• No results found

Invloed van dichtheid van de grond en van de grondbewerkingsdiepte op de produktie van enkele bloembolgewassen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van dichtheid van de grond en van de grondbewerkingsdiepte op de produktie van enkele bloembolgewassen"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NN31545,0589

NOTA 589 '" 15 januari 1971 Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding

Wageningen

INVLOED VAN DE DICHTHEID VAN DE GROND EN VAN DE GRONDBEWERKINGSDIEPTE OP DE PRODUKTIE VAN ENKELE BLOEMBOLGEWASSEN

ir G.G.M, van der Vâlk en dr ir F.A.M, de Haan

Ü A

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemid-delen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking.

(2)

I N H O U D

Biz.

1. INLEIDING 1

2. BESCHRIJVING VAN DE PROEFOPZET 2 3. ONTWATERING EN FYSISCHE BODEMEIGENSCHAPPEN 2

4. REACTIE VAN DE GEWASSEN 4

4.1. Algemeen 4 4.2. Tulpen 8 4.3. Hyacinthen 10 4.4. Narcissen 13 5. SAMENVATTENDE BESPREKING VAN DE PROEFRESÜLTATEN 16

6. DICHTHEIDSWAARNEMINGEN AAN PRAKTIJKPERCELEN 19

(3)

1. INLEIDING

In nota, l+98...van het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuis-houding werden de resultaten beschreven van een' onderzoek nàar de ge-volgen-van bodemverdichting in een duinzandgrond voor de produktie van "bloembqlgqwassen... Dit onderzoek werd in het groeiseizoen

1967/1968 uitgevoerd op een proefveld te Lisse, nadat degrond ter plaatse.met "behulp van een rupstrekker tot verschillende"graden was verdicht. . . . .

Uit.de daarbij verzamelde bodemfysische en hydrologische waarne-mingen bleek dat de grondwaterstandsfluctuaties sterker werden"bij toenemende verdichting, als gevolg van de afname van het waterbergend vermogen van de grond.

De opbrengst van alle proefgewassen nam bij toenemende verdichting af, waarbij echter niet duidelijk kon worden onderscheiden in welke ma-te een gebrekkige bodemaeratie dan wel de mechanische bodemweerstand voor de groei en ontwikkeling van het wortelstelsel verantwoordelijk gesteld moest worden voor deze relatie. Scheiding van deze factoren zou eerst mogelijk zijn nadat de ontwatering van het proefveld was ver-beterd. In augustus 1968 werd het proefveld daarom op 80 cm diepte ge-draineerd en voorzien van een putbemaling.

De in het eerste proefjaar waargenomen reacties van de gewassen hadden betrekking op een situatie waarin de variaties in bodemdicht-heid zich direct onder de geplante bollen voordeden. Dit komt in de praktijk vrijwel niet voor omdat steeds vôôr het planten/een grondbe-werking wordt toegepast waarbij de grond tot 20 à kO cm diepte wordt

losgemaakt. In het tweede proefjaar werd daarom, door de aanvankelijk verdichte grond tot verschillende dieptes los te maken, in het bijzon-der aandacht besteed aan de invloed van de diepte van voorkomen van verdichte lagen op de ontwikkeling van bloembolgewassen.

(4)

2. BESCHRIJVING VAN DE PROEFOPZET

Het oorspronkelijke proefveld bestond uit acht stroken duinzandgrond van 15 "bij ho meter, die in september 1967 met een Caterpillar T)k

zo-danig waren bereden dat het poriënvolume van de grond in telkens twee stroken was gebracht op ongeveer ^7 %3 k3 %, ^1,5 % en ^0,5 %.

In september 1969 werden vervolgens dwars op de lengterichting van deze stroken zes banen ter breedte van 6,50 meter op verschillende dieptes losgemaakt met een spitmachine, en wel twee banen tot 10, twee tot .20 en twee tot 30 cm diepte. In totaal waren dus op het

proefveld combinaties van vier dichtheden en drie bewerkingsdiepten in viervoud beschikbaar. Een overzicht, van het zo verkregen proefveld wordt gegeven in fig. 1.

De veldjes werden beplant met narcissen, tulpen en hyacinthen, zorgvuldig rekening houdend met eisen.ten aanzien van de vruchtwisse-ling. Voor ieder veldje werd van de totale lengte (10 meter ) steeds . zes meter bedlengte gebruikt voor opbrengstwaarnemingen.

Op 7 oktober werden de narcissen c v . Golden Harvest geplant, in totaal 2i+0 stuks à gemiddeld J6 gram per bol op iedere 6 meter .bed-lengte .

De tulpen c v . Apeldoorn, ziftmaat 10/11, gemiddeld bolgewicht 19,2 gram, werden op 22 oktober uitgeplant in vier rijen met een regel-afstand van 25 cm. De 6 meter bedlengte voor opbrengstwaarnemingen werd beplant met in totaal 3Öh bollen.

De hyacinthen c v . Pink Pearl werden op 23 oktober geplant. Op de bedlengte van 6 meter werden 312 bollen ziftmaat 10/11 met een

gemid-deld gewicht van 2356 gram per stuk geplant.

De velden werden in de gebruikelijke doseringen tijdens de winter met riet afgedekt en bemest.

3- ONTWATERING EN FYSISCHE BODEMEIGENSCHAPPEN

Tijdens de herfst en de winter, en ook gedurende het voorjaar tot 26 maart, werd het peil in de bemalingsput beneden de draindiepte

(80 cm onder maaiveld) gehouden. De grondwaterstand werd op 12 plaat-sen regelmatig gemeten en op êên plaats continu geregistreerd (zie ook

(5)

spîtdiepten in cm

10 20 3 0 10 20 30

pomp

s r

1 T 10 m —*je—12 m

f-p

r

e'iï¥uïs

dj[ainag_ejysteem

-16 m-» • • m-». r.*o-3 7 3 1 2 5 » j i i M*» i » it i'r r f p r r w r r i i w ^ v 19 13 3 8 3 9 4 0 3 2 3 3 3 4 26 27 2 0 2 1 14 15 2 8 22 16 10 41 3 5 2 9 2 3 17 .11 4 3 AA 4 5

I

t

1 i i i 4 6 4 7 •" 4 8

1

-»I

fig 1

m. verdi cht

ings-m trappen

•>:•:•: ' ' 4 2 3 6 3 0 2 4 18 12

JE

m.

i II

>Dl ; * •:\n •Xi " " • ^ " . " : " . ) < • •*-»• fci.w t . i . ^ « , » i i . m - t m u j

WMmmïM$w&

» • H * * . .

m

n

m

'sloo't'

O v e r z i c h t van h e t verdichtingsproefveld te L i s s e voor het

proefjaar 1968/1969

(6)

fig. 1 ). De hoogst gemeten grondwaterstand bedroeg k8 cm. In het proefveld werd, als gevolg van infiltratie vanuit de sloten, een sys-tematisch verschil in grondwaterdiepte van maximaal 20 cm waargenomen

C

(tabel 1 ). Het is niet aannemelijk dat deze verschillen, gezien de diepte waarop zij voorkomen, de groei van de gewassen hebben beïnvloed.

Nadat de pomp werd uitgeschakeld op 26 maart, toen het riet was verwijderd, het land stuifvrij gemaakt en het gewas opkwam, werd in het gehele perceel de grondwaterstand vrijwel gelijk aan de slootwater-stand tot aan het tijdstip van de oogst.

Op 11 en 12 maart werd met behulp van Kopecky-ringen het poriënvolu-me van de grond, het vochtgehalte en het luchtgehalte geporiënvolu-meten op zeven niveaus, tussen 0 en 70 cm beneden maaiveld. De getallen die hieromtrent in tabel 1 zijn vermeld zijn gemiddelden van 24 ringen over 4 veldjes.

De waarden van het poriënvolume van de 10 cm-objecten komen zeer goed overeen met die van de metingen in 1968 (nota i<-98 I .C. W ). Uit de

cijfers komen zowel de verdichtingsdiepte als de grondbewerkingsdiepte zeer duidelijk naar voren. Het effect van de verdichting is merkbaar tot op een diepte van 60 cm. Het resultaat van de grondbewerking is weerspiegeld in de stijging van het poriënvolume tot 1+7 à kö % in de overeenkomstige lagen, zoals is weergegeven in fig.

2-Als gevolg van de diepere ontwatering waren de luchtgehaltes in de grond, in vergelijking tot 1968 aanzienlijk toegenomen. Nu waren de luchtgehaltes in alle objecten tot 1*5 cm diepte hoger dan f % en der-halve niet belemmerend voor de dieptegroei.

k. REACTIE VAN DE GEWASSEN

k.1.

A l g e m e e n

De waarnemingen die aan de gewassen werden verricht betroffen de eventuele verschillen in de bovengrondse ontwikkeling, zoals opkomst bloei, bladgewicht en afsterving, en verschillen in wortelgroei en bol-opbrengst .

In het algemeen konden bij geen van de gewassen verschillen in op-komst, bloei- en afstervingstijdstip worden waargenomen die verband hielden met de bodembehandelingen. In de omvang van het gewas,

(7)

derge-co f* a ö a) 4-1 o <D • • - I JO o e öS ö T4 r-i Ö CO

•s

x> 4t • O 41

«3

et G) > Vi O O > 43 bO w J 3 ü 3

8

tu

•3

4J « •o p > at sa) 4J

S §

CU ' M

'S

H O > o M es! O en M O M CS O en M o M CM O en M o CM 9 X> 4» O ••"• W «0 00 CA « •rl

•s

•o u > r» s f un cr> • « • « vo r*. oo —» s r s f <r s r l I l r - Ml O — — —• CM s f s f s t v f s t s r < t O* 00 CT> —• « » • • r*. O O • " sr sr «* <r i l i CM S f VO O • « • « r*. oo oo s r ST sT s f < f I I t CM CM Sf — 00 CO CM » <* s r s r < t sr s r s r CT. ~ «A vO « « • • I-v CM CM CM s f s f s f s f I I I CT. vO CM 00 • • • • vo f»» CT. en s r s f s r <r I I I O — sp m vO — CM oo CT. s f en en co o <•# s f sr s r s r sr s r r - CT. •o e o H 00

"l

O O u o. r» en sr en sr sr sr <»• l l t •—» en 00 t i t CTt OS CT. » O sr sr sf sf

00 O» N Ift Ifl PI Ifl r>» f«» vO VO vß U"> CM sf sr s t sr s t <r sf en

e

•f4 • O U 0 0 •o e n —• oo C M • • • • r«. r». r»» f«» s r s f <r s r i l f O O O O o o o «-» CM en s r un vo r*» t « I I I i i m un m m un ir» un — CM en sr m vo

a

L «5 ß •ni .*! » « 43 «

c

T *

1

i ~ 4 O > C • H O ru G P. ai •H •o «9 c en — oo s r S3 ta o u p. et • r i 41 «9

•S

0 0 u

u

o > 03 •p«. er« CT» oo «•« «*•* »H« £ \ { CM P— 00 "•" I I ! vo r » r*. <y» <f en un CM s f — — CM m en m en CT. oo r * CM • • • * —• un p«- s r CM CM CM en I l I on en s r vo t t l vO vO P«. CM oo — CM r*. p* m r>. » * « vo co — un o un s r — — CM CM en en en m oo vo r*. • • • • O — CM VO CM CM CM CM I I I un vp oo — l l VD N P « vO — — — CM " " oo ov en " « C M v© vo <o "* N •" vo m — — CM CM m en en s r m i*» CM 00 O CM 00 — CM CM CM I f I I I f u (9 S CM o r « » r . ~ O s f . -\0 co — O • • • » un un r«. en «— — — CM vo r * o vo r«» oo m — — CM CM en en en — — VO CT> s f »•* • • • • 00 00 CT. vO " - ~ ~ CM I 1 I O O O O O O O «— CM en s f un vO r -I -I -I -I -I -I -I tr\ un un un ir> un m —' CM en s f un vo >

k

o a 4) c 4) •ri u 4) U w (3

ê

u «

a

CM 4) * J Ci o o o M C 4> •U « J 3 4) 0 0 4J 4 3 O 73 sr en • « CT. 0 0 CM CM CM — • • o < o en CM O O • • Ch f* o^ « * • O CM en en s f — • • O CT. en CM vo en • • * 0 0 CM CT. un •—• C4 en CM * • « «n c^ » CM CM tri <n ^* «-* 00 OV » VO s f • " • • CM <t r*» •-• OV CT. * — O ov un CM CM s f O * * O O en en CT. en • • « ~ CM en en *"* s f * *-M O m CM CM *-« f*^ * r^ ~* CM co *"" en s r s f un • • <r\ en CM CM •W4 es * U"| +f+ un un o oo • • en en en en « M 0 1 en CM 1 vO 1 » mm » C4 WMI »

r

un * CM * - • • 1 1 1 O CT. t J en m r<» 1 t CT. vO 1 1 i CM # —• » CM •"* CT> « 00 s f t 1 un * 00 i 1 vO t>. 1 1 oo CM un s r un CTI sr * • • « *-• 00 vO 0 0 * CT. s f CM «*« VO * s f •"" 00 * CTi en CM "" m CM *"" r-« vO CM — © u n o o o v o r - c o en en CM ir, • • CM CTi CM 00 r . 0 0 r » O CM CM CM CM 1 1 1 O O O O O O O — CM en s r un vo ! 1 | ' 1 1 un un un un un ««• > m

a

CM en Sf « i s . vr\ un un vo s f « 00 Pw S5

h

00 (3 •r4 U 4t * J ta 0

1

43 U »••« VO

a

00 un

1

vO

e

ti r-vO

a

s f VO

g

CM vO

g

VO VO

.8

en

S

en vO

g

CM r s 6 u O p».

g

o

r«. Ci • w 4J P . 41 •»-) »O 41 U « Ci en Xi CT. * w 4) U 41 4J O. 41 • r i 60 t J O O J 3 G •H 41 $J t4 4) W 4) U et » •O > * g L

h

3 «3 'M ß en o M H O •*«* CM ***>

(8)

c m . m v

fig 2

K^/jm<y/>&w>^^

2 0

4 0

-6 0

8 0

w ira

\

h

n

1 1 1 l ^ ! r r-!» ! ! i i

10 cm

m^^^^^^^^^^^^^^^^z^^^

2 0

4 0

6 0

8 0

'1

i i i • i i i •

im in

I ! , • - •

20 cm

4 0

0

20

4 0

6 0

a n s ä S S S S ^ i S S Ä « ^ ^ ^

1 iî

- J JJ

|i2 un m

h i if • i

i

[i:

,,i

30 cm

i i

42

4 4

46 48 5 0 .

poriënvolume in °/o

Verloop van het poriënvolume a l s functie van de diepte voor v i e r v e r s c h i l l e n d e

v e r d i c h t i n g s t r a p p e n (I t / m IV), na een grondbewerking tot 40, 20 en 30 c m d i e p t e

(9)

lijke verschillen zichtbaar. Zij zullen bij de afzonderlijke behan-deling van de verschillende gewassen worden toegelicht.

De opbrengsten zijn weergegeven als het bolgewicht per oppervlak-te-eenheid (zie tabel 2).

2 Tabel 2. Opbrengsten van verschillende bolgewassen in kg/m , als

functie van de bodembehandeling. De weergegeven getallen zijn gemiddelden van 4 herhalingen

Verdichtings-

Bewerkings-trap diepte Tulpen Hyacinthen Narcissen

II III IV 10 20 30 10 20 30 10 20 30 10 20 30 3,57 3,36 3,43 2,96 3,39 3,44 2,97 3,27 3,40 2,91 3,25 3,44 3,16 3,29 3,27 2,90 3,23 3,39 2,95 3,31 3,38 2,63 3,08 3,20 5,68 5,36 5,44 5,27 5,23 5,48 5,13 5,18 5,47 4,87 5,27 5,81 Geplante hoeveelheid 1,27 1,28 3,06

Weliswaar is de kwaliteit, en daarbij in het bijzonder de grootte-verdeling der bollen binnen het totale opbrengstgewicht, om economi-sche redenen van bijzonder groot belang, doch uit vroeger onderzoek is gebleken dat deze grootte-verdeling op eenvoudige wijze direct af-hankelijk is van het bolgewicht per geoogste plant. Dit bolgewicht wordt mede bepaald door een aantal factoren die niet in dit onderzoek betrokken waren, zoals plantmaat, plantverband en dergelijke. Aange-zien hierdoor een berekening van het economische effect van verdich-ting en grondbewerking gemakkelijk tot verkeerde conclusies zou kunnen leiden wordt zij achterwege gelaten.

(10)

4.2. T u l p e n

Na de bloeis die rond 1 mei plaats vond, werden in het gewas

ver-schillen in bladontwikkeling zichtbaar die een waarschijnlijk gevolg waren van de toegepaste bodembehandelingen. Naarmate de bodemdichtheid

toenam bleef het gewas lager en de bodembedekking geringer. Dit effect was minder naarmate de bewerkingsdiepte groter was. Om deze visuele be-oordelingen te toetsen werden op 13 mei van ieder veld 10 planten ge-rooid waaraan het bladgewicht werd bepaald; via een meting van het

bladgewicht per eenheid van oppervlakte werd tevens de 'Leaf Area Ratio', (L.A.R.), bepaald . In tabel 3 zijn deze gegevens vermeld, als gemiddel-den van 4 bepalingen.

Tabel 3. Bladgewicht op 19 mei in gram/plant, en Leaf Area Ratio van tulpen c v . Apeldoorn, als functie van de bodembehandeling

Bewerkingsdiepte Verdichtings

I

II III IV ;trap 10 bl.gew. 40,7 33,4 31,4 29,9 cm L.A.R. 2,09 1,73 1,62 1,53 20 bl.gew. 43 „2 38,3 38,9 39,2 cm L.A.R. 2,22 1,96 2,00 2,01 30 bl.gew. 39,9 38,8 39,9 40,0 cm L.A.R. 2,04 1,99 2,04 2,05

Vrijwel tegelijkertijd met deze bemonstering werd in alle objecten de bewortelingsintensiteit gemeten op verschillende dieptes tot 50 cm. Deze gegevens zijn vermeld in tabel 4a. Dit tijdstip werd gekozen omdat in 1968 was gebleken dat het wortelstelsel omstreeks eind april zijn maximale omvang had en tot half juni vrijwel niet veranderde.

L)it is de verhouding van de oppervlakte blad ten opzichte van de opper-vlakte van de standplaats

(11)

4-» •ri 0 « 'ri OS

S

U 0 ••4 « eo

.5

i

•8

O co > o M CM © CO M O M CM •o

g

u M) co

a

•o h « o. u Xi V •HI » 0 eo CD u 9> >

§

u 60 M M W O CO O CM O ~• O co o CM O 0 4J O. 0 u u « d «s • ^ 6 0 « ( 3 O , * •ri U •O « S 0 > Xi CO s o c s — \o m ON «M sr m m N N o o i I o CM • *•'• ON ON O co ON r» o . .,. . * I-» «n o o i I I l o \ o «n \ o o «M oo CM o . . . . »>.• — o o t i l l O vO CO CM CM «O O — CO O CM QO O O . . . . . . . r«. «n sr CM © o o I I CO -«f co o — sr uo o . » . . 0 0 VO CM O r» co ~ o r«. uo — o I I CO «. co uo CO CO vO vO CM ON O i - O O A N CO « « 4 O O - M N - • < ƒ N O I»» vO vO 0 0 CO •— O © sr oo oo uo o M » f l O O . . . N 0 0 - O O 1 I I CO sr uo CM ••• o —» o o sr - * m m o . . . I I I vO ON CM 0 0 © O M S T s T — OOvOOO r * » m c M u o s r o o s r — >-N © S f 0 0 C M « - O O © C 0 ~ ON P» S f O0 —« O CM N UN m s «t <o n o, oo . . . . . . . Q S . N « N < * N — o o sr COUOOOOOOvOvOOOO COCOCMt/OOOCMOOsT v e m N - o o o o » , vo o uo o m o «A O v «~ CM CM co co sr sr uo I I I I I I 1 I i f l i n o m o m o i O : — CM CM CO CO sr sr

o

o.

•CU' r-t «

s

Cu

a

H

"e

«H m p. 0) •iM •o M U M 00 CM U 0 ON • * vO ST OM O CM O 00 ••• ON. vO •"•* O CO . . # . - . . . . vO ST ~ ' © ' 0 CO N » 0 0 O !*» <T ON O . . . . W N O © © sr oo © — r>. ©

9.5

0

o •o I I I O O o «JO NO CM CO V0 O ON uo sr m CM o o —• . . ... • . . uo uo CM — o o o OV ST ON CM © CM CM ST © O u o f>» © o N - * 0 I"» co © o . . . . 00 CO O O I I f. vO ON © sr uo o\ © — © o uo oo NO co —« co © wo vO ST 00 © © — ST UO CM O CO ON O © . . . . | VO :'ST — O vO — CM © ON CM O O . . . . | f - CM © O 0 0 0 0 ST NO *•" CM co » . ON 0 0 o 1 . ON © co — © oo m © CM m vo r>» co- CM •— © co — 00 CM 00 f. © 00 — sr P*. CM © O 00 . . . f* 00 CM © © © CM 00 ON CO w. O Öi U0 ON CO ON ST <•* © ••• . . . NO U0 — © © © -. «n © uo © uo © «- CM CM co co sr l I l l I i uo m o m o uo — CM CM co co o su •iM tu * > O Ö 0 Ö • r l U « j ta

a

•r« « O . « •iM • O M •M to (3 Vi eo 0 •i-t CM S M « O © P*. 0 0 ON O CM U0 CM 0 0 VO CM o m . . . . . . . • * I . . ON vD CM Ö © O « * P* vO CM © *m P0 —* © . . . . ON CO O O I I I ON 0 0 © ON sr © . . . vO O O I I I I ON © co CM > * S t ON — CO O U0 0 0 © ON O O . . . . . . . ON r* -* © o © co ON uo CO O 00 © CM CM 0 0 CO O 0 0 . • » • I I I . 0 0 NO O O — O — CO o sf rv o © . . . . ON 0 0 © © vO OA vO • " — UO CO CO . . . . 0 0 • * CM' — 10.2 3 7.3 1 1.2 6 0.4 3 U0 ON •>» O co r» co © i 1 0.1 1 0.0 0 o o « i © r*. r>» 1 * co '«* co CM CO f « . CM © O I I I co ta « « CMvOiri — s O U O O C O v O U O C O C M O N — • o r « . O VO « * CO — © O 00: ' • » < r uo ON © o o © vpw C h X s f vO N O O i O . . . . . . . 00 UO CM O © i © . © ' « ' -CM © — « 0 V O N ST U0 C M C O v O C O f . « — © C M . . . ON p». CO 'p/i'O O © vO U0 © U0 O UO O U0 — CM CM CO CO S f S f I I 1 I I I l UO uo © uo O UO O - • CM CM co co sr IU 6 0

g

«s M • H U

ä

SS 0 •iM 0 O. « h 0 « (3 • * -CM U 0 a

(12)

Ondanks verschillen in plantgewicht en cultivar stemmen in de ver-gelijkbare objecten de gegevens over de wortelhoeveelheden per opper-vlakte-eenheid en over de wortelverdeling in de bodemprofielen voor

2 1968 en 1969 zeer goed overeen. In de wortelgewichten per m grondopper-vlak is evenals in 1968 de tendens aanwezig dat bij toenemende ver-dichting ook het wortelgewicht per plant afneemt. Daar tulpewortels onvertakt zijn, geen wortelharen bezitten en vrijwel gelijke diameter over de volle lengte hebben kan het wortelgewicht ook direct als maat voor de totale wortellengte worden gebruikt. Voor de meeste cultivars

ligt het gewicht per meter wortellengte tussen de 0,28 en 0,36 gram. Voor de hier gebruikte cultivar Apeldoorn werd 0,34 gram gevonden.

Het opbrengstniveau op de onverdichte en diep losgemaakte objecten was zeer goed. In het tot 10 cm diepte losgemaakte object was de

op-brengstdepressie bij toenemende dichtheid van de grond iets kleiner dan in 1968. Dit zou het gevolg kunnen zijn van de verbeterde ontwate-ring gedurende de winterperiode, waardoor de schade door wateroverlast in de sterkst verdichte objecten is verminderd.

In fig. 3 zijn voor de verschillende bewerkingsdieptes de relaties tussen de bolopbrengst in kg/are en de waarde van het poriënvolume gemiddeld over de laag van 20 cm onder de bewerkingsdiepte weergegeven. Gezien de reactie van de beworteling op het poriënvolume en de vrij

abrupte overgang van bewortelbaarheid naar onbewortelbaarheid bij een bepaalde waarde voor de dichtheid van de grond, lijkt het niet erg

waarschijnlijk dat dit verband als rechtlijnig mag worden veronder-steld. Het is echter wel duidelijk dat het opbrengstverschil tussen verdichte en onverdichte toestand kleiner wordt naarmate de bewerkings-diepte toeneemt; bij de grondbewerking van 30 cm bewerkings-diepte zijn deze ver-schillen onder de proefomstandigheden van ontwatering, bemesting, e t c , vrijwel verdwenen. De belangrijkste conclusie uit fig. 3 is dat op deze gronden een aangebrachte verdichting door een eenmalige grondbewerking kan worden opgeheven zonder dat verder een nadelige nawerking voor de produktie optreedt.

4.3. H y a c i n t h e n

Ook bij de hyacinthen werd pas na de bloei een duidelijke verminde-ring van de gewasontwikkeling op de meest Verdichtern ondiepst

(13)

TULPEN

fig 3

b o l o p b r e n g s t

k g / a r e

3 8 0 r

-3 6 0

3 4 0

-3 2 0

3 0 0

-2 8 0

260

1

-46 48 50

poriënvolume in °/o

O p b r e n g s t van tulpen, c. v. Apeldoorn, in k g / a r e , a l s functie

van het p o r i ë n v o l u m e in de 20 c m - l a a g onder de b e w e r k i n g s d i e p t e ,

voor d r i e v e r s c h i l l e n d e b e w e r k i n g s d i e p t e n

(14)

HYACINTHEN

fig 4

bolopbrengst

kg / a r e

3 6 0

3 4 0

3201-3 0 0

2 8 0 !

-2 6 0

2 4 0

36

53

x y

3 0

= 1.6X+262

J

4 0 4 2 4 4 4 6 4 8 5 0

poriënvolume in °/o

Opbrengst van hyacinten, c. v. Pink P e a r l , in k g / a r e , a l s functie

van het poriënvolume in de 20 c m - l a a g onder de b e w e r k i n g s d i e p t e ,

voor d r i e v e r s c h i l l e n d e b e w e r k i n g s d i e p t e n

(15)

te objecten geconstateerd. Ook hier werd per veld van 10 planten het bladgewicht en de L.A.R. bepaald. De resultaten zijn weergegeven in

tabel 5, als gemiddelden van 4 herhalingen.

Tabel 5. Bladgewicht op 19 mei in gram/plant, en 'Leaf Area Ratio' van hyacinthen c v . Pink Pearl, als functie van de bodembehande-ling Bewerkingsdiepte Verdichting&trap

I

II III IV 10 bl.gew. 61,8 57,4 53,8 53,3 cm L.A.R. 3,25 3,02 2,83 2,81 20 bl.gew. 63,3 60,5 58,3 60,2 cm L.A.R. 3,33 3,19 3,07 3,17 30 bl.gew. 67,2 67,3 64,2 65,4 cm L.A.R. 3,53 3,54 3,38 3,44

Het verschijnsel dat ook in losse grond een grondbewerking gunstig inwerkt op het bladoppervlak doet vermoeden dat behalve de beworte-ling nog een andere factor gecorreleerd is met de grondbewerking.

Ook de bewortelingsintensiteit werd in alle objecten tot 50 cm diepte gemeten. De resultaten zijn vermeld in tabel 4b. Hieruit blijkt; dat de dieptegroei van de wortels wel duidelijk werd beïnvloed; uit de totale wortelhoeveelheden kon echter geen nadelige invloed van grotere bodemdichtheid worden afgeleid.

De bolopbrengst, voor verschillende bewerkingsdieptes weergegeven in fig. 4, reageerde vrijwel gelijk op de dichtheidstoestand van de

grond als in 1968. Evenals bij de tulpen werd een snelle afname van

de invloed van de bodemdichtheid bij toenemende bewerkingsdiepte gevon-den. Een grondbewerking tot 30 cm diepte bleek ook hier het nadelige

effect van de verdichting in het.profiel geheel te elimineren.

4.4. N a r c i s s e n

Vooral na de bloei bleek dat de hele partij besmet was met enkele virusziekten, waaronder 'zilver' en 'bruin'. Het gewas was matig ont-wikkeld en stierf vroeg af. Alleen in het tot 10 cm diepte losgemaakte

(16)

object was een duidelijke invloed van de mate van verdichting op het bladgewicht merkbaar (zie tabel 6).

Tabel 6. Bladgewicht op 19 mei in gram/plant, en 'Leaf Area Ratio' van Narcissen c v . .Golden Harvest, als functie van de bodembehan-deling Bewerkingsdiepte Verdichtingstrap

I

II III IV 10 bl.gew. 109 102 89 87 cm L.A.R. 4,36 4,08 3,56 3,48 20 bl.gew. 106 99 98 109 cm L.A.R. 4,24 3,96 3,92 4,36 30 bl.gew. 118 104 109 112 cm L.A.R. •4,72. 4,16 4,36 4,48

In de beide sterkst verdichte objecten, III en IV, waren de bladge-wichteh per plant duidelijk lager naarmate de uitgevoerde grondbewer-king oppervlakkiger was geweest.

De in tabel 4c vermelde wortelhoeveelheden en wortelverdelingen komen in grote lijnen aardig overeen met de overeenkomstige gegevens van 1968. Dezelfde tendens van een afnemende wortelhoeveelheid per plant

2 . . " . . • • • • • .

en per m bodemoppervlak bij een toenemende beperking van de dieptegroei door vérdichting kón ook nu weer worden vastgesteld.

De opbrengst was laag, wat in belangrijke mate aan de mindere blad-ontwikkeling en het eerdere afsterven van het gewas door de virusäantas-ting geweten moet worden. Het eveneens kleinere effect van de verdich-ting op de opbrengst (zie fig. 5) heeft waarschijnlijk dezelfde oorzaak. Het bleek in deze proef dat een bewerking tot 20 cm diepte reeds

vol-doende was om elke invloed van de dichtheid van het bodemprofiel op de opbrengst uit te sluiten. Echter bij gebruik van gezond plantmateriaal was de bewerkingdiepte, noodzakelijk voor het bereiken van dit effect, waarschijnlijk groter geweest.

(17)

NARCISSEN

fig 5

boiopbrengst

k g / a r e

6 5 0

6 0 0

5 5 0 - ;

5 0 0

4 5 0 «

-eYlO =10.9x-f 48

v

2 0

s 1

-

1x

+

4 & 0 x

y

3

Q =-1.2x*+- 5 9 9

1

4 0 42 4 4 4 6 4 8 5 0

poriënvolume in °/o

Opbrengst van. n a r c i s s e n , c. v. Golden H a r v e s t , in k g / a r e , a l s

functie van h e t p o r i ë n v o l u m e in de 20 c m - l a a g ondèr de

bewer-k i n g s d i e p t e , voor d r i e v e r s c h i l l e n d e b e w e r bewer-k i n g s d i e p t e n .

(18)

5. SAMENVATTENDE BESPREKING VAN DE PROEFRESULTATEN

Uit het onderzoek is gebleken dat de verdichting van de grond en de daarna toegepaste bewerking om deze weer gedeeltelijk op te heffen een duidelijke invloed hebben gehad over de verdeling van de plante-wortels als functie van de diepte. De belemmering van de beworteling kon dank zij de verbeterde ontwatering van het proefveld geheel worden toegeschreven aan de mechanische weerstand van de grond, samenhangend met de waarde van het poriënvolume. Met de verzamelde gegevens over dichtheid en beworteling is getracht de relatie tussen beide te bena-deren. Hiertoe is in fig. 6 de relatieve bewortelingsintensiteit per profiellaag uitgezet tegen de waarde van het poriënvolume. De relatie-ve bewortelingsintensiteit werd gevonden door de hoerelatie-veelheid wortels bij poriënvolumina groter dan 47 % te stellen op 100 en bij lagere

waarden voor het poriënvolume uit te drukken als percentage van dit ge-tal. Ondanks de bijzonder grote spreiding komt in deze figuur toch

duidelijk naar voren dat de bewortelbaarheid geminimaliseerd wordt bij poriënvolumina lager dan ongeveer 44 %. Deze waarde is aanzienlijk ho-ger dan die vermeld door HIDDING en VAN DEN BERG, doch sluit goed aan bij wat DE HAAN en BEUVING voor tulpen vonden in potproeven.

Voor de plant betekent de beperking van de bewortelingsdiepte dat de afstand tussen het freatisch vlak en de wortelzone toeneemt, met grotere kans op hogere vochtspanningen in de wortelzone. Anderzijds lijkt de capillaire aanvoer door de gewijzigde poriënverdeling gunsti-ger te worden. De tot nu toe verkregen proefresultaten geven nog niet de mogelijkheid deze effecten geheel kwantitatief te beoordelen.

Een aantal gegevens uit de proefjaren 1968 en 1969 wijzen in de rich-ting van een positieve correlatie tussen bewortelingsdiepte en wor-telgewicht enerzijds, en bladoppervlak anderzijds. Het is vermoedelijk dit verschil in bladoppervlak dat rechtstreeks als oorzaak kan worden gezien voor de verschillen in bolopbrengst. Dit komt tot uiting in fig. 7, waarin voor de drie verschillende gewassen de aanwas in grammen

2 . 2 per m werd uitgezet tegen het bladgewicht per m grondoppervlak. Deze

relatie kon worden vastgesteld omdat het p!antverband vrij ruim was, het-geen ook reeds bleek uit de betrekkelijk lage waarden voor de L.A.R.

Het is niet duidelijk waarom de verminderde bewortelingsmogelijkhe-den de bladstrekking na de bloei beperkten. Mogelijk moet hierbij

(19)

fig 6

0)

ld

c

to O)

c

•^ O l~ «r-O »

£ Ci

•Q A

T *°

< D • < < * o o f o 0 o 0 0 o o o

1

0 0 0 0 o o 0 o o o o 0 0 oo o o o o t o ° 0 o o o o o

..

.1, 0 0 o o

1

o o o o o

1

o o o o o o o

1

o o o 0 o o _ o o o o o oo 0 o 0 o o 0, o 0

o>$

lOO

-o

c

0>O <b

-o

°0£

TfO

£

3 f^ö 5J-5

c

;0» ' t -O ( Da

^r

ID - *

^r '

«sr

co

^r

C\J <? -*i" • r-( -t-> • e* C Ö •i-i to Ö •i-i 0) 0 . O > o • f t ni h to i - H -U J4 3 k -d 0) 3 Ö •£•0 2 ' Ö «o o « & JH W) • <3 © H T ) « <3 Ö > OJ <u .cin. 1 lu m co o > N > •** Ö .-0) w " 'w

0 n

O ca

O

O

O

co

o

(O

o

o

CM

O

o *

bC f" ö <u u o o 17

(20)

aanwas

g r / m

2

3 0 0 0

2 5 0 0

2 0 0 0

1 5 0 0

1 0 0 0

L

•fig 7

• tulpen

o narcissen

x hyacinthen

2 500 3000 3500 4000 4500 5000

bladgewicht g r / m

2

Verband t u s s e n het bladgewicht en de b o l o p b r e n g s t in g / m voor tulpen,

hyacinten en n a r c i s s e n

(21)

i *

dacht worden aan een intern evenwicht tussen de omvang van de boven-grondse delen en die van het wortelstelsel.

6. DICHTHEIDSWAARNEMINGEN A M PRAKTIJKPERCELEN

Om een indruk te krijgen van de actuele verdichtingstoestand op een aantal bedrijven werden in 1968 en in 1970 verkenningen uitge-voerd in de zuidelijke bloembollenstreek (Lisse e.o.) en ook in de omgeving van Breezand. Dit laatste gebied komt in zoverre met de zui-delijke bloembollenstreek overeen dat de zanden vrijwel dezelfde kor-relgrootteverdeling hebben (Kalisvaart, 1935). Verschillend zijn ech-ter de ontwaech-teringstoestand, de dikte van het zanddek en het bedrij fs-type. Wat dit laatste betreft zijn vooral de gemiddeld grotere be-drij f saf me tingen in Breezand e.o., en de hogere graad van mechanisatie van het veldwerk kenmerkend,

In 1968 werden gedurende de maand augustus een aantal plekken laagsgewijze bemonsterd op de waarde van het poriënvolume en de lucht-en vochtverdeling in de grond. Per perceel werdlucht-en drie bemonsterings-kuilen gegraven waarin per laag telkens zes Kopecky ringen werden ge-stoken. In Lisse e.o. werden 12 percelen bemonsterd, in Breezand e.o. 6. De resultaten zijn wat het poriënvolume betreft weergegeven in tabel 7, wat het luchtgehalte betreft in tabel 8. De gemiddelden van deze waarnemingen zijn grafisch weergegeven in fig. 8. Uit deze figuur blijkt dat de gronden in de omgeving van Breezand beneden een diepte van ongeveer 25 - 30 cm duidelijk dichter zijn dan in de omgeving van Lisse. Dit is een gevolg van het feit dat men in de noordelijke bloem-bollenstreek bij het ploegen overwegend niet dieper gaat dan maximaal 35 cm; in Lisse e.o. is het kabelploegen, waarbij de grond wordt los-gemaakt over een diepte van 50 à 60 cm nog vrij algemeen gebruikelijk. Volgens de in het onderzoek verzamelde gegevens zijn deze gronden bij waarden voor het poriënvolume van 44 % of minder slecht of niet door-dringbaar voor wortels van bloembolgewassen. De praktijk-ervaring dat deze dichtheden niet meer schadelijk zijn voor de produktie wanneer ze op wat grotere diepte voorkomen stemt goed overeen met de proefveldre-sultaten van 1968/69. De diepe grondbewerking, als toegepast in de zui-delijke bloembollenstreek lijkt dus alleen verantwoord als vruchtwisse-lingsmaatregel, en niet om de grond tot op grotere diepte weer los te

(22)

Tabel 7. Waarden van het poriënvolume als functie van de diepte voor een aantal praktijkpercelen in Lisse e.o. en Breezand e.o.

Lisse e.o. 1

2

• 3

4

's"

6

7

8

9

10 11 12 5-10 52,0 47,5 49,5 48,3 46,7 48,4 46,9 48,6 51,5 44,6 49,9 48,4 Bernonsteringsdiep 15-20 50,8 46,9 46,0 43,3 41,5 47,0 46,6 46,3 47,4 46,5 49,2 46,3 25-30 44,9 47,7 41,5 43,6 41,2 46,4 45,4 41,7 41,9 47,5 45,1 44,2 te, cm 35-40 43,8 46,8 42,8 44,7 45,0 44,6 41,2 41,4 43,8 45,0 45,5 42,4 45-50 44,6 46,6 43,4 , 44,8 41,4 44,6. 42,7 39,8 46,8 44,4 44,4 43,1 Gemiddeld 48,5 46,5 44,2 43,9 43,8 Breezand e.o. Gemiddeld

1

2

3

4

5

6

44,7 46,9 45,9 48,4 43,0 46,4 45,9 44,8 42,7 45,7 47,1 41,7 39,4 43,6 43,6 43,7 41,2 43,7 42,0 39,4 41,3 37,1 39,8 39,7 42,9 40,2 39,8 37,9 39,7 38,2 37,4 36,4 38,5 36,1 37,7 20

(23)

Tabel 8. Waarden van het luchtgehalte, in vol. %, als functie van de diepte voor een aantal praktijkpercelen in Lisse e.o. en Breezand e.o. Perceel Lisse e.o. Gemiddeld Breezand e.o. Gemiddeld

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10 11 12

1

2

3

4

5

6

5-10 39,0 29s7 33,7 36,5 31,5 29,6 30,7 37,0 33,7 32,1 32,5 33,8 33,3 31,9 35,4 30,0 34,7 29,6 33,9 32,6 Bernonsterings 15-20 33,4 24,2 20,3 16,0 12,6 20,1 24,2 29,3 23,5 28,4 28,3 27,8 24,0 29,6 26,4 25,7 31,9 23,9 16,6 25,6 25-30 12,6 18,5 6,1 6,6 9,7 8,0 11,3 6,7 U 9 26,5 7,8 13,9 10,8 18,9 15,0 7,7 24,1 22,3 19,1 16,9 diepte 35-40 3,4 5,1 15,3 8,3 14,7 5,7 7,2 4,7 10,4 1,9 10,7 5,9 7,8 1,8 3,1 9,4 11,1 11,4 12,1 6,1 45-50 10,9 8,3 14,7 13,1 10,5 11,9 10,0 7,1 14,6 12,6 14,0 16,2 11,9 8,0 9,0 8,5 2,5 7,9 1,5 6,2 /n j «ronci— water-stand 56 49 50 47 47 46 53 56 50 58 54 55 52 68 63 59 63 69 64 64 21

(24)

f i g 8

c m . m v

2 0

-BREEZAND e.o.

LUCHT

GROND

4 0 5 0

voi°/o

Het gemiddelde v e r l o o p van de g r o n d - w a t e r - l u c h t v e r h o u d i n g a l s

functie van de diepte voor een a a n t a l b l o e m b o l l e n p e r c e l e n in de

omgeving van L i s s e (bovenste figuur) en in de omgeving van

B r e e z a n d (onderste figuur)

(25)

fig

9

(O t_ 0) •+-»

c

O

£

O If) 00 O CM •ST CM (0 CD

L

o

O

s>

* c f

ID <tf

O

ID ID ID

I

O

(U

E

3 O >

c

;0> 'u O

a

i Ü r—1 .—1 0

s

<D 0 i—t J Q Ö CO

30-3

5

c

m

n

S r-( 0) (!) (J ° U

«V S

A & i n •*•• vO d1* 0) ÇU bo ö cd «4. 0 a; o ^ *-< H * a JA <u d <s> a) +» -Ö »

8 ä

'S S

^ <» .U to

ev

e

frequentieverdelinge

n

va

n

d

i

,n

d

e

omgevin

g

va

n

Lis.s

e

volgen

;

ulat

i

äe

n

i

2 u O M 23

(26)

fi'g 10

(D Û)

a

E

O en

a

o

i «

£°

t. c

a> a

> a

a a> • o

E

u O CVJ

a

o

tn

o

0 o o 0 0 0 ) o e o o 0 0 o

0,0 g

•w C ^ — o to a> M fc > 2 Ö

o 55

> > Ç <D . _ -4-! u o

o S

CL 3 » r - 4 rt ö M o

m °

CU <! o " o o o o o o 0

§ Q

00

ó

d

d

cv

ö

o

tn [ O 1 * / tn Ö <p ^ w H ä • pj a> • U T—( -, v FJ u 5? ^ > m o> fu +•> ö C^ a> <D i-t

•3J

a a.

o <u „ o O r-i CO , o C U ' j o « 4J Ö

2 3

• H rf tn g «3 a> •Ü 0 .* o ^ h jg w» h ©

-° g!

0) 0) :tf.ä •43 S 0) Ü U -H

Q.S

24

(27)

In het kader van een polyfactorieel opbrengstonderzoek werd in mei 1970 op 56 verschillende plaatsen op twee dieptes de dichtheid van de grond en de bewortelingsintensiteit gemeten; de gekozen dieptes waren 15-20 cm en 30-35 cm onder maaiveld. Alle onderzochte percelen beston-den uit Ttàlkhoubeston-dende duinzandgrond, vrijwel zonder slib en met een laag organische stofgehalte.

In fig. 9 zijn voor beide dieptes de resultaten weergegeven in de vorm van een cumulatieve frequentieverdeling van de gevonden

poriën-volumiria. Slechts in ongeveer 10 van de 56 gevallen werd, .op een diepte \ ,

van 30-35 cm een waarde van het poriënvolume lager dan- 44 J gevonden. / Tijdens dit onderzoek werd ook de relatieve bewortelingsdichtheid

ge-meten; dit is de verhouding tussen het aantal wortels aangetroffen op 30 cm diepte en op 20 cm diepte. In fig... 10 Is deze relatieve wortel-dichtheid uitgezet tegen.de waarde van het poriënvolume in de laag van 30-35 cm diepte voor de bijbehorende bemonsteringsplek. Hieruit blijkt hetzelfde als bij de verdichtingsproeven werd gevonden namelijk dat de wortelgroei sterk gaat stagneren bij een waarde van het poriën-volume van 44 % of minder (vergelijk ook fIg. 6).

In de bovengrond worden anderzijds ook zeer lage dichtheden aange-troffen. Van de poriënverdeling en de capillaire eigenschappen van zand-gronden met een droogvolumegewicht van 1,44 of lager (overeenkomend , met een poriënvolume van 46 % of hoger) is weinig bekend; dit komt door-dat de structuurtoestand van de grond in deze losse situaties zo labiel is dat de monsters bij toepassing van de gebruikelijke methoden voor

pF-bepalingen onmiddellijk in elkaar zakken. Aangezien echter dergelij-ke dichtheden tot in 80 % van de gevallen of meer voorkomen (zie fig. 9) '

I

lijkt het gewenst hieraan meer aandacht te besteden. Het zou namelijk j heel goed mogelijk zijn dat het lage vochthoudend vermogen en de ver- I moedelijk slechte capillaire geleiding van dit soort gronden in losse j

toestand verbeterd zou kunnen worden door een zekere mate van verdich-ting. In afhankelijkheid van de ontwateringsdiepte zou dan naar een voor de gewasgroei optimale dichtheid kunnen worden gestreefd, terwijl anderzijds de optimale ontwateringsdiepte afhankelijk gesteld zou

moe-ten worden van de dichtheid van de grond ;

25

(28)

/ / /

7. LITERATUUR

HAAN, F.A.M. DE en G.G.M. VAN DER VALK, 1969. Verband tussen bodemver-dichting en waterbeheersing speciaal met betrekking tot bloem-bollenteelt (with. English summary). Tuinbouw Mededel. 32,

7/8, 262-268.

.__ en J. BEUVING,. 1970. Jaarverslag I.C.W. 1969, p 55. Mededel. 121 I..C.W.

HIDDING, A.P. en C. VAN DEN BERG, 1960. The relation between pore volume and the formation of root systems in soils with sandy layersi

Trans..7th Int. Congr. Soil Sei. 1, .369-374.

VALK,:G.G.M. VAN DER en F.A.M. DE HAAN, 1969. Gevolgen van bodemverdich-ting voor de produktie van hloemholgewassen. Nota 498. I.C.W. 1970.. Jaarverslag I.C.W. 1969, p 43. Mededel. 121 I.C.W.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De lucht wordt dan via de interne ventilatiekoker door de ventilator boven de aardappelen weggezogen en weer via het luchtverdeelsysteem door de aardappelen

vatten. Daarom zijn in overleg met verschillende deskundigen 59 gemeenten uitgekozen, die op grond van het beschikbare cijfermateriaal en de algemene indruk representatief

Voor de drie scenario’s voor 2030 in de landelijke prognose werd in de studie Prognoses CO 2 -emissie glastuinbouw 2030 door externe ontwikkelingen en marktvraag naar

Energy Valley heeft meerdere bijdragen geleverd aan projecten op het gebied van duurzaamheid, maar is tot nu toe niet de drager geweest van de energietransitie of de transitie

RMB, concept rapportage optimalisatieonderzoek BCA 2012 37 Gemiddeld is in 2011 82 kg per inwoner restafval ingezameld, namelijk 57 kg per inwoner in de blauwe tariefzak en 25

Omschrijving De vakbekwaam medewerker natuur en vormgeving kiest voor de uitvoering van de arrangementen en decoraties materialen en producten die het beste passen bij de te

De reglementering verplicht dat er een risicoanalyse wordt uitgevoerd voor alle werksituaties en dat er een actieplan wordt opgesteld om geleidelijk de beste toestand van welzijn

onderzoeken [B] MRI (meest gevoelig), botscintigrafie of CT is geïndiceerd indien conventionele röntgenfoto’s onduidelijk zijn.. Heuppijn (bij kinderen, zie 19M) 17 D RX