GROEI EN MORTALITEIT DER WAARDEHOUTSOORTEN IN GEËXPLOITEERD EN NATUURLIJK VERJONGD DROOGLANDBOS
(onderzoekproject 65/3)
Opnamen en verwerking 1971
Rapportering over het verloop der werkzaamheden
G.J« Zondervan
Verslag van een onderzoek verricht onder leiding van Ir, N.R. de Graaf
CELOS rapporten vormen een serie interne ver-slagen van werk verricht door studenten en leden van de wetenschappelijke staf van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Suriname.
1 . Samenvatting 5 2 . Voorwoord 6 3. Inleiding, Geschiedenis . . . . 6 4» Probleemstelling . . . . 6 5 . Proefopzet • • • • • • • • 6 5.1. Terreinkeuze 6 5»2. Terreinindeling . . . 7 5«3« Terreinmarkering . . . . 7 5.4« Huidige terreingesteldheid 10 5.4.I. Grenzenbegroeiing . . 10 5.4»2. Vakbegroeiing . . . 10 5«4»3. Begaanbaarheid van het terrein . . . 10
5.5« Alternatieve vrijstellingsschema's . 11 6. Uitvoering , I3
6.1. Werkprogramma 1971 . 13 6.2. Werkwijze en verrichte werkzaamheden in 1971 .• 14
6.2.1. Werkwijze . . . 14 . 6.2.2. Verrichte werkzaamheden . 14 6.3« Faktor tijd 15 6.4« Benodigd materiaal 16 6.5. Vrijstelling in 1971 17 7» Resultaten
7«1« Waardehoutsoorten vanaf 5 cm hoogte . . . 17
7.2. Waardehoutsoorten 90 mm omtrek 19 7»2.1. Algemeen . . . 19
7.2.2. Verwerking meetcijfers 4 houtsoorten ... 22 7*2.2.1. Houtsoort Hoogland baboen . . . 23 7«2.2.2. Houtsoort Krapa . . . 27
7.2.2.3. Houtsoort Rode Sali 30 7.2.2.4. Houtsoort Okerhout 34 . 7*3« Kapoewerisoorten met obh 180 mm 37
8. Discussie . . . 29
9» Woord achteraf # 4 Q
10. Literatuur 40 Bijlage 1 Lijst en codering van waardehoutsoorten
5
-.1 . SAMENVATTING
Vanaf 1965 heeft het CELOS een proefveldonderzoek be-kend als onderzoekproject no. 65/3 lopen in het Mapanege-bied nabij Kamp 8. Middels dit onderzoek poogt men infor-matie te verkrijgen over de groei en mortaliteit der
hout-soorten en de techniek van natuurlijke verjonging in meso-fytisch bos. Door variatie in ingrepen in dit toentertijd uitgekapt stuk bos wil men na verloop van tijd het effekt van deze ingrepen toetsen teneinde een inzicht te krijgen in het samenspel van faktoren die de algehele groeitoe-stand van een bos, een boomsoort en zelfs een individuele
boom mede beheersen. Bedoelde ingrepen, zoals toegepast bij dit onderzoek, zijn:
a) (Variatie in) zuivering.
Zuivering is vergiftiging van alle (on)bomen boven een vooraf vastgestelde diametergrens. Het doel hiervan is
de blijvende individuen door gedeeltelijk uitschakelen van boven- en ondergrondse concurrentie een betere over-levingskans c.q. redelijker groei te geven. Zuivering is te zien als een eerste ingreep die gevolgd dient te
worden door andere, aangezien het effekt hiervan slechts Yan betrekkelijk korte duur van nut blijkt te zijn.
In 1965 werden in het proefbos (toen ingedeeld in vak IX/l en vak IX/2) 2 graden van zuivering toegepast, nl. in vak IX/l vergiftiging van alle onbomen met dbh 10 cm en in vak IX/2, idem vanaf 20 cm dbh.
b) (Variatie in) volgende vrijstellingen.
Hiermee wordt beoogd het uitschakelen van concurrentie door na de zuivering ontstane ongewilde opslag periodiek te verwijderen ten gunste van een individueel te kiezen exemplaar. De periodiciteit komt tot uiting in het vrij-stelling s schema (blz. 11). Gewerkt wordt met 6 behan-delingen in 8 herhalingen per vak, die alle zes een ver-schil vertonen in behandelingsperiodiciteit.
Jaarlijks worden aan de hand van dit schema opnamen ver-richt.
In dit rapport wordt een verslag gegeven over de werkzaamheden verricht in 1971 en tevens een gedeelte-lijke tussentijdse verwerking van de meetcijfers van de afgelopen zes jaren.
WIERSUM (1970) wees er reeds op dat de technisch en ekonomisch meest verantwoorde methode van natuurlijke . verjonging bij één van de minder intensieve
behandelin-gen gezocht zal moeten worden. Gezien de resultaten tot nu toe komt de auteur voorshands tot dezelfde conclusie. Deze echter dient men momenteel nog met de grootste voor-zichtigheid te hanteren en na afloop van dit onderzoek in 1977 grondig op waarheid te toetsen. Een en ander geldt tevens voor andere conclusies getrokken uit de resultaten van de verwerking der meetcijfers in dit en voorgaande rapporten.
2. VOORWOORD
Van 17 augustus tot 16 september werd een gedeelte van de jaarlijkse werkzaamheden verricht. De opnamen werden voor het zesde jaar in successie uitgevoerd met inachtneming van
tussentijdse wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke beschrijving zoals gegeven in het rapport van Dr.Ir. J.H.A. Boerboom (1965). De proef dient nog 6 jaren te worden voort-gezet. De leiding van het onderzoek is thans overgegaan in handen van Ir. N.R. de Graaf. De heer J.A. Jubitana en de
onderzoekploeg van de dienst LBB komen dank toe voor de prettige samenwerking tijdens de werkzaamheden.
3. INLEIDING, GESCHIEDENIS
De groei van natuurlijke verjonging in het algemeen en van de waardehoutsoorten in het bijzonder blijkt in het mesofytisch bos zeer langzaam te verlopen. Cultuurmaatrege-len zijn noodzakelijk om een continue houtproduktie en
houtoogst te waarborgen.
Reeds kort na 1900 werden er door Gongrijp en Burger en daarnaast door het toenmalige "Boschwezen" pogingen ondernomen tot natuurlijke regeneratie van het droogland-bos. Door gebrek aan inzichten en ervaringsfeiten echter mislukten deze reeds spoedig. Voor uitgebreide informatie hieromtrent zie BOERBOOM (1965), pagina 19 e.v.
In 1955 werd onder auspiciën van WOSUNA en later LBB soortgelijk onderzoek weer ter hand genomen. Vorderingen en resultaten zijn o.a. samengevat door BOERBOOM (1965) en SCHULZ (I960). Eerstgenoemde is tevens de geestelijke vader van dit onderzoek.
Tegenwoordig speelt naast de techniek het ekonomische aspekt een belangrijke rol. Het huidige onderzoek beoogt dan ook een uitspraak te doen over zowel de ekonomisch als technisch meest aanvaardbare (c.q. rendabele) methode ter instandhouding en verbetering van het produktiebos.
Dit rapport over lopend onderzoek dient in samenhang gezien te worden met eerdere publikaties van medestudenten die eveneens aan dit onderwerp hebben gewerkt.
4. PROBLEEMSTELLING
Voor de probleemstelling wordt volstaan met te ver-wijzen naar bovenbedoelde publikaties verschenen van de hand van STERRINGA (1968), GIETELING (1970) en WIERSUM
(1970).
5. PROEFOPZET 5.1. TERREINKEUZE
7
-5.2.
ŒERREININDELING-In 1965 werd na de terreinkeuze het bedrijfsblok IX ingedeeld in vak IX/l, IX/2 en IX/3. Vak IX/l en IX/2 zijn thans in gebruik als proefblokken bij dit onderzoek.
Momenteel is men bezig een algehele blokrevisie toe te passen waardoor de benamingen van IX/l en IX/2 in resp.
blok l/9A en 1/9B zijn veranderd. Deze benamingen dienen aangehouden te worden ter voorkoming van spraakverwarring, aangezien de leiding van Kamp 8 met de nieuwe namen werkt.
In het vervolg van dit rapport worden de blokken kortweg genoteerd als A en B.
Vermeldenswaard is dat op de veldstaten van LBB niet geproken wordt over behandelingen 1, 2,,...., 6, doch over resp. A, B, C, D, E en 0 (= onbehandeld gedurende de volle duur van de proef), voorafgegaan door het plotnummer. Dus b.v. 101A, 102B, ., 1060, Eenheid in terminologie is gewenst.
5 . 3 . TERREIMARKERING
Bij de controle in 1970 bleken veel plastic piketten (die de centraal gelegen 2 x 20 m^ plotjes markeren) gebrom ken door vallend hout. Hieronder waren ook NO piketten,
(waarop het plotnummer ingebrand is) zodat de piotnummering verloren ging. De gebroken piketten werden in 1970 door
WIERSÜM vervangen door niet verduurzaamde walabapiketten. In 1971 moesten deze weer door plastic buizen vervangen
worden aangezien veel walabapiketten toen reeds aangetast waren door termieten en schimmel en sommige zelfs gedeelte-lijk waren verrot.
Tegelijkertijd werd een nieuwe methode ter markering toegepast. Zowel de ZW als de ZO piketten werden voorzien van aluminiumplaatjes met als opdruk èn plotnummer èn be-handelingsnummer, gescheiden door een punt. Voorbeeld:
101.1; 102.2; Het voordeel is tweeledig nl. enerzijds kan men gemakkelijker een genummerd piket bereiken (een-voudige vanuit elke NZ lopende grenslijn) en anderzijds is
de kans op totaal verloren gaan van de markering door val-lend hout geringer. Ook werden de NZ lopende grenslijnen zowel op de breekpunten met lijn 10 als op de breekpunten met de OW lopende telbaan t gemarkeerd met een piket met
nummering. Voor deze nummering zie fig. 1.
Uitleg: lijn 11 houdt in: blok A, Ie lijn vanaf de hoofdweg; lijn 27 houdt in: blok B, laatste lijn (= 7e lijn). Deze markering maakt de indeling in plots een stuk over-zichtelijker. Voor de afmeting van één plot en de algemene ligging van het proefperk zie resp. fig. 2 en fig. 3.
m h -•ze 0 « -a» 3 ^
I
e» ca ir» «M .• • i " O 0 j C u V * c *> Sik •** V » UK C • ^^ M « m «M »-• O *> fe» t j » iO lm. «> « t »> X 3 W> f«»« O <». k . «* X » O » c •> e s » X c e» « a i o •ts. ja *» *TP <•«• «»•» m O* O» o <u •»•• u t •*•• o •o* <-i x:9
-Fig. 2 O v e r z i c h t eYn plot van 5 0 x 3 5 m? U«— 5 0
Schaal 1: 500
Vtrklürlagi
isolaticslfcok.
KS
resting van SO sim o bh. (woards hsöts6ert«n)re$p.
lîûrara obh.(kapot«eriscori«n) resting vanaf
5 en hoogte
Fig. 3 Ligging vakken 1 / 9 , A e n B
/ Blükawdtrc ca ,13 ka Kwekt rij Cossipcra ca 4 km Schoat 1: 20000
V-
Auca ca 19 km5.4. HUIDIGE TERREINGESTELDHEID 5.4.1. Grenzenbegroeiinfl
Bij oriëntatie vóór de aanvang van de eigenlijke werk-zaamheden bleken zowel de NZ als OW lopende grenzen geheel te zijn dichtgegroeid (met vnl. Melastomataceae en Solanum) c.q. dichtgeslagen door vallend hout. Hierdoor waren de vakken soms niet van elkaar te onderscheiden en het werk stagneerde doordat de gehele opnameploeg 14 mandagen lang grenzen bleef kappen. Tenslotte werden door LBB drie
ar-beiders beschikbaar gesteld die dit op aanwijzingen verder afmaakten.
5«4.2« Vakbegroeiing
Ook de reeds in voorgaande jaren behandelde vakken en met name de isolatiestroken ("zichtlijnen" die het 20 x 35 m2 centrale deel van de 35 x 50 m2 plots aangeven)
bleken vrij ontoegankelijk. Na het kappen van de grenzen werden arbeiders van Kamp 8 geïnstrueerd de isolatiestro-ken "zichtbaar" te maisolatiestro-ken. Dit is nodig voor de z.g. ring-bomen-opname; d.i. meting van de gemerkte bomen met dbh J^>3 cm in het 20 x 35 m2 gedeelte van de plots. Al spoedig
echter bleken deze mensen veel te onervaren hiervoor, zodat de opnameploeg zich er verder mee bezig hield. Het is, mede door de onervarenheid van de arbeiders die de grenzen schoon-maken, gewenst, ook de hoekpunten van de isolatiestroken rond het 20 x 35 m gedeelte van de plots te markeren.
Jaarlijks kapt men maar wat; het resultaat is vaak dat deze
oriëntatielijnen een fluktuatie vertonen (soms 2 à 3 meters!). Eventueel kan het markeren gebeuren met verduurzaamde houten piketten (4 x 96 stuks) - of goedkoper materiaal - met rood
of geel geverfde kop. Deze moeten dan vanuit de hoekpunten van de 2 x 20 m2 plots gesteld worden!
5.4.3« Be^aanbaarheid van het terrein
Door de gevallen stammen en takken van de indertijd vergiftigde bomen maakt het geheel de indruk van een war-boel. Er staat en ligt veel dood hout. Niet zelden komt het vallende hout neer in een telvakje (2 x 20 m') waardoor dit geheel of goeddeels kapotgeslagen wordt. Bovendien vinden lianen en slingerplanten in deze takken een goede steun en al spoedig is de verjonging overwoekerd door een vrij ge-sloten laag van verwildering. Ofschoon de diameter-ver-gif tigingsgrens voor de twee vakken verschilt, bieden beide vakken hetzelfde beeld.
Door de dichte opslag van overwoekering is het tevens lastig de opnamen uit te voeren. Dit geldt vooral voor de behandelde vakken. Onwillekeurig kapt men een doorgangs-paadje dwars door de plotjes heen om een op te nemen boom te kunnen bereiken. Vaak wordt dan iets weggekapt ofschoon het niet noodzakelijk is. Vanzelfsprekend wordt de represen-tatie van zo'n vak verlaagd of zelfs teniet gedaan.
^ 11
-5.5. ALTERNATIEVE VRIJSTELLINGSSCHEMA'S
Bil aandachtige beschouwing van onderstaand, herzien schema (1969) (Tabel 1.), valt het volgende op:
Tabel 1. Toe te passen vrijstelling gedurende de eerste 12 jaar van het onderzoek
Vrijstellings-graad 1 2 3 4 5 6 3 •68 X X Vrijstelling, x jaar na zuivering, x = 4 169 X X 5 •ï-70 X X X 0 6 ±71 X X X n b 7 ±72 e h 8 '73 X X X X X a n 9 174 d e 10 '75 /x (x) (x) (x) 1 d 11 '76 12 '77 X X X X X
.
1
aantal vrijst» gedurende de eerste 12 jaren 7 4 5 of 6 3 of 4 2 of 3 0Na 1971 zijn behandelingen 1, 3, 4 en 5 verder tot het eind van de proef toe indentiek. Vallen in 1975 de vrijstellingen die tussen haken staan weg, dan krijgt men andere gelijk-heden.
Doordat deze behandelingen op dezelfde tijdstippen plaatsvinden, kunnen de vrijstellingsbehandelingen na 1971 als het ware als eikaars herhalingen beschouwd worden. Het gevolg hiervan is dat eventuele groeiverschillen, gevonden vóór I972 als gevolg van verschillen in vriJ3tellingstijd-stippen, tijdens het verdere verloop van de proef min of meer genivelleerd worden. Dit is in tegenspraak met de
oorspronkelijke gedachte, nl. technisch en ekonomisch de meest rendabele methode ter verbetering van de vestiging en groei van soorten op te sporen of althans dit te trachten. Juist de extreme waarden zijn bij deze proef van groot be-lang.
Wegens het voorgaande bezwaar worden er twee alterna-tieve vrijstellingsschema's voorgesteld die natuurlijk tot en met 1970 reeds gestabiliseerd zijn (tabel 2 en 3 ) .
Tabel 2. Voorgesteld alternatief vrijstellingsschema no. 1 vrijst« graad 1 2 3 4 5 6 •68 X X '69 X X •70 X X X 0 •71 X X X n b jac '72 X X e h ir •73 X X a n •74 X d e •75 X X 1 d •76 •77 (x) (x) (x) (x) (x) aantal vrijst« 6 à 7 4 à 5 4 à 5 2 à 3 1 à 2
o
Tabel 3» Voorgesteld alternatief vrijstellingsschema no, 2
vrijst. graad 1 2 3 4 5 6 •68 X X '69 X X •70 X X X 0 '71 X n b jas '72 X X X. e h ir •73 X a n '74 X d e '75 X X 1 d ... •76 '77 (x) (x) (x) (x) (x) aantal vrijst. 5 à 6 4 à 5 3 à 4 2 à 3 1 à 2 0
Het voordeel van deze schema's ±Ö dat:
a) De vrijstellingen over de verschillende behandelingen op verschillende tijdstippen plaatshebben; extremen wor-den niet genivelleerd, doordat het aantal tussenliggende jaren verschilt (de behandelingen zijn geheel verschil-lend van elkaar).
b) De werkzaamheden beter gespreid worden (hét knelpunt door gebrek aan de juiste mensen op de juiste data). c) De frequentie der ingrepen sneller afneemt per
behande-ling dan bij het tot dusver gebruikte schema. De kosten verlopen hiermee parallel. Reeds in het voorgaande is er
op gewezen dat de verwachting is, dat de uiteindelijk te kiezen methode één van de minder intensieve zal zijn.
13
N.B. Overwogen *li pnt te worden of de vrijstellingen vóór de metingen in 1977 bij het aflopen van de proef wel rele-vant zijn. Het effekt komt dan namelijk pas uit in 1978
en is niet meer van belang voor deze 12-jarige periode, ten-zij deze proef wordt gecontinueerd.
Overleg is noodzakelijk alvorens ertoe wordt overge-gaan één dezer schema's te aanvaarden in de plaats van het oorspronkelijke. Men dient zich b.v. af te vragen of het zinvol is deze proef op de oude voet voort te zetten. Er
zijn nl. veel kleine meetplotjes met relatief veel randen en weinig waarnemingen per plot. Dit is ook de reden dat vanwege
de grote spreidingsmaat conclusies vrij onbetrouwbaar zullen blijven.
Tevens dient nu reeds een regelmatige verwerking van de meetcijfers voor zover mogelijk plaats te vinden ten-einde naar aanleiding van interessante uitkomsten verder onderzoek te plegen.
De verwerking met behulp van een latijns vierkant lijkt niet zinvol, aangezien hier geen gronden voor aanwezig zijn. (Zie discussie). Advies van een deskundige is te zijner tijd
noodzakelijk.
6. UITVOERING
6.1. WERKPROGRAMMA 1971
Voor 1971 werden de volgende werkzaamheden geprogrammeerd: a) Opname der waardehoutsoorten in alle 96 meetplots van
20 x 35 m^ (dbh ^ 3 cm = o b h ^ + 90 mm).
b) Opname der natuurlijke verjonging van whs in alle 96 meetplotjes van 2 x 20 m2, centraal gelegen in de
20 x 35 m2 plots (hoogtetemeting ^ 5 cm hoogte,
meting J^3 cm dbh of hoger dan 2.50 m; hoogte- en omtrek-meting aan dezelfde boom indien -^2.50 m en tevens ^ 3 cm dbh).
c) Opname.der overige soorten (kapoewerisoorten) in alle 16 kontrolemeetplots (= plots met behandeling 6) van 20 x 35 m2.
d) Vrijstelling van de plots met behandeling 1, 3 en 4 (in totaal 3 x 16 plots van 50 x 35 m2 inclusief
isola-tiestroken).
e) Opname der overige soorten in enkele meetplots met be-handeling 1 (meest intensieve vrijstelling) vóór en na
de vrijstelling van dit jaar.
f) Opname hoeveelheden gekapte en vergiftigde staken in be-handeling 1 en 4«
g) Lichtmetingen in enige vrij te stellen plots vóór en na de vrijstelling.
Later kwamen daar de volgende werkzaamheden bij:
h) Controleren en eventueel vervangen van de plastic piketten die de 2 x 20 m2 plotjes markeren; (96 meetplots).
i) Plastic piketten plaatsen op lijn 10 en telbaan t (in totaal 28 stuks).
j) Tijdens de werkzaamheden onder h en i de nieuwe
markering aanbrengen zoals omschreven in hoofd-stuk 5*3«
De tijdsduur, inclusief voorbereiding en verslag schrij-ven, werd gesteld op 10 à 11 weken. Dat niet alles afgewerkt
kon worden lag mede aan het feit dat deze tijd te kort bleek te zijn.
6.2. WERKWIJZE EN VERRICHTE WERKZAAMHEDEN IN 1971 6.2.1. Werkwijze
Gewerkt werd met 6 à 7 man, nl. mensen van de meet-ploeg van LBB (4 man, later 5), één man van het CELOS,
en de student. Oorspronkelijk begon de meetploeg (4 man) in vak 101.1 met opname b) terwijl CELOS-arbeider en stu-dent onderdeel h, i en j voor hun rekening namen. (Waren de piketten niet in orde dan kon geen koord worden afge-spannen om de 2 x 20 m2 plot jes heen, hetgeen noodzakelijk
is voor opname b.)
Later werd de meetploeg (5 man) als volgt ingedeeld: 3 man opname 2 x 20 m2 vakjes (2 man opname, labels
plaat-sen; 1 man noteert de opgegeven meetcijfers); 2 man ring-bomenopname 20 x 35 m plots (1 noteert, de andere meet en brengt een verfring en het nummer aan; beide letten op de inwas); 2 man werken aan oordeel h, i en j verder. De op-nemers bij de ringboom echter hadden tot extra taak eerst de isolatiestroken te kappen aangezien de intussen van Kamp 8 uit gestuurde mensen de grenslijn begaanbaar miakten«
Naderhand werd programmapunt c) afgewerkt door 3 man terwijl de anderen 2 aan 2 verder gingen met a) en b ) .
6.2.2. Verrichte werkzaamheden
Afgewerkt werden de ringbomenopname (96 plots) en de kapoeweriopname (16 plots); tevens werden 68 plots van 2 x 20 m2 (punt b) opgenomen. (Wegens tijdgebrek zouden de
overige 28, nl. plot 201.1 t/m 228.5, later worden opge-nomen. )
De werkzaamheden bedoeld onder d, e, f en g werden in de verslag periode niet uitgevoerd vanwege het feit dat 1) Ten tijde van de opnamen geen arbeiders beschikbaar
waren voor het schoonkappen der paden etc.
2) De meetploeg voortijdig moest worden overgeplaatst. 3) De lichtmeter niet gedurende de gehele periode
beschik-baar zou zijn.
15
-6.3» PAKTOR TIJD
Een specificatie van de ongeveer benodigde tijd om de werkzaamheden naar behoren te verrichten volgt in
onder-staande tabel.
Tabel 4« Benodigde tijd(schatting) voor de programmapunten van de opname
werkzaamhe den
2 1« Opname ringbomen 96 plots 20 x 35 m
2o " 2 x 20 m2 telvakjes
3o " kapoewerisoorten 16 plots beh. 6 subtotaal
4» Piketten plaatsen enz. sub h, i en j 6,2.
5. Grenzen opengekapt door meetploeg totaal 1971
6. Vrijstelling + vergift. 48 plots (volgers WIER5UM, 1970) plots per dag + 10 6 à 8 5 à 6 — ± 20 4 à 8 aantal mensen 3 3 3 gem. 3 2 4 genu. 3 3 à 6 aantal dagen 10 12 à 16 3 25 à 29 5 4 34 à 38 f12 à 24 aantal mandagen 30 36 à 48 9 75 à 87 10 16 101 à 113 + 70
In voorgaande tabel is niet inbegrepen een schatting van de benodigde tijd voor de werkzaamheden onder de pro-grammapunten e tot en met g.
Voorts werd enige tijd besteed aan het controleren van de gekapte grenzen en isolatiestroken.
Een schatting van de benodigde tijd voor het schoonmaken van de grenzen aan de hand van de verrichtingen in 1971 staat in tabel 5»
Tabel 5» Schatting van het aantal mandagen voor grens-onderhoud
14 NZ lopende grenslijnen van 320 m 16 OW " " " 300 m 3 OW » » » 640 m 96 isolatiestroken van 110 m
Totaal aan grenzen A en B
totale lengte 4.48 km 4.80 km 1.92 km 10.56 km 21.76 km per mandag 800 m 800 m 800 m 700 m -mandagen 5.5 6 2.5 15 29
Hierbij dient wel aangetekend te worden dat dit in taakwerk is uitgevoerd.
Bij een volgende opname kan eventueel met behulp van deze schattingen wellicht een nader gedetailleerd werkpro-gramma opgesteld worden. Tevens dient dan enige tijd voor onvoorziene omstandigheden ingecalculeerd te worden (b.v. ziekte; tijdens opname 1971: 4 man staakten 3 dagen, d.i.
een verlies van 12 mandagen!)
6,4. BENODIGD MATERIAAL
Bij de opnamen is er nogal wat materiaal nodig c?at niet altijd voorhanden blijkt te zijn op Kamp 8. Aanbevelenswaar-dig is zoveel mogelijk mee te nemen van het CELOS om
stag-natie van werkzaamheden te voorkomen. Eventueel kan vooraf het materiaal naar Kamp 8 vervoerd worden en daar in het
magazijn opgeslagen. Onderstaande lijst diene ter oriënte-ring van het minimaal benodigde:
- 2 meetbandjes van 2 m lengte (liefst zelf-terugrollende
stalen (Stanley) bandjes); 2 - 2 stukken meetkoord van 25 m lengte (afspannen 2 x 20 m
plots voor de verjongingstelling;;
- witte plastic labels voor nieuwe verjonging + aniline potlood;
- aluminium meetstok van 3 à 4 meter (eventueel uitschuif-baar) met dm-verdeling (opname bomen-^>2 m hoogte en dbh
^ 3 cm in 2 x 20 plots). In het magazijn op Kamp 8 lig-gen wel (niet uitschulfbare) meetstokken;
- 2 liter rode verf. Kwasten worden in het bos zelf gemaakt van kamina (= Heteropsis jenmanii, fam. Araceae);
- aluminium plaatjes met voortgezette nummering voor opname kapoewerisoorten (liggen momenteel in het magazijn op Kamp 8);
17
-alle benodigde mappen met veldstaten + voldoende reserve-exemplaren voor do inwas;
enige plastic piketten ter vervanging van stukgeslagen of gebroken exemplaren;
stalen meetband van 30 m (isolatiestroken uitzetten); schrijfgerei + schrijfplank met klem;
ander materiaal z.a. vijlen, houwers, helmen«- Eventueel een lichtmeter;
bij vrijstelling: handspuiten + vergif.
6.5. VRIJSTELLING IN 1971
De voorgenomen vrijstellingen moesten nog enige tijd uit-gesteld worden. Gezien de geringe verschillen tussen A en B, gevonden bij de resultaten zowel in dit rapport als in het rapport van Wiersum zou het mogelijk zijn, de twee blokken
(A en B) verschillend te behandelen, b.v. in A volgenshet "oude" vrijstellingsschema en in B volgens één der alterna-tieven. Administratief zal er wat meer werk door voorhanden zijn, doch dit weegt niet op tegen het voordeel dat het
aantal varianten bij de minder intensieve behandelingen groter wordt. (B.v. in alternatief schema 2 zijn de overeenkomstige
behandelingen t.o.v. schema 1 veelal extensiever.)
Nooit: Juist de extensievere behandelingen zouden relatief het veelbelovendst zijn WIERSUM, 1970).
7. RESULTATEN
7.1. WAARDEHOUTSOORTEN VANAF 5 CM HOOGTE
2
Deze worden opgenomen in de 2 x 20 m meetplotjes, cent-raal gelegen in de 35 x 50 md plots. Eerder is gesteld dat de
werkzaamheden onder dit programmapunt tijdens de opname-periode niet geheel zijn afgerond. Mede hierdoor is in dit rapport vrij weinig aandacht besteed aan deze opname v.w.b. de verwerking van de meetcijfers.
Onderstaande tabel is een voortzetting van tabel 4 uit het rapport van Wiersum. Ter vergelijking met deze worden voor vak A de verwerkte gegevens over 1971 gegeven. (In vak B resten nog 28 plots ter opname).
Tabel 6. Aantallen exemplaren waardehoutsoorten-^ 5 cm hoogte in 1971, inwas en mortaliteit in de periode '70-'71 en diverse waarden van 1970 uit tabal 4 WIERSUM 1970; alles betrekking hebbend op vak A: (48 meetplotjes van
2 x 20 nr)Definitie doorgroei: zie hfdst. 7.2.2.
Behand» Kolom 1 2 3 4 5 6 Gem. aantallen 1970 1 212 207 202 187 334 178 220 mort • 1965-'70 2 137 194 197 226 197 196 191 gem. mort. jaarlijks '65-'70 3 27 39 39 45 39 39 38 doorgroei 1971 4 118 161 161 158 272 147 169 inwas '70-«71 5 6 19 17 7 29 14 15 mort. '70-'71 6 94 46 41 29 62 31 51 mort. als $ van kol 1 + 5 7 43(23i 20 19 15 17 16 18.5
Opvallend is, dat de gemiddelde mortaliteit jaarlijks de gemiddelde inwas (kiemplantjes ^ 5 cm) verre overtreft.
Verder is de mortaliteit in 1971 hoger dan het 5 jarig gemiddelde, (oorzaak?) Dat in behandeling 1 de mortaliteit veel hoger is dan in de andere behandelingen, komt doordat plot 137 (beh. 1) in zijn totaliteit is dichtgeslagen door vallend hout. (Mortaliteit: 44 bomen). Bij het niet in de
berekening opnemen van dit plot vinden we voor behandeling 1 een mortaliteit van 23$ in 1971. Dit geeft een betere
overeenkomst met 'de gemiddelde mortaliteit in de andere behandelingen.
Tevens is te zien dat de gem. mortaliteit in 1971 over beh. 1, 2 en 3 (= 21$) wel iets hoger ligt, doch niet sterk
afwijkt van de gemiddelde mortaliteit over behandelingen 4, 5 en 6 (= 16$).
Bij aandachtige beschouwing van tabel 4 uit het rapport van Wiersum is te zien dat ook de gemiddelde mortaliteit
over 5 jaar bij deze tweedeling gelijk geacht mag worden, (resp. 7.5$ en 8$).
De verwachting is dat ook vak B een soortgelijke ten-dens zal vertonen in 1971 (geconcludeerd uit de resultaten van vak A en tabel 4 uit WIERSUM 1970).
- 19
7.2. WAARTTOTOTTTSOOKTEN ^>90 MM OMTREK ( + 3 cm dbh)
Meer aandacht dan aan de voorgaande is aan deze cate-gorie bomen besteed. De verklaring hiervoor ligt in onder-staande punten opgesloten:
a. Deze opname is in de verslagperiode wel volledig afge-werkt.
b. De mortaliteit is in deze categorie relatief veel ge-ringer dan bij de categorie waardehoutsoorten ^ 5 cm hoogte. De gedragingen van de individuele boom zijn ge-middeld hierdoor veel langer te volgen.
c. Men is uiteindelijk meer geïnteresseerd in omtrekaanwas dan in hoogtegroei.
d» Reeds eerder is bij deze proef opgemerkt dat de staken-en boomfase interessanter is ter bestudering dan de hoogtegroei bij de kleine verjonging.
e. Bij voortgang van de proef neemt het absolute aantal whs > 9 0 mm omtrek toe; de aantallen onder 7.1. nemen
steeds af.
7.2.1. Algemeen
In tabel 7 wordt een overzicht gegeven van het aantal bomen, inwas + mortaliteit, zoals waargenomen in 1971. De soorten die als whs. na 1966 erkend zijn, zijn apart weer-gegeven om een duidelijk beeld te krijgen van de toename van de toen reeds als zodanig geklassificeerde soorten. Notities: a) Whs vóór 1966 erkend.
1. Beschouwen we zowel in vak A als B behandelingen
1 + 2 + 3 t.o.v. 4 + 5 + 6 , dan zien we precies dezelfde tendens: 1 + 2 + 3 ligt qua aantallen beduidend hoger (kolom 2). Dit is de doorgroei van whs in 1970 (in 1971 dus nog levend). De absolute verschillen zijn in A 74 en in B 69 bomen méér bij de behandelde vakken. Ook de in-groei en mortaliteit laat hetzelfde beeld zien.
2. Bekijken we de overeenkomstige kolommen van de beide vak-ken dan valt op dat zowel de mortaliteit, ingroei als doorgroei bij B iets hoger liggen dan bij A. In 1971 waren er in A en B resp. 454 en 537 bomen t.o.v. 1966
dus een toename zoals in kolom 13 staat aangegeven. Op-merkelijk is dat tot en met 1970 (WIERSUM, tabel 8
al-daar) deze verschillen veel minder uitgesproken waren: in de periode '70-'71 moeten ze zijn ontstaan.
b) Whs nà 1966 als zodanig erkend.
1. Ook bij deze soorten is de som van 1, 2 en 3 in de
diverse kolommem haast steeds hoger dan die van 4, 5 en 6. 2. Een tegengestelde tendens t.o.v. a2) is hier te vinden,
nl. juist in vak A liggen de somtotalen hoger dan in vak B. Deze soorten schijnen dus geprofiteerd te hebben van de grotere lichtstelling.
* g ë* |V> » J II II B o 4 = H H-c+ © H* d -= H-P H s VO - 4 H <{ 4 s p-ca • CD H f-f M ti ro M J O Il II F-P 3 = 03 II P-O o H M 00 H-= P H H O CD H-ö H II e_i. P i p O p O H H 0Q H h i CD O -d CD CD H ' P V O S P i ^ - v S - 4 Q 3 H H P" c+ © CD e+ < V O H
* B
S - 3 P P O f f a p «• 00 P CD et-= | y <; <j p W p O H • p p © S P i D * CD O H t r t s B = 5 V C Q (D P P-• CD CD V-& CO H P P-p -d N-ja P-p s pr ja OsCD CD p P i S3 < c*-C s p H ht P J Vu N - J O H H P O S VO v O p & Os C\ <J\ «• CD ON ( T I O M -1 «d H H H VU VO CT» Cn (T\ ON VD O en P H-B P 3 P* p - CD Cû e + • < CD O H O P?H CD (Jb P P p. g ^ P, CK CD Os ht P H H W VO C \ F -c n p P* CD C * p . p p b! O < O H % CD P P-CD ro H en -p» o en ro VJl H C \ VJl - J 4 * 00 VJl u> H O H 4 * VJl 4 * U> O •f* f v t o cr\ H CT» 4*» tO ro O J 00 cn H O U> H en Q\ H ro GO ro vo 45» VJl H U J H OD H -O H H 4 * H H O 4!» H 4 * o\ 0 0 U> U> OJ ' - 4 O en en vj) v j i 4 » M O VJl 4=» U> v j i r o H H H VO 0 3 VO 4> H H U> H VJl - J H H o\ o ro en vjt v j i v j i VJl H CT\ 4=* Ou o vo ro v j i r o «jL» 4 * O O vo ro u> ro ro H oo vji vji u» H H U> ro 4 * O M ro u> O J en u> 4=» O J 4 * O 00 OJ ro oo u> H CTl O J H en H ro ro 0 0 H - J O 4=» o j ro vji vo vo ^3 vo oo o o o U> 4=» 4=» VJl O CO H H H o u> ro VJl O CO ro H H - 4 v j i ro H 4=» U> O J 4s» H ro v j i O 00 VO vO VO H ~ J v j i v j i 4=» en VO U» H ro - j - 4 4=» 4=» 45» H H en H H 4> v j i en en oo en O w H * Ö CD vopCto cnp H-cnp p CD | T3 CD 4 H-O P i CD H V O o 1 H V O H -' U H rvF ^ + ^ H H H ro M H + H . ro ^ + HH Ö ro + ro"* S H ro S H + rvF + H vo en H e n nB
• H ro u> 45» VJl en - J 00 vo H O • • H H , . H ro H U»3
p p o* CD H CD 0 O Cto c * o H - H h! Cû fDQb c4->TH H O CD H-CD CD p H-H " P i 00 H-H ' B i 3 P ( D 5 CD p H e + CO V O W « - J H H O B ittc+O ^-"CO hl e+ P H H- c*-rocD O H -H CD O J P VJl B o CD p 4 P D ' P CD p Î T c + P M P" CD \-> HCD tJCD CTQP - P i CD N O O * p O MB CQCD pTV
vO O21 -g S M H Ü iv> H ro H ro it il II II II * H 0 O H d-c W H-c+ CD H - c*s H -P H : = VU -»3 H <! = P P ta s JT P CD II H - P - c - J . P J p o m O S o p o ja H H HI CQ Ob Cb « H H H - O CD O p CD «3 CD H-CD H ' H P V O p P i ^ - * J P {3* H H - CD H C D c+ <î V O H e -as P O O b •* 0b S CD P-<!<S ça ta P o CD • P P* P ci-ts P H <* VD Os CT» CK en H H VO VO en en C7^ C \ e+ P - H P P» O* CD S CD O H { T P B h * CD CD . H P CQ P i CD H P < ES"* O s © O s p H N H! P"V£> O H P O C D VD P < " H en ^ cr»H<1 H-V O p P CTvp en p-g CD P"c+ CQ • < O CD O H H fro*» CD p P«. P" <; CD Os H M ni r~' CQ H VQ H -en g" ci-P i P P H O • ö <J O H Ob CD P P * CD c t O d -P P H PO L o O -> VJl VO H CT\ VJl C7> ro 4 * - 0 CX> -p* ro H ro o VJI u> - J ro O - 0 LU u> VJl u» 0 0 Lu O - J 4 * + VJl + CT» H o O H VD VJl en -Ê» ro VJl vo ro o H O VJJ o ro H VJl - 3 -F» H O L o H U > H H VJl ON VJl -F* u» u w O 4=» CJs cr\ vji ex» ro o u> ro H H 00 ~J vo H vo en o O - J ro H O H VO Co -F* Co H H Co VJl Co - J VJl VO ro H ro Co INJ ro H H ro ro -F* -P* o H ro ro vji er* 45» H VJl ro -o en H + ro + Lu H Lu O ro en -F* H O H Co cr\ VJl VJl 0 0 u> ro vo o u> ro ro H Lu Lu ro u> ro ro •VJl , H VD ro Lu ro H 4*. 4 * 4 * . VO H" O - ] Ü ) \ D v j i r o - j ro Lu Lu en VD en \-> \-> \-> O Lu Lu H H Lu H H ro CD 4 ^ Cn H co en oo ro u» u> en o -f* H H vo o ro Co en Lu LU VJl 4 * 4>> v j i 4*» H vo ro ro H O H H H O ro co 4* en co 4 ^ VJl Lu c m p * • H O W VO*Ö CD en p ob en 5
H-1 ?
CD H H -o P. CD H VO o 1 H VD - 3 H u H Ü ro fc> H + U ro H H H ro H H + H ro «=J H + H H Ü ro + H ro g H tvj S H + ro Ö 1 H H + VO CT\ M en H M O H • P H • H ro LU -F* VJl en - 3 oo vo H O H H H ro fi-Ob - Jc) Totaal aantal waardehoutsoorten.
Bij sommering van kolom 8 en 9 (waardoor we een totaal verkrijgen van alle levende bomen tijdens de metingen in 1971) krijgen we in A en B resp. 75Ö en 744 bomen. Totaal is in de afgelopen zes jaren in A bijgekomen (= inwas -mortaliteit) 758 - 216 = 542 bomen en in B 744 - 230 » 514
bomen. Dit verschil is niet erg groot.
Ook de inwas en mortaliteit in de beide vakken zijn niet erg different t.o.v. de lichtstelling (zuiverings-graad) zodat het beeld van het totaal aantal levende bomen, het aantal dat bijgekomen is en het aantal dat wegvalt
voor beide vakken ongeveer gelijk is.
Ook in het volgende hoofdstuk bij de bespreking van enige veel voorkomende soorten zal dit beeld terugkeren.
7*2.2* Verwerking meetcijfers 4 houtsoorten
Gezien de geringe aantallen bomen per soort is het voorhands niet mogelijk alle soorten apart te verwerken.
Tabel 8 geeft de verdeling van de aantallen bomen voor de 4 te behandelen soorten, t.w. in code: 11 HBA, 37 KRA,
40 SAL en 42 OKR. Zie bijlage voor codering waardehoutsoorten. Tabel 8. Aantallen bomen van enige soorten (1971),
gesom-meerd over alle behandelingen (96 plots van 20 x 35 m2) Soort 11 HBA 37 KRA 40 SAL 42 OKR subtotaal overige soorten (30) Totaal levend in 1971 A 149 54 85 128 416 342 j 758 $ v.h. tot. 20 7 11 17 55 45 100 B 117 78 134 112 441 303 744 i° v.h. tot. 16 IC 18 15 59 41 100
üit de tabel is te zien dat deze 4 soorten reeds meer dan 50$ van het totale aantal uitmaken. Dit houdt in dat van de overige 30 soorten gemiddeld slechts 10 à 11 bomen per vak (A of B) voorkomen. Het is duidelijk dat gemiddel-den en standaardafwijkingen bij berekeningen met 10 à 11 bomen veel te onnauwkeurig zijn om een redelijke schatting te maken zowel van aantallen per ha als diameteraanwas per
23
-Bij de vox-working is oorspronkelijk rekening gehouden met de indeling naar staravorm II : zeer goed, 2 :
goed, 3 : i goed, 4 : slecht) en een indeling in 3 omtreks-klassen (1 : dbh :5>2 en <.5 cm, 2 : 5 <; dbh in cm <C10 en
3 : dbh ^ 1 0 c m ) . Het waarnemingsmateriaal bleek echter niet voldoende om deze indelingen te handhaven. Bovendien was er bij geen van beide indelingen iets redelijks te zeg-gen over verschillen, de verdeling bleek vrij toevallig. Om wat meer aantallen per klasse te krijgen werden deze in-delingen toen niet meer gehandhaafd.
Een algemene tendens, die wel interessant genoemd kan worden is het verschil dat optreedt tussen de verschillende
jaren wat omtreksaanwas betreft. Bij de bespreking van de soorten afzondelijk wordt hierop nader teruggekomen.
Bij de tabellen wordt een steeds terugkerende letter-code gebruikt, een verklaring van deze letter-code is hier op zijn
plaats. D = I = T M X G
doorgroei, d.i. het aantal bomen, dat zowel in het voor-gaande als in het daaropvolgende jaar levend terugge-vonden is;
inwas; dàt aantal bomen, dat in de periode tussen 2
op-namen de minimum-diametergrens (3 cm dbh) gepasseerd is en ook opgemeten (voor de eerste maal) in de volgende periode; totaal aantal levende bomen = D + I;
mortaliteit gedurende de periode tussen 2 opnamen; het gemiddelde;
stamvorm goed + zeer goed; somteken.
7,2.2.1. Houtsoort Hoogland baboen Lettercode HBA, cijfercode 11.
Tabel 9. Gemiddelde jaarlijkse omtreksaanwas in mm, bij HBA (8 plots van 20 x 35 m^ per behandeling per vak)
Vak A Vak B beh. 1 2 3 4 5 6 66/67 30 25 23 28 25 24 67/68 43 35 32 39 36 38 68/69 38 38 29 27 30 33 69/70 33 29 27 20 22 20 70/71 48 43 49 23 24 23 X 38 34 32 27 27 27 —... . 66/67 -— 67/68 33 33 37 36 26 22 68/69 35 35 26 33 24 26 • 69/70 32 27 32 22 15 21 • 70/71 49 35 48 21 24 22 X 37 33 36 28 22 23
La vak A is in het 2e jaar na zuivering (67/68) het
effekt daarvan duidelijk te zien t.o.v. 66/67» Jammer ge-noeg waren de waarnemingen in vak B in 66/67 niet represen-tatief zodat deze niet zijn opgenomen (door de geringe aan-tallen vindt men een erg onwaarschijnlijke omtrekaanwas in dat jaar).
In de volgende 2 jaren neemt de aanwas steeds af in alle behandelingen om in 69/70 het dieptepunt te bereiken# Het is nog echter zeer de vraag of de oorzaak gezocht moet
worden bij klimatologische omstandigheden of het afnemende nut van de zuivering. Het is wel opvallend dat dezelfde
tendens ook bij de andere soorten optreedt (zie beneden). Een toenemend verschil tussen behandelde vakken (1, 2 en 3) en onbehandelde vakken (4, 5 en 6) treedt naar voren naar-mate de jaren verstrijken. Het gemiddelde niveau van
behan-delingen 1, 2 en 3 is tot nu toe voor A en B 35 resp. 35 en voor behandelingen 4, 5 en 6 resp. 27 en 24* Ook deze
tendens wordt bij de andere soorten waargenomen. Behande-lingen 4, 5 en 6 (tot nu toe geen van alle behandeld)
ver-tonen na de versnelde aanwas t.g.v. de zuivering jaarlijks een schommeling om het niveau van vóór de opleving t.g.v. zuivering, hetgeen te verwachten was. Overigens blijkt bij vergelijking van A en B dat de verschillen tussen overeen-komstige behandelingen vrij gering zijn.
De volgende tabel laat zien de aantallen bomen per behandeling in de verschillende jaren.
Tabel 10. Aantallen bomen met dbh~^.3 cm. Doorgroei, inwas en mortaliteit in de verschillende jaren in A en B< Htsrt. HBA; 8 plots per behandeling per vak
Vak A beh. 1 2 3 : > 4 5 6 $ ^ . 1966 Begin-opname 5 9 7 21 9 6 7 22 43 1967 D 5 8 7 20 9 6 7 22 42 I 6 3 6 15 9 6 7 22 37 M 0 1 0 1 0 0 0 0 1 T 11 11 13 35 18 12 14 44 79 1968 D I M 11 1 0 11 6 0 11 3 2 33 10 2 17 2 1 12 5 0 11 0 3 40 7 4 73 17 6 T 12 17 14 43 19 17 11 47 90 1969 D 11 14 14 39 18 15 10 43 82 I 17 19 5 41 5 5 2 12 53 M 1 3 0 4 1 2 1 4 8 T 28 33 19 80 23 20 12 55 V5 1970 D 26 29 17 72 19 20 12 51 323 I M 2 2 3 4 2 2 7 8 2 4 0 0 0 0 2 4 9 12 T 28 32 19 79 21 20 12 53 132 1971 D I 27 8 29 3 18 9 74 20 20 3 19 1 12 0 51 4 325 24 M 1 3 1 5 1 1 0 2 7 ï 35 32 27 94 23 20 12 55 149
25 -Vak B beh. 1 2 3
S
4 5 63?
^ $ 1966 Begin-opname 8 3 7 18 9 9 6 24 42 1967 D 8 3 6 17 8 9 6 23 40 I 6 4 6 16 3 8 7 18 34 M 0 0 1 1 1 0 0 1 2 T 14 7 12 33 11 17 13 41 74 D 14 7 10 31 11 17 13 41 72 1968 I 5 3 3 11 5 0 0 5 16 M 0 0 2 2 0 0 0 0 2 T 19 10 13 42 16 17 13 46 88 1969 D I 19 5 10 4 11 2 40 11 16 1 15 2 12 1 43 4 83 15 M 0 0 2 2 0 2 1 3 • 5 T 24 14 13 51 17 17 13 47 • 98 1970 D 24 13 13 50 15 15 13 43 93 I 1 2 3 6 0 0 0 0 6 M T 0 £5 1 0 1 2 2 0 4 5 15 : 16 56 15 15 13 43 99 D I 24 5 15 4 -15 6 54 15 15 1 15 0 13 4 43 5 97 20 1971 M 1 0 1 2 0 0 0 0 2 T 29 19 21 69 16 15 17 48 117Uitgaande van gelijke aantallen in A en B bij de begin-opname zien we behalve voor 1969 een ongeveer gelijke jaar-lijkse inwas in A en B (tabel 10b). De reden voor de enorme inwas in A in 1969 is niet duidelijk-» Voor een verdere inter-pretatie zie tabel 10a en 10b, afgeleid uit tabel 10.
Tabel 10a. Inwas, mortaliteit en totaal aantal levende bomen in A en B Vak A beh. 1+2+3 4+5+6 ^ A 1966 Tot. 21 22 43 1967/1971 I 93 47 140 M 20 14 34 1971 Tot. 94 55 149 1 ^ 73 33 L06 Vak B beh. 1+2+3 1+3+6 $ B 1966 Tot. 18 24 42 1967/1971 I 59 32 91 M 8 8 16 1971 Tot. 69 48 117 ^ 51 24 75
N.B.: Tot. '71 = Tot. '66+^> < = I - M = toename aant.
exemplaren. Verder uitgesplitst zien de aantallen inwas er als volgt uit:
Tabel 10b« Inwas in A en B in de verschillende jaren Vak A 1+2+3 4+5+6
£
Vak B 1+2+3 4+5+6£
I 1967 15 22 37 16 18 34 I 1969 41 12 53 11 4 15 I rest ('68, '70, •71) 37 13 50 32 10 42S
93 47 140 59 32 91In de behandelde vakken is de inwas hoger daninde onbe-handelde. Deze tendens was te verwachten n.a.v. de licht-stelling die deze vakken reeds genoten« Tevens ligt de mortaliteit in de behandelde vakken hoger. De verklaring
dat de inwas in 1967 hoog is, is gelegen in het feit dat toen de diamet er grens voor de inwasopname verlaagd werd van 5 tot 2 cm cUc* Later werd deze weer verhoogd tot 3 cm
dbh. Dit verklaart de splitsing van tabel 10b.
Tabel 11. Gemiddeld percentage goed gevormde stammen (G. ) in A en B in 2 jaren. (De aantallen zijn met be-hulp van tabel 7 terug te vinden. Eveneens is het $ slecht gevormde stammen te berekenen)
Vak A Vak B beh. 1 2 3 4 5 6 X # G '66 80 56 57 78 83 86 73 f> G »71 86 84 93 76 60 100 84 ben. 1 2 3 4 5 6 X $> G '66 75 100 57 44 56 33 61 % G «71 86 79 75 63 67 18 . 65
*7
-Het ia dmrto!ijk dat door de geringe aantallen veel fluctuatie in deze soort cijfers zit, doch de tabellen over
stamvorm dienen slechts om de gedachten te bepalen over het totale beeld van de desbetreffende houtsoort.
7,2.2.2. Houtsoort: Krappa
Lettercode KRAj cijfercode 37.
Tabel 12. Gemiddelde jaarlijkse omtreksaanwas in mm, bij KRA (8 plots van 20 x 35 m^ per behandeling per vak) Vak A beh. 1 2 3 4 5 6 66/67 18 -34 31 23 25 67/68 28 31 47 32 48 41 68/69 37 42 34 24 36 41 69/70 40 21 22 16 18 22 70/71 62 28 50 27 30 20 X 37 31 37 26 31 28 Vak B 66/67 40 31 37 — 31 15 67/68 39 29 36 29 35 42 68/69 40 44 32 33 29 35 69/70 33 30 26 20 28 31 70/71 49 48 48 23 22 28 X 40 36 36 26 29 30
In het jaar 1970 (periode '69/70) blijft de groei erg echter t.o.v. andere jaren. De regelmaat in A is enigszins verstoord doch vak B vertoont weer dezelfde als bij HBA
Tabel 13« Aantallen bomen met dbh ^ 3 cm. Doorgroei,, inwa3 en mortaliteit in de verschillende jaren in A en B,• Htsrt, KRA; 8 plots per behandeling per vak Vak A beh# 1 2 3
£
4 5 6?
$5
1966 B e g i n -opûame 3 2 5 10 6 6 5 17 27 1967 D I M 3 3 0 2 2 0 5 2 0 10 7 0 5 6 1 6 2 0 5 0 0 16 8 1 26 15 1 T 6 4 7 17 1 1 8 5 24 41 1968 D I M 6 0 0 2 1 2 6 1 1 14 2 3 7 0 4 7 3 1 5 1 0 19 4 5 33 6 8 T 6 3 7 16 7 10 6 23 39 1969 D I M 6 4 0 3 5 0 6 2 1 15 1 1 1 7 2 0 8 1 2 6 5 0 21 8 2 36 19 3 T 10 8 8 26 9 9 1 1 29 55 1970 D I M 9 2 1 7 0 1 8 1 0 24 3 2 9 0 0 8 0 1 9 0 2 26 0 3 50 3 5 T 1 1 7 9 27 9 8 9 26 53 1 9 7 1 D I M 10 2 1 5 0 2 9 1 0 24 3 3 9 0 0 8 0 0 9 1 0 26 1 0 50 4 3 T 12 5 10 27 9 8 10 27 54 Vak B b ë k . < 1 2 35
4 5 6 $ ^ $ 1966 B e g i n -opname 5 5 6 16 0 4 3 7 23 1967 D I M 5 6 0 4 7 1 6 3 0 15 16 1 0 5 0 2 5 2 3 6 0 5 16 2 20 32 3 T 1 1 1 1 9 31 5 7 9 2 1 52 1968 D 1 1 10 8 29 5 6 8 19 48 I 2 2 1 5 4 0 0 4 9 M 0 1 1 2 0 1 1 2 4 T 1 3 12 9 34 9 6 8 23 57 1969 D 13 1 1 9 33 8 5 8 21 54 I 5 3 0 8 2 4 1 7 15 M 0 1 0 1 1 1 0 2 3 T 18 14 9 41 10 9 9 28 69 1970 D 18 14 7 39 10 8 8 26 65 I 0 2 0 2 0 0 0 0 2 M 0 0 2 2 0 1 1 2 4 T 18 16 7 41 10 8 8 26 67 D I 17 3 15 2 7 3 39 8 10 3 7 1 8 2 25 6 64 14 1 9 7 1 M 1 1 0 2 0 1 0 1 3 T 20 17 10 47 1 3 8 10 31 7829
-Tabel 13 wordt vorder verwerkt in tabel 13a en 13b, Tabel l^a. Inwas, mortaliteit en totaal aantal levende
bomen in A en B Vak A ben» 1+2+3 4+5+6 $ A 1966 Tot. 10 17 27 1967/1971 I M 26 9 21 11 47 20 1971 Tot. 27 27 54 •'•"• • " $ 17 10 27 Vak B ben. 1+2+3 4+5+6 ^ B 1966 Tot. 16 7 23 1967/1971 I M 39 8 33 9 72 17 • 1971 Tot. 47 31 78 i ^ 31 24 55
N.B.: Tot. '71 = Tot. '66 + ^ ^ " s l - = toename aantal exemplaren
Tabel 13b. Inwas in A en B in de verschillende jaren
Vak A 1+2+3 4+5+6
. £ A
Vak B 1+2+3 4+5+6£ B
I 1967 7 8 15 16 16 32 I «68/71 19 13 32 23 17 40 >~ k _ —3
26 21 47 39 33 72Uit tabel 13a is te zien dat de inwas in B hoger ligt dan in A; de mortaliteit is echter gelijk. Het verschil in inwas tussen behandeld en onbehandeld is voor beide vakken zeer gering (iets hoger voor de behandelde vakken, tabel 13b).
N.B.: Van Krappa is wegens de zeer geringe aantallen geen.
7.2.2.3. Houtsoort: Rode Sali
Lettercode SAL; Cijfercode 40
Tabel 14« Gemiddelde jaarlijkse omtreksaanwas in mm, bij SAL (8 plots van 20 x 35 m2 per behandeling
per vak) ben. 1 2 3 4 5 6 66/67 19 14 11 9 -14 Vi 67/68 20 24 20 20 19 18 ik A 68/69 24 28 21 24 15 17 69/70 28 20 20 17 15 15 70/71 28 29 30 19 22 15 X 25 24 21 18 18 16 | 66/67 15 14 15 13 10 13 Vak B 67/68 18 20 18 20 14 15 68/69 25 25 19 22 18 15 69/70 70/71 23 23 17 17 15 11 34 29 36 20 18 17 X 23 23 21 19 15 14
Ook bij Sali is het reeds genoemde effekt van zuivering terug te vinden in alle behandelingen. Er treedt een groei-versnelling op in het 2e jaar na zuivering (67/68), ook hier steekt de periode 69/70 voor beide vakken ongunstig af tegen de rest. Tevens is in deze tabel goed terug te
vinden het effekt van vrijstelling in de behandelingen 1, 2 en 3 iii de verschillende jaren: het niveau van deze be-handelingen ligt hoger dan dat van de onbehandelde plots. Geen duidelijk verschil echter vertonen de overeenkomstige behandelingen in de twee vakken. Zie ook weer de
T a b e l 15« A a n t a l l e n b o m e n m e t d b h ^ 3 c m . D o o r g r o e i , i n w a s e n m o r t a l i t e i t i n d e v e r s c h i l l e n d e j a r e n i n A e n B . H t s r t . S A L , 8 p l o t s p e r b e h a n d e l i n g p e r v a k V a k A b e h . 1 2 3
§
4 5 65
^ 5
1966 Begin-opname 6 8 11 25 4 4 12 20 • 45 1967 D I 6 6 8 7 11 13 25 26 4 4 3 5 11 8 18 17 43 43 M 0 0 0 0 0 1 1 2 2 T 12 15 24 51 8 8 19 35 86 1968 D LI L4 22 47 7 8 L5 30 77 I 1 3 2 6 2 1 2 5 11 M 1 1 2 4 1 0 4 5 9 T i.2 17 24 53 9 9 17 35 38 1969 D I 12 3 16 6 21 2 49 11 5 1 6 1 16 2 27 4 76 15 M 0 1 3 4 4 3 1 8 12 T 15 22 23 60 6 7 18 31 91 1970 D 14 22 21 57 6 6 15 25 82 I 1 1 1 3 2 0 1 3 6 M 1 0 2 3 2 1 3 6 9 T 15 23 22 60 6 6 16 28 88 1971 D 15 23 21 59 4 6 14 24 83 I 0 0 2 2 0 0 0 0 2 M 0 0 1 1 2 0 2 4 5 T 15 23 23 61 4 6 14 24 85 'ak A eh. 1 2 3?..
4 5 6 S»5
1966 Begin-opname 11 12 14 37 15 6 7 28 65 1967 D I 11 11 12 17 14 29 37 57 15 21 5 9 6 15 26 44 63 13L M 0 0 0 0 0 1 1 2 2 T 22 29 43 94 36 14 20 70 164 1968 D 22 28 41 91 33 14 20 67 158 I 0 0 2 2 5 1 1 7 9 M 0 1 2 3 3 0 0 3 6 T 22 28 43 93 38 15 21 74 U57 1969 D 21 28 38 87 33 13 19 65 152 I 0 0 0 0 1 1 1 3 3 M 1 0 5 6 5 2 2 9 15 T 21 28 38 87 34 14 20 68 155 1970 D 18 27 31 76 32 11 20 63 139 I 1 0 1 2 0 0 0 0 2 M 3 1 7 11 2 3 0 5 16 T 19 27 32 78 32 11 20 63m
1971 D 17 27 26 70 31 11 20 62 132 I 0 1 1 2 0 0 0 0 2 M 2 0 6 8 1 0 0 1 9 T 17 28 27 72 31 11 20 62 134 Een detailuitwerking van tabel 15 volgt in tabel 15a.Tabel 15a (afgeleid uit tabel 1 5 ) . Inwas, mortaliteit en totaal aantal levende bomen in A en B
Vak A boh» 1+2+3i 4+5+6
£ A
1966 Tot. 25 20 45 , , — 1967/1971 I M 48 12 29 25 77 37 1971 Tot. 61 24 85 ». »,«».. $ 36 4 40 Vak B ben« 1+2+3 4+5+6S B
1966 Tot. 37 65 1967/1971 M 63 28 28 54 20 117 48 1971 Tot. 72 62 134 * ! • » ' • •l'lfrll^»»?
35 34 69 N.B.: Tot. 1971 = Tot. 1966 +^ = toename aantal exemplaren = Tot. '71 - Tot. '66, oftewel I - M .
Tabel 15b. Inwas in A en B in de verschillende jaren
Vak A 1+2+3 4-1-5+6 ^ I 1967 26 17 43 I 1968 - 1971 22 12 34 1 « . . . i Som 48 29 77 > Vak B 1+2+3 4+5+6
-S
57 44 101 6 10 1 8 -' 63 54 11733
-Splitsen we de inwas uit tabel 15a verder uit zoals in tabel 15b, dan blijkt de inwas in 1967 weer, om reden
genoemd bij de bespreking van HBA, veel hoger dan de volgende jaren. Overigens is de inwas in 1967 in A lager, en in de
volgende jaren gesommeerd hoger, dan in B. Voor zowel A als B ligt de inwas voor de behandelde vakken gemiddeld iets hoger dan voor de onbehandelde (tabel 15b).
De mortaliteit vertoont voor de behandelde en onbehan-delde vakken in A resp. B tegengestelde tendenzen.
In vak A ligt de toename van het aantal exemplaren voor de behandelde vakken veel gunstiger dan voor de onbehandelde, in vak B houden behandelde en onbehandelde vakken elkaar in evenwicht. (Tabel 15a, kolom^.)
Tabel 16» Gemiddeld percentage goedgevormde stammen in A en B in 2 jaren Vak A beh. 1 2 3 4 5 6 X #G 1966 67 25 55 50 50 50 50 fa 1971 87 61 65 50 50 64 63 Vak B beh. 1 2 3 4 5 6 X $G 1966 55 100 93 67 50 43 68 foQ 1971 53 68 60 61 91 45 63
Interpretatie wordt aan de lezer overgelaten. In tabel 15 zijn de aantallen waaraan deze perc. zijn be-paald, terug te vinden.
7,2.2.4« Houtsoort: Okerhout
Lettercode OKR; cijfercode 42.
Deze houtsoort werd pas in 1968 als waardehoutsoort
erkend en staat sedertdien in de belangstelling. Daarom dateren de eerste metingen hieraan in A en B eveneens uit 1968/1969.
Tabel 17« Gemiddelde jaarlijkse omtreksaanwas OKR (8 plots van 20 x 35 m2 per behandeling per vak)
Vak B Vak A ben. 1 2 3 4 5 6 68/69 50 41 34 44 34 30 69/70 41 28 35 23 22 21 70/71 35 30 31 24 26 23 X 42 33 33 30 28 25 68/69 42 27 55 34 35 45 69/70 38 37 46 24 38 21 70/71 51 46 65 33 20 24 X 44 42 56 30 28 30
Ook bij deze houtsoort zien we de periode '69/70 voor de meeste behandelingen als ongunstig afsteken. Opgemerkt kan worden dat het niveau van de behandelde vakken hoger ligt dan van de onbehandelde (in B zijn de verschillen groter). Overigens geldt voor de onbehandelde vakken dat het niveau van A en B nagenoeg gelijk ligt.
Tabel 18. Aantallen bomen met dbh ^ 3 cm. Doorgroei, inwas en mortaliteit in de verschillende jaren in A en B. Htsrt. OKR, 8 plots per behandeling per vak Vak A beh. 1 2 3 % 4 5 6
5
^ J
1968 Begin-opname 10 12 8 30 6 11 8 25 55 -D 10 12 6 28 6 9 6 21 49 1969 I M 12 0 13 0 11 2 36 2 9 0 14 2 17 2 40 4 76 6 T 22 25 17 64 15 23 23 61 125 1970 D 1i r t 20 22 13 55 10 21 20 51 106 I M 6 2 1 3 0 4 7 9 2 5 1 2 2 3 5 10 12 19 T 26 23 13 62 12 22 22 56 118 197Ï D 23 21 11 55 12 22 20 54 109 I 1 4 3 3 2 5 2 12 7 0 0 3 0 4 2 7 2 19 9 T 27 24 16 67 12 25 24 61 12835 -Vak B beh. 1 2 3
Z
4 5 6S
$£
1968 Begin-opname 14 7 3 24 7 7 11 25 49 D 14 7 3 24 7 4 10 49 45 1969 I 10 11 5 26 7 5 5 16 42 M 0 0 0 0 0 3 1 4 4 T 24 18 8 50 14 9 14 37 87 1970 D I L. - , • 20 6 17 4 8 2 45 12 13 1 7 0 14 2 34 3 79 15 M 4 1 0 5 1 2 0 3 8 T 26 21 10 i 57 14 7 16 37 94 D 26 21 1057
12 7 16 35 92 1971 I 4 6 3 13 3 2 2 7 20 M 0 0 0 0 2 0 0 2 2 T 30 27 13 70 15 9 18 42 112In 1969 blijkt hier de inwas enorm hoog te liggen, met name in A. Vergelijking met de tabellen van de andere onder-zochte soorten laat zien dat ook daarin vooral bij A in 1969 de inwas hoog is t.o.v. andere jaren. Reeds eerder werd ge-steld dat de verklaring voor dit verschijnsel niet voor de hand ligt. Waarschijnlijk spelen de groeiomstandigheden
(neerslag, temp. enz.) hierbij een rol.
Voor een verdere vergelijking van inwas en mortaliteit zie tabel 18a en 18b, wederom afgeleid uit tabel 18:
Tabel 18a. Inwas, mortaliteit en totaal aantal levende bomen in A en B Vak A beh. 1+2+3 4+5+6 ^ 1968 Tot. 30 25 55 1969/1971 I 55 52 107 .... M 18 16 34 1971 Tot. 67 61 128 $ 37 36 73 - • Vak B beh. 1+2+3 4+5+6 ^ B 1968 Tot. 24 25 49 1969/1970 I 51 26 77 k M 5 9 14 1971 Tot. 70 42 112 ^ 46 17 63 N.B. = Tot. 1971 = Tot« 1966 + ^ ^ = toename aantal explaren,
Tabel 18b* Inwas in A en B in de verschillende jaren Vak A 1+2+3 4+5+6 ^ A I 1969 36 40 76 1.1970+1971 19 12 31
S
55 52 107 Vak B 1+2+3 4+5+6£ B
26 16 42 25 10 355
51 26 77In tabel 18b zien we weer duidelijk de enorme inwas in 1969; de inwas en mortaliteit na 1969 zijn met elkaar in evenwicht (in A ) . Overigens is de mortaliteit in B lager dan in A, terwijl de inwas gelijk is«
Voor wat betreft de inwas en mortaliteit in de be-handelde tegenover de onbebe-handelde vakken in A en B zie verder resp« tabel 18b en 18a«
Tabel 19« Gemiddeld percentage goed gevormde stammen in A en B in 3 jaren Vak A beh. 1 2 3 4 5 6 X 9&G 1969 70 85 67 80 100 67 78 #G 1970 84 75 75 100 83 74 82 /°G 1971 91 80 90 100 82 89 89 5c 82 87 77 93 88 77 84 Vak B beh. 1 2 3 4 5 6 5? #G 1969 72 57 100 60 75 100 77 JSG 1970 82 88 78 73 100 92 86 # } 1971 96 90 91 89 86 93 91 X 83 78 89 74 87 95 84 In deze tabel is duidelijk het regeneratievermogen van okerhout te zien. Deze soort kan namelijk gemakkelijk een nieuwe uitloper vormen ter vervanging van de (slechte) stam.
-
37
-7.3. KAPOEWERISOORTEN MET OEH. ^ 1 8 0 MM ( = 57 MM DBH)
Sinds 1970 worden kapoewerisoorten met obh "^-180 mm op-gemeten in alle plots met behandeling 6 (20 x 35 m2 plots,
in totaal 16 stuks).
Aangezien we nog slechts over 2 stellen waarnemingen beschikken is het voorbarig uitspraken te doen over groei-gemiddelen, spreidingen e.d. In onderstaande tabel is dan
ook een verwerking gedaan naar^aantallen bomen per behande-ling per vak in 1970 en '71. ""
Tabel 20. Aantallen bomen van kapoewerisoorten in 16 plots van beh. 6 Vak A Vak B plot Ar« 6 11 21 26 32 33 39 44
£
opname 1970 53 65 57 79 45 76 55 57 487 1971 I M 17 0 11 0 9 0 30 2 24 4 9 1 12 3 7 2 119 12 Tot. 1971 70 76 107 107 65 84 64 62 594 Dpname 1970 47 48 63 44 68 65 60 51 446 1971 I M 5 0 19 0 21 0 9 1 26 0 14 0 12 2 9 1 115 4 Tot. 1971 52 67 84 52 94 79 70 59 557N.B. Tot. 1971 = levend tijdens de opname in 1971 =
Opname 1970 + inwas 1970/71 - mortaliteit 1970/71. Opmerkingen:
1« Bij de opname in 1970 werden er in plot nr. 132.6 63 bomen genummerd; bij de opname in 1971 bleken er abu-sievelijk 18 hiervan buiten de isolatiestroken van het betreffende plot te vallen. Het werkelijke aantal be-draagt 45 en het totale aantal in A dus 487.
(WIERSUM, 1970 blz. 22.)
2« In hetzelfde rapport wordt mijns inziens onterecht geconoludeerd dat de grotere lichtstelling in A de oor-zaak is vaA het grotere aaAtal bomeA. Het zou best kun-nen dat reeds vóór 1965 in A een groter aantal bomen voorkwam met de minimumdiameter dan in B. Ook de aantal-len inwas sprekeA WIERSUM'S coAclusie tegen. Voor beide vakken zijn deze gelijk te achten.
3. Dat de mortaliteit in A iets hoger ligt kan komen
doordat de intensieve zuiveringsgraad resulteert in meer vallend hout. Reeds is echter opgemerkt dat conclusies dienaangaande nog voorbarig genoemd moeten worden,
In 1970 werden in A en B in totaal 106 soorten (in
A 85 en in B 85) kapoeweribomen genummerd. Deze behoren tot in totaal 34 verschillende plantenfamilies. De volgende tabel laat de verdeling van de aantallen bomen over de families zien.
Tabel 21. Aantallen kapoewerisoorten naar families in 16 plots van 20 x 35 m2 van behandeling 6 in A en B
aantallen in vak A aantallen in vak B
Families Burseraceae Lecythidaceae Mimosaceae Moraceaea Solanaceae Subtotaal andere fam. (29) Totaal Subtotaal als io v/h totaal soor-ten 2 4 5 2 2 15 70 85 18 1970 29 44 107 47 28 255 232 487 52 1971 35 54 139 66 36 330 264 594 56 I 6 12 34 22 10 84 35 L19 71 M 0 2 2 3 2 9 3 12 75 PÄ ) 5 10 29 18 8 70 30 100 70 . i soor-ten 2 4 5 3 2 16 49 85 19 1970 13 80 53 50 12 208 238 446 47 1971 21 90 82 66 16 275 282 557 49 I 8 11 29 17 4 69 46 LI 5 60 M 0 1 0 1 0 2 2 4 50 P ; 7 10 25 15 3 60 10 100 60
H) P = percentage inwas van de totale inwas.
In A komen 21 soorten voor die niet in B voorkomen en omgekeerd in B eveneens 21 soorten die niet in A gevonden zijn« Het gaat echter bij deze meestal om eenlingen. De families der Lecythidaceae en Mimosaceae zijn het sterkst vertegenwoordigd met 4e soorten barklak (man-, oeman-) en ingipipa resp. swiet'bonki spp. Bij de Moraceae zijn het
de Cecropia en Pourouma spp. (diverse bospapaja's) die verre-weg in de meerderheid zijn. Vanverre-wege de overzichtelijkheid zijn de overige families met gemiddeld 3 à 4 bomen per soort niet afzonderlijk weergegeven.
Tabel 21 laat zien dat de 5 onderscheiden families reeds ongeveer 50$ van de totale bezetting uitmaken.
39
-In 1971 komen <ïus van d.e overige (29) families in zowel A als B gemiddeld 2 à 3 soorten met gem. 9 exemplaren per familie (3 à 4 exemplaren per soort) voor.
Het is niet gerechtvaardigd om deze 3 à 4 als maatstaf te beschouwen voor uitspraken omtrent de soort.
8. DISCUSSIE
Bij de verwerking van de meetcijfers zijn steeds ener-zijds de diverse behandelingen en anderener-zijds de vakken A en B met zuiveringsgraden van 10 resp. 20 cm dbh met elkaar ver-geleken. Alhoewel er tendenzen naar voren treden, is het zo-veel mogelijk vermeden gedetailleerde conclusies daaraan vast
te koppelen. Juist vanwege de grote spreiding in waarnemings-uitkomsten en tevens de geringe aantallen per soort is het
namelijk niet ondenkbaar hieruit foutieve conclusies te trek-ken die dan helaas als waar aangenomen worden. Het is dan ook zaak zich te realiseren dat de dit jaar en vorige jaren
ge-dane verwerkingen slechts dienen als vergelijkingsmateriaal met de eindverwerking. Het is namelijk wel zinvol om nu
reeds ideeSn te hebben tussen welke grenzen onderzochte grootheden zich bewegen doch tegelijkertijd is het onder-zoek nog te jong om deze grenzen ook als absoluut te aan-vaarden.
Twee algemene tendenzen die reeds door WIERSUM, 1970 genoemd zijn en door de cijfers in dit rapport ook
ge-rechtvaardigd worden zijn echter interessant genoeg om als uitzondering te beschouwen. Deze tendenzen zijn kort samen-gevat:
a) De staken- en boomfasen blijken het meest interessant en veelbelovend om zich daarop te richten (eventueel in een volgend onderzoek).
b) Op grond van de resultaten tot nu toe lijkt het dat voor een technisch en economisch aanvaardbare manier van na-tuurlijke verjonging gekozen dient te worden uit één van de minder intensieve behandelingen uit de proef, zo-als zuiveren vanaf 20 cm dbh en vrijstelling volgens be-handeling 4,5 of 6.
Bij vergelijking blijken de twee zuiveringsgraden in resp. A en B elkaar in algemeen resultaat nauwelijks te ontlopen. Alhoewel het algemene niveau m.b.t. gemiddelde jaarlijkse diameter aanwas van de behandelde vakken hoger ligt dan van de onbehandelde, is dit verschil (momenteel nog) niet interessant genoeg.
Voor wat betreft de verwerking der resultaten aan het eind van deze proef is één opmerking hier op zijn plaats: Uitgegaan werd van een centraal in het proefschema ge-legen Latijns vierkant doch bij aandachtige beschouwing blijkt deze keuze niet gegrond te zijn. Zonder in detail te willen treden moet toch gezegd worden dat de grondslag van een Latijns vierkant namelijk een 3-klasseindeling is
terwijl bij deze proef slechts 1 à 2 klasseindelingen voor de hand liggen. Geadviseerd wordt dan ook de verwerking te-zijnertijd met behulp van een éénklassenindeling of een ge-warde blokkenproef te doen.
9, WOOED ACHTERAF
In dit rapport is getracht een verslag te geven over de werkzaamheden in hun totaliteit in 1971 bij deze CELOS-proef. Daarom is naast een beschrijving van de opzet en de verwerking der meetresultaten ook een persoonlijke visie gegeven over de bijkomende zaken zoals organisatie, opzet, tegenslagen.
Hopelijk mag met name dit deel een leidraad zijn voor mijn collegae studenten die aan dit onderzoek verder zullen werken en eveneens plotseling geconfronteerd zullen worden met de problemen in de praktijk.
10 LITERATUUR
BOERBOOM, J.H.A., 1965« De natuurlijke regeneratie van het Surinaamse mesofytische bos na uitkap. Uitg. afd. Houtmeetkunde. Bosbedrijfsregeling etc. Landbouw-hogeschool, Wageningen,
BOERBOOM, J.H.A., 1967a. Bosbouwkundig onderzoek; groei en mortaliteit der waardehoutsoorten in geëxploiteerd
en natuurlijk verjongd drooglandbos. CELOS Kwar-taalverslagen 1: 11-14«
BOERBOOM, J.H.A., 1967b. (titel als voorgaande) CELOS Kwartaalverslagen 3: 9-10. BOERBOOM, J.H.A., 1967c. (titel als voorgaande)
CELOS Kwartaalverslagen 4Ï 9-10.
GIETELING, C.J., 1970. Groei en mortaliteit der waardehout-soorten in geëxploiteerd en natuurlijk verjongd drooglandbos. Vrijstelling november 1969. CELOS rapporten, 38 (1).
JAPING, C.H. en H.W. JAPING. Handleiding voor hout, in het
bijzonder Surinaamse houtsoorten. Uitgave dienst s* Lands Bosbeheer Suriname, Paramaribo, I960. JAPING, C.H. en H.W. JAPING. Houthandboek Surinaamse
hout-soorten (Uitgave enz. als voorgaande).
LENNE, J.E., 1970. Vrijstellingstechniek Natuurlijk ver-jongd drooglandbos. Behandeling en opname 1970. CELOS-rapporten 43 (1).
LINDEMAN, J.C. en A.M.W. MENNEGA, 1963. Bomenboek voor Suriname. Uitg. Dienst s' Lands Bosbeheer, Paramaribo.
STERRINGA, J.T., 1968a. Groei en mortaliteit der waarde-houtsoorten in geëxploiteerd en natuurlijk
ver-jongd drooglandbos. Beschrijving van de drie eerste jaren van het onderzoek. CELOS Rapporten, 16 (1). WIERSUM, K.F., 1970. Groei en mortaliteit der
waardehout-soorten in geëxploiteerd en natuurlijk verjongd drooglandbos. (onderzoekprojekt 65/3)»
Bosbehandeling en opname in 1970. CELOS Rapporten, 43 (2).
BIJLAGE Lijst en codering vaji waardehoutsoorten,
1970 Cijfer-code 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 Lettfir code HBA LBA BAS BOL BRU CED GRO RKA ZKA KAN KOP LET RLO PEP WAP WIP ZPG ZPK PRI SAT SLA SOE WAN BGR HGR KAS KRA WIS MOR SAL LGR OKR WAK HTI GTI ATI
Soort Wetenschappelijke naam
47 99 TIS Baboen, hoogland Baboen, laagland" Basralokus Bolletrie Bruinhart Ceder Groenhart Kabbes, rode Kabbes, zwarte Kaneelhart Köpi Letterhout Lokus, rode Pisi, pegrekoe Pisi, wana Pisi, witte Pisi, zw.grootbl. Pisi, zw.kleinbl. Priti.jari Sati.jnhout Slangenhout Soemaroeba Wana Gronfolo, bergi Gronfolo, hoogland Kasavehout Krapa Kwari 'wiswis * Morototo Sali, rc"de Gronfolo, laagland Okerhout Wanakwâri
Tingimoni, harde bast Tingimoni, grootbl. Ajawatingimoni Tingimonisali Diversen Virola melinonii V. surinamensis Dicorynia guianensis Manilkara bidentata Vouacapoua americana Cedrela odorata Tabebuia serratifolia Andira spp. Diplotropis purpurea Licaria cayennensis Goupia glabra Piratinera spp. Hymenaea courbaril Xylopia spp. (sinds 1967) Ocotea sp.
0. petalanthera (+ andere O.spp. ) Nectranda grandis Ocotea glomerata Pagara pentandra Brosimum paraënse Loxopterygium sagotii Simarouba amara Ocotea rubra Qualea rosea Q. albiflora Didymopanax morototoni Carapa procera
Vochysia guianensis (sinds 1967) Schefflera paraënsis
Tetragastris altissima Qualea coerulea
Sterculia spp. (sinds 1968) Vochysia tomentosa (sinds 1969) Protium neglectum (sinds 1969) P. insigne (?) (sinds 1969)
Trattinickia burserifolia en/of rhoifolia (sinds 1969)
Tetragastris hostmannii (sinds 1969)