek-economische context op allerlei niveaus gedrag van mensen en instanties kan beïnvloeden. Grote drijfveren op het macro-en mesoniveau zijn het streven naar winstmaximalisatie en economische groei binnen het kapitalistische systeem. Het meest relevant voor ons onderzoek is het microniveau, op het niveau van het individu. Onderzoek van Fischbacher en Föllmi-Heusi (2013) wijst uit dat mensen meer oneerlijk gedrag vertonen als dit structureel niet wordt afgestraft. Bij banken gebeurt deze afstraffing over het algemeen niet. Doordat banken verder too big to fail zijn zitten er geen persoonlijke gevolgen aan het nemen van grote, wellicht onverantwoordelijke risico’s. Dat dit

excessive risk taking inderdaad voorkomt kan hiernaast verklaard worden vanuit het

Havik-Duif model. Het nemen van grote risico’s loont, wanneer de kans op het lopen van persoonlijke schade is weggevallen. Daarnaast kan het milieu binnen instituties grote invloed hebben op de moraliteit van mensen. Zoals Kohlberg beschrijft in zijn cognitive moral

development theory wordt moraliteit in individuen op verschillende niveaus beïnvloed door

de omgeving. De lage focus op moraliteit in ons politiek-economisch systeem en daarmee ook in banken zou de amoraliteit van bankiers kunnen verklaren. Al met al kunnen we concluderen dat de politiek-economische structuur en de stimuli die hierdoor aanwezig zijn kunnen bijdragen aan de vorming van amoraliteit onder bankiers.

Naast deze grote invloed van de omgeving op het gedrag van individuen in deze sector, spelen ook selectieprocessen een belangrijke rol. Er is sprake van een grote mate van inselectie, doordat er een overschot aan verschillende mensen beschikbaar is en slechts een beperkt aantal banen. Aangezien banken logischerwijze mensen willen aannemen die de hoogst mogelijke winst zullen genereren, zullen dit individuen zijn met een lage mate van morele interesse. Moraliteit is binnen banken namelijk niet van belang voor het creëren van economische groei. Eenmaal aangenomen vinden er processen plaats die te vergelijken zijn met survival of the fittest. Elke paar maanden vinden er ontslagrondes plaats waar een percentage wordt uitgeselecteerd. De meest productieve werknemers, met de grootste fitness, blijven. Ook toont onderzoek van Gill, Proswe en Vlassopoulos (2013) een verband aan tussen productiviteit van werknemers en eerlijkheid. Productievere werknemers zijn oneerlijker. Omdat de selectiedruk dergelijk hoog ligt in deze sector kan dit een verklaring zijn van het voorkomen van amoreel gedrag.

Uit de derde deelvraag, die de ethische betekenis van beide verklaringen met elkaar vergeleek, bleek dat vooral de deugdethiek een interessant perspectief biedt. In het consequentialisme en de Kantiaanse ethiek maakt het voor het ethisch oordeel niet uit of er sprake is van vorming of selectie. De deugdethiek van Aristoteles maakt wel een onderscheid. Deugd wordt volgens Aristoteles aangeleerd en het kiezen van juiste voorbeelden speelt hierin een grote rol. Gebrek aan goede voorbeelden in iemands jeugd kan deze persoon niet kwalijk worden genomen. Bij selectie zou dit mogelijk zijn voorgekomen. Een bankier die zich heeft laten vormen door de bedrijfscultuur wordt zwaarder beoordeeld dan iemand die precies hetzelfde handelt, maar al van jongs af aan zo is.

(21)

Hoe amoraliteit van bankiers te verklaren valt blijft een moeilijke vraag. Zoals al in de verwachtingen werd beschreven is er een combinatie gevonden van een vormingsproces en een selectieproces. Verder onderzoek hiernaar is zeker van groot belang. Het vergaren van informatie binnen de bankiers cultuur is gecompliceerd voor een buitenstaander, waardoor er weinig data beschikbaar is. Omdat het vormingsproces moeilijk te scheiden is van het selectieproces raden wij aan longitudinaal onderzoek uit te voeren. Hierbij zou dan een nieuwe bankier voor een langere tijd worden gevolgd. Zo kan worden vastgesteld hoe de moraliteit van de bankier zich ontwikkelt. Dit kan zowel gemonitord worden met surveys als met bepaalde taken zoals gebruikt in het onderzoek van Cohn et al. (2014). Het zal echter moeilijk zijn om mensen te vinden die hier aan mee willen doen, doch is het in belang van de maatschappij. Dit is vooral een urgent probleem omdat een financiële crisis desastreuze gevolgen kan hebben. Structurele veranderingen en regels zouden wellicht oplossingen kunnen bieden. Ter voorkoming van een volgende bankencrisis is het van belang om adequaat beleid te voeren ter controle van de bankierscultuur, wat gedaan kan worden door verklarende processen omtrent amoraliteit onder bankiers te bestuderen en de oorzaken hiervan te begrijpen.

(22)

Literatuur

Ambrose, M. L., Arnaud, A., & Schminke, M. (2008). Individual moral development and ethical climate: The influence of person-organization fit on job attitudes. Journal of

Business Ethics, 77(3), 323–333. http://doi.org/10.1007/s10551-007-9352-1

Baron, M. W. (1997). Kantian Ethics, in Marcia W. Baron, Philip Pettit and Michael Slote (eds.), Three Methods of Ethics. (Malden, MA: Blackwell)

Baumann, U. & Nier, E. (2006). Market discipline, disclosure and moral hazard in banking. Journal of Financial Intermediation 15, 332–361.

https://doi.org/10.1016/j.jfi.2006.03.001

Baylis, J., Smith, S. & Owens. P. (eds.) (2013). The Globalization of World Politics: An

Introduction to International Relations. (6e ed.). Oxford: Oxford University Press

Berk, J., & DeMarzo, A. (2014) Corporate finance. Boston: Pearson education

Beu, D. S., & Buckley, M. R. (2004). Using accountability to create a more ethical climate.

Human Resource Management Review, 14(1), 67–83.

http://doi.org/10.1016/j.hrmr.2004.02.004

Catalán, P., Seoane, J.M. & Sanjuán, M.A.F (2015). Mutation-selection equilibrium in finite populations playing a Hawk–Dove game, Communications in Nonlinear Science

and Numerical Simulation, 1(25), 66-73, https://doi.org/10.1016/j.cnsns.2015.01.012

Cohn, A., Fehr, E., & Andre, M. (2014). Business culture and dishonesty in the banking industry. Nature, 516, 86–89. http://doi.org/10.1038/nature13977

Dowd, K. (2009). Moral Hazard and the Financial Crisis, 29, 141–166. Opgevraagd van

http://heinonline.org/HOL/Page?

handle=hein.journals/catoj29&div=15&g_sent=1&casa_token=&collection=journals

Fischbacher, U. & Föllmi-Heusi, F. (2013) Lies in disguise - An experimental study and cheating. Journal of the European Economic Association, 11, 525–547, Opgevraagd van http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1111/jeea.12014/abstract

Gill, D., Prowse, V. & Vlassopoulos, M. (2013). Cheating in the workplace: An experimental study of the impact of bonuses and productivity. Elsevier, Volume 96, p. 120-134. https://doi.org/10.1016/j.jebo.2013.09.011

Groot, A. (2017) Class 12: Selection’17 (ppt).

https://blackboard.uva.nl/webapps/blackboard/content/listContent.jsp? course_id=_209649_1&content_id=_6359152_1

(23)

Harsanyi, J. C. (1977). Morality and the Theory of Rational Behaviour. Social Research, 44(4), 623-656, Opgevraagd van by: http://www.jstor.org/stable/40971169

Hay, A. (2016). Unpacking the Globalization Debate in Hay, C. & Marsh, D. (ed.) Demystifying Globalization, 21-49. Palgrave.

Hindriks, S. & Miles, S. (2013). Intermediate Public Economics. (2e druk). Cambridge: MIT press

Ibarra, H. (1992). Provisional Selves: Experimenting with Image and Identity in Professional Adaptation. Administrative Science Quarterly, Vol 44, Issue 4, pp. 764 - 791.

https://doi.org/10.2307/2667055

Kaufman, G. G. (2014). Too big to fail in banking : What does it mean ?. Journal of Financial

Stability, 13, 214–223. http://doi.org/10.1016/j.jfs.2014.02.004

Kenny, A. (2010). A new history of Western philosophy (Vol. 5). Oxford University Press. Luyendijk, J. (2015). Dit kan niet waar zijn. (..ed.). Amsterdam, Nederland: - --

Atlas-Contact

Noonan, L (2016, 5 juni). Goldman Sachs attracts 250,000 student job applications.

Financial Times. Opgevraagd op https://www.ft.com/content/7c862fb8-2977-11e6-8ba3-cdd781d02d89

Oudenhoven, J. P. van, Raad, B. de, Timmerman, M. E., Askevis-Leherpeux, F., Boski, P., Carmona, C., Choubisa, R., Carmen Dominguez, A. del, Bye, H. H., Kurylo, A., Lahmann, C., Mastor, K., Selenko, E., Slezácková, A., Smith, R., Tip, L. & Yik, M. (2014). Are virtues national, supranational, or universal? SpringerPlus, 3(223),

https://doi.org/10.1186/2193-1801-3-223

Pettit, P. (1997). The Consequentialist Perspective, in Marcia W. Baron,

Philip Pettit and Michael Slote (eds.), Three Methods of Ethics. Malden, MA: Blackwell.

Schwartz, H. (2013). States versus Markets. The Emergence of a Global Economy. 3e editie. Londen: Palgrave.

Slote, M. (1997). Virtue Ethics, in Marcia W. Baron, Philip Pettit and

(24)

Steinmo, S. (2015). Institutionalism. European University Institute, 2(12), 18- 24,

http://dx.doi.org/10.1016/B978-0-08-097086-8.93055-1

Stilwell, F. (2012). Political Economy. The Contest of Economy Ideas. 3e editie. Sydney: Oxford University Press.

Trivers, R. (1971). The Evolution of Reciprocal Altruism. The Quarterly Review of Biology, 46(1), 35-57. Opgevraagd van http://www.jstor.org/stable/2822435

Victor, B., & Cullen, J. (1988). The Organizational Bases of Ethical Work Climates. Administrative Science Quarterly, 33(1), 101-125. doi:10.2307/2392857

Wijnberg, N. M. (2001). Normative Stakeholder Theory and Aristotle: The Link between

Ethics and Politics. Journal of Business Ethics, 25, 329–342. Netherlands: Kluwer

Academic Publishers.

Wilson, J. (1995). Capitalism and Morality. The public interest, 21, 42-56. Opgevraagd van

https://search.proquest.com/docview/1298116878?pq-origsite=gscholar

Yost, John H., Michael J. Strube, & James R. Bailey (1992) "The construction of the self: An evolutionary view." Current Psychology: Research and Reviews, 11: 110-121.

Zaky E.A. (2015). Nature, Nurture, and Human Behavior; an Endless Debate. J Child Adolesc Behav 3:e107. doi:10.4172/2375-4494.1000e107

(25)

Bijlage

Appendix 1

Integratieproces

Een interdisciplinair onderzoek kan heel waardevol zijn. Zeker bij complexe problemen is het inzicht vanuit één discipline vaak niet toereikend om het hele probleem te begrijpen. Echter is het niet zo dat alle onderwerpen een interdisciplinaire aanpak vereisen, dus een interdisciplinair onderzoek moet altijd worden verantwoord. In dit integratieproces zal duidelijk worden op welke manier de interdisciplinaire aanpak wat toevoegt aan het onderzoek en op welke manier de disciplines worden geïntegreerd, aan de hand van An

Introduction to Interdisciplinary Research van Menken & Keestra, 2016.

In de omgevingsschets wordt vooral kennis vanuit de politicologie en de economie gebruikt. Beide de politicologie en economie focussen zich op besluitvorming op verschillende niveaus, waardoor deze disciplines veel informatie bevatten om een inclusieve schets weer te geven. Belangrijk hierbij is dat politicologen en economen vaak andere assumpties maken over mensen. Volgens de meeste economen zijn mensen rationeel terwijl politicologen uitgaan van complexere besluitvorming van individuen. Hierdoor spreken economen en politicologen vaak langs elkaar heen terwijl ze geregeld wel dezelfde processen proberen te beschrijven. Door deze disciplines samen te gebruiken wordt er een algemener beeld geschetst waarin de bias van beide disciplines naar voren komt en door de interdisciplinariteit zoveel mogelijk wordt verminderd. Hierom is het van belang dat beide disciplines voor de omgevingsschets worden benut.

Na een duidelijke context te hebben geschetst is het mogelijk om het effect hiervan op het gedrag van de mens, op microniveau, te onderzoeken. De integratietechniek die in de eerste deelvraag vooral naar voren komt is die van ‘adding’ of toevoegen. Gebruik van zowel politicologische als economische inzichten kunnen een schets maken van de context waarin bankiers zich bewegen. Omdat de omgeving waarin een individu zich bevindt invloed heeft op zijn handelen, is het belangrijk deze context te begrijpen.Er zal hier gebruik worden gemaakt van zowel politicologie, economie en biologie. De focus zal echter meer liggen op een integratie van de empirie en theorie. Door de afwezigheid van grote aantallen specifieke empirische onderzoeken vanuit de politicologie en economie die het vormingsproces zouden kunnen verklaren, is er gekozen voor een toevoeging van een sociologische toepassing van biologische theorieën. Binnen de biologie wordt er onder andere naar verklaringen van gedrag gezocht in Evolutionary Game Theory modellen en het behaviorisme. Dit kan zorgen voor nieuwe inzichten waarop later verder gebouwd kan worden. Hierdoor zullen gaten in de kennis van de politicologie en economie disciplines zoveel mogelijk worden opgevuld.

Bij het selectieproces is ook gekozen voor een interdisciplinaire aanpak. Hierbij komen vooral de biologie en de politicologie van pas. Het idee is dat er een analogie bestaat tussen de ontslagprocedure en natuurlijke biologische selectie. Het gebruik van een analogie kan een onderzoek verduidelijken en verrijken. Het is echter wel belangrijk dat de analogie ook echt aanwezig is, anders leidt dit voor verwarringen. Vanuit de politicologie kunnen er theorieën over de arbeidsmarkt en de rol van bedrijven hierin worden gepresenteerd. Om selectieprocessen vanuit de biologie op deze sociologische verschijnselen uit empirisch onderzoek toe te passen is het namelijk van belang om een

(26)

basis aan informatie over dit onderwerp te bezitten. Door meerdere grote theorieën binnen de biologie over selectie is het gebruik van de discipline biologie van groot belang voor dit onderdeel. De combinatie van biologie, politicologie en enkele toepasbare theorieën vanuit de praktische filosofie verrijken het inzicht door verder in te gaan op de grote beschikbaarheid en het ontstaan van de selectiepool en daarmee de mogelijkheid op vergaande selectie.

Het beoordelen van de bankiers lijkt op het eerste oog een vrij losstaand deel van het onderzoek. Maar het is juist een belangrijke verbindende factor. De geleverde analyse uit literatuuronderzoek bij de voorgaande deelvragen levert de theorie waarop de ethische implicaties worden uiteengezet. Dit kan dus gezien worden als een reflectie op de resultaten uit de eerste twee deelvragen. Het is een integratie van de resultaten. Wat moreel en niet moreel precies is kan ook problemen opleveren bij dit onderzoek daarbij kan het helpen om het concept aan te passen zodat er een nieuwe definitie ontstaat. Daarom wordt in dit onderzoek bewust gebruik gemaakt van de te term amoraliteit in plaats van immoraliteit.Vanwege de minimale kennis die wordt overgebracht over ethiek binnen de studies biologie, economie en politicologie moet er gebruik gemaakt worden van een vierde discipline om daar vanuit deze integratie toe te passen. Door de aandaelang dat de laatste deelvraag vanuit een filosofische grondslag wordt benaderd. Hierbij kunnen de andere disciplines in het analyse deel van de vraag helaas weinig toevoegen. bDaarom cht die aan moraliteit wordt geschonken binnen de filosofie, is het voor het totaalbeeld van zou dat deel wat meer multidisciplinair aan kunnen voelen in plaats van interdisciplinair.

Door verscheidene disciplines bij het onderzoek te betrekken wordt getracht een completer beeld te krijgen van amoraliteit onder bankiers.

(27)

Appendix 2

Macroniveau: Vorming door kapitalismes

De huidige wereldmarkt wordt overheerst door een algemeen kapitalistisch sentiment. Dit uit zich in de ideeën zoals de vrije markt, het liberale gedachtegoed en de doelstelling van economische groei (Baylis, Smith en Owens, 2013). Het systeem waarin men zich beweegt kan uiteindelijk menselijk individueel gedrag beïnvloeden.

Het kapitalistische systeem staat onlosmakelijk verbonden met het liberale gedachtegoed aangezien ons economische systeem grotendeels voortkomt uit het liberalisme. Het liberalisme kenmerkt zich door een aantal punten. Individualisme is hierin erg belangrijk, het individu wordt binnen het liberalisme gezien als de basis-unit binnen de wereld. Deze individuen zijn hedonistisch, wat betekent dat zij worden gedreven door het nastreven van persoonlijk geluk (Stillwel, 2012). Daarnaast zouden mensen rationeel zijn, het individu kan prima de kosten en baten afwegen om rationele keuzes te maken. Belangrijk hierbij is het idee van inertia. Mensen zouden pas actief worden met het een persoonlijke winst in het vooruitzicht, anders blijven zij inactief omdat mensen van nature lui zouden zijn (Stillwel, 2012, p. 76).

De focus op het individu die onlosmakelijk is verbonden met het liberalisme produceert volgens Wilson selfishness (1995). Wat zich uit in de aandacht leggen op eigen gewin in plaats van relatieve winst voor iedereen. In dit gedachtegoed worden individuen dus gevormd om alleen te focussen op hun eigen gewin, wat terug gezien kan worden bij de vorming van mensen met een afwijkende moraliteit in het bankwezen.

Onderdeel van het liberalistische denken is ook de vrije wereldmarkt, dit zou de beste manier zijn om economische groei te kunnen waarborgen en iedereen zou een meer gelijke kans hebben om kapitaal te genereren (Stillwel, 2012).

Door de vrije markt hebben er veel ontwikkelingen plaatsgevonden die wellicht afwijkende moraliteit promoten. Falk en Szech lieten zien dat markten de moraliteit kunnen beïnvloeden. In hun onderzoek had een bilaterale of multilaterale markt setting negatieve gevolgen voor de moraliteit van participanten (2013). Daarnaast voorspelde Schumpeter dat de ondergang van het kapitalisme een morele onderslag zou hebben, namelijk de mens onvriendelijke ongelijkheden zullen leiden tot een ethisch besef (Wilson, 1995). Wat wijst op een momenteel lage focus op ethiek binnen een kapitalistische markt.

Beide Falk en Szech en Schumpeter linken dus moraliteit aan de markt. De markt kan moraliteit beïnvloeden, maar blijkbaar wordt dit alleen in een negatieve manier gedaan. Dit zou wijzen op de vorming van afwijkende moraliteit van individuen die veel op de markt bezig zijn. Hiernaast kan het stellen van economische groei boven andere meer ethische doelstellingen leiden tot het onderdrukken van een moreel besef.

Het meest karakteriserende aspect van ons politiek-economische systeem is wellicht de focus op groei. Het kapitalisme is gebouwd op het realiseren van groei, en wanneer de groei tijdelijk afwezig is leidt dit direct tot problematiek (Stilwell, 2013). Critici van de huidige vorm van het kapitalisme vinden deze focus vaak problematisch. Op deze manier zou het kapitalisme ten onder gaan aan haar successen in plaats van haar falen (Wilson, 1995). Wat

(28)

betekent dat het teveel najagen van kapitaal, wat economische groei behoeft, op den duur zal resulteren in het (willen) stoppen van het huidige systeem.

Het zien van economische groei als voornaamste doel kan leiden tot het verkiezen van dit gegeven boven andere maatschappelijke aspecten, zoals bijvoorbeeld eerlijkheid, gelijkheid, moraliteit e.d., wat aansluit bij de gedachte dat mensen binnen het huidige systeem gemakkelijk gevormd kunnen worden om in een mindere mate een gevoel van moraliteit te bezitten. De besproken problemen die de markt en het kapitalistische systeem kunnen veroorzaken kan eenieder beïnvloeden. Echter blijkt dat bankiers een afwijkende moraliteit hebben ten opzichte van anderen. Hier zal in het mesoniveau aandacht aan worden besteed.

Meso-niveau: Vorming door bedrijfsstructuren

Hoe ons politiek-economisch systeem is georganiseerd op macroniveau heeft invloed op mesoniveau. Het streven van bedrijven naar winsten en groei is niet een gegeven maar is ontstaan uit de context waarin zij opereren. Één van de ontwikkelingen in de wereldmarkt zijn international corporations, grote bedrijven die op de internationale wereldmarkt steeds meer macht lijken te genereren. De huidige banken kunnen hier ook onder geschaard worden. Hierbij is contact met de kopers van een hele andere vorm dan de manier waarop traditionele familiebedrijven dit toepaste (Schwartz 2013). Huidige banken bestaan uit verschillende (hiërarchische) lagen en er zijn veel afgeschermde sectoren binnen een enkele bank (Luyendijk 2005). De gevolgen van banken in deze vorm wordt hieronder verder toegelicht met focus op de invloeden van winstmaximalisatie en het too big to fail principe.

In de huidige maatschappij is er een hoog streven naar economische groei. Deze groei kan in bedrijven verwezenlijkt worden door winstmaximalisatie. Aldus de neoklassieke economie is het uiteindelijke (en enige) doel van een bedrijf het maximaliseren van winsten (Stilwell, 2013, p. 173). De huidige banken functioneren hetzelfde als zulke bedrijven. Echter is het mogelijk dat de focus hierop binnen banken groter is.

Dit wordt ondersteunt door Luyendijk die schrijft over een distantie tussen bankiers in het front office en hun klanten, wiens kapitaal binnen krijgen meestal als enige doel wordt gezien (Luyendijk 2005). Dit wijst op winstmaximalisatie als voornaamste uitgangspunt.

De stakeholders theory van de institutionalist Schumpeter sluit hierop aan. Hierin worden machthebbende die verder weg staan van de arbeid leveraars minder geïnteresseerd in hun behoeftes, terwijl managers die meer contact hebben met arbeid leveraars hun needs and wants meenemen in hun beslissingen (Wijnberg, 2001). De distantie van bankiers tot klanten leidt tot het minder rekening houden met hun behoeftes, wat weer zou kunnen evolueren in een afwijkende moraliteit.

Bedrijven zijn volgens economen geen bijzondere entiteit en verschillen niet wezenlijk van andere entiteiten als mensen. Beiden maximaliseren hun nut of winst, aldus de neoklassieken economen (Stillwel 2012). Als een mens de verkeerde keuzes maakt heeft dit consequenties, en dus is het belangrijk dat er bij een keuze de kosten en baten worden afgewogen. Ditzelfde geldt voor en bedrijf, waarin een verkeerde investeringkeuze kan leiden tot insolventie en uiteindelijk een faillissement. Omdat investeerders vragen om een extra toeslag wanneer zij merken dat bedrijven risicovolle investeringen doen, disciplineert dat het bedrijf (Nier & Baumann, 2013). Dit marktmechanisme is fundamenteel voor het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De leerling weet aan de hand van een casus rond het brouwen van een duurzaam bier aan te geven onder welke omstandigheden de benodigde grondstoffen op een duurzame manier

De bankierseed bestaat uit negen punten, waarvan er vijf overgenomen zijn van de artsen: de bankier moet de klant goed inlichten, moet gegevens geheim houden, mag geen

4.3 Visie van de Raad van State: geen tuchtrecht zoals van vrije beroepsbeoefenaren Evenals de wetgever stelt de Raad van State dat het tuchtrecht voor bankiers privaatrech-

Tabel 1 toont dat 18 patiënten (20%) een negatieve D-dimeeruitslag hebben, waarvan 7 patiënten een lage waarschijnlijkheidsscan, 10 patiënten een niet- diagnostische scan en 1

Tot aan de levering waarborgt Recticel dat de Recticel lnsulation-producten voldoen aan de kwaliteitseisen inzake materiaal en fabricage, en in wezen overeenstemmen met de

(een optionele, geen noodzakelijke, attitude. Hoewel de zorg voor men- sen niet noodzakelijk is, kan kritisch denken zonder gevaarlijk zijn).. Vermijd het intimideren of verwarren

• Als in berichtgeving personen die verward gedrag vertonen in verband worden gebracht met gevaar, kan dit ervoor zorgen dat het publiek een gegeneraliseerd beeld krijgt van

Bij impactgericht denken tellen andere vragen: voor wie werken onze activiteiten en voor wie niet, in welke omstandigheden, op welke termijn en waarom.. “De langetermijneffecten