• No results found

Zicht op concurrentie? : het gebruik van BSS en EG-boekhoudnet in onderzoek, geillustreerd aan de hand van de aardappelteelt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zicht op concurrentie? : het gebruik van BSS en EG-boekhoudnet in onderzoek, geillustreerd aan de hand van de aardappelteelt"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Drs. K.J. Poppe Med. No. 3 6 9

ZICHT OP CONCURRENTIE?

HET GEBRUIK VAN BSS EN EG-BOEKHOUDNET IN ONDERZOEK,

GEÏLLUSTREERD AAN DE HAND VAN DE AARDAPPELTEELT

^niuki -£

S

|

G N s

L i 7 ' ^

b

S

2

| £ EX. NO: B

• BIBLIOTHEEK MLV :

Oktober 1987

(2)

REFERAAT

ZICHT OP CONCURRENTIE?; HET GEBRUIK VAN BSS EN EG-BOEKHOUDNET IN ONDERZOEK, GEÏLLUSTREERD AAN DE HAND VAN DE AARDAPPELTEELT Poppe, K.J.

Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut, 1987 Mededeling 369

41 p., tab.

"Zicht op concurrentie?" geeft een beeld van de bruikbaar-heid van bss (bruto standaard saldi), structuurenquête-gegevens en het Europese boekhoudnet voor het analyseren van de econo-mische positie van de Europese landbouwbedrijven. Uit hoofde van marktonderzoek, concurrentieanalyse en beleidsanalyse is er steeds meer vraag naar dit soort gegevens.

De bruikbaarheid is geïllustreerd met de aardappelteelt als voorbeeld.

Marktonderzoek/Concurrentieanalyse/EG-beleid/Aardappelteelt

Overname van de inhoud toegestaan, mits met duidelijke bronver-melding.

(3)

Inhoud

Biz.

WOORD VOORAF

1. INLEIDING 7 1.1 Doel van het rapport 7

1.2 Indeling van het rapport 8

2. DE STRUCTUUR 9 2.1 Inleiding 9 2.2 De belangrijkste aardappelproducerende regio's 10

2.3 De bedrijfsstructuur In de belangrijkste

re-gio's 13. 3. BRUTO-STANDAARD-SALDI 14

3.1 Aard en bron van de gegevens 14

3.2 Enkele kanttekeningen 14 3.3 De bss voor enkele akkerbouwgewassen 15

4. HET EUROPESE B0EKH0UDNET 20 4.1 Aard en bron van de gegevens 20

4.2 Enkele groepen bedrijven met aardappelen 20 4.3 Het bouwplan en de akkerbouwproduktle 24

4.4 De aardappelproduktie 27

4.5 De kosten 29 4.6 De bedrijfsresultaten 32

5. CONCLUSIES EN AANBEVELING 36

5.1 Inleiding 36 5.2 Conclusies over de Europese aardappelteelt 36

5.3 Conclusies over het gebruik van de

structuur-enquête 37 5.4 Conclusies over hat gebruik van de bss 37

5.5 Conclusies over het gebruik van het boekhoudnet 38

5.6 Aanbeveling 38

LITERATUUR 39 Bijlage I Aardappelareaal per regio 41

(4)

Woord vooraf

In toenemende mate wordt het LEI gevraagd inzicht te geven in de economische situatie van de landbouw in de andere EG-lan-den. Om dat inzicht te geven dient men over statistische bronnen te beschikken en daarmee om te kunnen gaan. Een aantal van die bronnen wordt toegelicht in dit rapport. Het leek gewenst ook le-zers buiten de kring van LEI-onderzoekers daarover te informeren, zodat zij zich een beeld kunnen vormen van enkele mogelijkheden en onmogelijkheden op dit terrein. De schrijver van het rapport vertegenwoordigt het LEI in het EG Informatienet inzake landbouw-bedrijf sboekhoudingen en in de EG-werkgroep typologie.

Dank is verschuldigd aan de diensten van de Europese Commis-sie, in het bijzonder aan J. Lommez, voorzitter van het ILB, voor het beschikbaar stellen van enkele computerbanden met gegevens.

Het onderzoek werd in het laatste kwartaal van 1986 uitge-voerd.

De directeur,

(5)

1. Inleiding

1.1 Doel van het rapport

De belangstelling In Nederland voor het economisch rellen en zeilen van de landbouwers elders in de EG lijkt toe te nemen. Dat komt niet (alleen) doordat de afstanden steeds kleiner worden. In toenemende mate is men gaan beseffen dat met buitenlandse boeren rekening gehouden moet worden. Beleidsvoorbereiders vragen zich meer dan voorheen af wat de effecten van het huidige of van al-ternatief beleid op de EG 2ijn. Daarnaast wordt er in toenemende mate aan marktonderzoek gedaan, waarbij vaak ook de concurrentie-kracht van de primaire producenten in het buitenland aan de orde wordt gesteld. Kortom: er is interesse voor de buitenlandse boer als concurrent - hetzij op de markt, hetzij bij de verdeling van de EG-gelden.

De inspanningen van de euro-statistici ten spijt kampt de hierboven gesignaleerde belangstelling met gebrek aan informatie. Vooral gegevens over de rentabiliteit van verschillende teelten en de inkomensvorming van de EG-boeren is schaars en slecht toe-gankelijk. Een tweetal potentiële bronnen van informatie zijn tot nu toe onderbelicht gebleven. Gedoeld wordt op de door de EG ge-publiceerde bruto standaard saldi (bss) en op het Europese boek-houdnet.

Een van de doelen van dit rapport is om de bruikbaarheid van deze informatiebronnen voor beleidsanalyses en marktonderzoek na-der voor het voetlicht te brengen. Een na-dergelijke presentatie kan het best geschieden door middel van een concreet voorbeeld. Daar-bij is gekozen voor de aardappelteelt. Deze analyse vormt het tweede doel van deze publikatie.

De aanhoudende graanprijsdaling en graan-overschotten in de EG houden mogelijk gevolgen in voor de aardappelteelt. Door het onaantrekkelijker worden van de graanteelt, is een toename van het aardappelareaal in de EG niet uitgesloten 1 ) . Gezien de af-hankelijkheid van de aardappelteelt in de Nederlandse akkerbouw is een goed zicht op de concurrentiepositie van de aardappelteelt dus meer dan ooit van belang. Al eerder werd daarnaar onderzoek verricht voor o.a. Oost-Engeland 2 ) . De in deze publikatie be-sproken gegevens, die slechts recentelijk ter beschikking kwamen, maken het mogelijk dat onderzoek aan te vullen met een meer glo-baal overzicht voor andere gebieden. Doel van deze publikatie is niet om een uitspraak te doen hoe het aardappelareaal zich per

1) Zie ook: B.E. Douma en K.J. Poppe; 1987. 2) Zie o.a: K.J. Poppe; 1984a.

(6)

gebied in de EG zal ontwikkelen. Wel zal geprobeerd worden om met de beschikbare gegevens een beeld te schetsen van de aardappel-produktie in de belangrijkste concurrerende gebieden.

1.2 Indeling van het rapport

Om de twee genoemde doelen zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen is gekozen voor de volgende indeling: In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan of de Europese aardappelteelt. Deze analyse

is gedeeltelijk op eerdere studies gebaseerd 1 ) . Het daarbij ge-bruikte statistische materiaal is direct of indirect vooral af-komstig van het statistisch bureau van de EG (EUROSTAT). Daarbij gaat het met name om de z.g. structuurenquêtes, welke vergelijk-baar zijn met de CBS-meitelling in Nederland. Ook in de daarop volgende twee hoofdstukken is de bron van de gegevens gebruikt als criterium voor de indeling. Dit beantwoordt het best aan het eerste doel van dit rapport - het aanreiken van handvaten voor concurrentie-onderzoek. Hoofdstuk 3 gaat in op de bruto standaard saldi (bss). In hoofdstuk 4 wordt het Europese boekhoudnet be-sproken.

Op basis van de in deze 3 hoofdstukken besproken cijfers kan de aardappelteelt in de EG worden vergeleken. In hoofdstuk 5 wordt besloten met - voor beide doelstellingen - een aantal con-clusies.

1) K.J. Poppe; 1984a.

(7)

2. De structuur

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke gegevens er over de structuur van de EG aardappelteelt bekend zijn. Tabel 2.1 geeft een beeld van de ontwikkeling van de arealen en de kg-opbrengsten 1 ) . Uit de tabel blijkt dat het areaal nog steeds afneemt. De kg-opbrengsten per ha stijgen op het eerste gezicht nauwelijks, maar dat wordt mede veroorzaakt door de toetreding van zuidelijke lidstaten. Voor een aantal Noord-Europese gebieden is wel produk-tiestijging per ha gerealiseerd, zij het dat die kleiner is dan

Tabel 2.1 Areaal aardappelen en fysieke opbrengsten in de EG *

Jaar Areaal (x 1000 ha) Opbrengsten (x 1000 ton) Ton/ha

1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 2301 2188 2152 2025 1848 1874 1710 1511 1493 1458 1355 1383 1429 1300 1270 1214 1139 1120 1095 1557 1545 1465 47744 48200 52374 49218 43581 46081 44441 40658 40107 41918 32932 29263 38774 37944 35981 34042 33636 34017 28541 41688 42817 39563 20,7 22,0 24,3 24,3 23,6 24,6 26,0 26,9 26,9 28,8 24,3 21,2 27,1 29,2 28,3 28,0 29,5 30,4 26,1 26,7 27,7 27,0

* EG 9, m.i.v. 1978 EG-10, met ingang van 1984 EG-12. Bron: ZMP/EUROSTAT.

1) De meeste gegevens zijn afkomstig uit: ZMP-Bilanz Kartof-feln. De oorspronkelijke bron is veelal: EUROSTAT.

(8)

bijvoorbeeld bij granen.

Een probleem bij de interpretatie van deze cijfers is dat er in de Europese statistieken slechts zelden een onderscheid ge-maakt wordt naar de bestemming van de aardappelen. Poot-, con-sumptie-, en vroege aardappelen vallen allemaal onder/dat ene be-grip "aardappelen". Alleen met behulp van voorzieningsbalansen is nog iets over de bestemming van de totale oogst te achterhalen.

Alhoewel de ontwikkeling van het EG-areaal en de -opbreng-sten van groot belang zijn voor de rentabiliteit van de Neder-landse akkerbouw is voor het doel van dit rapport een desaggrega-tie van deze gegevens interessanter. In paragraaf 2.2 worden een aantal belangrijke regio's geselecteerd, waarna in paragraaf 2.3 een beeld geschetst wordt van de bedrijfsstructuur van de aardap-pelproducerende regio's.

2.2 De belangrijkste aardappelproducerende regio's

In 1979/80 - recentere cijfers ontbreken vooralsnog 1) - lag 85% van de oppervlakte aardappelen in 23 regio's. Elk van deze regio's had minstens 10.000 ha aardappelen binnen zijn grenzen (tabel 2.2). Na Nederland zijn Beieren, Oost-Engeland en Nleder-Sachsen de grootste producenten. De produktie in de Italiaanse regio's gaat nauwelijks de 10.000 ha te boven. Bij deze tabel moet wel bedacht worden dat de oppervlakte en de economische be-tekenis van de regio's aanmerkelijk kan verschillen. Beieren is (in meerdere opzichten) nogal wat groter dan Abruzzi. Het is dus zeer de vraag of een groter areaal ook betekent dat de aardappel-infrastructuur beter is en dat de aardappel belangrijker is in de landbouwproduktie en daarmee op meer belangstelling van onder-zoek, voorlichting en de politiek mag rekenen.

Tabel 2.2 laat wat dat betreft zien dat in de meeste gebie-den maar een klein gedeelte van het areaal bouwland(!) met aar-dappelen wordt beteelt. In een enkel geval is dat wel 5%. Neder-land staat in dat opzicht (mede door de fabrieksaardappelteelt) op eenzame hoogte: 20%.

In de meeste van de 23 onderscheiden regio's worden vooral granen geteeld. Alleen in Bretagne, Emilia Romagna, Abruzzi, Nederland, Schotland en de bçide Ierlanden en is minder dan 50% van het bouwland voor granen bestemd.

1) Het jaarboek regionale statistiek van EUROSTAT geeft cijfers over 1981, 1982 en 1983. In geen van de drie jaren zijn voor alle regio's cijfers beschikbaar. Bovendien is voor het Verenigd Koninkrijk een andere regionale indeling gegeven. In bijlage 1 zijn deze cijfers opgenomen. Voor de Duitse regio's is bekend dat het areaal tussen 1980 en 1985 is ingekrompen in Nordrhein-Westfalen (-4000 h a ) , Hessen (-4500 h a ) , Rheinland-Pfalz (-3000 h a ) , Baden-WUrttemberg (-8000 ha) en Beieren (-24000 ha), maar is toegenomen in Neder-Sachsen (+6000 h a ) .

(9)

i H

>

U a a a ai -a a. u o. o r H W U a c T> 01 J3 b <U a i « TJ

>

•*-! f H IH S TJ

«

«s .0 u «i «i 4-1 ai a • * N a £ N ^ C ai i - i ai a a a •o c a a e rH o > u u so 01 » ^-> o . s o» a o J : o - 5 - ^ * ai - H ai > a u a ai cc ^ a b a a a x o a v c ai a« > p» ai<7> 00-H ai » B v a» rH iH . * a m r s n « » n N > ï c o > n N i f l ' * f,) i n f s o \ i n o o ( J M r t H \ û ' * r - t o o o o o r ^ c M O O O o o o o ^ - f M - ^ s û f n f n ^ o t - l O ^ « * f l O ' * i f l H t «,» M » r t ^ C O N \ û N l s O ' - t i n O O » v O o \ o o - * i A « ' * f l O N O O N < n H i - i » o i n t n r t < û N O O n «-«.-( CM .-» i-t cs| „-| CM ^ ,_» _t N 0 0 - * « 0 0 O n ^ N O 0 0 0 0 C 0 0 0 û 0 * O ^ » - * M r t H m N i n « »o o m i 1 1 I 1 O 1 •H 00 ai « l B u ai a a ai J= 3 a B w -H

Lu

ai u TJ -a ai b •ri O z z <M ai B 6 -H ai B «s • * «o ai ai J 3 X 03 ai n s •a ai B a o «M * - * ^ N •o l i B TJ TJ T3 «H cO B B 6 rH • H « a a « B 01 «H rH ~H s •Q a i o p a ï a i T i r i a e j t c o o o o c a ï a i 01 b g l d B « H ^ Ml rH <g | U U rH | _ . „ w â i a i o i - o b a a i a a i r H a t « 4 B ^ B ä o e o B a i a i c - i o c < -ri * H I H a n i d a c n S M o S 01 T9 0H 00 I « t l C k « H « | H U H I b b | C O a i ' H N ( 8 > A < H r i 6 t 3 l I 4 J T J 0 I ai « T j u B r H g a « G O « ai b u u o b oo H ü u « o - < i . S r t H ' O c o « « j : o h a i n H O b . c a . a < G a i a > a > a > o o a i u o a i p a a . z t Q « U H « u u c a z a z o 3 c o z M

(10)

ai •o •o • H a ~ -01 « O J ï 11) e

•*

.fi

a a a JZ T3 kl O O. 0) 0) o 3 4 O A a k l I • H O 01 k i o a • O kt <H V .S « U tl m ce M S S 111 r H 91 a a a •o > •o h • H m e a ai o* 00 o • H V ki a •o « c ta ai c V k l r H ai ai ai a a o. te « T ) 01 k l a <c 0) s 01 CO s» J : n • H • k l • T J . 01 . f i C m ä < T J ce * J c ce

«

o CS i n i - i 0 0 • N m e 0 « 0 > O O N M ^ O N f l 0 f l O i - l \ 0 CO <M t—t C M . - » H H N , _ » , _ , , _ » ' w n o ' O i r t o v c t ^ p n o N n c i c n c f t f s O o \ o \ v o n N i - i \ 0 o \ i n o t o a o c o c M C M • N v o « - * N > ö H O - - n n c O N O C A - * C M n « UO i - l N v O H M O l f l H in ff» N f O ffl O <*1 «O H N O S O O CO CM CM CM -* \o "^ o . . . <-• CO - * - t f CM © c M i n m O O c O t - t r - . r o c o CM O N < f f " O O O O O f M ^ O O CM O i-f t - l CM O ON CM O C 0 0 3 O v D « O O > 0 4 ) i n N \ D H O v 0 t O O H m O c O * o < — • e o O O N t n c o • O N r>. o * © CO C M o \ C M r-> • * CM CO O CM CO © • ^ C M ^ C ^ C O C O . - « © e V r-4 C0 »w e u ai a oo oi JS 3 u 1 ce e CO «H

01 k l t J T J 01 k l • H O z z N * H a u-t O i •o e

«

e - i 01 OD 09 e • H ai 01 S. S as 0 0 h ai A a 01 4J 4J k l va 3 1 S 01 •o <a m e Ol h 01 • H 01 CO Ol • H • O kl co o • H O i OD • H ce M co u ai •a 00 o) eu 1 T> u o z a c oo o a CO - » c -e -g « a c r-l « « B « H H . - - T J 01 0 0 01 U "O » H tü ce co a M c oo ce c G < •"•* - H - H CO k i H fi 13 CO 0 0 1 C O N f i h O J r - l c e i C d C d i - l l t 4 I ^ N « 0 ^ l i S D | | 4 J u C i - i s i c u a j o o a i a i k i k i k i o 01 O -H b B H H - 0 COCO Q0.fi , b £ B O f l 4 « a i « o o a o z a e s o K u u a s a z o ï « TS -n e . H a . a r-l 3 ki a ai ai M OS T » 01 k l 00 O k l O 01 Z M > . 01 • H - a u 03 - H 00 k l ao ce M b o l « o a k> <M 3 3 a o i » c o O N C T ) rf « c • ce u • • o i n 0 f ce oi c o - H - H 3 O N . c - H - i M 0 0 . f i ^ M fi u < j \ o < 3 i ~ s - o O N k l co ^ « 0 0 U « T J >N oo u e oi ai ce > 3 . k l 00 00 3 . C T ) T J CO 4J fi fi k i ce ce >N O i-H r-l k l Z T 3 T> • r i - H - H

§ r "

S k l U 4J 1 kl 00 00 o o ce ai u z u 3 12

(11)

2.3 De bedrijfsstructuur in de belangrijkste regio's

In de meeste van de 23 onderscheiden regio's zijn er minder ha's met aardappelen dan er aardappeltelende bedrijven zijn. Al-leen in Neder-Sachsen, Picardie, Nord-Pas de Calais, Nederland, Denemarken en de gebieden van het Verenigd Koninkrijk is de ge-middelde oppervlakte groter dan 1 ha per bedrijf. Alhoewel deze vergelijking tussen de regio's beïnvloed wordt door het hanteren van verschillende ondergrenzen per land in de statistiek (zo is de Nederlandse ondergrens van 10 sbe relatief hoog), dringt zich toch de conclusie op dat de aardappelteelt in veel regio's niet alleen weinig gespecialiseerd is, maar bovendien het karakter van de teelt voor eigen consumptie nauwelijks te boven gaat. Ook het feit dat in de Zuidduitse regio's in Ierland en in Rhone Alpes maar enkele procenten van het aantal bedrijven met aardappelen meer dan 1 ha aardappelen teelt wijst in de richting van dit

"volkstuinachtige" karakter. De Noordfranse en de Britse regio's hebben - naast Nederland - een veel betere bedrijfsstructuur. Vooral in Picardie is de situatie gunstig: 40% van de bedrijven teelt meer dan 5 ha en 12% zelfs meer dan 20 ha. Alhoewel dat maar ruim 700 bedrijven zijn, zorgen zij toch voor een areaal van bijna 25.000 ha, ofwel meer dan de helft van het areaal aardap-pelen in Picardie. Nieder-Sachsen, Picardie, Nederland, Noord- en Oost-Engeland zijn allen regio's met meer dan 10.000 ha aardap-pelen op bedrijven met minstens 20 ha aardapaardap-pelen. Deze bedrijven verschillen niet veel qua areaal aardappelen.

De gegevens over het gebruik van aardappelrooimachines be-vestigen de hiervoor genoemde indrukken. In de gebieden met een goede bedrijfsstructuur wordt een groot percentage van het areaal mechanisch gerooid. In de Ierse en Italiaanse regio's alsmede in Rhone-Alpes werd in 1979 (Italië: 1977) nog meer dan 75% van het areaal met de hand geoogst. De met de machine geoogste oppervlak-te per rooimachine (een ruwe maat van de efficiency van het

(12)

3. Bruto-standaard-saldi

3.1 Aard en bron van de gegevens

Het bruto standaard saldo (bss) is een bedrag in ECU dat voor een gewas of dier in een gebied aangeeft welk saldo (= op-brengsten - specifieke kosten) als normaal wordt beschouwd. Deze saldi worden berekend voor typologiedoeleinden. Ze zijn daarom vergelijkbaar met de sbe (standaard bedrijfseenheid) in Neder-land. Op basis van de bss wordt de omvang van een bedrijf in het bedrijfstype bepaald 1 ) .

De bss zijn voor alle regio's van de EG berekend voor 1973, 1980 en 1982. In de toekomst is een berekening om de twee jaar voorzien. De bss heeft betrekking op een drie-jarige periode: voor 1980 gaat het om waarden die een gemiddelde zijn voor 1979/80, 1980/81 en 1981/82. Publikatie van de bss vindt plaats door de EG 2 ) .

3.2 Enkele kanttekeningen

Tabel 3.1 geeft de bss voor een aantal akkerbouwgewassen in de 23 genoemde regio's. Voordat deze gegevens worden besproken dienen eerst een aantal beperkingen van het materiaal te worden genoemd. Allereerst de aggregatieproblematiek. De bss zijn bere-kend voor een bepaald gewas en voor een bepaald gebied. De gewas-sen zijn in een aantal gevallen eigenlijk gewasgroepen. Zo zijn er geen bss voor erwten en voor bonen maar alleen voor peulvruch-ten. Bij aardappelen is er maar één bss, die een gewogen gemid-delde is voor consumptie-, poot-, en fabrieksaardappelen. Zo is de Nederlandse bss voor aardappelen (2.000 ECU) in 1980 een ge-middelde voor pootaardappelen (3.450), consumptieaardappelen

(2.300) en fabrieksaardappelen (1.150). Gevolg van deze samen-voeging is dat gebieden met relatief veel pootaardappelen, zoals Nord-Pas de Calais en Schotland, ook een hoge bss hebben. Dat hoeft echter niet te betekenen dat de pootaardappelteelt daar een hoger saldo oplevert dan in b.v. Bretagne.

Een tweede bezwaar - dat kleiner lijkt - is dat de bss gewo-gen gemiddelden zijn voor de gehele regio en alle bedrijfstypen. Het kan dus zeer wel zijn dat op bijvoorbeeld zuivere akkerbouw-bedrijven of op betere gronden in een bepaald deel van de regio sterk afwijkende resultaten worden behaald. In Oost-Engeland

1) Voor meer informatie zie: K.J. Poppe; 1986a.

2) Publikatieblad L 148 d.d. 5 juni 1978, L 128 d.d. 14 mei 1984 en C 191 d.d. 29 juli 1986. Zie ook: Commission of the European communities; 1975.

(13)

geldt dat bijvoorbeeld voor de Fens - het poldergebied ten Noor-den van Cambridge.

Een vergelijkbare problematiek ontstaat door het onderschel-den van less-favoured area's. Met name In Italië Is dat in 1980

en 1982 gebeurd, waardoor een regio als het ware in subregio's wordt gesplitst. Afgezien van de tijdbreuk, neemt de bruikbaar-heid van de cijfers daardoor toe. Vervelend is alleen dat andere regio's een dergelijke splitsing niet doorvoeren, waardoor de vergelijkbaarheid bemoeilijkt wordt. Ook bij de Franse bss stuit de vergelijking in de tijd op problemen. Omdat de Franse statis-tici gemeend hebben om alle bss-1980 te moeten berekenen als 1,7 x de bss-1973 hebben deze coëfficiënten weinig waarde. Voor de Duitse regio's, Denemarken en Ierland zijn alleen bss voor kleinere gebieden beschikbaar. Een goed gemiddelde per regio laat zich daaruit moeilijk berekenen. In dit rapport is gewerkt met rekenkundige gemiddelden.

Vervolgens moet in het bijzonder bij de bss-1982 opgemerkt worden dat een drie-jarig gemiddelde ook niet alles zegt over normale omstandigheden. Indien in zo'n periode een jaar valt met zeer hoge prijzen (zoals 1983/84) dan kan dit de bss sterk beïn-vloeden. Voor Nederland is dat aanleiding geweest om langere pe-rioden ten grondslag te leggen aan de bss-berekening hetgeen wel de Nederlandse typologie, maar niet de vergelijkbaarheid met de elders berekende bss ten goede komt.

3.3 De bss voor enkele akkerbouwgewassen

De in tabel 3.1 vermelde bss spreken voor zich zelf. Er blijken grote verschillen te bestaan in de saldi voor een ha

aardappelen. Schotland is alle drie de perioden lijstaanvoerder. In 1980 gevolgd door Nord-Pas de Calais, Nederland en Bretagne. In 1982 waren het de Engelse regio's die zich aan de top van de lijst vertoonden. De hoge aardappelprijzen in 1983/84 zullen daaraan vermoedelijk een belangrijke bijdrage nebben geleverd.

Op zich geeft zo'n indeling naar de absolute hoogte enig inzicht in de kostprijs. Gebieden met hogere bss zullen - als het om hetzelfde type aardappelen gaat - in de regel een lagere kost-prijs per kg hebben. Bij concurrentie gaat het echter niet in de eerste plaats om absolute maar om relatieve (of comparatleve) verschillen. Vandaar dat in tabel 3.2 de bss voor aardappelen Is uitgedrukt als een % van die voor granen. In 1982 waren het ook hier de regio's in het Verenigd Koninkrijk die boven in de lijst te vinden waren. Bovenaan stond echter Calabria (Zuid-Itallë), waar een ha aardappelen een saldo oplevert dat meer dan vijf maal

zo hoog is als voor een ha tarwe. In 1980 was dat ook al hoog, maar toch nog slechts drie maal. Interessanter Is het ondereind van deze lijst die gebieden waar de saldi van granen en aardap-pelen relatief dicht bij elkaar liggen. In die gebieden zou een

(14)

o f t 40 1 ID • O a ai « 3 o eo i

8 '

o XI

. i

rH O 3 3 0) U a > L a 0) v , * 4J i-t V 3 «H a x> 4J co h

«

0 0 CU u et) J= » u w (O CO N - U

•bl

h a a a a <g

• i

B ai 4J e ai r-4

La

V <U Jd iJ • H a» 3 • * co .Q N 4J b a c q) D. 0) (0 * ^H 00 od N H M(n ( N t n o o o o i n o o m o m t n t n e o e M m m c n m v û f n m - * m r « . o o e x ) p * O v O o o " ^ f n t N r * r - * r - * r » » r » . p » * o o f - i i - t i - t ^ m VU N P i v O v o m m o i A m i n m m m m e N i i n r ^ m m m O O m O 00 N O H N H C O v O C Ä M N f n v O O O O A * O O O i n en o \ co - * v o o s t n o o o u " t O i / i u " » O u ' * « ' " t o > r * i . » - t \ o r,- < N i - t i f l ^ O O N N n > * i - l - J i n > * O O H C » V v O N N i T l v O ^ O O m m c n - t \ o - » » n » n o o o > A u t O O m » A e M e « ' > r,^ - c i ' e M O % n O S O - * - * Û O O O O O N H p 4 N » O N O i n r s N Q N l 3 0 C M O S o o m o c o i n N O \ c h i n o m N a o < t > t N i n a o N H H O N i -tf CN i - l * û ^ N C O N O > O N O O r t « O F H ( n O O i f t > Û N r > i e O v O .-t <N CN t-l N H r d N r t N N i - t N N O N H M n n - J N <-H i * n o % e > i O r ^ . c o \ o » - i N O o o o « < - < c O i r t o o o ^ - i o \ r * f - t i l e o o m N O O w m O N o o f l N N O i n H N o « - " ' i irt m - » " * m - t f c M . - i a o o O i n * 3 - t r t e y * 0 - » o o r « * . ^ o o i f-t cN es -» - * > ï < f t e o o \ » o o N « » - * n N f - i c f t N os a» av oo • * 0 \ x O N H v O ^ l A C O O O v O v O O O l A O C h ' f ^ ' ^ N N m v O O N n f O N v O N O O v O i f l H C h N O l i r t O e h O S C H O N C f l m o v o n v O ' t o o ^ n c h n o N M N o O f i r t r t c o v o e o f > • * H ^ ^ v O N N C K v O v O r ^ s O N O O O N O O O O C O N O n \ £ \ O O l A < A ^ I N N « t ' « C O < A s Û v O N O ^ O N r s N a O r s i n CM oo os • * i - i a \ r N . v O ( N o \ * * o o N O r ^ f o o « - t o i t N i ( M i o m - ^ •4- eo n o s ( n o N N o o H H P > N O o o o o ( 0 ( n n - » ( o o o 4 - * o ^ n O i n H O H N f f w o o o w n O H r s N N c o o o n CN <N es CM e N o 4 o o r % v O - * f n - » a o ^ - < \ o m e N i n m i n i n i o * n o » O H o n H e o < n N N « * m c A P i o \ N O v O N N • «os O N v O O > H N v O O \ v O \ O N N i n f l \ N N N N C O O O m * * o \ o o » - t r ^ \ o e M c o c o c M r ^ f - i r - i î M t - < 4 0 v o r ^ r ^ p « * i n r * Q O n n N H H < s n n ( M H o o v O s o i n N - * v O f f i O N f f > v û * > * o t m c o o o - t f i n e o ^ O v o m i n c h N ^ H O O O o o o <-« o o o o \ o e o - * r - * e M e M o \ r ^ m ^ - « - * ' - < o - - i - * o o o o a o e O Q O r - i en n f n r t n n ^ - ï N N ' ï f n f n c M i n i n - ï n n en en en en O N n N r t > * « ) O v û H i n c T > N c o m o o i n » o > c f t > - t o o H i n r v i N < 9 c M c o c j s o o v O i - i e M s o r ^ o O m o O ' * - * ' ^ ' ' ' ' ^ ^ •-• ( s 00 r s N C 0 v 0 C 0 N H O ( ^ r s | o , O N C ) > 0 0 O 9 « f f t O Q 0 > n C 09 •g B XI B -b c 0) 0) "O 01 o z z 01 X\ a os Ol « •O -H a v « c eo

3g

o. o ai a v I H ai •H 10 C < -. .. -e pu eo i « N C n l a -a ai *o *o c < i-i e s a c » a a ^ •tt ai eorH *H -n u e M s eo eo B ai (0 v< u B B to M eo i « N ß W M ) w « i i a w i - i i i t M N « < â H b g ' Q | | u -O u E H 3 o . c o e o a i a i b U 4 J O b > M 0 i o - H M S > - < ^ ' O B o a Q a £ O i o i 4 , £ S . a < 3 c 8 a > a i a i o o ai o o i Z a a o s u 4 i u u a z a z o 3 t a z i 16

(15)

Tabel 3.2 De verhouding tussen de bss voor aardappelen en granen in een aantal aardappelproducerende regio's, 1980 en 1982 Regio Nieder-Sachsen Nordrhein-Westfalen Hessen Rheinland-Pfalz Baden-Wurtemberg Bayern Picardie Nord-Pas de Calais Bretagne Rhone-Alpes Emilia Romagna Abruzzi Campania Calabria België Nederland Denemarken Noord-Engeland Oost-Engeland West-England Schotland Noord-Ierland Ierse Republiek

Bss

zachte tarwe (1980) *)

196

234

218

222

244

180

210

302

402

367

222

287

283

307

167

200

191

221

221

221

324

260

242

aardappelen in % van de gerst (1980)

269

294

255

274

309

238

271

378

511

478

225

394

315

581

187

267

234

292

292

292

405

348

333

zachte tarwe (1982)

202

284

299

262

334

179

241

292

343

392

248

317

311

509

315

206

212

351

362

401

356

274

203

bss

gerst (1982)

289

403

387

349

410

231

354

425

631

588

239

415

388

867

388

239

328

460

467

495

487

433

425

*) 1980 voor Franse regio's de facto 1973.

vervanging van granen door aardappelen c.p. wellicht eerder aantrekkelijk kunnen zijn 1 ) . Zowel in 1980 als 1982 behoren Nieder-Sachsen, Beieren en Denemarken tot de regio's waar het saldo van tarwe meer dan de helft van het saldo voor aardappelen bedraagt. Ook Picardie, België (in 1980), Nederland en Ierland

(1982) horen in dit rijtje. In Nederland is inmiddels een areaaluitbreiding gerealiseerd 2 ) .

In tabel 3.3 wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van de bss in de tijd. Ook hier blijkt de sterke stijging van het saldo 1) Dat geldt onder de voorwaarde dat in het geval van een lager

saldo de knelpuntsfactor in dezelfde mate nodig is dan in het geval van een hoger saldo.

(16)

Tabel 3.3 De ontwikkeling van de bss voor aardappelen en granen in de tijd voor een aantal aardappelproducerende regio's, 1973-1982 Regio Nieder-Sachsen Bss aard-appelen 1980 in % 1973 166 Nordrhein-Westfalen 181 Hessen Rheinland-Pfalz Baden-Wurtemberg Bayern Picardie Nord-Pas de Calai Bretagne Rhone-Alpes Emilia Romagna Abruzzi Campania Calabria België Nederland Denemarken Noord-Engeland Oost-Engeland West-England Schotland Noord-Ie rland Ierse Republiek 173 161 162 159 170 s 170 170 170 144 213 106 175 104 200 147 183 183 183 276 209 256 1982 in % 1980 119 152 157 141 162 121 124 105 99 116 144 111 127 139 241 119 157 207 209 815 148 153 125 Bss zachte tarwe 1980 in % 1973 163 167 167 161 159 150 170 170 170 170 190 181 190 293 155 196 141 206 206 206 231 186 173 1982 in % 1980 116 124 114 119 118 125 108 109 116 109 129 101 116 84 128 116 141 131 128 118 135 145 149

Ontw. van ver-houding bss aardappelen/ bss tarwe *) 1980/ 1973 1,02 1,08 1,04 1,00 1,02 1,06 1,00 1,00 1,00 1,00 0,76 1,18 0,56 0,60 0,67 1,02 1,05 0,89 0,89 0,89 1,19 1,12 1,48 1982/ 1980 1,03 1,24 1,38 1,19 1,37 0,97 1,15 0,96 0,85 1,07 1,12 1,10 1,10 1,66 1,89 1,03 1,11 1,59 1,64 1,81 1,10 1,05 0,84

*) Een waarde van 1 en hoger geeft aan dat het saldo van aard-appelen sterker is gestegen dan van zachte tarwe.

voor aardappelen in de Engelse regio's tussen "1980"en "1982". In Schotland en Ierland was deze stijging minder groot - maar die gebieden gaven tussen "1973" en "1980" de grootste stijgingen te zien. Tot de gebieden waar het saldo van aardappelen slechts wei-nig steeg behoren Bretagne, Nord-Pas de Calais en Beieren.

In de loop der tijd is ook de bss voor zachte tarwe aanmer-kelijk gestegen. Interessant is de vraag welke van de bss (aard-appelen of granen) sterker is gestegen. Het antwoord daarop geeft niet alleen inzicht in de ontwikkeling van de saldo-verhoudingen

(17)

maar komt ook tegemoet aan een bezwaar van het werken met de no-minale ontwikkeling in de tijd: wanneer de inflatie van de lid-staten in ongelijke mate wordt gecompenseerd in de wisselkoers ten opzichte van de ECU dan kunnen de saldi zich verschillend ontwikkelen zonder dat dit veel betekenis heeft.

Tussen 1973 en 1980 heeft de aardappelteelt ten opzichte van die van zachte tarwe in een aantal Italiaanse regio's duidelijk aan aantrekkelijkheid verloren. In Nederland en Duitsland was van een lichte verbetering sprake, die in de Zuidduitse regio's gro-ter was dan in het Noorden. Voor de Franse regio's nam - over de periode 1973-1982 gemeten - de aantrekkelijkheid van de aardap-pelteelt ten opzichte van de zachte tarwe af. Picardie vormt hierop een uitzondering.

(18)

4. Het Europese boekhoudnet

4.1 Aard en bron van de gegevens 1)

Het EG-informatienet landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB - maar meestal aangeduid met het Franse acronym RICA) is de bron bij uitstek voor gegevens over het financieel reilen en zeilen van de Europese landbouwbedrijven. Het net geeft een beeld van inkomens die in groepen van bedrijven worden behaald. Deze groepen zijn ingedeeld naar regio, bedrijfstype en grootteklasse. De gegevens zijn voornamelijk financieel van aard. In vergelijking met het Nederlandse boekhoudnet ontbreken er veel technische gegevens. De belangrijkste indicatoren zijn het gezinsinkomen uit bedrijf (Fa-mily Farm Income) en de netto-toegevoegde waarde 2 ) .

De EG publiceert jaarlijks een klein aantal gegevens uit het boekhoudnet 3 ) . In het verleden zijn ook uitgebreidere gegevens op microfiche gepubliceerd. Deze zijn echter berekend met we-gingsfactoren op basis van de structuur van de populatie in 1975 waardoor het gemiddelde bedrijf in groepen met een sterke be-drijfsontwikkeling onjuist wordt voorgesteld. In de hierna te presenteren cijfers doet zich dat probleem niet voor 4 ) .

Een veel gestelde vraag bij het EG-boekhoudnet is die naar de representativiteit. Het is tevens een van de moeilijkst te be-antwoorden vragen. Inderdaad kan niet worden uitgesloten dat voor sommige regio's - bijvoorbeeld die waar het voeren van een boek-houding normalitair zeer ongebruikelijk is - het RICA nog aan re-presentativiteit zou kunnen winnen. In welke mate dat het geval is en wat dat voor de cijfers betekent, is echter volstrekt on-duidelijk. De gebruiker kan zich slechts troosten met de gedachte dat betere cijfers ontbreken.

4.2 Enkele groepen bedrijven met aardappelen

Uit de groepen van het RICA zijn cijfers geselecteerd van groepen bedrijven die minimaal 3 ha aardappelen telen (tabel 4.1). Omdat de selectie plaats heeft gevonden op basis van groepsgemiddelden en niet op basis van individuele bedrijven is 1) Zie ook: K.J. Poppe; 1984b.

2) Voor een bespreking van de beperktheid van deze indicatoren, zie K.J. Poppe; 1986b.

3) In een aparte brochure (The Farm Accountancy Data Network) en in: Verslag van de toestand van de landbouw (Commission of the European Communities; 1986).

4) In de rest van dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van een door de EG beschikbaar gestelde tape met gegevens voor groepen van bedrijven voor de jaren 1981, 1982 en 1983.

(19)

I o < I u > i u g i w A 3 ^ I u es i d * ' 3 ^ I U I • O I * C 1 a o i a . h i o oo i (0 <-•* s >.

!> S

I*] co co Q x> r^ r-l 5 T l 4J . * u e ai -a c _ - C > o «i S > <o e v --i e «o w o co ai -H ai « : u - a j a ai r* U V * U O) I O » b ] o a u u .H u T3 a «i >< PQ U GO O »n en ON CM r«* en M5 M CM r-t CM r-4 CM i/> U 1 \ 0 O o a* es CM CM r* oo r«* r^. r*» r«* r* H m - * » û ^ o m n e n t - i o o o O O O O O u-» \ o m m r«*

o o o o o o o o o o

s 3 0 •o Vi V

*

1 J i 1 01 1 i ^ oo n ON p4 o> • * • * r*. ON

I 2

o CO CO en u"t 0 0 en en i-* en CT» H O O r » oo ON cr* ON %o en en CM r«» 0 0 r^ o - * m i r n n *-* CM CM CM • * CM os m m ^ o • * - » m n O H N - « - t o N \ o < n --i ^ c o H CM WN en N i - * N H C M i - H C M i - t u " t e M c n m o o e N c M O c o u " i oo <P —I i - t O i - * co »n CM CM - * o * o o o o H 0 0 CM o o o m ON ON e N - * r ^ f - ( * * c n \ o O O* M» en H CM CM oo m »n CM t M H H H N r - O O c o o o N v o r - o c o c M c M r ^ - ï - i r t - s - c M m e n r - - * O O O O O H N H N e « B O O O O O o \ M3 CM r-* r-. ^ M5 M5 r* o en M3 <n r* r-t V O O N H • * ON vO H CM o o o CM - ^ - t f sO CM • R «I O «1 O •H sr "H 1 cd *& • - i 01 o I-t - » - 1 1 Co * 0

^

o a

-* •

i «i \o ~> o

o o o o o o o o o o

N C M n C h N O f - I f l O C A N en ON M^ - * i - i c M f - ^ o o e n O N CM CM r - H H H CM o e c« a 0» O i « H ai >£ <0 -> O o • » - » • H 1 01 CO v £ - H O -a-i - l o> a o -a M M CS N N M N N N N M N N M N T 3 c

«

i-t

«

0 0 c M I e ci O) a a o

»

3

2

b 01

•a

»

,

>

• o en 0 0 II <J* M ^ r H C 0) ai a

>.

es « co ON •• -* e 01 c a 01 >N 01 *•> • H | <: M ^ N <*N C 01 b 01 • H t j co et) <tj U ce c w u J

if

• H M U ai

»

«i J 3 1

•*

u pes S O b

(20)

het dus zeer wel goed mogelijk dat een groep dermate heterogeen is dat deze 3 ha-grens wordt overschreden doordat een paar be-drijven zeer veel aardappelen telen, of dat een groep niet wordt geselecteerd omdat enkele bedrijven geen aardappelen telen. Door-dat de geselecteerde bedrijfstypes sterk gespecialiseerd zijn, lijkt dit probleem niet groot. De gehanteerde 3 ha grens is tame-lijk willekeurig. Omdat het een absolute grens is, worden een aantal groepen zeer grote bedrijven geselecteerd waar de aardap-pelteelt desalniettemin een randverschijnsel is. Dit kan door een relatieve grens worden voorkomen, dat brengt echter het nadeel mee dat dan naar verhouding veel aandacht wordt besteed aan klei-ne bedrijven met kleiklei-ne arealen die mogelijk gedeeltelijk voor zelfvoorziening en de locale markt worden voortgebracht.

Tabel 4.1 geeft een beeld van de geselecteerde groepen be-drijven en hun structuur. In vrijwel alle gevallen gaat het om vrij zuivere akkerbouwbedrijven, waarbij meer dan 2/3 van het to-taal aantal bss wordt verkregen met de produktie van akkerbouwge-wassen, zonder dat alleen de graanteelt deze grens van 2/3 over-schrijdt 1 ) . In Nieder-Sachsen zijn ook groepen gemengde bedrij-ven van belang. Groepen bedrijbedrij-ven waarvan slechts incidentele ge-gevens beschikbaar waren zijn buiten beschouwing gelaten.

De in hoofdstuk 2 vermelde conclusie dat de aardappelteelt in de EG een weinig gespecialiseerde activiteit is, blijkt ook hier: ondanks het lage selectie-criterium van 3 ha aardappelen worden groepen bedrijven beschreven die zowel In EGE als in ha gemeten groot zijn. Het gaat om groepen bedrijven uit de klassen 16-40 EGE (gemeten in bss 1973) en 40 EGE en meer. De groepen be-drijven in Nederland en Nord-Pas de Calais zijn met 40 ha de kleinste in de geselecteerde groepen.

In de meeste gevallen lijkt het aantal boekhoudbedrijven waarop de resulaten zijn gebaseerd voldoende om zinvolle

conclu-sies te kunnen trekken. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het aantal steekproefbedrijven een zeer gebrekkige maatstaf is voor de betrouwbaarheid van de gepresenteerde cijfers. De varian-tie kan per groep bedrijven immers aanmerkelijk verschillen. Dat geldt in het bijzonder voor cijfers per ha gewas, wanneer bepaal-de gewassen (zoals aardappelen) maar op een beperkt aantal van bepaal-de bedrijven behoeft voor te komen.

Naast Nederland (11.000 bedrijven) zijn ook de beschreven populaties in Picardie, Nord-Pas de Calais en Oost-Engeland (allen ca. 7000 bedrijven) omvangrijk. Het aantal vertegenwoor-digde bedrijven in Bretagne en de andere Britse regio's is daar-mee vergeleken gering.

Het aantal arbeidskrachten hangt vanzelfsprekend samen met de omvang van de produktie. De grootste bedrijven gebruiken meer vreemde arbeidskrachten. Relatief veel gezinsarbeid komt voor in de Franse gebieden en in Nederland. In Oost-Engeland is

daaren-1) Een nadere toelichting op de EG-typologie is gegeven in K.J. Poppe; 1984b en in CBS; 1986.

(21)

••-s. en CO ON 1 CO O N V •a 01 •o TJ •H S 01 0 0

""'

c 01

>

1-1 • H k l t j 01 . o 01

?

ID U 01 O 3 •a o h a r H 01 a a •o u a a e a) a o u 0 0 c 01

>

c

«

a 3 3 O •a u 01 J = k l V

>

o a s 01

>

ai Ö0 Ol 1 0 0 1 1 01 1 - H 1 V 1 M 1 C 1 U 1 1 CM 1 • 1 - » 1 1 . - 1 1 a i i J> i C0 1 H 1 00 u »H 3 u a a. o C ?

>

M C • H e <o £ s - H

^

«1 m M

>

U ai a a o 01 u a o 0 O a k l r-O J 0 M-1 7 ai k eo i 0 • H 0 0 ai ai

T 3 3 O £ ai • H r H o

L

ai • H 3 0 ) 1 •o k i a a u co k i ai 00 ai 3 k i <0 k l C ai c

«

kl 00 3 O . o u ai M M 9

l

3 i S 1 ai i i - i i • H i k l i ai i •a i <0 1 N 1 i c : ai i u i « 1 -i i •a 1 1 1 B 1 ai i •-I i ai i a i b i CO 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 I 1 1

1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 I i 3 -O k l pH 3 U J 9 B 1 £ 1 4 T ai < a

u C * - > O 10 k l £ 0 0 ^ -M O) j e N a .c M a -e

»«

•g .C N

«

- C i « 2 -c M «1 JS 1 1 en en r* CM CM o NO O NO CM ^ O - * m - » r - l 0 0 0 0 CM en -o- r-* CM m C A N ^O ON 0 0 rH en o r - -o- r-» 00 r - NO -0* N O r H CM CM CM N H N CM r H ~* r H r"l ON CM r H ON en ^ m IA CO en CM CM CM • » O N NO m - » o -er oo r - CM en r** CM NO HT N U"I ON r~ NO sr en CM o en m - H O CM ON r-* -Cf r-* l-t

• •

S ai s . r H • 01 iH ai eo O O - » HT CM CM r-* ^ N O D O e ai a c o

«

W

l

ai •o <V • H z N W H H O N H O O \ Ö m <»i c i o CM . - i o o i - I N O N O r s \ o vo vo ,—i,—i H H ON -»• r - r-» © .-H H O N H H l O ON !"*• O* CO * * H m w N f f l i n O »A C l C l Cl •-4 O v o i T i N i n m - * oo oo m H H r - I H N c g » O O H H H t * l 4 O C I H O O «tf - * • * - J < rtfll-l so c i <t - * c i ^ ï C l rH H m H u"i r - \ o r>» co en co m m m m m CM »n r - CM CM \ o sO - * CM CM S H y f i N ^ \ o m CM ^^ r-i 00 co 00 co * * 00 ON * * Cl O CS vO CÔ Cl i—* M O H H - * H 0 O ST •d'CM r H

S a» o ai o • r-t - * r H - * « r-t | i H | al vo 4 ô O <-i »-*

>*

CM CM CM CM CM O • H (0 l - l V •o a> n at i-t co c •O (Xi fao U | eu ofl -O u O U 0) •H O h et* z « m c i r»-<-t CM i - l M ) o> r-. O ^ O N N H O o^ O CM «-i CM h . « 00 ^-t CM O r-* \ 0 0> M5 CM CM CM »n w o 0 * - * H • - i • Ï O > W m - a - ^ CM <•* CM 0 0 M3 • * i - t C l CM CM CM CM 0 0 O G* CM m m oo ^ H O C l C l C l f-< vO C l r l N r l C A N m O» CM ON o o o > 0 0 c i r«» r-» c i r-* c i v û r t H Cl 00 - »

o a « 1 01 fi \0 fl) HO

-*

CM CM CM •o C CO «H h 0) •o

«

z ON eh Cl C l r-t 0 0 0 0 CM r - l «D C l 00

**

C l CM •<r r«». m Cl 00 i—t m CM r - l

-*

sO v£> 00 sO

ON r^. CM r H m C l r-l

s cj O -ef CM C ai M u

S

0) c 0) Q l T l \ O O N - * r - . M 3 M 3 r - t c n C l C M ^ C l C M r H r H l A ^ O O O N O N ^ C M C l C l C O r H p * . ^ -r - i -r - i i n i n c M -r - t H i n o o • - I r - l r * . c M M 3 t n o N r * . c O r - i o o C f t O O ^ l O - ^ - M S M » r H r-l N N- JOOO^^C OOO ( N H H r-t i s \ û f * « o \ ' - i c A O ' * i r i f O • * • * • * • * • * vO «O * 0 CO N » J t M f O ' ^ N v O h . C A . f l - p s < O C M * O i A l/l N N r l f l S r H r H r H f M m r * . M 3 - » o n f O N H m H ( o n u i \ 0 9 s < t > o m » t C M e M C M C M C M C l C l C l ^ ^ ' v O C M C M - ^ - r ^ ï M C M i n - t f O O H i O O l i n P l r t N ^ H l A r H < n o N r i o n N - ï V O N < t C l C M \ ß - 3 ' , 4 ' M 3 r H C M 0 0 C I C I C I C M C M r H C M C M r H i r t h . • f f s O - t C M v O v O N r l C M O O - t f U l C l r H m C M C l . - t n e o f O N n o O ' t o o i n f s M 3 r « * r * > » c i c M c n H oo eo - ^ i / M A i A i n m t f i i £ i / i i n i n H N N ^ f O ^ O r t O O r l - * m i > . , H N • » rtN^N r^ r^ *—1 •—1 nOH^H OD NiO- tr l C O C M r H O N P ^ r ^ r H v O O O C l r s a o o o v O v O ^ o o O N ^ O v o a O v o O a o ^ u i t N i n r i N U l r - I H ^ t j M f t N e h N C O CM r H r H r H , - ! • » « J i n n o H N - » - * O N v O n r i • * 0 0 i H N I T I P I C M r H C N r H N H N H

• • • •

o â a > s a > o â < i > S < i > * * « H » H - * » r H . H I 0) H 01 H | 0 I H W H sO Cd CO sO CQ (Q H O O rH O O - * > * • * • * CMCMCMCMCMCMCMeNCMCM s~\ r H T3 * 0 Ö c e ce ' - N fl) CO «H H rH H V ttt V M T) M 00 Ö fi ä a w ce Ed Cd | rH i i *w * J w *J h O to co p Xi o ai o o O S Z 00

.

C l 00 ON r H

fi

v CM CO O l H e a> ai rH i-H

<

/^

H

.

H M J 00 a • H ai Ü i

h

M od e o b

»

(22)

tegen meer dan 70% van de arbeid betaald. Ook in Nieder-Sachsen is dat meer dan 60%. Daarmee zijn deze bedrijven kwetsbaarder dan bedrijven met veel gezinsarbeidskrachten. Gezins-arbeid brengt immers wel kosten maar in veel mindere mate uitgaven met zich mee waardoor de weerstand in slechtere tijden groter is. Of een ana-loge redenering ook geldt voor de eigendoms-situatie van de grond is discutabel en hangt samen met het locale pachtrecht. Pacht is vaak beschermd, goedkoop en geeft minder financieringsproblemen bij de generatiewisseling (overigens afhankelijk van het locale erfrecht). Het vraagt daarentegen wel om een jaarlijkse cash-outflow. Hoe het ook zij, in Denemarken en Nieder-Sachsen is nog geen derde van het areaal gepacht. In de Noordfranse regio's is daarentegen de eigendom uitzondering (10 à 20%).

Tot slot kan met tabel 4.1 een indruk gegeven worden van de arbeids-en grondintensiteit van de produktie. Alhoewel de omvang van de produktie (in EGE) samenhangt met de oppervlakte en de

arbeidsbezetting zijn er toch aanmerkelijke verschillen tussen de gebieden te constateren. Terwijl in Nieder-Sachsen de produktie-omvang 18 EGE per VAK bedraagt, is dat in Picardie (bij een vrij-wel gelijke produktie-omvang) 23 EGE per VAK en in Oost-Engeland 14 EGE per VAK. In Picardie is de produktie-omvang per man dus hoog - en daarmee de produktie relatief arbeidsextensief. Dat geldt ook voor Nederland. Wat de intensiteit van het grondgebruik betreft zijn er eveneens grote verschillen. Tegenover een zeer hoge intensiteit in Nederland (0,77 EGE/ha) staat een lagere intensiteit in bijvoorbeeld Picardie en een zeer lage in het Verenigd Koninkrijk. Enerzijds geeft dat aan dat de gebieden met een lage intensiteit de produktie nog aanmerkelijk op kunnen voeren, anderzijds onderstreept dit de aandacht voor arbeidsex-tensieve gewassen als granen en peulvruchten. Overigens bleek al in hoofdstuk 2 dat de EGE (o.b.v. bss-'73) voor de Britse regio's relatief laag is, zodat vermoedelijk de actuele intensiteit wordt onderschat.

4.3 Het bouwplan en de akkerbouwproduktie

De verschillen in de intensiteit van het grondgebruik, zoals hiervoor gemeten in EGE per ha zijn ook terug te vinden in de ge-gevens over het grondgebruik van de onderzochte groepen bedrij-ven. Uit het in tabel 4.2 weergegeven bouwplan blijkt dat op vrijwel alle groepen bedrijven het grootste deel van de cultuur-grond voor akkerbouw wordt bestemd. Een uitschieter in beneden-waartse richting is de Bretonse groep bedrijven, waar de groenten en bloemen een groot deel van het areaal innemen - overigens zon-der dat dat tot extra hoge opbrengsten leidt. Ook in de Britse gebieden en in Nord-Pas de Calais wordt een belangrijk deel van de oppervlakte cultuurgrond niet voor akkerbouw gebruikt. In Nord-Pas de Calais is van oudsher de rundveemesterij op akker-bouwbedrijven een veel voorkomend verschijnsel. Deze groepen

(23)

drijven hebben ca. 5 ha voedergewassen/grasland. Ook op de Engel-se en SchotEngel-se bedrijven blijkt dat het geval te zijn. Vanzelf-sprekend ligt ook op de gemengde Nieder-Sachsische bedrijven het percentage akkerbouw lager. Het eerder genoemde belang van de granen blijkt ook uit tabel 4.2 duidelijk. Opvallend is dat in veel regio's de gerst een belangrijk deel van het graanareaal in-neemt. In Denemarken, Noord- en West Engeland, Schotland en op de gemengde bedrijven in Nieder-Sachsen is de gerst belangrijker dan tarwe. Ook in Oost-Engeland is het gerst-aandeel substantieel. De gerstteelt kan enerzijds worden ingegeven door (in vergelijking met tarwe) betere geschiktheid tot vervoedering in eigen bedrijf. De varkensproduktie op de Deense en Nieder-Sachsische bedrijven wijst in die richting. Anderzijds kan de arbeidsintensieve aard-appeloogst een knelpunt opleveren bij de inzaai van wintertarwe waardoor wordt uitgeweken naar zomer(brouw)gerst.

Suikerbieten nemen in de meeste groepen bedrijven 15 à 20% van het areaal cultuurgrond in. Alleen in Schotland en Bretagne ontbreken de suikerbieten. In Engeland en Denemarken zijn de sui-kerbieten (ook historisch) van minder belang in het bouwplan.

Tot slot blijkt uit tabel 4.2 dat ook op de meeste groepen bedrijven die minstens 3 ha aardappelen telen, deze teelt een randverschijnsel is. In Engeland beslaat de aardappelteelt in deze groepen 5 à 6%. In Schotland en de Noordfranse gebieden gaat het om 7 à 9%. In Nieder-Sachsen is de aardappelteelt (binnen het akkerbouwdeel) op de gemengde bedrijven belangrijker dan op de zuivere akkerbouwbedrijven. Alleen in Nederland ligt het bouwpla-naandeel hoger. Opmerkelijk aan die conclusie is dat deze voor de groepen aardappeltelende bedrijven niet veel afwijkt van die con-clusie die in paragraaf 2.2 werd getrokken op basis van macro-ge-gevens.

Een nader beeld van de opbrengsten in de akkerbouw wordt ge-geven in tabel 4.3. Ook hier blijkt dat de akkerbouwgewassen niet de enige bron van ontvangsten zijn voor de onderzochte groepen bedrijven. De Nederlandse bedrijven realiseren nog ca. 6% van hun landbouw-opbrengsten uit een andere produktletak. In de andere groepen ligt dit percentage in de buurt van de 20. De belangrijk-ste takken in dit verband zijn: varkens (Nieder-Sachsen, Denemar-ken, Nord-Pas de Calais en Noord-Engeland), rundvee (Picardie, Nord-Pas de Calais, Engeland en Schotland) en melk (Picardie, Nord-Pas de Calais en West-Engeland, graasdieren in Nieder-Sach-sen) .

Evenals de intensiteit van het grondgebruik (EGE/ha) ver-schillen de opbrengsten per ha tussen de gebieden. De opbrengsten (in ECU) per ha zijn hoog in Nederland en laag in Nieder-Sachsen en Picardie. Ondanks het lage aantal EGE per ha in de Engelse bieden en Schotland ligt de geldopbrengst per ha daar op een ge-middeld niveau. Vermoedelijk is die discrepantie voornamelijk te wijten aan een statistische oorzaak. De in deze studie gebruikte EGE Is nog gebaseerd op de (lage) bss-'73. Na de toetreding tot de gemeenschap is de rentabiliteit van de Engelse akkerbouw

(24)

be-3 L3 Id e o e u

*

X l -4> n n i^ M

- •

\ O N H -tf <t -fr CS O O * en en o - * - * -3-0 -3-0 O» vO CM ' CT* CT* r-t r-« CM CM en en • * N n vo • en <* <r <r m i A m I A CM f O CM CM CM CM

-*-*-*

CM m o» N» rt < n i/i in m o% m

-*

en CM

**

s O O N O O C T t a O r * » U " t v 0 • O * O » C T » 0 \ O \ O ' - t « - t - t f ^ - a - ^ f ^ m m u - » N < - ï vfl O M » O O " rtHH^fsOH-ïn • * - * - * { n c n ( n - * ^ . j cd Ut t j H a w •o i o i U I a i S i

* s .

^ cd u co a i-i v v< o oo a ao t

!

i 4» | ^ | ^ J Q efl . Û I •a i co I oo i e i 4> i u i A 1 ( X I O I I O co £X CO 0) U fr* U i a d a - < O - H O i_» 41 •U 00 o n oo a0 oo r^ * o o» o o s o O O CM en o o en en 00 en oO OO O CM N OO» t-< o o *+ 00 CT» en vo en - » CM CM < T e n er» er» 0> N O 0> l/l vO T** vO r* r-» r*. r- oo O O o O o N O O O O H o o o» o O \ 0 0 H O f l - * v© m m CM o o o o er» CT* CM <-t m en <* CM CM CM CN CM CM O O O oo m o «-« CM CM r-^ r-. r-. CN 0 0 0 0 en - t f c M O m r ^ m e n c A O sOlTllOCMOO'-'lrtCM <T» O O O O O O O O f M c M i-^ C M C M C M f H ^ - i e M C M e M O O O O O O O O O O O O CM u i en O co m r * t r » c M < t c n o c T » i n ^ O \ o c M e N i r - * e T » - * c M C T » f n c n c M i n o 0 0 " * C M 0 0 - * 0 0 C T * r » * e M C M c M c n c M O o o O m N O O «-" O •—i en i-iiricM P» O O O O o o c n e n c n o\ H N H H O O N ^ i ^ H t - t en er* os •<* <-« m CM o O ^ ^ - i i r i c M sO <T» oo f i n m m co ui <j i/i ^4 r-t r-t <-* <t C M C M C M <r r» en r» oO ui c N e n c N i r n n o N H c n o v o a « o (0 \ 0 O r-l CM CM CM <M CM »O 00 V O c M - 3-i r t e n c M m e T * r * » f - H O o s w a v o S v v a o ) I m H I U H i ai H < U H sÖ CO CO vO *o *ö f - t O O t - i o o C M C M C M C M C M C M C M C M C M C M ~1 01 ja M (-• o • H 0 0 m as • H •o b a o • H CL.

«

OK •o U O z B 0 0 o u 01 u co

«

i H h 01 z •o e a r-i 01 0 0 e w 1 u GD O O •o a

«

* H 01 0 0 c w 4J a 01 3 •"N f - l •o e •0 r H 01 0 0 s M

4,

Vi O O z

^^

•o c eg 4J O J = o co esi ON c 01 01 -1 r-t

<

^

t-* M H 01

»

Ol XI

a

BS a o b

«

26

(25)

langrijk verbetert. Dit is ook terug te vinden in de sterke stij-ging van de bss tussen 1973 en 1980.

Bij de granen blijkt dat de opbrengstprijs relatief laag ligt in de Franse overschotgebieden en hoger in Nederland en Nieder-Sachsen. Overigens kunnen ook verschillen in kwaliteit en afleveringsmoment debet zijn aan deze prijsverschillen. De kg-opbrengsten voor tarwe lagen in de drie-jarige periode 1981-1983 in Oost-Engeland iets hoger (ca. 5%) dan in Noord-Frankrijk. Bij de gerst was het verschil groter (meer dan 10%) en in het

voor-deel van Noord-Frankrijk. De tarwe-opbrengsten lagen in Nederland aanmerkelijk boven het niveau in dat van de belangrijkste concur-rerende gebieden. Daardoor levert een ha tarwe ( c q . granen) de Nederlandse akkerbouwer nogal wat meer op dan zijn buitenlandse concurrent. Vooral het verschil met Frankrijk en Nieder-Sachsen is aanmerkelijk (25%).

Ook bij de suikerbieten was de geldopbrengst per ha in Ne-derland in de drie onderzochte jaren hoger dan in de andere

groepen bedrijven. Hier was het verschil echter minder gepronon-ceerd. In Picardie en Nord-Pas de Calais waren de fysieke op-brengsten even hoog als in Nederland. Alleen had dat meer C-suiker tot gevolg waardoor de opbrengstprijs nog lager uitviel. De Britse en Nieder—Sachsische bietenbouwers behaalden lagere kg-opbrengsten maar mede daardoor een hogere prijs waardoor hun geldopbrengsten per ha nog geen 10% achterbleven bij de Neder-landse.

4.4 De aardappelproduktie

Het belang van de aardappelproduktie voor de opbrengsten, dat hiervoor al werd besproken bij de bouwplan-samenstelling, blijkt ook uit tabel 4.4. In het - vrij normale - jaar 1982 rea-liseerden de Nederlandse akkerbouwers bijna 40% van hun omzet uit aardappelen. Voor de Schotse akkerbouwers bedroeg dit percentage circa 25. Voor de andere groepen bedrijven gaat het om 10 à 15%, met uitzondering voor de hekkensluiter Denemarken (5%).

De geldopbrengsten van een ha aardappelen liggen hoog in Ne-derland en het Verenigd Koninkrijk. In 1981 en 1982 circa 3.300 ECU in Nederland en ruim 4.000 ECU in Oost-Engeland. In Noord-Frankrijk, Denemarken en Neder-Sachsen lag de geldopbrengst per ha in 1981 en 1982 in het traject 2000-2300 ECU. In het uitzon-derlijke jaar 1983 lagen de opbrengsten in alle groepen bedrijven (m.u.v. Bretagne) op een hoger niveau. In absolute bedragen pro-fiteerden de Britse en de Nederlandse aardappelteelten echter het meest. Terwijl in Nieder-Sachsen de geldopbrengsten met circa 1.000-1.500 ECU (65%) per ha en in Noord-Frankrijk 600-1.000 ECU (35%) stegen was dat in Nederland 1.700 ECU (50%) en in Oost-Engeland bijna 3.000 ECU (80%). Voor de niet-fabrieksaardappel-teelt moet de stijging in Nederland aanmerkelijk hoger zijn ge-weest. In vrijwel alle groepen bedrijven daalden in 1983 de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit een groot aantal verdere waarnemingen op praktijkpercelen bleek, dat bij nor- male zaai (van eind Februari tot eind Maart of begin April) de gemiddelde, dus eco- nomisch

Wanneer wij water met een chloorgehalte van meer dan 300 mg per liter „te zout&#34; noemen - en dit is gerechtvaardigd door het feit, dat dit water al niet meer voor elk

Omdat bij injectiespuiten, gevuld met ijkgas, een afwijking werd gevonden van 20-30% te laag en in Tabel X voor monster B met de injectiespuit circa 30% lager wordt gevonden dan

N=496 (HIV Uninfected); N=85 (HIV Infected); AFM:PA = Affectometer (Positive Affect); AFM:NA = Affectometer (Negative Affect); SWLS = Satisfaction With Life Scale; CCES =

Asked why their demands turned political, many participants echoed Maluleke’s (2016) assertion that the shutting down of universities in the context of student protests

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Met behulp van onderstaand pijlenschema laat de arbeidsmarktdeskundige zowel het conjuncturele als het structurele effect van hogere lonen op de ruimte op de arbeidsmarkt zien.

i) Mededinging is méér dan een instrument, het is een publiek belang dat bescherming verdient. ii) De grootste baten van mededinging zijn niet direct zichtbaar