• No results found

Invoering van een collectieve schadevergoedingsactie in Nederland. Een onderzoek naar de effectiviteit en efficiëntie van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie vanuit het perspectief van consumentenbescher

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invoering van een collectieve schadevergoedingsactie in Nederland. Een onderzoek naar de effectiviteit en efficiëntie van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie vanuit het perspectief van consumentenbescher"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invoering van een collectieve schadevergoedingsactie in Nederland

Een onderzoek naar de effectiviteit en efficiëntie van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie vanuit het perspectief van consumentenbescherming bij massaschade

Masterscriptie Privaatrechtelijke Rechtspraktijk Naam: Liz de Rijke Studentnummer: 10728279

Datum: 24 juli 2020 Begeleider: mw. J.M.L. van Duin

(2)

Abstract

In deze masterscriptie wordt onderzocht in hoeverre de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie aan consumenten een effectief en efficiënt instrument biedt om de schade die zij lijden als gevolg van collectieve inbreuken op consumentenrechten te verhalen. Daarbij wordt een oordeel gevormd over de mate waarin de WAMCA bijdraagt aan

consumentenbescherming bij massaschade en worden aanbevelingen gedaan hoe de werking van de wet geoptimaliseerd kan worden. Het onderzoek bouwt zich op inzichten uit de

rechtspraktijk en een analyse van de rechtsontwikkeling van de Nederlandse collectieve actie. Wat blijkt uit deze masterscriptie is dat de WAMCA vooralsnog niet kan worden aangemerkt als effectief en efficiënt instrument om consumentenschade te verhalen. De WAMCA

veroorzaakt een groot aantal procedurele knelpunten waardoor een collectieve

schadevergoedingsactie in de praktijk zeer beperkt kan worden ingezet voor het doel waarmee zij in het leven is geroepen.

Het grootste obstakel dat bestaat bij het verhaal van consumentenschade in een collectieve schadevergoedingsactie wordt gevormd door de verscherpte ontvankelijkheidsvoorwaarden waaraan moet worden voldaan teneinde van dit rechtsmiddel gebruik te kunnen maken. Organisaties zullen lang niet altijd aan deze voorwaarden voldoen of beschikken niet over de nodige middelen om de procedure succesvol te doorlopen. Als gevolg daarvan wordt voor hen de toegang tot de rechter beperkt. De rechtsgang die in het leven is geroepen om

schadeverhaal voor consumenten te vergemakkelijken, kan juist door deze groep niet effectief worden benut.

Dit valt te betreuren vanuit het oogpunt van de positieve gevolgen die collectief schadeverhaal met zich mee kan brengen. Dit middel biedt een stok achter de deur in gevallen dat

aangesproken partijen niet vrijwillig meewerken aan vergoeding van geringe

consumentenschade. Hierdoor blijven consumenten niet langer met hun schade zitten en wordt een uitkomst geboden voor de maatschappelijke problematiek die daarmee gepaard gaat.

Om de positieve effecten van de WAMCA te optimaliseren en het recht van consumenten op schadevergoeding daadwerkelijk tot een realiteit te maken, wordt in dit scriptieonderzoek een aantal suggesties gedaan. Deze suggesties zijn van verkennende aard en dienen om de

geïdentificeerde tekortkomingen van de huidige collectieve schadevergoedingsactie te omzeilen dan wel weg te nemen.

(3)

Afkortingen

AA Ars Aequi

ACM Autoriteit Consument & Markt ADR Alternative Dispute Resolution art. artikel

BW Burgerlijk Wetboek

EB Exclusieve Belangenbehartiger ERPL European Review of Private Law FR Tijdschrift voor Financieel Recht

HR Hoge Raad

jo. juncto

MvO Maandblad voor Ondernemingsrecht NJB Nederlands Juristenblad

NtEr Nederlands Tijdschrift voor Europees Recht p. pagina

Rv Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering TCR Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging TPF Third party litigation funding

TvC Tijdschrift voor Consumentenrecht & Handelspraktijken WAMCA Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (2020) WCA Wet collectieve actie (1994)

WCAM Wet collectieve afwikkeling massaschade (2005) Whc Wet handhaving consumentenbescherming

(4)

Inhoudsopgave

1 Inleiding ……….…… 5

1.1 Introductie ………... 5

1.2 Onderzoeksmethode en opzet ……….….……. 6

2 De collectieve actie in Nederland ……….……… 8

2.1 Aanloop naar een wettelijke collectieve actie ……….………. 8

2.2 WCA & WCAM ………. 9

2.3 Consumentenbescherming in het collectieve actierecht ………....………. 11

2.4 WAMCA ………...…………. 13

3 Een Europese regeling voor collectief verhaal? ………….……….. 18

3.1 EU-consumentenbescherming en massaschade ……….. 18

3.2 Samenloop Europese en Nederlandse regulering ………...……… 21

4 De WAMCA en consumentenbescherming ………...……… 24

4.1 WAMCA als oplossing voor bestaande problemen ……….………. 24

4.1.1 Strooischade en procedurele knelpunten ..……….. 24

4.1.2 Stok achter de deur ……….……… 26

4.2 WAMCA als oorzaak van nieuwe knelpunten ……….………. 27

4.2.1 Ontvankelijkheidscriteria ……….………….. 27

4.2.2 Financiering ……….…….……….. 29

4.2.3 Bindende rechterlijke uitspraak ……….. 30

5 Aanbevelingen ter optimalisering van consumentenbescherming …………..………… 32

Conclusie ……….……… 36

(5)

1 Inleiding

1.1 Introductie

Van oudsher geldt in het Nederlandse rechtssysteem het uitgangspunt dat in gerechtelijke procedures recht moet worden gedaan aan het individuele geval. Dit staat haaks op het idee van collectief procederen. Toch kan niet collectief procederen er in bepaalde situaties juist toe leiden dat geen recht wordt gedaan aan het individuele geval. Vanuit deze gedachte is het collectieve actierecht ontstaan.

In 1994 werd de eerste wettelijke mogelijkheid gecreëerd waarmee organisaties in rechte konden opkomen voor de belangen van anderen. In 2020, ruim vijfentwintig jaar later, wordt met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie een nieuwe grote stap gezet in de rechtsontwikkeling ten behoeve van de afwikkeling van massaschade. Deze wet maakt het mogelijk om vergelijkbare schade geleden door een grote groep personen collectief te

verhalen in één gerechtelijke procedure. Introductie van een met de Amerikaanse class action vergelijkbaar rechtsmiddel is opmerkelijk gezien de opvatting die lange tijd heerste in de politiek. Jarenlang werd betoogd dat een schadevergoedingsvordering zich niet leende voor het collectief, nu hierbij niet geabstraheerd kan worden van de bijzonderheden van individuele gevallen.1 Dat na verloop van tijd toch is gekozen voor de invoering van een collectieve schadevergoedingsactie, heeft verschillende oorzaken. Als gevolg van massaliteit en schaalvergroting in het privaatrecht zijn consumenten in toenemende mate de dupe van collectieve, grensoverschrijdende inbreuken op specifieke consumentenrechten. Er bestonden in de praktijk echter zeer beperkte mogelijkheden om de (massa)schade die hierdoor werd veroorzaakt, effectief te verhalen. Dit leidde tot de constatering dat bijzondere

rechtsbescherming voor de consument als zwakkere partij ontbrak in het geval van massaschade. Om die reden werd een zoektocht gestart naar een ‘effectief en efficiënt instrument om het fundamentele recht van consumenten op schadevergoeding weer tot een realiteit te maken.’2

Deze premisse uit de Motie Dijksma ligt ten grondslag aan de totstandkoming van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie en vormt tegelijkertijd de aanleiding voor dit scriptieonderzoek. Bovenal is de formulering opmerkelijk, nu het recht op schadevergoeding niet kan worden gekwalificeerd als een fundamenteel recht in de zin van het EVRM of het

1 Zie o.m. Kamerstukken II 1991/1992, 22486, 3, p. 29-30; Kamerstukken II 2003/2004, 29414, 3, p. 5-6. 2 Kamerstukken II 2011/2012, 33000, XIII, 14.

(6)

EU-Grondrechtenhandvest. Klaarblijkelijk wordt het recht op schadevergoeding voor consumenten zodanig gewichtig geacht, dat ervoor is gekozen het woord ‘fundamenteel’ te gebruiken. Met het oog daarop is zeer merkwaardig dat tot op heden weinig duidelijkheid bestaat over de uitwerking van de WAMCA in het geval van consumentenschade. De wet lijkt in het leven te zijn geroepen met het doel consumenten (beter) te beschermen door het bieden van een effectief en efficiënt verhaalsmechanisme, maar vooralsnog is onzeker in hoeverre deze doelstelling wordt bereikt. Onderzoek naar de mate van consumentenbescherming in de WAMCA vormt de kern van deze masterscriptie en leidt naar de onderzoeksvraag, namelijk:

“Kan de WAMCA worden aangemerkt als een effectief en efficiënt instrument om de schade die consumenten lijden als gevolg van collectieve inbreuken te vergoeden en welke

tekortkomingen kunnen hierbij worden geïdentificeerd vanuit het oogpunt van optimale consumentenbescherming?”

1.2 Onderzoeksmethode en opzet

In dit scriptieonderzoek wordt zowel een intern als een extern perspectief gehanteerd. Het bouwt zich primair op de rechtsontwikkeling en rechtspraktijk van Nederlandse collectieve actiewetgeving, geanalyseerd aan de hand van parlementaire stukken en bijpassende

juridische kaders. Deze analyse wordt aangevuld met inzichten uit rechtswetenschappelijke literatuur en onderzoeken en aanbevelingen afkomstig van de Europese Unie. Het onderzoek wordt verricht vanuit het perspectief van consumentenbescherming en beperkt zich derhalve tot bespreking van de meest relevante knelpunten voor consumenten in een collectieve schadevergoedingsactie. Hierbij wordt niet gestreefd naar een uitputtende analyse van de algehele problematiek die zich voordoet bij de WAMCA-procedure. Met het oog op de doelstelling van de wet wordt een normatief oordeel gevormd over de effectiviteit en efficiëntie van de WAMCA als instrument voor collectief (strooi)schadeverhaal door consumenten.

Zo zal op de onderzoeksvraag antwoord worden gegeven aan de hand van de volgende deelvragen:

1. “Hoe heeft het collectieve actierecht in Nederland zich door de jaren heen ontwikkeld

en welke rol speelde c.q. speelt het consumentenbeschermingsrecht bij deze ontwikkeling?”

(7)

2. “Welke tekortkomingen die bestonden onder de voorgaande collectieve

actiewetgeving worden door de WAMCA weggenomen en welke nieuwe knelpunten veroorzaakt de wet mogelijkerwijs?”

3. “Zijn er manieren waarop consumentenbescherming onder de WAMCA kan worden

geoptimaliseerd zonder afbreuk te doen aan de noodzakelijke procedurele waarborgen die dienen ter voorkoming van misbruik van het collectief verhaalsrecht?”

De eerste deelvraag is beschrijvend van aard en focust op de ontwikkeling van het collectieve actierecht vanuit het oogpunt van consumentenbescherming. Hierbij wordt in hoofdstuk twee de nationaalrechtelijke tendens richting een toename van consumentenbescherming in

massaschadegevallen geanalyseerd, waarna diezelfde analyse in hoofdstuk drie zal

plaatsvinden op Europeesrechtelijk niveau. De analyse wordt ondersteund door voorbeelden en ervaringen uit de rechtspraktijk alsmede rechtswetenschappelijke literatuur.

Via de tweede normatieve deelvraag wordt in hoofdstuk vier de effectiviteit van de WAMCA geanalyseerd ten opzichte van voorgaande collectieve actiewetgeving. Via

rechtswetenschappelijke literatuur en onderzoek naar de rechtspraktijk wordt een brug geslagen tussen de geanalyseerde tekortkomingen in de consumentenbescherming waarvoor de WAMCA een uitkomst moet bieden en de nieuwe complicaties die met de wet in het leven worden geroepen. Op basis daarvan kan worden geoordeeld in hoeverre de WAMCA

kwalificeert als effectief en efficiënt instrument om consumentenschade te verhalen. De derde normatieve deelvraag bouwt voort op het effectiviteitsoordeel betreffende de WAMCA. Ter beantwoording hiervan wordt in hoofdstuk vijf een aantal mogelijkheden onderzocht waarop consumentenbescherming bij massaschades (nog verder) verbeterd c.q. geoptimaliseerd zou kunnen worden. Met het oog op het huidige wettelijke kader worden suggesties gedaan ter uitbreiding / aanpassing daarvan.

(8)

2 De collectieve actie in Nederland

2.1 Aanloop naar een wettelijke collectieve actie

Het Nederlandse rechtssysteem is van oorsprong gericht op conflicten tussen twee partijen, waarbij de nadruk ligt op de autonomie van partijen, de unieke rechtsrelatie tussen partijen en de gelijke behandeling van partijen.3 Private handhaving van individuele rechten en belangen werd daarom lange tijd de meest geschikte rechtsvorm geacht. Bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen hebben na de Tweede Wereldoorlog echter geleid tot veranderende behoeften. Allereerst groeide mede door invloeden uit het buitenland de aandacht voor belangen van consumenten als zwakkere partij. Binnen de consumptiemaatschappij bevonden consumenten zich in een kwetsbare positie ten opzichte van professionele wederpartijen. Dat was reden om hen op verschillende rechtsgebieden specifieke materieelrechtelijke bescherming toe te kennen, om zo gelijkere verhoudingen te creëren. Dit zorgde voor de ontwikkeling van het consumentenbeschermingsrecht: het geheel van rechtsregels dat bescherming van

consumenten (kopers die als natuurlijke personen niet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf) beoogt.4 Desondanks bleek het voor individuele consumenten niet eenvoudig om hun bijzondere beschermingsrechten privaatrechtelijk te handhaven.5 Er ontstond een steeds sterkere behoefte aan collectivering van belangen. Dit leidde tot de opkomst van verschillende organisaties die belangenbehartiging van consumenten tot hun taak hadden gemaakt. Bovendien brachten onder meer nieuwe technologieën, massale aanbieding van goederen en diensten en de toenemende massaliteit en schaalvergroting in de maatschappij mee dat bepaalde handelingen een inbreuk vormden op de rechten van meerdere consumenten tegelijkertijd.6 De drang van organisaties om in rechte op te treden ten behoeve van collectieve consumentenbelangen nam toe, maar was lange tijd niet mogelijk in het Nederlandse burgerlijk procesrecht. Opkomen voor de belangen van een derde doet immers afbreuk aan het uitgangspunt van een rechtsverhouding tussen twee partijen. Bovendien bestond er in het rechtssysteem überhaupt geen ruimte voor organisaties die optraden namens andere personen, omdat naast het individuele belang enkel het algemeen belang formeel werd

3 Groenendijk 1980, p. 369.

4https://www.juridischwoordenboek.nl/zoek/consumentenbescherming.

5 Voor uiteenzetting van de privaatrechtelijke handhavingsproblematiek met betrekking tot collectieve

consumenteninbreuken zij verwezen naar §4.1.1.

6 Kamerstukken II 1991/1992, 22486, 3, p. 2. N.B. Schaalvergroting in het privaatrecht vindt vandaag de dag nog steeds

plaats en wordt in recente literatuur langs vier lijnen verkend: verandering van markten en technologieën, massaliteit van benadeelden, grensverruiming in het aansprakelijkheidsrecht en schaalvergroting en schaalvoordelen in de rechtspraktijk. Zie Swinnen, Hebly & Schelhaas 2019.

(9)

erkend.7 Bescherming van het algemeen belang was evenwel een taak van de overheid, waarmee de burgerlijke rechter zich niet mocht inlaten.8

In een samenleving waar de behoefte aan collectieve consumentenbescherming toenam, werd getwijfeld of een op het individu gericht rechtssysteem nog wel voldeed. Voornamelijk in de literatuur ging het idee van ‘collectief belang-acties’ steeds meer leven.9 Rechters daarentegen

waren in eerste instantie terughoudender met vorderingen die door belangenorganisaties werden ingesteld ten behoeve van derden. Toch werden consumentenorganisaties, met name in gevallen van misleidende reclame, na verloop van tijd steeds vaker bevoegd geacht om in rechte op te treden.10 In 1980 werd deze zelfstandige bevoegdheid voor het eerst wettelijk vastgelegd in de Wet inzake misleidende reclame.11 In de loop van de 20e eeuw zijn er op uiteenlopende rechtsgebieden collectieve acties in de wet opgenomen waarbij werd afgeweken van het uitgangspunt dat ieder enkel voor zijn eigen individuele belang kan opkomen. Ook in de rechtspraak was op den duur een ontwikkeling te zien richting een algemeen collectief actierecht.12 Deze ontwikkelingen tezamen representeren de groeiende

behoefte naar collectivering in het burgerlijke recht. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de invoering van een algemeen wettelijk collectief actierecht in 1994.

2.2 WCA & WCAM

De Wet collectieve actie introduceerde een algemene collectieve actiebevoegdheid waarmee belangenorganisaties betere mogelijkheden verkregen om op collectief niveau belangen te behartigen.13 Met de toevoeging van artikel 305a en b aan boek 3 van het Burgerlijk Wetboek werd het voor hen mogelijk om een vordering in te stellen ten behoeve van andere personen, waarbij de groep niet afgebakend hoefde te zijn. Voor ontvankelijkheid was onder meer vereist dat de belangen waarvoor een organisatie opkwam, zich leenden voor bundeling.14 Dit was het geval indien bij de beoordeling geabstraheerd kon worden van de bijzonderheden van individuele gevallen. Het vereiste van bundelbaarheid verzette zich evenwel tegen de

mogelijkheid van het collectief vorderen van een schadevergoeding in geld, waarbij individuele omstandigheden een grote rol spelen en belangen veelal een ongelijksoortig

7 Groenendijk 1980, p. 385.

8 Verburgh 1975, p. 9; Frenk 1994, p. 7.

9 Zie o.m. Verburgh 1975; van Nispen 1988; Rodrigues 1988. 10 Ulmer-Bauemer-Van Manen 1974, p. 45; Verburgh 1975, p. 6. 11 Wet van 6 juni 1980, Stb. 304.

12Zie o.m. HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360 (LSV); HR 27 juni 1986, NJ 1987, 743 (De Nieuwe Meer).

13 Wet tot regeling van de bevoegdheid van bepaalde rechtspersonen om ter bescherming van de belangen van andere

personen een rechtsvordering in te stellen, Stb. 1994, 269; Kamerstukken II 1991/1992, 22486, 3, p. 16.

(10)

karakter hebben.15 Uit de WCA volgde daarom een expliciet verbod op collectief

schadeverhaal, om de ‘veelheid van juridisch-technische complicaties’ die hiermee gepaard zou gaan, te voorkomen.16

Om de uit collectieve inbreuken voortvloeiende schade toch vergoed te krijgen, werd de WCA in de praktijk voornamelijk gebruikt ter verkrijging van een rechtelijke verklaring waarin onrechtmatig handelen van de wederpartij kon worden vastgesteld. Met die verklaring konden belangenorganisaties vervolgens proberen de aangesproken partij te bewegen tot een collectieve schaderegeling. De wet diende als het ware als voorportaal voor onderhandelingen over mogelijke schadevergoedingen voor individuele benadeelden.17 Er kon echter geen regeling worden bereikt die in beginsel bindend was voor de gehele groep van benadeelden.18 Schadelijders die geen partij waren geweest bij de onderhandelingen hadden de mogelijkheid om nadien alsnog een individuele vordering in te stellen bij de rechter. Aangesproken partijen waren om die reden niet erg happig op het bereiken van een schikking. Bovendien bevatte de WCA geen ‘stok achter de deur’ om schadeveroorzakers hiertoe te dwingen dan wel te stimuleren. De financiële onzekerheid voor schadeveroorzakers, het verbod op collectieve schadevergoedingsvorderingen en het gemis van een stok achter de deur hadden tot gevolg dat de mogelijkheden voor collectieve schadeafwikkeling op grond van de WCA in de praktijk beperkt waren. Benadeelden hadden uiteraard de mogelijkheid om individueel bij de rechter te ageren, maar dit was een kostbare en tijdrovende aangelegenheid die vaak niet opwoog tegen de omvang van de door hen geleden schade.

Om onderhandelingsbereidheid bij aangesproken partijen te stimuleren, werd in 2005 de Wet collectieve afwikkeling massaschade ingevoerd.19 Met deze wet kan een overeenkomst betreffende afwikkeling van een groot aantal gelijksoortige schadevorderingen die is gesloten tussen een organisatie die de belangen van benadeelden van die vorderingen behartigt en de aansprakelijke partijen, verbindend worden verklaard voor de gehele groep van

benadeelden.20 Een individuele benadeelde kan zich aan verbindendheid onttrekken (‘opt-out’) indien hij zelfstandig schadevergoeding wenst te vorderen in een gerechtelijke

15 Kamerstukken II 1991/1992, 22486, 3, p. 30. 16 Kamerstukken II 1991/1992, 22486, 3, p. 30. 17 Van Boom, TvC 2019, p. 154.

18 Hiernaar wordt in de literatuur ook wel verwezen als het ‘gebrek aan finaliteit’, zie o.m.Haazen e.a., MvO 2016, p. 77-78;

Arons, MvO 2016, p. 85; Hermans 2015, p. 369.

19 Wet van 23 juni 2005 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde

de collectieve afwikkeling van massaschades te vergemakkelijken, Stb. 2005, 340.

20 Kamerstukken II 2003/2004, 29414, 3, p. 1; art. 7:907 lid 1 BW. Deze regeling ging bestaan naast de collectieve actie zoals

(11)

procedure.21 Na invoering van de WCAM werden er in een tijdsbestek van tien jaar in zeven zaken acht collectieve schikkingen verbindend verklaard.22 In de literatuur werd daarom geconstateerd dat de regeling in het algemeen kwalificeerde als efficiënte en effectieve methode om massaschades collectief af te wikkelen.23 Voor de specifieke positie van consumenten in collectieve acties had de WCAM niettemin diverse ongunstige gevolgen. Allereerst nam het aantal ondernemende, commerciële, onderling concurrerende

belangenorganisaties aanzienlijk toe. Er leek een markt te zijn ontstaan voor massaclaims, waarbij ‘claimondernemers’ of ‘claimcowboys’ een organisatie oprichtten waarmee zij voornamelijk hun eigen (commerciële) belangen nastreefden in plaats van belangen van benadeelden.24 De waarborgen en governance van deze organisaties waren problematisch en transparantie en verantwoording van werkzaamheden ontbrak. De kwaliteit en motieven van organisaties waren derhalve slecht te controleren voor consumenten, die doorgaans niet beschikten over de nodige kennis, informatie en deskundigheid.25 Voorts bleek de

WCAM-procedure wederom niet goed te werken wanneer een partij niet verder wenste te

onderhandelen over een mogelijke schikking. Vooral in geval van geringe individuele schade als gevolg van collectieve inbreuken konden schadeveroorzakers niet gemotiveerd worden om een WCAM-schikking te bereiken. Door het ontbreken van een stok achter de deur bleven consumenten vaak met hun schade zitten.

2.3 Consumentenbescherming in het collectieve actierecht

De positie van consumenten in collectieve actieprocedures moest verbeterd worden.

Nederlandse collectieve actiewetgeving heeft een privaatrechtelijk karakter en dient daarom in beginsel privaatrechtelijk te worden gehandhaafd. Consumentenbescherming daarentegen kwalificeert als algemeen belang dat moet worden gewaarborgd door de overheid. Wanneer het gaat om consumentenbescherming op het gebied van massaschade is sprake van een zekere vervaging van de grens tussen publiek- en privaatrechtelijke handhaving.

21 Artikel 7:908 lid 2 en 3 BW.

22 Hof Amsterdam 1 juni 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AX6440 en Hof Amsterdam 24 juni 2014,

ECLI:NL:GHAMS:2014:2372 (DES); Hof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033 (Dexia); Hof Amsterdam 29 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2717 (Vie d’Or); Hof Amsterdam 29 mei 2009,

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5744 (Shell); Hof Amsterdam 15 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2691 (Vedior); Hof Amsterdam 17 januari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1026 (Converium); Hof Amsterdam 4 november 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4560 (DSB).

23 Kamerstukken II 2008/2009, 31762, 1, p. 4; Tillema, MvO 2016, p. 90. 24 Van Boom, TvC 2019, p. 154-155.

(12)

In het kader van consumentenbescherming als overheidstaak werd in 2006 de Wet handhaving consumentenbelangen ingevoerd, waarmee de Nederlandse

Consumentenautoriteit (nu Autoriteit Consument & Markt) in het leven werd geroepen.26 De ACM is een publiekrechtelijke toezichthouder die als taak heeft het optreden tegen collectieve inbreuken op het consumentenrecht. Publiekrechtelijk optreden bij collectieve inbreuken past in de tendens van massificatie van het consumentenrecht, waarbij in toenemende mate

handhavingsbeleid voor toezichthouders werd ontwikkeld die belast waren met de behartiging van collectieve belangen van consumenten.27 Dit botst evenwel met de privaatrechtelijke grondslag van het collectieve actierecht, op grond waarvan private organisaties bij de burgerlijke rechter opkomen voor de belangen van consumenten. De overheid lijkt zich hiervan bewust en streeft derhalve naar terughoudende toepassing van haar publiekrechtelijke handhavingsbevoegdheden. De ACM heeft op grond van de Whc de bevoegdheid om een WCAM-schikking aan te gaan met een veroorzaker van massaschade,28 maar is verplicht

initiatieven van betrokken consumentenorganisaties af te wachten alvorens zij zelf aan onderhandelingen begint.29 Private organisaties spelen aldus een leidende rol in

massaschadezaken. Toch heeft de wetgever het noodzakelijk geacht om een

bevoegdheidsgrondslag voor publiekrechtelijke handhaving te creëren, daar waar de markt niet voldoende in staat is door middel van zelfregulering of het collectieve actierecht malafide aanbieders te stoppen.30

Dat privaatrechtelijke afwikkeling van collectieve schade niet in alle gevallen leidt tot afdoende bescherming van consumentenbelangen, bleek wel uit de rechtspraktijk. Onder de WCA en de WCAM was sprake van een ongereguleerde markt voor private

belangenorganisaties, waardoor zij min of meer vrijelijk hun gang konden gaan.31 Omdat overheidsbemoeienis op dit terrein niet wenselijk werd geacht, werd in 2011 de Claimcode opgesteld.32 Dit is een zelfregulerend, niet-bindend instrument, dat tracht aan de hand van principes over taken, verantwoordelijkheden en governance meer controle op deze

organisaties uit te oefenen.33 De Claimcode is hoofdzakelijk bedoeld voor de ‘claimcowboys’ en ‘claimondernemers’ zoals omschreven in §2.2, maar het draagvlak onder deze groep was

26 Wet van 20 november 2006 houdende regels omtrent instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de

wetgeving inzake consumentenbescherming, Stb. 2006, 592.

27 Meerdink 2010, p. 188. 28 Artikel 2.6 Whc. 29 Krans, WPNR 2006, p. 523. 30 Kamerstukken II 2003/2004, 27879, 9, p. 5. 31 Van Boom 2010, p. 167. 32 http://stichtingservice.nl/wp-content/ uploads/2014/07/claimcode-voorclaimstichtingen.pdf 33 Lemstra & Okhuijsen, FR 2010, p. 158; Bauw & Bruinen, NJB 2013, p. 165.

(13)

klein waardoor de Code slecht werd nageleefd.34 Desondanks kreeg de code in de

rechtspraktijk groeiende betekenis.35 Zo werd in 2013 de WCAM gewijzigd teneinde een aanvullend ontvankelijkheidsvereiste op te nemen dat in zekere zin is gebaseerd op de principes uit de code.36 Ook voor rechters ging de Claimcode in toenemende mate gelden als een belangrijk aanknopingspunt in de beoordeling van de ontvankelijkheid van

belangenorganisaties.37

Met de Claimcode werd een belangrijke stap gezet in de regulering van belangenorganisaties ten behoeve van het waarborgen van consumentenbelangen. Het probleem van

schadeveroorzakers die niet bereidwillig waren om een schikkingsovereenkomst te bereiken werd hierdoor echter niet weggenomen. In een poging de onderhandelingsbereidheid te vergroten introduceerde de wetgever een regeling om de rechter in een vroeg stadium van de procedure te betrekken bij de onderhandelingen, zodat hij kon helpen met het tot stand laten komen van een collectieve schaderegeling.38 Deze wetswijziging hield onder andere in dat het

voor partijen mogelijk werd om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Eveneens konden zij tijdens de onderhandelingen om een preprocessuele comparitie verzoeken.39 Deze

initiatieven haalden echter weinig uit en voorzagen derhalve niet in de gewenste stok achter de deur. In een samenleving waarin wordt gestreefd naar optimale bescherming van

consumenten werd geconstateerd dat bestaande collectieve actiewetgeving juist voor

consumenten niet in alle gevallen toereikend was voor effectief verhaal van hun schade.40 Dit heeft geleid tot de invoering van de collectieve schadevergoedingsactie in Nederland.41

2.4 WAMCA

Op 1 januari 2020 trad de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie in werking.42 Met de WAMCA zet de wetgever de deur open naar het vorderen van een collectieve

schadevergoeding in geld. Deze mogelijkheid gaat gepaard met een veelheid van aanvullende procedurele voorschriften, die zorgen voor een hernieuwd proces dat beduidend omvangrijker

34 Bauw & van der Linden, NJB 2016, p. 2311.

35 Tillema, AA 2016, p. 340-341; Van der Linden, Onderzoek ‘Naleving Claimcode’ 2016, p. 20-21. 36 Kamerstukken II 2011/2012, 33126, 2; artikel 3:305a lid 2 BW.

37 Bauw & van Mourik 2019, p. 52.

38 Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet

teneinde de collectieve afwikkeling van massavorderingen verder te vergemakkelijken, Stb. 2013, 255.

39 Kamerstukken II 2011/2012, 33126, 2. 40 Kamerstukken II 2011/2012, 33000, XIII, 14.

41 Opmerkelijk is dat bij de totstandkoming van de regeling voor collectief schadeverhaal geen aandacht (meer) wordt besteed

aan individuele omstandigheden bij schadevergoeding en de materiële rechtsvragen die dit oproept. Kennelijk wordt eventuele afwikkelingsproblematiek ondergeschikt geacht aan het belang om een procesrechtelijk instrument te ontwikkelen waarmee consumenten hun schade effectief kunnen verhalen.

42 Wet van 20 maart 2019 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

(14)

is dan de oude 305a-procedure.43 In het kader van onderzoek naar de mate waarin de WAMCA bijdraagt aan consumentenbescherming is het van belang om bepaalde (processuele) aspecten van de wet uit te lichten en hierbij – vooruitlopend op het vervolgonderzoek in hoofdstuk 4 – een aantal kritische kanttekeningen te plaatsen.

Allereerst zijn in navolging van de Claimcode en de WCAM-wijziging in 2013 de wettelijke ontvankelijkheidsvereisten voor het instellen van een collectieve actie aanzienlijk

verscherpt.44 Op grond van het hernieuwde artikel 305a kan een rechtspersoon slechts een vordering instellen indien zij de belangen van andere personen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.45 Het waarborgvereiste wordt ingevuld door specifieke criteria, waaronder de representativiteit van de organisatie (waarbij met name wordt gelet op haar achterban en omvang van vertegenwoordigde individuele vorderingen) en een hele rits aan aanvullende voorwaarden die zijn opgesomd in het artikel.46 Zo dient de organisatie onder andere te beschikken over een toezichthoudend orgaan en voldoende financiële middelen. Naast deze governance-vereisten moet de organisatie kunnen aantonen dat zij geen winstoogmerk heeft en dat haar vordering een voldoende nauwe band heeft met de Nederlandse rechtssfeer.47 De principes uit de Claimcode dienen als leidraad bij

de invulling van de wettelijke vereisten, waardoor ook wel wordt gesproken over een

‘wettelijke verankering’ van de Claimcode.48 De verscherpte ontvankelijkheidsvoorwaarden

moeten lichtvaardig gebruik van collectief schadeverhaal tegengaan en de ‘wildgroei aan claimstichtingen’ verder inperken.49 Opmerkelijk is dat de voorwaarden gaan gelden voor alle

collectieve rechtsvorderingen die dienen ter bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Met andere woorden: onder het nieuwe artikel 305a moeten ook

belangenorganisaties die een ‘gewone’ collectieve vordering instellen, zoals een rechterlijk verbod of een verklaring voor recht, voldoen aan de nieuwe vereisten als onderdeel van de uitgebreide WAMCA-procedure. In de literatuur wordt betoogd dat de hoge drempels en de zwaar opgetuigde procedure niet nodig en niet geschikt zijn, en dus te zwaar geschut voor de collectieve vorderingen die niet strekken tot schadevergoeding.50 Als gevolg van deze

43 De procesrechtelijke aspecten van een collectieve schadevergoedingsprocedure zijn uitgewerkt in artikel 1018b-m Rv. 44 Artikel 3:305a lid 1, 2, 3, 5 BW.

45 Artikel 3:305a lid 1 BW. 46 Artikel 3:305a lid 2 sub a-e BW. 47 Artikel 3:305a lid 3 sub a en b BW.

48 Zie Kamerstukken II 2016/2017, 34608, 3, p. 7, 17 in navolging van Aanbevelingen juristengroep naar aanleiding van de

motie Dijksma, zie Haazen e.a., MvO 2016, p. 75.

49 Kamerstukken II 2016/2017, 34608, 3, p. 16.

(15)

regeling bestaat de kans dat de toegang tot de rechter voor bepaalde voor belangenorganisaties wordt beperkt.

Naast verscherping van de ontvankelijkheidsvoorwaarden introduceert de WAMCA een zogenaamde Exclusieve Belangenbehartiger. Wanneer meerdere belangenorganisaties die voor dezelfde gelijksoortige belangen opkomen eenzelfde collectieve vordering instellen, wijst de rechter na toetsing van de ontvankelijkheid één organisatie aan die vervolgens op gaat treden voor de gehele groep benadeelden.51 Bij de aanwijzing worden onder meer de omvang van de groep en het financiële belang dat een organisatie dient meegenomen.52 Hiermee ontstaat het risico dat belangenorganisaties zullen proberen om zoveel mogelijk benadeelden aan zich te binden, om op die manier het grootste financiële belang te vertegenwoordigen. Dientengevolge bestaat de kans dat een minder geschikte organisatie wordt aangewezen, wat kan leiden tot niet-optimale belangenbehartiging van bepaalde benadeelden.53 Aanwijzing van één organisatie als Exclusieve Belangenbehartiger in de

procedure draagt volgens de wetgever bij aan een betere en efficiëntere afwikkeling van een massazaak.54 Wanneer wordt geconcurreerd om de status van EB valt dit echter te

betwijfelen.55

Bepalingen uit de WCAM worden onder de WAMCA niet ingetrokken of gewijzigd. Het uitgangspunt dat partijen zoveel als mogelijk samen tot een schikking moeten komen, geldt nog steeds.56 Slechts in het geval een schikking om bepaalde redenen niet bereikt wordt, kan de rechter zijn spreekwoordelijke stok achter de deur inzetten en aan partijen een collectieve schadeafwikkeling opleggen.57 De rechter werkt toe naar vaststelling van een schaderegeling die strekt tot vergoeding van de schade van de nauw omschreven groep, met inachtneming van de uitgangspunten van de algemene schadevergoedingsregeling in het BW.58 Dit klinkt een stuk eenvoudiger dan het in werkelijkheid is. De Raad voor de Rechtspraak constateerde na het voorontwerp van de WAMCA dat voor het vaststellen van schaderegeling door de rechter maar liefst 55 stappen moeten worden doorlopen.59 De WAMCA-procedure bevat een

51 Artikel 1018e lid 1 Rv.

52 Artikel 1018e lid 1 jo. 1018c lid 1 onderdeel a-e Rv. 53 Bauw & Voet, NJB 2017, p. 246.

54Kamerstukken II 2016/2017, 34608, 3, p. 45.

55 Overigens moet worden opgemerkt dat benadeelden na aanwijzing van de EB een mogelijkheid hebben om uit de

procedure te stappen (artikel 1018f lid 1-4 Rv). De kans dat de individuele ‘zwakke’ consument dit doet is echter klein; zie Van Boom TvC 2019, p. 160.

56 Kamerstukken II 2016/2017, 34608, 3, p. 54. 57 Artikel 1018i Rv.

58 Kamerstukken II 2017/2018, 34608, 6, p. 15.

59 Raad voor de rechtspraak, Advies wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie aan de minister van

(16)

overload aan procedurele voorschriften, waarmee wordt afgedaan aan de efficiëntie en

effectiviteit van het rechtsmiddel. Het risico bestaat immers dat partijen verwikkeld raken in een aanhoudend debat, waarbij de partij met de meeste (financiële) middelen het gevecht zal winnen.60 Dit zal doorgaans nadelig uitvallen voor de kleinere belangenorganisatie die opkomt voor geringe consumentenschade.

Kostbaarheid van collectieve (schadevergoedings-)procedures vormt een probleem voor de meeste belangenorganisaties. Bijgevolg zijn zij vaak afhankelijk van third party litigation

funding (TPF): een financieringsconstructie waarbij externe partijen de procedure financieren

en in ruil daarvoor een deel van de opbrengst verkrijgen. Collectieve actiewetgeving

voorafgaand aan de WAMCA bevatte in het geheel geen voorschriften voor het gebruik van TPF. Wanneer zogenaamde funders vrij zijn om ongereguleerd hun gang te gaan, wordt het gevaar voor belangenverstrengeling vergroot. Bovendien worden belangenorganisaties door deze constructie financieel afhankelijk van een beperkt aantal spelers op de markt.61 De

WAMCA tracht dit probleem weg te nemen door in de aangescherpte

ontvankelijkheidsvereisten een klein onderdeel te wijden aan financiering van collectieve acties. In de wet is een vereiste opgenomen op grond waarvan belangenorganisaties

desgevraagd moeten kunnen aantonen dat zij a) beschikken over voldoende middelen om de kosten voor het instellen van een rechtsvordering te dragen, en b) in voldoende mate

zeggenschap hebben over de ingestelde rechtsvordering.62 Deze voorwaarden zouden de rechter afdoende inzicht verschaffen om financieringsconstructies van belangenorganisaties te controleren, waardoor hij gevallen kan uitsluiten waarin TPF de belangen van benadeelden negatief kan beïnvloeden.63 Gezien de het gebrek aan transparantie en de gevoeligheid voor misbruik, is opmerkelijk dat geen verdere algemene of specifieke voorwaarden worden geformuleerd waar TPF-constructies aan moeten voldoen. Door de wetgever wordt slechts opgemerkt dat het gebruik van TPF nog niet wijdverbreid is in Nederland waardoor geen inzicht bestaat in de verwachte positieve en negatieve effecten.64 Deze houding valt deels te verklaren het grote voordeel van TPF, namelijk verbeterde toegang tot de rechter voor belangenorganisaties.

60 Van Duin & Lawant, TCR 2015, p. 15. 61 Bauw & Voet, NJB 2017, p. 244. 62 Artikel 3:305a lid 2 onder c BW.

63 Kamerstukken II 2016/2017, 34608, 3, p. 11. 64 Kamerstukken II 2016/2017, 34608, 3, p. 11-12.

(17)

Ook de Europese Commissie houdt zich al langere tijd bezig met verkenning van de reguleringsmogelijkheden voor collectieve acties en deed in dat kader in 2013 een aanbeveling om nadere regels te stellen over het gebruik van financiële middelen.65 De Commissie is voorstander van strikte regulering van TPF, vanuit die gedachte dat consumenten moeten worden beschermd tegen de negatieve invloeden hiervan. Omdat Nederland wat betreft de effectieve en efficiënte afwikkeling van massaschade grotendeels met de Unie op één lijn zit, is opmerkelijk dat de standpunten met betrekking tot financiering uiteenlopen. In het volgende hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan grensoverschrijdende collectieve inbreuken op consumentenrechten en de manier waarop de Unie daarmee omgaat. Zij streeft naar optimale consumentenbescherming en houdt zich in dat kader bezig met de ontwikkeling van collective redress-regelgeving. In hoofdstuk 3 zal onderzoek worden gedaan naar de effectiviteit van deze initiatieven alsmede de verhouding tot de Nederlandse

WAMCA.

(18)

3 Een Europese regeling voor collectief verhaal?

3.1 EU-consumentenbescherming en massaschade

De Europese Commissie besteedt al ongeveer twintig jaar aandacht aan kwesties die verband houden met collectief verhaal, aanvankelijk vooral in het kader van beleid inzake

consumentenbescherming en mededingingsrecht.66 Als gevolg van enkele concrete gevallen van massaschade is de aandacht voor dit onderwerp binnen de EU de afgelopen jaren verder toegenomen. Gebleken is namelijk dat het consumenten in gevallen van massaschade vaak ontbreekt aan mechanismen om hun rechten effectief te handhaven. Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de handhavingssystemen in EU-landen, waardoor niet alle EU-burgers dezelfde rechtsbescherming genieten. Door deze verschillen wordt bovendien de aanpak van grensoverschrijdende inbreuken bemoeilijkt. Sinds een aantal jaar doet de Commissie daarom onderzoek naar de mogelijkheid om binnen de EU een uniform systeem voor de collectieve afwikkeling van massaschade te ontwikkelen.67

Op 11 juni 2013 nam de Commissie een aanbeveling aan over gemeenschappelijke beginselen voor mechanismen voor collectieve vorderingen tot staking en tot schadevergoedingen in de lidstaten betreffende schending van aan het EU-ontleende rechten.68 Lidstaten werd

aanbevolen op nationaal niveau systemen te ontwikkelen voor collectief verhaal, waarbij voor de hele Unie dezelfde basisbeginselen gelden en rekening wordt gehouden met de

rechtstradities van de lidstaten en waarborgen tegen misbruik.69 Ook het Europees Parlement toont zich voorstander van een horizontaal kader, waarbij enkele gemeenschappelijke

beginselen worden geformuleerd die uniforme toegang tot de rechter binnen de EU waarborgen.70 De ontwikkeling van een Unierechtelijk systeem inzake collectief schadeverhaal geraakte in een stroomversnelling toen in 2015 het

Volkswagen-emissieschandaal aan het licht kwam, ook wel bekend als Dieselgate.71 Deze affaire bracht grootschalige grensoverschrijdende inbreuken op consumentenrechten aan het licht, waarvoor in weinig lidstaten adequate verhaalsmechanismen bestonden. Onderzoek naar de praktische tenuitvoerlegging van de eerdere aanbeveling bevestigde dat veel lidstaten na geruime tijd

66 EC COM (2018) 40, p. 1: zie o.m. Richtlijn 98/27/EG; COM (2005) 672; COM (2008) 165: COM (2008) 794. 67 EC SEC (2011) 173, §11.

68 EC Aanbeveling 2013/396/EU. 69EC Aanbeveling 2013/396/EU, ov. 10. 70 EP Resolutie 2011/2089 (INI), onder punt 15.

71 Door het gebruik van zogenaamde ‘sjoemelsoftware’ konden resultaten van uitlaatgastests worden gemanipuleerd

waardoor aanzienlijk lagere emissies werden geproduceerd tijdens officiële tests dan in normale rijomstandigheden. Aan de inhoudelijke aspecten van deze zaak zal geen verdere aandacht worden besteed.

(19)

nog (steeds) geen mogelijkheid tot collectief verhaal kenden.72 Verder volgde uit een geschiktheidscontrole van het consumenten- en marketingrecht dat bepaalde bestaande EU-consumentenrichtlijnen tekortschoten in hun bescherming.73 Eén hiervan betreft Richtlijn 2009/22/EC, die belangenorganisaties het recht geeft een representatieve vordering in te stellen tot het doen staken van inbreuken op collectieve consumentenbelangen.74 De geschiktheidscontrole toonde aan dat de remedies op grond van de richtlijn slechts een

beperkte oplossing voor de problemen bieden en dat het bereik van de richtlijn bovendien zeer beperkt is. Ook is de procedure lang en kostbaar. De roep vanuit de Unie om wetgeving inzake een geharmoniseerd systeem van collectief verhaal, teneinde de huidige situatie te beëindigen waarin consumenten in veel lidstaten onvoldoende beschermd zijn en daardoor hun rechten niet collectief kunnen doen gelden, begint om meerdere redenen steeds luider te klinken.75

Europese burgers en bedrijven genieten in het algemeen een hoog niveau van bescherming en zekerheid. De veranderende markt heeft echter tot gevolg dat handhavingsmechanismen in bepaalde gevallen niet doeltreffend zijn om consumentenbescherming te waarborgen. Met het vergrote risico op collectieve inbreuken in de hele Unie wordt een robuust, efficiënt en

effectief handhavingssysteem daarom noodzakelijk geacht. Een uniform systeem moet ervoor zorgen dat lidstaten de EU-wetgeving volledig toepassen, uitvoeren en handhaven, en

voorzien in adequate verhaalsmechanismen voor de burger.76 Om dit doel te bereiken presenteerde de Europese Commissie in april 2018 een nieuw pakket van maatregelen onder de titel ‘New Deal for Consumers’. Hiermee wil de Commissie garanderen dat alle Europese consumenten ten volle hun rechten als EU-burger kunnen genieten. Een belangrijk onderdeel van de New Deal is een voorstel voor een richtlijn betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten (hierna: het richtlijnvoorstel).77 Dit voorstel introduceert een mogelijkheid tot collectief verhaal van schade die consumenten hebben geleden als gevolg van een gelijksoortige inbreuk van een handelaar op specifiek aangewezen Europese regels. Het richtlijnvoorstel dient niet ter vervanging van nationale regelgeving, maar kan worden geïmplementeerd als alternatief of onderdeel van bestaande regels. Er is gezocht naar een evenwicht tussen het bevorderen van de toegang tot de rechter

72 EC COM (2018) 40, p. 2. 73 EC SWD (2017) 209.

74 Richtlijn 2009/22/EG betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van

consumentenbelangen.

75 EP Aanbeveling 2016/2908 (RSP), onder punt 59. 76 EC COM (2018) 184, p. 1.

(20)

ter waarborging van de belangen van consumenten en het bieden van passende waarborgen om misbruik van procesrecht te voorkomen.78 Het tweede onderdeel van de New Deal ziet op een voorstel inzake wijziging van vier EU-richtlijnen over consumentenrechten.79 Dit is minder relevant in het kader van massaschade en zal derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

In het richtlijnvoorstel wordt de nadruk gelegd op verbetering van handhavingsmogelijkheden van consumentenrechten, ofwel de ‘claim-mogelijkheden’ in een geval van collectieve

schade. De New Deal is in de literatuur over het algemeen positief ontvangen, maar het

richtlijnvoorstel is op bepaalde punten aan kritiek onderhevig. Zo wordt volgens Leone en van Duin voorbijgegaan aan het feit dat zowel materiële consumentenrechten als de

procesrechtelijke tenuitvoerlegging hiervan al langere tijd niet toereikend zijn.80 Beperkte (collectieve) verhaalsmogelijkheden maken weliswaar onderdeel uit van dit probleem, maar allereerst zou meer algemeen gestreefd moeten worden naar harmonisatie van

minimumwaarborgen voor consumenten in de procesvoering.81 Verder schiet het voorstel

volgens Misiak tekort in het duiden van definities – overigens evenals voorgaande EU-regulering op het gebied van collectieve acties.82 Een van de beoogde doelen van het voorstel

is het verkleinen van verschillen tussen lidstaten, maar dit wordt ingewikkeld wanneer

begrippen voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. Zo heeft de Commissie niet gespecificeerd hoe groot de groep schadelijdende consumenten moet zijn voor het instellen van een collectieve vordering. In Italië resulteerde dat in een actie door een ‘groep’ van één persoon, terwijl in Duitsland een minimumaantal van vijftig personen bestaat.83 Uiteenlopende uitleg van definities kan tot gevolg hebben dat de toegankelijkheid van de rechter per lidstaat verschilt, wat niet ten goede komt aan de uniformiteit van een systeem voor collectief schadeverhaal. Voorts is het richtlijnvoorstel vrij eenzijdig gericht op consumenten en hun rechtsmiddelen. In de literatuur wordt gepleit voor een bredere benadering, waarbij een grotere focus komt te liggen op de rol van bedrijven en de manier waarop zij zijn georganiseerd.84 Door middel van ‘low level observation’ en onderhandelingen kunnen zij in hun relatie onderling en tegenover consumenten worden gestimuleerd in eerlijke praktijken. Ten slotte kan worden overwogen

78 EC COM (2018) 184, p. 4. 79 EC COM (2018) 185.

80 Ingevolge EC, An evaluation study of national procedural laws and practices in terms of their impact on the free

circulation of judgments and on the equivalence and effectiveness of the procedural protection of consumers under EU consumer law 2018.

81 Leone & van Duin, ERPL 2019, p. 1249. 82 Misiak, ERPL 2019, p. 1331-1332. 83 Misiak, ERPL 2019, p. 1341. 84 Scott, ERPL 2019, p. 1296.

(21)

om collectief schadeverhaal te laten gelden als ultimum remedium. Hieraan voorafgaand zouden alternatieve instrumenten kunnen worden ingezet om schade van consumenten vergoed te krijgen. Middelen als alternative dispute resolution en schikkingsovereenkomsten worden in het richtlijnvoorstel wel benoemd, maar daaraan wordt verder weinig aandacht besteed. De Commissie had deze mogelijkheden verder kunnen exploiteren door bijvoorbeeld ADR verplicht te stellen alvorens een vordering tot collectief verhaal kan worden ingesteld.85 Dit werkt kosten- en energiebesparend en kan bovendien ten goede komen aan de minnelijke afwikkeling van massaschadezaken.

Consumenten(organisaties) zijn veelal positief over uitbreiding van de handhavingsmogelijkheden in het richtlijnvoorstel. Wel liet de Europese Consumentenorganisatie weten haar twijfels te hebben bij de grote mate van

beoordelingsvrijheid die lidstaten toekomt om te bepalen welke zaken in aanmerking komen om collectief afgehandeld te worden.86 Dit kan in sommige gevallen leiden tot een bewuste

keuze om ingewikkelde zaken met vele aspecten buiten het bereik van collectief schadeverhaal te laten vallen. Het is echter nog maar de vraag of het besproken richtlijnvoorstel zal worden aangenomen, en zo ja op welke termijn dat zal gebeuren.

Lidstaten staan hier zeer verschillend tegenover en ook de positie van de Europese Raad wijkt beduidend af van de tekst zoals voorgesteld door de Commissie en het Parlement.87 Zij zullen allereerst met elkaar in gesprek moeten om consensus te bereiken; een proces dat mogelijk nog jaren in beslag neemt.

3.2 Samenloop Europese en Nederlandse regulering

De hierboven omschreven ontwikkelingen bevestigen het beeld dat zowel in Nederland als in de EU onmiskenbaar sprake is van toenemende aandacht voor consumentenrechten in

massaschadezaken. Nederland maakt met de WAMCA dan ook goede sier in het buitenland.88 De vraag is echter, hoe de WAMCA zich verhoudt tot een potentiële toekomstige Europese regeling voor collectief schadeverhaal. Als gezegd heeft het richtlijnvoorstel niet tot doel om nationale systemen van collectief verhaal volledig te harmoniseren, maar te zorgen dat alle systemen minstens voldoen aan een aantal beginselen.89 Ook Nederland zal verplicht zijn om deze minimumvoorschriften te implementeren in haar nationale wetgeving. De voorgestelde

85 Benöhr, ERPL 2019, p. 1364.

86 European Consumer Organisation,

http://www.beuc.eu/publications/%E2%80%98new-deal-consumers%E2%80%99-%E2%80%93-clear-improvement-not-needed-quantum-leap/html.

87 RvEU Amendementen 14600/19.

88 Kamerstukken II 2017/2018, 22112, 2582, p. 4-5. 89 Kamerstukken II 2017/2018, 34608, 11, p. 2.

(22)

vereisten van de Commissie wijken op bepaalde punten af van de WAMCA. Het reikt te ver om deze allemaal te bespreken en bovendien is niet zeker of het richtlijnvoorstel in haar huidige vorm stand zal houden. Naast het punt van externe financiering van collectieve acties bestaat er één belangrijk fundamenteel verschil tussen Nederland en Europa dat nadere toelichting verdient. Het is niet onaannemelijk dat dit voor Nederland een knelpunt zal gaan vormen wanneer een Unierechtelijke regeling voor collectief schadeverhaal wordt ingevoerd. Volgens het richtlijnvoorstel zijn lidstaten vrij om te bepalen of collectieve acties in het publiek- of privaatrecht worden verankerd.90 De overheid wijst hierbij entiteiten aan die bevoegd zijn om een groepsvordering in te stellen ter behartiging van belangen van consumenten. De Commissie heeft een sterke voorkeur voor de aanwijzing van een publiekrechtelijk overheidsorgaan. Publiekrechtelijke organisaties hebben immers geen winstoogmerk en aldus weinig prikkels om consumentenbelangen niet centraal te stellen, in tegenstelling tot private instanties. Deze voorkeur valt af te leiden uit de

bevoegdheidsomschrijving van aangewezen entiteiten in het richtlijnvoorstel, waarbij het toekennen van bevoegdheden aan een publieke toezichthouder bij het uitoefenen van

collectieve acties voor de hand ligt.91 In Nederland, waar collectieve acties sinds de WCA in

beginsel privaatrechtelijk worden afgewikkeld, ligt het toekennen van bevoegdheden aan publiekrechtelijke instanties evenwel niet voor de hand. Het Nederlandse systeem is

überhaupt niet geënt op aanwijzing van bevoegde organisaties en laat belangenbehartiging in beginsel over aan de markt.92 Ondanks de handhavingsbevoegdheid van het ACM bij

collectieve consumenteninbreuken zijn marktpartijen veelal zelf in staat om te voorzien in een oplossing voor massaclaims. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal de ACM een WCAM-procedure in werking zetten.93 Wanneer het Europese richtlijnvoorstel doorgang vindt, komt hier wellicht verandering in. De voorwaarde voor publiekrechtelijk optreden, op grond waarvan de ACM verplicht is initiatieven van betrokken consumentenorganisaties af te

wachten alvorens zij zelf met partijen in onderhandeling treedt, zal moeten worden versoepeld of in het geheel moeten verdwijnen. In de literatuur heerst al langere tijd discussie over de vraag of collectieve schades moeten worden afgewikkeld langs publieke of private weg, waarbij de standpunten nogal uiteenlopen.94 Het Commissievoorstel gaat voorbij aan deze

90 Artikel 6 lid 1 Richtlijnvoorstel. 91 Van Hattum, NtEr 2018, p. 55.

92 N.B. De aanwijzing van een Exclusieve Belangenbehartiger is niet vergelijkbaar met aanwijzing van bevoegde instanties

zoals bedoeld door de Commissie, gezien het feit dat het de rechter is die op grond van een aantal criteria een EB aanwijst.

93 Artikel 2.6 Whc; Kamerstukken II 2005/2006, 30411, 6, p. 9.

94 Inhoudelijke bespreking van deze discussie overstijgt het onderwerp van dit onderzoek en zal derhalve niet plaatsvinden.

(23)

discussie en heeft voor Nederland tot gevolg dat de rol van publieke organisaties op een van oorsprong sterk privaatrechtelijk ontwikkeld terrein, zal toenemen.95

Desondanks zijn de zorgen in Nederland nog niet groot. Hoewel sprake is van een aantal verschillen hebben de WAMCA en het Commissievoorstel hetzelfde doel, namelijk het beëindigen van de situatie waarin consumenten onvoldoende beschermd zijn tegen collectieve inbreuken door middel van het creëren van effectieve verhaalsmechanismen. Nu de

handhavingsmogelijkheden van consumenten(organisaties) met de WAMCA beweerdelijk worden verbeterd, lijkt Europese regulering niet in de weg te staan aan de Nederlandse wet.96 Bovendien stelt de Commissie expliciet dat ruimte moet worden gelaten voor nationale regels inzake collectief verhaal. Van belang hierbij is uiteraard wel de vraag in hoeverre de

WAMCA ook daadwerkelijk in staat is om consumenten te beschermen in geval van een collectieve inbreuk. Voor nu kan worden geconcludeerd dat de WAMCA in ieder geval voorziet in de behoefte aan een vergroting dan wel verbetering van

handhavingsmogelijkheden, iets waar de Unie al jaren naar streeft. Ook in het geval de WAMCA uiteindelijk toch niet strookt met een eventuele toekomstige Europese richtlijn, bestaat vooralsnog geen aanleiding tot paniek. De onenigheid binnen de Unie tezamen met de complexe aard van een mogelijk voorstel zal naar verwachting zorgen voor een lange

totstandkomingsprocedure. Met inachtneming van de tweejarige implementatietermijn die geldt voor Europese richtlijnen, zal de WAMCA het in haar huidige vorm voorlopig nog wel even uithouden.

95 Van Hattum, NtEr 2018, p. 62.

(24)

4 De WAMCA en consumentenbescherming

Met de WAMCA zet Nederland een volgende grote stap in het nastreven van optimale consumentenbescherming bij collectieve inbreuken. Er is gezocht naar een effectief en efficiënt instrument om het recht van consumenten op schadevergoeding tot een realiteit te maken.97 In dit hoofdstuk wordt onderzocht in hoeverre de WAMCA als zodanig kan worden aangemerkt. De wet tracht oplossingen te bieden voor bestaande problemen bij

massaschadeclaims, maar brengt daarnaast mogelijkerwijs een aantal nieuwe uitdagingen met zich mee.

De probleemanalyse in §4.1 laat de voornaamste obstakels zien waar de consument tegenaan loopt in het geval van massaschade. Onderzocht wordt of en op welke manier de WAMCA in staat is deze (deels) weg te nemen. Vervolgens wordt in §4.2 een aantal nieuwe complicaties beschouwd die zijn ontstaan met de invoering van de WAMCA. De (processuele) knelpunten voor consumenten zullen in navolging van §2.4 verder worden bestudeerd, waarbij de nadruk zal liggen op de verslechtering van de toegang tot de rechter. Na een afweging van alle omstandigheden kan een conclusie worden getrokken in hoeverre de WAMCA met haar collectieve schadevergoedingsactie bijdraagt aan verbetering van de

consumentenbescherming bij massaschade.

4.1 WAMCA als oplossing voor bestaande problemen 4.1.1 Strooischade en procedurele knelpunten

Strooischade is een bijzondere vorm van consumentenschade die met name wordt geleden als gevolg van een collectieve inbreuk op het consumenten- of mededingingsrecht. Het gaat hierbij om een schadebedrag dat zo gering is dat het met het oog op de kosten daarvan niet loont om die schade individueel te verhalen, maar waarbij de collectieve schade gecumuleerd wel een aanzienlijk belang vertegenwoordigt.98 Strooischade moet worden onderscheiden van substantiële schade, waarbij een individuele gang naar de rechter gelet op de omvang van de individuele schade wel zinvol is.99 Omdat strooischade in de praktijk nauwelijks wordt verhaald, gaat het meestal gepaard met een aanzienlijk voordeel voor de

schadeveroorzaker(s).100 Dit leidt tot de onwenselijke situatie waarin normschending voor een

97 Kamerstukken II 2011/2012, 33000, XIII, 14.

98 Van Boom e.a., Strooischade: Een verkennend (rechtsvergelijkend) onderzoek naar de mogelijkheden tot optreden tegen

strooischade 2010 , p. 10.

99 Tzankova 2005, p. 16.

100 Van Boom e.a., Strooischade: Een verkennend (rechtsvergelijkend) onderzoek naar de mogelijkheden tot optreden tegen

(25)

overtreder loont. Strooischade wordt daarom ook wel gezien als een maatschappelijk

probleem. Dit maatschappelijke probleem heeft onder meer tot gevolg dat consumenten hun vertrouwen in het handelsverkeer verliezen en oneerlijke concurrentie tussen marktpartijen wordt bevorderd. Gezien de wezenlijke invloed en de negatieve effecten op de samenleving wordt al jaren gezocht naar een oplossing voor strooischade. Optreden is tevens wenselijk met het oog op de maatschappelijke behoefte aan rechtvaardigheid, het corrigeren van

ongelijkheidsverhoudingen en het tegengaan van normvervaging. Bovendien zal van de aanpak van strooischade een zekere preventieve werking uitgaan.101

Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat de problematiek die consumenten ondervinden met betrekking tot (collectief) verhaal van schade al lange tijd bekend is. In het bijzonder in het geval van strooischade is het niet eenvoudig gebleken om hiervoor een oplossing te vinden. Voorgaande collectieve actiewetgeving slaagde hier in ieder geval niet in. Onderzoek naar de knelpunten die in de weg stonden aan effectief verhaal van strooischade door

consumenten wijst uit dat voornamelijk de kosten en financiering van verhaalsacties, evenals de complexiteit en duur van gerechtelijke procedures, als grote obstakels worden gezien.102

De WAMCA kan mogelijk bijdragen aan het versterken van de positie van de consument en het tackelen van het maatschappelijke probleem van strooischade. Om dit nader te

onderzoeken is het van belang om een onderscheid te maken tussen twee typen strooischade, te weten a) vorderingen waarbij het voeren van een individuele procedure ter verkrijging van schadevergoeding financieel te kostbaar zou zijn voor de gelaedeerde, maar het voeren van een collectieve actie niet; en b) vorderingen waarbij de schade die wordt geleden zelfs zo gering is, dat het ook voor gelaedeerde die wil deelnemen aan een collectieve actie ter verkrijging van schadevergoeding niet de moeite waard is om te procederen.103 Met het nieuwe artikel 305a verkrijgen consumenten de mogelijkheid om hun schade

collectief te (laten) verhalen in één gerechtelijke procedure. Zij hoeven daardoor niet meer de kosten van een individuele procedure te dragen, waardoor de financiële drempel voor type a-schadelijders wordt weggenomen. Meedoen aan een procedure kost echter ook tijd en energie – het kan soms jaren duren voordat definitief in een zaak wordt beslist. Dit geldt te meer in het geval van de WAMCA-procedure, waarvan de complexiteit en duur als gevolg van de hernieuwde procedurele vereisten alleen maar toe zullen nemen ten opzichte van het oude

101 Tzankova 2005, p. 127.

102 Van Boom e.a., Strooischade: Een verkennend (rechtsvergelijkend) onderzoek naar de mogelijkheden tot optreden tegen

strooischade 2010 , p. 150-151.

(26)

305a-regime. Het is daarom niet vanzelfsprekend dat een eventuele schadevergoeding voor consumenten altijd opweegt tegen de moeite en de kosten van een procedure. De vraag blijft bestaan of zij zich gezien deze bijkomstigheden daadwerkelijk bij een organisatie zullen aansluiten. Deze vraag speelt in het bijzonder in het geval van type b-strooischades. In de literatuur wordt ook wel gesproken over ‘rationele desinteresse’; voor consumenten bestaat geen aandrang om actie te ondernemen die gericht is op vergoeding wanneer de omvang van de schade zodanig gering is dat deze naar subjectieve maatstaven niet als verlies of nadeel wordt gevoeld.104 Toch valt vanuit het oogpunt van de maatschappelijke gevolgen van strooischadeproblematiek iets te zeggen voor verhaal van dit type schade. Hoewel de schade per individu gering is, heeft vergoeding hiervan tot gevolg dat het verstoorde evenwicht op de markt wordt hersteld.105 Ook wordt hiermee normvervaging tegengegaan.

Collectief schadeverhaal op grond van de WAMCA zou dus in beginsel een uitkomst kunnen bieden voor het probleem van strooischade dat al lange tijd bestaat. De rechterlijke

bevoegdheid tot opleggen van een schadeafwikkeling kan ertoe leiden dat ook consumenten met geringe schade worden gecompenseerd. Bovendien biedt de WAMCA in tegenstelling tot haar voorgangers een mogelijkheid tot herstel van de maatschappelijke problematiek rondom strooischade, waarvan niet zozeer individuele schadelijders profiteren als wel de samenleving als geheel. Of deze theorie werkelijkheid zal worden, blijft echter de vraag. De WAMCA veroorzaakt een aantal nieuwe knelpunten waardoor haar positieve uitwerking mogelijk wordt ondermijnd. Alvorens daar in §4.2 verder op in te gaan, zal aandacht worden besteed aan de vraag in hoeverre de wet voorziet in een ‘stok achter de deur’ voor het vergoeden van consumentenschade.

4.1.2 Stok achter de deur

De collectieve schadevergoedingsactie moet dienen als de ‘stok achter de deur’ die de WCAM en de WCA ontberen. Opmerking verdient nogmaals dat de insteek van de wetgever is om het schikken van massazaken te bevorderen; het uitgangspunt is dat partijen het samen eens moeten worden.106 In de literatuur wordt opgemerkt dat de wet niet zozeer een stok achter de deur biedt indien een betrokken partij niet wenst mee te werken, als wel een stappenplan om (desnoods gedwongen) tot een schikking te komen.107 Naar verwachting zullen aangesproken partijen door de dreiging van rechterlijke schadeafwikkeling sneller

104 Tzankova 2005, p. 20; zie ook Asser, Groen & Vranken 2003, p. 175. 105 Weinrib 1995, p. 115.

106 Klaassen, TCR 2019, p. 146. 107 Bosters e.a., NJB 2015, p. 1594.

(27)

meewerken aan het bereiken van een schikking. Het risico bestaat immers dat de uitkomst van een gerechtelijke beslissing voor hen nadeliger is – te meer wanneer de partij bij de rechter bekend staat als non-coöperatief.

Een stok achter de deur zal voornamelijk meerwaarde hebben in het geval van (strooi)schade als gevolg van schending van consumenten- en mededingingsrechtelijke regels. De kans op vergoeding stijgt hiermee immers aanzienlijk. Uiteraard heeft de wetgever daarnaast de belangen van aangesproken partijen willen waarborgen. Hij heeft daartoe een afweging gemaakt tussen enerzijds het belang om drempels die benadeelden ervaren voor het verhalen van hun schade te verlagen en anderzijds het belang dat de collectieve

schadevergoedingsprocedure recht doet aan de positie van aangesproken partijen.108 Deze belangenafweging heeft zich vertaald in een collectieve schadevergoedingsactie die slechts kan worden ingesteld wanneer wordt voldaan aan strenge toegangsvoorwaarden.109 Gezien de omvang en de inhoud van deze voorwaarden is aannemelijk dat een doorsnee

consumentenbelangenorganisatie moeite heeft om hieraan te kunnen voldoen. Tezamen met het complexe karakter en duur van de collectieve schadevergoedingsactie kan men zich afvragen of de wetgever er in zijn belangenafweging in is geslaagd om de drempels die consumenten ondervinden bij het verhalen van hun schade, te verlagen.

4.2 WAMCA als oorzaak van nieuwe knelpunten

Al voordat de WAMCA goed en wel in werking was getreden, klonken er vanuit de literatuur kritische geluiden met betrekking tot bepaalde procedurele aspecten. In navolging van §2.4 zal in deze paragraaf een nadere beschouwing plaatsvinden ten aanzien van twee van deze wettelijke aspecten, die mogelijk een knelpunt vormen in het licht van de toegang tot het (ge)recht voor consumenten. Onderzocht wordt op welke manier de strenge

toegangsvoorwaarden en de huidige financieringsregulering aan collectief verhaal van consumentenschade in de weg kunnen staan.

4.2.1 Ontvankelijkheidscriteria

Consumenten zijn veelal niet goed in staat om zelf hun vertegenwoordiging te organiseren en zijn daarom in hoge mate afhankelijk van gerenommeerde consumentenorganisaties dan wel (ad hoc) organisaties met commerciële doelstellingen.110 Om te bewerkstelligen dat

consumentenbelangen voldoende worden gewaarborgd, moeten organisaties voor alle

305a-108 Van Duin & Lawant, TCR 2015, p. 8. 109 Artikel 3:305a lid 1, 2, 3, 5 BW; zie §2.4. 110 Bauw & van der Linden, NJB 2016, p. 2312.

(28)

acties aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden die gelden voor het instellen van zo’n actie. Deze toegangsvoorwaarden kunnen met name voor kleinere organisaties met beperkte financiële middelen belemmerend werken. Dit leidt mogelijkerwijs tot een monopolisering van de procesmarkt door een gering aantal organisaties die aan de strikte voorwaarden voldoen, maar zich niet in alle gevallen geroepen zullen voelen om tot actie over te gaan vanwege externe factoren zoals het (financiële) risico van een collectieve actie.111 Indien bepaalde organisaties geen collectieve actie kunnen starten en andere organisaties geen collectieve actie willen starten, wordt voor consumenten indirect de toegang tot de rechter bemoeilijkt. Een individuele gerechtelijke procedure is immers in de meeste gevallen geen optie.

De werking van de WAMCA kan om die reden worden aangemerkt als enigszins paradoxaal. De suggestie wordt gewekt dat zij in het leven is geroepen om het recht van consumenten op schadevergoeding te garanderen. Schade geleden door consumenten als gevolg van

collectieve inbreuken op consumentenrechten kwalificeert in veel gevallen als strooischade. In beginsel biedt de WAMCA voor deze gevallen een stok achter de deur met haar

mogelijkheid tot collectief schadeverhaal. Echter, hiervoor is noodzakelijk dat de organisatie die opkomt voor de belangen van consumenten, voldoet aan de toegangsvoorwaarden voor het instellen van een schadevergoedingsactie. Zoeven werd geconstateerd dat waarschijnlijk slechts een klein deel van de organisaties op de procesmarkt in staat zal zijn om deze

voorwaarden te vervullen. Het is zeer wel denkbaar dat dit nu juist niet de organisaties zijn die consumenten willen vertegenwoordigen met geringe, relatief ‘onbelangrijke’ strooischade. Eerder zullen dit de grote, commerciële claimorganisaties zijn die een miljoenenschikking op het oog hebben in spraakmakende schadezaken. Dit leidt tot de onbevredigende conclusie dat de mogelijkheid voor collectief schadeverhaal in de praktijk nauwelijks zal kunnen worden gebruikt waarvoor zij oorspronkelijk is bedoeld, namelijk het vergoeden van

consumentenschade. De problematiek die de WAMCA beoogt weg te nemen met de collectieve schadevergoedingsactie blijft bestaan als gevolg van bepaalde processuele aspecten van de wet. De positieve effecten voor consumenten worden ondergesneeuwd door de overload aan regels en vereisten. Anders gezegd: “het kind wordt met het badwater weggegooid”112 of “de stok achter de deur verwordt tot keurslijf”.113

111 Bauw & Voet, NJB 2017, p. 247-248. 112 Bauw & van der Linden, NJB 2016, p. 2311. 113 Bauw & Voet, NJB 2017, p. 248.

(29)

Er lijkt aldus een discrepantie te bestaan tussen wat de WAMCA beoogt te bereiken en wat zij in werkelijkheid bereikt. Het ‘gat’ in de consumentenbescherming op het gebied van

massaschade dat voorheen bestond, wordt met de WAMCA vooralsnog niet gedicht. Verdedigd kan worden dat dit gat voor oude stijl-collectieve actie zelfs groter is geworden. Belangenorganisaties die niet voldoen aan de vernieuwde toegangseisen kunnen onder de WAMCA immers ook geen ‘gewone’ collectieve actie meer instellen die niet strekt tot een schadevergoeding in geld. De toegang tot de rechter voor consumenten en

belangenorganisaties wordt daarmee als het ware onnodig beperkt. Om die reden wordt in de literatuur betoogd dat de nieuwe 305a-vereisten slechts zouden moeten gelden bij een actie tot collectief schadeverhaal.114 Een andere, meer voor de hand liggende oplossing kan wellicht worden gevonden in de huidige wettekst zelf. Ingevolge lid 6 van artikel 305a geldt op de ontvankelijkheidsvoorwaarden een uitzondering voor organisaties met een ideëel doel en een zeer gering financieel belang, of wanneer de aard van de vordering zich hiertegen verzet.115 In

welke situaties deze uitzonderingsgrond concreet geldt, volgt niet uit de wet noch uit de parlementaire stukken. De toets wordt overgelaten aan de rechter maar mag niet te beperkend zijn, nu bepaalde collectieve acties naar hun aard niet aan de nieuwe

ontvankelijkheidsvoorwaarden zouden kunnen voldoen.116 Naast de aard van het gevorderde kan de grond voor toepassing van de uitzondering tevens gelegen zijn in de aard van de rechtspersoon die vordert of zijn achterban. Door de wetgever wordt slechts opgemerkt dat de uitzondering niet kan worden gebruikt als sluiproute om zo alsnog toegelaten te worden tot de 305a-actie. Dit biedt mogelijkheden. Mogelijkerwijs kan deze wettelijke uitzonderingsgrond een opening zijn voor belangenorganisaties die vanwege (het niet kunnen voldoen aan) de ontvankelijkheidsvereisten in beginsel geen toegang hebben tot de rechter. De problematiek met betrekking tot de aangescherpte toegangsvoorwaarden zoals hierboven uiteengezet zou op deze manier relatief eenvoudig kunnen worden omzeild.

4.2.2 Financiering

Third party litigation funding is een opkomend fenomeen dat zich regelmatig zal voordoen in

het geval van massaschade. De WAMCA bevat zeer beperkte regels over het gebruik van TPF. Dit lijkt enigszins tegenstrijdig in het licht van de toename van

ontvankelijkheidsvoorwaarden in het algemeen, die moeten dienen ter voorkoming van lichtvaardig gebruik van collectieve schadevergoedingsacties en een ongewenste

114 Van Boom, https://willemvanboom.blog/2017/02/27/wetsontwerp-collectieve-schadevergoedingsactie/. 115 Artikel 3:305a lid 6 onder a en b BW.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Additionally, this study took a closer look at this relationship by linking the effects of CEO power and certain audit committee characteristics, such as independence and tenure,

De op de ledenvergadering in maart 1995 gepresenteerde nieuwe statuten zijn na enkele wijzigingen door de ledenvergadering goedgekeurd. Bij de notaris wordt er de laatste hand

In De blinde passagiers geeft met name de onzekere restaurateur (van oude schilderijen) Maurice Schotel zich eraan over.. Als het werk hem onmogelijk wordt gemaakt, doordat

The ecological species concept emphasizes ecologically based natural selection in the maintainance of species (De Queiroz, 1998) and defines a species as a

Since the separation problem for the single machine scheduling polytope C can be solved in O(n log n) time, the existence of a polynomial time algorithm for the decomposition

Though it is implemented purely by Java, it is still an efficient BDD package and, thanks to its new cache scheme, JDD’s memory usage per node is less than BuDDy, which is the

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright