• No results found

Morele persoonlijkheidsontwikkeling : verschillen tussen jong volwassenen en volwassenen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Morele persoonlijkheidsontwikkeling : verschillen tussen jong volwassenen en volwassenen"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Morele Persoonlijkheidsontwikkeling

Verschillen Tussen Jong Volwassenen en Volwassenen

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam P. R. Brinkman (10472940) Begeleiding: dhr. dr. P. J. Hoffenaar Tweede beoordelaar: dhr. A. Bindels

(2)

1 Inhoudsopgave Abstract ... 2 Moraliteit ... 6 Methode ... 9 Deelnemers ... 9 Meetinstrumenten ... 10 Analyse ... 13 Resultaten ... 14 Betrouwbaarheid ... 14

Verschillen tussen jong volwassenen en volwassenen ... 15

Verschillen tussen sociaal jonge en sociaal volwassen mensen ... 16

Moreel gedrag schaal 2 ... 18

Vergevingsgezindheid en het soort delict. ... 19

(3)

2

Abstract

The present study examined differences between emerging adults and adults in morality, prosocial behavior and willingness to forgive. Emerging adulthood comes with several social transitions and new role taking towards others. We expected these transitions to have an impact on moral personality development. To gain increased understanding of the role of maturity and investment in tasks of adult social life (e.g. establishing an occupational career), group comparisons based on chronological and social age were undertaken. Data were collected from a self-selected sample of emerging adults (N=228, 16-25 years) and adults (N=189, 26 years and older). All participants completed an online version of the Moral Foundations Questionnaire (MFQ)and the Transgression Related Interpersonal Motivation Inventory (TRIM).

Emerging adults and adults did not differ much on most scores on the MFQ and

TRIM. Especially not when compared by social age. This suggests that the expected impact of social transitions in moral personality development is not significant. We found that emerging adults and socially young people differ from (social) adults on the MFQ authority scale. This suggests that they are more sensitive to authority. They also have less difficulty with telling a lie as based on participants’ self-reported moral behavior. Emerging adults also report more feelings of forgiving and less feelings of revenge.

Key words: morality, moral personality development, behavior, emerging adulthood, transition into adulthood, moral foundation theory, MFT, forgiveness

(4)

3

‘We leven in een tijd van grote verontwaardiging en bezorgdheid over de jeugd. U hoeft de TV maar aan te zetten en de krant open te slaan. Als we de media moeten geloven, dan deugt er weinig van onze jeugdigen.’ Met deze woorden opent Prof. Dr. P.M. Westenberg zijn oratie De Jeugd van Tegenwoordig (Westenberg, 2008). De jongste generatie wordt er vaak

beschuldigd weinig moreel besef te hebben en zich schuldig te maken aan criminaliteit (Van der Chijs, 2006). Zo diende de Partij voor de Vrijheid op 30 mei 2013 een motie in waarin zij stelt dat minderjarigen op zeer jonge leeftijd steeds ernstigere vormen van crimineel gedrag laten zien (Bontes, 2013). Aan de andere kant signaleert Haidt (2012) dat mannen die een bepaald stadium in de volwassenheid bereiken sneller geneigd zijn om iets goeds voor anderen te doen. Hij stelt dat mannen, wanneer ze rond de vijftig zijn, zich meer gaan bekommeren om de wereld en de volgende generatie. De vraag is echter of deze, door de wetenschap en de maatschappij veronderstelde, leeftijdsafhankelijke verschillen in moraliteit er werkelijk zijn en of deze inderdaad samenhangen met moreel gedrag. Door de

veronderstelde verschillen tussen jongeren, volwassenen en hun visie over wat goed en kwaad is, lijkt het erop dat er in het proces van volwassenwording iets verandert in de moraliteit en het gedrag wat daaruit voortkomt.

Hoewel er nauwelijks studies zijn gedaan naar leeftijdsgebonden veranderingen in het waardenpatroon van individuen, zijn er een aantal aanwijzingen te vinden in de literatuur die de gedachte ondersteunen dat de morele oriëntatie niet constant is over de levensloop. Het Social Investment Model van Roberts, Wood, & Smith (2005) voorspelt dat met het op zich nemen van ‘volwassen’ sociale rollen ook de persoonlijkheid verandert. Het is vanuit dit model geredeneerd ook aannemelijk dat de morele wijze waarop iemand redeneert en zich gedraagt ook verandert omdat moreel rederenen als één van de componenten van

persoonlijkheid gezien wordt (Roberts & Wood, 2006).

In dit onderzoek worden de verschillen in moraliteit en moreel gestuurd gedrag tussen jong volwassenen en volwassenen in kaart gebracht. Allereerst wordt weergegeven dat leeftijd en volwassenheid op twee manieren benaderd kunnen worden. Als chronologisch begrip (kalenderleeftijd) en als een dynamisch begrip dat bepaald wordt door transities naar ‘volwassen’ sociale rollen (sociale leeftijd). Daarna wordt een overzicht gegeven van de sociale intuïtie theorie van Haidt die in deze studie als uitgangspunt gebruikt is. Als laatst worden twee methoden voor het meten van moraliteit omschreven en wordt ingegaan op het construct vergevingsgezindheid.

(5)

4

Voor de meeste mensen zijn de laaste tienerjaren tot en met de vroege twintigerjaren de jaren waarin de grootste veranderingen plaatsvinden (Arnett, 2000). Er doen zich vooral veel veranderingen voor in de leefomgeving van mensen. Dit is namelijk de periode waarin men verhuist, zijn school verlaat, gaat trouwen en wel of geen werk vindt. Deze levensfase wordt getypeerd door een groot aantal, kort op elkaar volgende, levensgebeurtenissen (Roberts, Caspi & Moffitt, 2001) en duurt van ongeveer 18 tot 25 jaar. Grote demografische veranderingen van de laatste vijftig jaar (e.g. het stijgen van de gemiddelde leeftijd om te trouwen of het krijgen van een het eerste kind) hebben ervoor gezorgd dat de adolescentiefase een soort verlengstuk heeft gekregen. Dit verlengstuk wordt door Arnett (2000) de ‘emerging adulthood’ genoemd. Tijdens deze fase vindt de transitie naar de volwassenheid plaats en psychologen als Erikson (1950) omschrijven deze transitie als een fase waarin gezocht wordt naar de eigen identiteit en waarbij iemand zich losmaakt van zijn bestaande gezin en

thuissituatie. Het doorlopen van deze sociale transities is van invloed op de

persoonlijkheidsontwikkeling (Caspi & Roberts, 2009). Het zijn deze gebeurtenissen die, naast biologische processen in het lichaam, aan de verdere persoonlijkheidsontwikkeling bijdragen (Srivastava, John, Gosling, & Potter, 2003).

Een manier om deze persoonlijkheidsveranderingen beter te begijpen is door te kijken naar persoonlijkheidstrekken. Persoonlijkheidstrekken, ook wel ‘traits’, verwijzen naar individuele patronen in de manier waarop iemand zich gedraagt, denkt en zich voelt (Roberts, Caspi, & Moffitt, 2001). Een veel gemaakte misvatting is dat deze patronen statisch zijn en niet veranderen tijdens het leven. In tegendeel. Ze kunnen veranderen gedurende het leven (Roberts & Caspi, 2001) en dit gebeurt vaak als reactie op de veranderende omgeving

(Roberts, 1997). Zo blijkt dat de persoonlijkheidstrekken inschikkelijkheid en nauwgezetheid toenemen wanneer mensen ouder worden terwijl neuroticisme juist afneemt (Wortman, Lucas, & Donnellan, 2012). Maar niet alleen deze ‘traits’ maken onderdeel uit van de

persoonlijkheid. Roberts en Wood (2006) geven aan dat ook moreel rederenen als één van de componenten van persoonlijkheid gezien zou moeten worden.

Wij mensen onderscheiden ons van (de meeste) dieren omdat we op een sociaal-morele manier met elkaar samenleven. We kunnen een leugen bij een ander ontdekken, we stellen regels op voor wat we goed en fout vinden en kunnen deze regels handhaven. Deze morele overwegingen hebben betrekking op ons sociale leven (Narvaez & Lapsley, 2009). Volgens Haidt (2007) zijn er vijf sociale domeinen waarop onze morele intuïties betrekking hebben. Deze morele intuïties zijn aangeboren maar, aan de hand van veranderende

(6)

5

persoonlijkheid gevormd. Deze definitie van moraliteit, met een aangeboren en aangeleerde component, sluit aan bij de dynamische aspecten van persoonlijkheid. Onderzoek bij jong volwassenen heeft zich vooralsnog niet veel gericht op moraliteit en dat maakt het interessant om de morele persoonlijkheidsontwikkeling gedurende de volwassenwording nader te

onderzoeken (Hill & Roberts, 2010; Graham, et al., 2012).

De meeste bestaande onderzoeken naar persoonlijkheidsveranderingen vergelijken jonge en volwassen mensen op basis van hun kalenderleeftijd. Dit lijkt heel logisch omdat er tijdens het toenemen van de leeftijd veel gebeurt in het leven van een persoon. Deze

gebeurtenissen hebben invloed op de ontwikkeling (Lodi-Smith & Roberts, 2007; Westberg, 2006). Het is echter zo dat het voordoen van deze gebeurtenissen losstaat van het toenemen van de leeftijd opzich, het zijn enkel twee dingen die samengaan met het verstrijken van de tijd. Sommige persoonlijkheidsaspecten ontwikkelen zich afhankelijk van het doormaken van deze levensgebeurtenissen. Zo vonden Elchardus en Smits (2005) dat jongeren met meer doorgemaakte levensgebeurtenissen een sterkere behoefte hebben aan autonomie, ongeacht de kalenderleeftijd. Het is daarom van belang om niet enkel het toenemen van de leeftijd te gebruiken om veranderingen in persoonlijkheid te onderzoeken maar juist de gebeurtenissen die zich voordoen tijdens het leven. Deze zijn namelijk cruciaal voor het bereiken van de volwassenheid (Westberg, 2006; Hullermann & Hamilton, 1996).

Elchardus en Smits (2005) beschrijven, gebaseerd op Hurrelmann en Hamilton (1996), negen transities waarlangs adolescenten de volwassenheid bereiken. Het gaat hierbij om de volgende gebeurtenissen: Afstuderen, de intrede op de arbeidsmarkt, het ouderlijk huis

verlaten, gaan samenwonen, eigenaar worden van een woning, huwen, het eerste kind krijgen, het laatste kind krijgen en scheiden. Aan de hand van deze transities kan volgens Elchardus en Smits de ‘sociale leeftijd’ van iemand bepaald worden. In dit onderzoek zullen zowel

kalender- als sociale leeftijd betrokken worden bij het onderzoeken van moraliteit, omdat verwacht wordt dat sociale leeftijd een betere voorspeller is van verschillen tussen jong volwassenen en volwassenen dan kalenderleeftijd. Sociale leeftijd wordt namelijk bepaald door de transities die direct invloed hebben op het volwassenworden terwijl kalenderleeftijd feitelijk slechts een chronologisch begrip is.

In dit onderzoek worden jongeren vanaf 16 jaar geïncludeerd omdat jongeren dan zonder toestemming van hun ouders mogen deelnemen. Dit vergemakkelijkt de verzameling van data. Eerder werd al aangegeven dat de fase van emerging adulthood van 18 tot 25 jaar loopt. Omdat verwacht wordt dat jongeren van 16 en 17 nog minder sociale transities hebben

(7)

6

meegemaakt worden ook deze jongeren betrokken in dit onderzoek en zij zullen ook behoren tot de groep jong volwassenen.

Moraliteit

Wanneer Kohlberg (1963) halverwege de twintigste eeuw moraliteit en morele ontwikkeling op de kaart zet, is gedrag erg belangrijk voor het begrip moraliteit. Hij voegt er echter ook een cognitieve component aan toe. Kohlberg omschrijft moraliteit als ‘moral thoughts’ die via verschillende stadia van steeds hoger niveau worden. Hij ziet moraliteit als een set met verschillende cognitities die door de ontwikkeling van de persoon steeds

complexer worden. Typerend voor Kohlberg’s theorie is dat deze cognities een redenering bevatten (Haidt, 2001). Mensen groeien volgens Kohlberg via zes stadia op tot moreel

redenerende volwassenen. De zes stadia worden volgens een vast patroon doorlopen, van laag naar hoog (behalve als er sprake is van zwaar trauma). Daarnaast kunnen fases niet worden overgeslagen in de ontwikkeling. Doordat leeftijd in de theorie van Kohlberg statisch verbonden is aan de morele ontwikkelingsfase en (jong)volwassenen niet hoger kunnen dan een bepaalde fase is het minder zinvol om aan de hand van deze theorie te kijken naar leeftijdsverschillen.

Een recentere benadering van moraliteit hecht minder waarde aan de veronderstelde cognitieve redenering die vooraf gaat aan moreel gedrag. In plaats daarvan wordt

verondersteld dat moreel gedrag voortkomt uit een intuïtie (Joeckel, Bowman, & Dogruel, 2012; Haidt & Joseph, 2004). Intuïtief moreel gedrag wordt door Haidt en Joseph omschreven in hun Moral Foundations Theory (MFT). De MFT stelt dat aangeboren intuïties de basis zijn voor moraliteit en niet rationele overwegingen. Haidt (2001) omschrijft in zijn paper over morele intuïties dat in sommige moreel geladen situaties men zijn morele oordeel wel direct kan omschrijven maar dit soms niet direct kan onderbouwen. Het oordeel is dan gevormd voordat iemand er een duidelijke reden voor kan geven. Het bewuste redeneren vindt plaats nadat dit ‘affectieve’ proces heeft plaatsgevonden (Pemberton, 2011). Onderbuik-gevoelens (intuïties) zijn in deze situaties verantwoordelijk voor de wijze waarop men vormgeeft aan zijn moraliteit. De morele redeneringen die men heeft komen hier later uit voort. Anders dan bij Kohlberg’s theorie zijn morele grondslagen niet afhankelijk van de cognitieve

ontwikkeling. Dit maakt het mogelijk dat er ook in de volwassenheid nog veranderingen in plaatsvinden terwijl dit voor de cognitieve ontwikkeling niet of nauwelijks meer geldt.

(8)

7

Morele intuïties zijn een subcategorie van onze algemene intuïties, waarin gevoelens van goed- en afkeuring voor acties van onszelf en anderen zijn vastgelegd (Haidt, 2007). In de MFT zijn vijf grondslagen omschreven. De eerste is de zorg/kwaad berokkenen grondslag en is gerelateerd aan de mate waarin iemand pijn van anderen kan invoelen. Ook vriendelijkheid, zachtmoedigheid en zorgzaamheid omvatten deze grondslag. De tweede grondslag is

rechtvaardigheid/bedrog. Van hieruit ontstaan gevoelens van eerlijkheid, rechtvaardigheid en

autonomie. Ook gelijkheid en solidariteit zijn belangrijke waarden binnen deze grondslag. Onder de loyaliteit/verraad grondslag vallen gevoelens van loyaliteit voor de groep waar iemand toe behoort. Of iemand zich bijvoorbeeld opgeeft voor het groepsbelang wordt vanuit deze grondslag bepaald. De vierde grondslag is autoriteit/onderwerping. Hierbij gaat het om verschillen in hoe gevoelig iemand is voor autoriteit en of iemand een leider of een volger is. De laatste grondslag, puurheid en heiligheid/ bevuiling en schennis, gaat over de mate waarin iemand nobel en rein wil leven. Ook het bewust en voorzichtig omgaan met het eigen lichaam is belangrijk in deze grondslag. Gelovige mensen scoren doorgaans hoog op deze grondslag (Haidt, 2001, 2007; YourMorals.org, 2013; De Veer, 2012). Haidt en Joseph (2006) geven aan dat deze grondslagen gezien moeten worden als basis van waaruit iemand zich ontwikkelt tot een moreel volwassen persoon. Iemand ontwikkelt zich vanuit de aangeboren morele intuïties tot een morele volwassene met zeer geavanceerde en gedifferentieerde percepties, overtuigingen en emotionele reacties op dagelijkse morele situaties. Er vormt zich een specifieke morele persoonlijkheid die varieert afhankelijk van vele verschillende invloeden die zich voordoen gedurende het leven. Verondersteld wordt dat de meeste en de meest ingrijpende invloeden zich voordoen tijdens de jong volwassenheid omdat dit blijkt uit verschillende, hiervoor omschreven literatuur en omdat het Social Investment Model hier ook vanuit gaat.

Samengevat doet de MFT meer recht aan de combinatie van aangeboren en aangeleerde factoren die de morele persoonlijkheid van mensen vormen. Om die reden is ervoor gekozen om de MFT en de daarbij horende vragenlijst, de Moral Foundations

Questionnaire (MFQ) te gebruiken in dit onderzoek. De MFQ is een zelfrapportagevragenlijst die aan de hand van de MFT door Graham, Haidt en Nosek (2008) is opgesteld. De

verschillende grondslagen uit de MFT kunnen hiermee worden gescoord.

Naast het meten van morele intuïties wordt er in dit onderzoek ook gevraagd naar moreel gestuurd gedrag. Er zijn verschillende vormen van moreel gestuurd gedrag te omschrijven. Het doen van vrijwilligerswerk is een veel gebruikt voorbeeld hiervan (bijv.; Graham, et al., 2012). Ook het hebben van een vegetarische leefstijl, politiek actief zijn of het

(9)

8

steunen van goede doelen en minder bedeelden zijn omschrijvingen van moreel gestuurd gedrag. Saroglou (2013) betrekt in zijn onderzoek ook bloed- en orgaandonatie als morele gedragingen. In dit onderzoek zal gevraagd worden naar bovenstaande morele gedragingen. Onderzocht wordt of de leeftijd, en de doorgemaakte transities tijdens de jongvolwassenheid voorspellend zijn voor moreel gedrag.

Een andere vorm van positief moreel gestuurd gedrag, welke niet waarneembaar is, is vergevingsgezindheid. Vergeving is een gevoel dat wel of niet opkomt nadat een ander iemand geschaad heeft op een manier die pijnlijk en moreel verkeerd is (McCullough, Root, & Cohen, 2006). Vergeving ontstaat wanneer iemand zijn agressor toch ziet als gelijke en als respectwaardige. Waarden en normen die voortkomen uit de grondslagen van zorg/kwaad berokkenen, rechtvaardigheid/bedrog en puurheid/schennis zijn nodig om tot vergeving te komen (Kurtines & Gewirtz, 2014). Zonder moreel oordeel of zonder moraliteit kan iemand dan ook niet tot vergeving komen en daarom is het interessant om dit specifieke morele gedrag op te nemen in dit onderzoek.

In de laatste twintig jaar is de interesse in vergevingsgezindheid binnen de wetenschap sterk toegenomen. Voor die tijd was er nog weinig interesse in onderzoek naar dit domein van morele persoonlijkheid (McCullough, Pargament, & Thoresen, 2000). Uit eerder onderzoek blijkt dat wanneer de kalenderleeftijd van mensen toeneemt, ook de vergevingsgezindheid toeneemt (Steiner, Allemand, & McCullough, 2011). In dit onderzoek zal

vergevingsgezindheid gemeten worden om vervolgens te testen of deze leeftijdsafhankelijke verschillen ook hier teruggevonden worden en om te kijken of de vergevingsgezindheid ook verandert wanneer het aantal doorgemaakte sociale transities toeneemt. Allemand en Steiner (2012) geven aan dat de ontwikkeling van vergevingsgezindheid tot nu toe nog niet voldoende onderzocht is. In dit omderzoek zal vergevingsgezindheid gemeten worden aan de hand van de Transgression Related Interpersonal Motivation (TRIM) Inventory (McCullough, et al., 1998). Bij deze vragenlijst wordt de invuller gevraagd om een incident uit het verleden, waarbij iemand diegene iets heeft aangedaan, voor ogen te nemen. Voorbeelden van incidenten zijn mishandeling, diefstal, bedreiging of intimidatie. Ook minder zware overtredingen als pesten, roddelen of buitensluiten worden relevant geacht voor deze vragenlijst. De invuller moet omschrijven wat er in die situatie is gebeurd en wanneer het plaats heeft gevonden. Ook wordt er gevraagd, aan de hand van stellingen, welke gevoelens en gedachten diegene heeft bij de overtreder. In deze vragenlijst wordt gevraagd naar

vergevingsgezindheid aan de hand van drie mogelijke reacties van de geschade persoon op de overtreder: Vermijding (e.g., ‘Ik probeer zoveel mogelijk afstand tussen ons te bewaren.’),

(10)

9

wraak (e.g., ‘Ik wil het hem/haar betaald zetten.’) en vergevingsgezindheid (e.g., ‘Ik heb mijn pijn en haat opzij gezet.’). Op deze manier wordt de mate van vergevingsgezindheid van de persoon in kaart gebracht (Gerlsma & Lugtmeyer, 2011).

Huidig onderzoek

Een belangrijke bijdrage van dit onderzoek is dat een breder spectrum aan morele waarden onderzocht wordt dan in eerder onderzoek. Waar eerder onderzoek zich vooral richtte op zorg voor de medemens en rechtvaardigheid (Gilligan, 1982), wordt in dit onderzoek ook aandacht besteed aan waarden als groepsbelang, respect voor autoriteit en ontzag voor goddelijke tradities.

Een ander vernieuwend aspect aan dit onderzoek is dat zowel morele waarden als moreel gedrag (tot uiting komend in bijv. vrijwilligerswerk, vergevingsgezindheid, donaties aan goede doelen, ect.) zijn onderzocht. Uit eerder onderzoek blijkt dat een hoger niveau van moreel redeneren niet vanzelfsprekend samengaat met meer prosociaal gedrag (Janssens & Dekovic, 1997). Maar dit zegt weinig tot niets over de relatie tussen morele gevoeligheden of prosociaal gedrag van een persoon en leeftijd of mate van volwassenheid.

De centrale vraag in dit onderzoek is of jong volwassenen verschillen in morele waarden en moreel gedrag van volwassenen. Deze vergelijking zal zowel op basis van kalenderleeftijd als op basis van sociale leeftijd gedaan worden om op deze manier meer te kunnen zeggen over welke invloed het doormaken van sociale transities heeft. Verwacht wordt dat het doorgaan van meer sociale transities mensen niet alleen gevoeliger maakt voor bepaalde morele prikkels, maar dat dit ook gepaard gaat met meer moreel gestuurd gedrag.

Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek deden in totaal N = 417 mensen mee (N = 107 mannen en N = 310 vrouwen). De gemiddelde leeftijd was M = 29.80 (SD = 11.82), met een range van 16 tot 71 jaar. De enige voorwaarde voor deelname was een minimale leeftijd van 16 jaar. De

deelnemers zijn via het internet geworven. Een link van de elektronische vragenlijst is verspreid via Facebook en email. Voor het verspreiden via email is gebruik gemaakt van een persoonlijk emailbestand met daarin 74 personen, voornamelijk familie en vrienden. Bij de verspreiding via Facebook zijn alle Facebook-vrienden van de onderzoeker benaderd en is een oproep geplaatst in verschillende online Facebook-groepen (Universitaire en

(11)

10

Hogeschoolstudenten). Bij alle oproepen om de vragenlijst in te vullen is ook gevraagd om de link verder te verspreiden (snowball sampling). Uiteindelijk hebben 242 mensen het via Facebook ingevuld, 54 via de email, en 121 via snowball sampling. Van de deelnemers hebben er 57 het laatste gedeelte van de lijst, over vergevingsgezindheid niet ingevuld omdat ze aangaven geen voorbeeld te kunnen verzinnen van een situatie waarbij hun morele grens overschreden is. Hierdoor zijn bij de analyse over vergevingsgezindheid N = 360 personen geïncludeerd (N = 93 mannen, N = 267 vrouwen) met een gemiddelde leeftijd van M = 29.60 (SD = 11.36).

Met het G*Power 3.1 programma (Faul, Erdfelder, Lang, & Buchner, 2007) is vooraf een powerberekening uitgevoerd om te berekenen hoeveel deelnemers minimaal geïncludeerd dienden te worden in het onderzoek. Bij het uitvoeren van een t-toets voor onafhankelijke gemiddelden, een gewenste power van 0.80, een alpha van α = 0.05 en een effectgrootte van β = 0.27, p < .01 zijn er in totaal N = 342 proefpersonen nodig voor het onderzoek (N = 171 jong volwassenen en N = 171 volwassenen). Voor de effectgrootte is gekozen omdat deze in eerder onderzoek gevonden is voor leeftijd en vergevingsgezindheid (Steiner, Allemand, & McCullough, 2012).

Meetinstrumenten

Met gebruik van het Qualtrics programma is een digitale vragenlijst samengesteld welke bestaat uit de MFQ-30-NL, de TRIM-20-NL, vragen over sociale en kalenderleeftijd en moreel gestuurd gedrag.

MFQ-30-NL

De MFQ-30-NL die verwerkt wordt in de digitale vragenlijst is de officiële

Nederlandse vertaling van de MFQ-30 (Van Leeuwen, 2010). De lijst bestaat uit 30 items waarbij de vijf verschillende grondslagen aan de hand van zes items worden gescoord (Graham, Haidt, & Nosek, 2009). De MFQ is verdeeld is twee secties. De eerste sectie meet individuele verschillen aan de hand van de mate waarin mensen een kwestie wel of niet moreel relevant vinden (e.g., ‘Of iemand zijn of haar groep verraden heeft’). In de tweede sectie van de vragenlijst worden stellingen voorgelegd aan de participant (e.g., ‘Medeleven met degenen die lijden, is de belangrijkste deugd.’). Vervolgens moet worden aangeven in welke mate diegene het ermee eens is of niet. Uiteindelijk geeft de vragenlijst een score per grondslag (Graham, et al., 2011). In dit onderzoek zal de MFQ gebruikt worden om de morele grondslagen van participanten in kaart te brengen.

(12)

11

In eerder onderzoek naar de validiteit van de MFQ-30 is onder andere gekeken naar de interne consistentie. Deze heeft een alpha van α = .73. Vervolgens is ook gekeken naar de relatie tussen de twee secties (relevantie en oordelen) waaruit de vragenlijst bestaat. De items die dezelfde morele grondslagen meten werden per sectie met elkaar vergeleken. Hieruit is een gemiddelde correlatie van r = .48 gekomen. In vergelijking is de gemiddelde correlatie tussen verschillende grondslagen r = .14. De test-hertest correlaties voor de verschillende grondslagen zijn r = .71 voor zorg/kwaad berokkenen, r = .68 voor rechtvaardigheid/bedrog,

r = .69 voor loyaliteit/verraad, r = .71 voor autoriteit/onderwerping en r = .82 voor puurheid en heiligheid/ bevuiling en schennis, bij een tijdsinterval van gemiddeld 37.4 (range = 28 – 43

dagen). Deze resultaten komen overeen met de interne consistenties. Hieruit blijkt dat de gegeven antwoorden redelijk stabiel zijn met het verstrijken van de tijd (Graham, et al., 2011).

Voor de externe validiteit zijn alle grondslagen uit de MFQ vergeleken met verschillende andere instrumenten. Per grondslag zijn goede correlaties met vergelijkbare instrumenten naar voren gekomen (gemiddelde r = .51). Ter vergelijking was de gemiddelde correlatie tussen de grondslagen en de niet bijpassende instrumenten een stuk lager

(gemiddelde r = .14). Om de externe validiteit verder aan te tonen hebben Graham et al. (2011), op basis van hun eigen oordeel, uit hun steekproef groepen gevormd die passen bij bepaalde grondslagen. Bijvoorbeeld voor de groep autoriteit/onderwerping waren dit soldaten, militairen, mariniers, politieagenten, ouders die hun kinderen slaan en (andersom gescoord) anarchisten. Anarchisten zijn mensen die streven naar een leven zonder autoriteit en macht terwijl militairen juist worden opgeleid om te handelen vanuit orders van

autoriteitsfiguren. Aangenomen werd dat deze groepen van elkaar zouden moeten verschillen op de grondslag autoriteit/onderwerping . Op deze wijze werd voor iedere grondslag een groep respondenten gekozen en is gebleken dat voor iedere groep de bijpassende grondslag ook werkelijk de hoogste correlatie had (gemiddelde r = .33 vs. gemiddelde niet bijpassende r

= .11). Deze gegevens tonen de ecologische validiteit van de MFQ aan.

TRIM-20-NL

De TRIM-20-NL vragenlijst is een vertaling van de 18 items tellende TRIM van McCullough, Root en Cohen (2006). De Nederlandse auteurs hebben er twee items aan toegevoegd en zo de TRIM-20-NL gevormd (Gerlsma & Lugtmeyer, 2011).

De TRIM heeft hoge interne consistentie betrouwbaarheden met alphas van α = .86 tot

α = .92. De test-hertest betrouwbaarheden zijn r = .86 (voor vermijding) en r = .79 (voor

(13)

12

de subschalen vermijding en wraak, welke vergeleken werden omdat ze allebei constructen zijn die tegenpolen zijn van vergeving, werdt een matige correlatie gevonden (r = .50) (McCullough, et al., 1998).

De externe validiteit van de TRIM is voldoende. Dit resultaat werd gevonden door de resultaten van de subschalen vermijding en wraak op de TRIM te vergelijken met de

uitkomsten op een extra vergevingsschaal. Hierbij werden correlaties van respectievelijk r = -.41 en r = -.67 gevonden (McCullough, et al., 1998).

Geconcludeerd wordt dat de TRIM voldoende betrouwbaar en valide is om in deze studie gebruikt te worden.

Sociale leeftijd en kalenderleeftijd

Voor het bepalen van de sociale leeftijd van de deelnemers is gevraagd naar het aantal door hun doorgemaakte transities. De negen transities zoals omschreven door Elchardus en Smits (2005) zijn opgenomen in de vragenlijst en de deelnemers konden aanvinken welke van de transities zij al hadden meegemaakt in hun leven. Een hoger aantal doorgemaakte transities betekent een hogere sociale leeftijd. Daarnaast is ook gevraagd welke kalenderleeftijd zij hadden op het moment van het invullen van de vragenlijst.

Gebleken is dat kalenderleeftijd een sterke samenhang heeft met sociale leeftijd. Elchardus & Smits (2005) vonden een correlatie van r = .77. Om te controleren of in deze steekproef dit ook zo is, is de samenhang tussen de leeftijd van de deelnemers en het aantal door hun doorgemaakte transities berekend. Hieruit is een correlatie van r = .81 gekomen welke significant is bij p = .01. De samenhang is in dit onderzoek nog sterker.

Moreel gestuurd gedrag

De vragen over moreel gestuurd gedrag zijn gebaseerd op verschillende studies (European Social Survey, 2012; Moeller & De Vreese, 2013; Mirck, 2011; Graham, et al., 2012; Saroglou, 2013) en is verder aangevuld met vragen naar andere gedragingen welke als relevant werden beoordeeld (i.e. geld geven aan minderbedeelden, het achterhalen van de eigenaar van een gevonden portemonnee en het hebben van een hekel aan liegen).

Het eerste gedeelte bevat vragen die beantwoord konden worden met Ja of Nee. Het betreft vragen als “Ik doe of deed het afgelopen jaar vrijwilligerswerk”, “Ik ben gelovig” of “Ik ben geregistreerd als orgaandonor”.

(14)

13

Het tweede gedeelte bevat ook stellingen over moreel gestuurd gedrag. Echter konden deelnemers op een drie-punts likertschaal aangeven of de stelling niet, een beetje of wel van toepassing op hen was. Deze stellingen betroffen vragen als “Ik geef wel eens iets aan iemand die het minder goed heeft”, “Meedoen aan stemmen voor verkiezingen vind ik heel

belangrijk” of “Ik vind mijn geloof heel belangrijk.”

Voor het bepalen van de schaalscores is per schaal de som van alle antwoorden berekend. Voor het eerste gedeelte (schaal 1) betekent dit 1 punt voor het antwoord ‘Ja’ en geen punt voor het antwoord ‘Nee’. Voor het tweede gedeelte (schaal 2) betekent dit geen punt voor het antwoord ‘niet van toepassing’, 1 punt voor het antwoord ‘een beetje van toepassing’ en 2 punten voor het antwoord ‘wel van toepassing’. De schalen hebben een onderlinge correlatie van r = .13 ( N = 417, p < .01). Om deze reden zijn de schalen los van elkaar geanalyseerd. De reden waarom ervoor gekozen is om twee schalen te vormen voor moreel gedrag is omdat sommige vragen slechts met ‘Ja’ of ‘Nee’ te beantwoorden zijn terwijl andere vragen beter te scoren zijn, en een betere indruk van de morele lading geven, wanneer ze op een drie-punts likertschaal beantwoord worden. Beide schalen samen bevatten 12 vragen over moreel gestuurd gedrag.

Overige vragen

De overige vragen in de lijst betreffen demografische gegevens (sekse, leeftijd) en een vraag over op welke manier men de lijst ter beschikking heeft gekregen.

Analyse

Allereerst zullen de betrouwbaarheden van de schalen van de MFQ en de TRIM berekend worden. Om te onderzoeken of er een verschil is tussen jong volwassenen (16-25 jaar) en volwassenen (26 jaar en ouder) op de verschillende variabelen (i.e. morele

grondslagen en moreel gestuurd gedrag en vergevingsgezindheid) zullen per leeftijdsgroep (zowel kalender- als sociale leeftijd) de gemiddelde behaalde scores van de MFQ, de TRIM en de moreel gestuurd gedrag schalen, aan de hand van een ANOVA met elkaar worden vergeleken. Omdat verwacht wordt dat de scores van de TRIM beïnvloed worden door de tijd die verstreken is tussen het incident en het moment van invullen van de vragenlijst zal

hiervoor gecontroleerd worden door de variabele tijdspanne toe te voegen als covariaat aan de ANOVA.

(15)

14

Om te controleren of geslacht een modererend effect heeft zal in de ANOVA ook getoetst worden of er een interactie effect is van geslacht op de relatie tussen leeftijd en de MFQ-scores en de TRIM-score.

Voor het berekenen van de samenhang tussen het soort incident en de mate van vergevingsgezindheid zullen de verschillende incidenten die participanten hebben ingevuld, aan de hand van bestaande literatuur, geclusterd worden. Met deze geclusterde data zal vervolgens een ANOVA worden uitgevoerd om te kijken of er significante verschillen worden gevonden, afhankelijk van het soort incident.

Resultaten

Betrouwbaarheid

Tabel 1 laat de betrouwbaarheden zien van de vijf schalen van de MFQ en de drie schalen van de TRIM.

In eerder onderzoek naar de interne consistentie van de MFQ werd een hogere gemiddelde alpha gevonden (α = .73). In dit onderzoek komen de betrouwbaarheden van de schalen lager uit. Voor de TRIM geldt ook dat in eerder onderzoek naar de betrouwbaarheid hogere alpha waardes gevonden (α = .86 tot α = .92). Ondanks dit gegeven komt de

bovengrens van de betrouwbaarheidsintervallen steeds boven de .60 uit. De gevonden waarden zijn voldoende hoog.

Tabel 1

Betrouwbaarheden van de MFQ en TRIM

Instrument Cronbach’s Alpha

(95% CI) MFQ Zorg/kwaad berokkenen .59 (.52-.65) Rechtvaardigheid/bedrog .58 (.51-.64) Loyaliteit/verraad .63 (.57-.68) Autoriteit/onderwerping .61 (.55-.67) Puurheid en heiligheid/ Bevuiling en schennis .64 (.58-.69) TRIM Wraak .82 (.79-.85) Ontwijken .89 (.87-.91) Vergevingsgezindheid .78 (.74-.81)

(16)

15

Verschillen tussen jong volwassenen en volwassenen

In totaal deden N = 417 deelnemers mee in de berekening van de MFQ (N = 228 jong volwassenen en N = 189 volwassenen). Uit de resultaten (zie Tabel 2) blijkt dat jong

volwassenen (M = 3.61, SD = .06) hoger scoren op Autoriteit/onderwerping dan volwassenen (M = 3.42, SD = .06), F (416) = 5.37; p = .02. Cohen’s d = .32. Dit betekent dat jong

volwassenen gevoeliger zijn voor autoriteit. Bij geen van de andere grondslagen van de MFQ bleek er sprake van significante verschillen. Verder bleek er ook geen significant interactie effect van sekse tussen leeftijd en de grondslagen te zijn.

Vervolgens is gekeken naar moreel gestuurd gedrag. Hierbij deden tevens N = 417 deelnemers mee (N = 228 jong volwassenen en N = 189 volwassenen). Op schaal 2 van moreel gedrag scoorden volwassenen (M = 12.39, SD = 1.59) hoger dan jong volwassenen (M = 11.84, SD = 1.45), F (416) = 13.56; p < .00. Cohen’s d = 0.36. Om na te gaan om welke gedragingen uit schaal 2 het precies gaat zal later op itemniveau naar de schaal gekeken worden. Op schaal 1 werden geen verschillen gevonden, om deze reden wordt er niet op itemniveau naar schaal 1 gekeken.

Verder is nagegaan of jong volwassenen en volwassenen verschillen in vergevingsgezindheid. Bij deze test deden N = 347 respondenten mee (N = 118 jong volwassenen en N = 159 volwassenen). Om te controleren of de verstreken tijd tussen het incident en het moment van het invullen van de vragenlijst van invloed is op de resultaten, is een nieuwe variabele tijdspanne aangemaakt. Deze variabele is als covariaat toegevoegd aan de ANOVA. Gebleken is dat, na het controleren voor de verstreken tijd, jong volwassenen (M = 2.22, SD = 1.26) lager scoren op wraak dan volwassen (M= 2.44, SD= 1.31), F (346) = 10.43; p < .00. Cohen’s d = 0.17. Ook scoren jong volwassenen (M = 4.12, SD =1.39 ) hoger op vergevingsgezindheid dan volwassenen (M = 3.85, SD = 1.26) F (349) =5.21; p < .02. Cohen’s d = 0.20. Jong volwassenen geven minder vaak aan wraakgevoelens te hebben en sneller te vergeven dan volwassenen.

(17)

16 Tabel 2

Univariate ANOVA toetsresultaten voor jong volwassenen en volwassenen

M (SD) (N=417) F p MFQ schaal Zorg/kwaad jv 4.37 (.06) .86 .36 v 4.44 (.05) Rechtvaardigheid/bedrog jv 4.48 (.05) .09 .76 v 4.50 (.05) Loyaliteit/verraad Jv 3.26 (.06) 1.57 .21 v 3.15 (.06) Autoriteit/onderwerping jv 3.61 (.06) 5.37 .02* v 3.42 (.06) Puurheid/bevuiling jv 3.63 (.07) 1.23 .27 v 3.53 (.06) Moreel gedrag M (SD) (N=417) Schaal 1 jv 8.97 (1.25) 1.09 .30 v 9.10 (1.22) Schaal 2 jv 11.84 (1.45) 13.56 .00* v 12.39 (1.59) TRIM M (SD) (N=347) Wraak** jv 2.22 (1.26) 10.43 .00* v 2.44 (1.31) Ontwijken** jv 4.43 (1.63) 2.34 .13 v 4.43 (1.73) Vergevingsgezindheid** jv 4.12 (1.39) 5.21 .02* v 3.85 (1.26)

Note: jv = jong volwassenen, v = volwassenen. * p < .05, ** = gecontroleerd voor tijdspanne als covariaat

Verschillen tussen sociaal jonge en sociaal volwassen mensen

Vervolgens zijn dezelfde analyses uitgevoerd, maar nu voor twee groepen gebaseerd op sociale leeftijd. Gemiddeld hebben de deelnemers M = 3.54 transities doorgemaakt (N = 417, SD = 2.45). De groep met een lage sociale leeftijd loopt tot en met 3 doorgemaakte transities (N = 240) en de groep met een hoge sociale leeftijd heeft 4 of meer transities doorgemaakt (N = 177). De groepsindeling wordt als afhankelijke variabele gebruikt in een ANOVA. De resultaten van deze ANOVA zijn te vinden in Tabel 3.

Op de MFQ werden geen verschillen gevonden tussen sociaal jonge en sociaal oude participanten. Om te controleren of sekse een modererend effect heeft op de relatie tussen sociale leeftijd en de morele grondslagen wordt ook de variabele sekse als factor toegevoegd. Er zijn geen effecten gevonden na het controleren voor sekse.

Bij moreel gedrag werd voor sociale leeftijd een vergelijkbaar verschil gevonden als bij kalenderleeftijd. In deze berekeningen deden tevens N = 417 deelnemers mee (N = 228 sociaal jonge mensen en N = 189 sociaal volwassen mensen). Sociaal volwassen mensen (M =

(18)

17

12.40, SD = 1.60) scoren hoger op schaal 2 van moreel gedrag dan sociaal jonge mensen (M = 11.86, SD = 1.45), F (416) = 12.32; p < .00. Cohen’s d = 0.35.

Vervolgens is gekeken of vergevingsgezindheid afhankelijk is van sociale leeftijd. Bij deze berekeningen deden N = 201 sociaal jonge participanten en N = 146 sociaal volwassen participanten mee. Ook in deze berekening is gecontroleerd voor tijdspanne. Er werden geen significante verschillen gevonden. Dit betekent dat vergevingsgezindheid niet afhankelijk is van het aantal doorgemaakte transities.

Omdat verwacht wordt dat de meeste transities zich voordoen in de jong

volwassenheid is er gekeken of er binnen deze groep ook verschillen te vinden zijn op basis van sociale leeftijd. Er wordt een verdeling gemaakt binnen de groep jong volwassenen aan de hand het gemiddeld aantal doorgemaakte transities. Gemiddeld hebben jong volwassenen M = 1.91 transities doorgemaakt (N = 228, SD = 1.15). De jong volwassenen worden in twee groepen verdeeld. De groep met een lage sociale leeftijd loopt tot en met 2 doorgemaakte transities (N = 165) en de groep met een hoge sociale leeftijd heeft 3 of meer transities doorgemaakt (N = 63).

Om te onderzoeken of deze twee groepen van elkaar verschillen is een t-toets uitgevoerd met de schalen van de MFQ, moreel gestuurd gedrag en de TRIM. Bij deze test werden geen significante verschillen gevonden.

(19)

18 Tabel 3

ANOVA toetsresultaten voor jonge en oude participanten bepaald door de sociale leeftijd

M (SD) (N=417) F p MFQ schaal Zorg/kwaad j 4.39 (.05) .20 .66 o 4.42 (.06) Rechtvaardigheid/bedrog j 4.53 (.05) 1.38 .24 o 4.45 (.05) Loyaliteit/verraad j 3.20 (.06) .00 .96 o 3.20 (.06) Autoriteit/onderwerping j 3.52 (.06) .07 .80 o 3.50 (.06) Puurheid/bevuiling j 3.54 (.06) .47 .50 o 3.60 (.06) Moreel gedrag M (SD) (N=417) Schaal 1 j 8.98 (1.26) .85 .36 o 9.10 (1.20) Schaal 2 j 11.86 (1.45) 12.32 .00* o 12.40 (1.60) TRIM M (SD) (N=347) Wraak** j 2.31 (1.30) 1.99 .16 o 2.33 (1.28) Ontwijken** j 4.45 (1.65) 1.08 .30 o 4.38 (1.71) Vergevingsgezindheid** j 4.07 (1.38) 3.06 .08 o 3.87 (1.26)

Note: j = jonge sociale leeftijd, o = oude sociale leeftijd. * p < .05, ** = gecontroleerd voor tijdspanne

Moreel gedrag schaal 2

Voor zowel de kalender- als de sociale leeftijd geldt dat volwassen participanten significant hoger scoren op moreel gedrag schaal 2. Om nader te onderzoeken om welke gedragingen het hier gaat is een Chi-kwadraat toets uitgevoerd voor alle vijf de vragen en voor zowel kalender- als sociale leeftijd. In Tabel 4 zijn de resultaten van alle Chi-kwadraat toetsen te vinden.

Voor zowel kalender- als sociale leeftijd betreft het dezelfde drie vragen waarop door volwassenen en sociaal ouderen significant hoger wordt gescoord. Dit zijn de vragen; ‘Ik geef

wel eens wat aan iemand die het minder goed heeft (dakloze of straatmuzikant)’, Meedoen aan stemmen voor verkiezingen vind ik erg belangrijk’ en ‘Ik heb een hekel aan liegen, ook als het om bestwil is of om kleine dingen gaat.

(20)

19 Tabel 4

Chi-kwadraat scores per vraag van Moreel gedrag schaal 2

Kalenderleeftijd Sociale leeftijd

χ2

p χ2 p

Ik geef wel eens wat aan iemand die het minder goed heeft.

16.24 .00* 14.56 .00* Meedoen aan stemmen vind ik erg belangrijk. 7.91 .02* 9.48 .01* Als ik een portemonnee vind doe ik mijn best de

eigenaar te vinden.

.84 .66 .73 .69

Ik heb een hekel aan liegen, ook als het om bestwil of om kleine dingen gaat.

12.42 .00* 7.77 .02*

Orders van een politieagent zou ik te allen tijde opvolgen, ook als ik het er niet mee eens ben.

1.74 .42 .06 .97

Note: * = significant bij p < .05

Vergevingsgezindheid en het soort delict.

Er is ook getest of de mate van vergevingsgezindheid afhankelijk is van het soort incident of delict. Aan deze berekening deden N = 342 participanten mee. Zij konden vrij invullen op welke wijze hun morele grens geschonden was door iemand anders. Aan de hand van bestaand onderzoek (Ghaemmaghami, Allemand, & Martin, 2011) zijn de verschillende overtredingen geclusterd en waar nodig aangepast om te passen bij deze data. In Tabel 5 is te zien hoe de overtredingen geclusterd zijn.

Tabel 5

Indeling in clusters van morele overtredingen.

Cluster nr. Naam Omschrijving

1 Fysieke mishandeling Alle lichamelijke mishandeling behalve seksuele 2 Vermogensdelicten Diefstal, Beroving, Inbraak, Oplichting 3 Seksuele mishandeling Betasten, Aanranding, Verkrachting 4 Oneerlijke behandeling Liegen, Bedriegen, Scheiding ouders,

Vreemdgaan, Verraad

5 Sociale exclusie Pesten, Roddelen, Niet gewaardeerd worden, Discriminatie, Genegeerd worden

6 Bedreiging Chantage, Bedreiging, Verbale agressie, Stalken

7 Overig Ruzie maken, Emotionele mishandeling

Met de geclusterde data is een ANOVA uitgevoerd met vergevingsgezindheid als afhankelijke variabele en overtreding en tijdspanne als factor. Gebleken is dat

vergevingsgezindheid afhankelijk is van het soort overtreding (F(341) = 2.94, p < .01). Wanneer er echter voor tijdspanne wordt gecontroleerd wordt er geen effect gevonden. In onderstaande grafiek (Figuur 1) is te zien hoe hoog de gemiddelde score van

(21)

20 Figuur 1

Gemiddelde score vergevingsgezindheid per cluster

Discussie

Onderzocht is of jong volwassenen van volwassenen verschillen in morele grondslagen, moreel gestuurd gedrag en vergevingsgezindheid. Gebleken is dat jong volwassenen, over het algemeen niet veel verschillen van volwassenen. In dit onderzoek is geprobeerd de verschillen in kaart te brengen op basis van kalender- en sociale leeftijd. Omdat uit veel bestaand onderzoek is gebleken dat het innemen van volwassen rollen van invloed is op de persoonlijkheidsontwikkeling (o.a.; Lodi-Smith & Roberts, 2007; Roberts, Caspi, & Moffitt, 2001) werd deze invloed ook verwacht voor de morele persoonlijkheidsontwikkeling. Deze invloed van het innemen van volwassen rollen wordt in dit onderzoek echter niet

teruggevonden. Sterker nog, bij het zoeken naar verschillen op basis van kalenderleeftijd werden meer verschillen gevonden dan op basis van sociale leeftijd. Typerend voor het bestaande onderzoek is dat persoonlijkheid in kaart is gebracht aan de hand van de ‘Big five’ persoonlijkheidskenmerken (Norman, 1963). Door deze andere manier van het

conceptualiseren van persoonlijkheid kan het zijn dat persoonlijkheidsverschillen beter naar voren komen dan in dit onderzoek. Doordat er in het bestaande onderzoek wel concrete en grote verschillen zijn gevonden en in dit onderzoek niet, lijkt het er op dat het innemen van sociale rollen niet van invloed is op de morele persoonlijkheidsontwikkeling terwijl dit wel geldt voor persoonlijkheidsontwikkeling in het algemeen.

(22)

21

Op diverse punten zijn er toch verschillen gevonden. Zo zijn jong volwassenen gevoeliger voor autoriteit dan volwassenen. Dit effect wordt echter niet teruggevonden bij de vergelijking op basis van sociale leeftijd. Dat jong volwassenen verschillen qua gevoeligheid voor autoriteit kan te maken hebben met het feit dat zij vaak nog thuis wonen en zich nog niet los gemaakt hebben van hun ouders. Of dat zij nog gebonden zijn aan de regels van hun school en daarom minder zelfstandig zijn.

Bij de scores op moreel gestuurd gedrag komen de meeste verschillen naar voren. Jong volwassenen en sociaal jonge mensen scoren hier significant lager op een aantal vragen. Zij geven aan minder geld te geven aan goede doelen, minder mee te doen aan verkiezingen en minder bezwaar te hebben tegen liegen. Wat betreft het geven van geld aan goede doelen hoeft er geen morele reden te zijn waarom jong volwassenen dit minder vaak doen. Zij

hebben namelijk minder te besteden (Nibud, 2008) en dit onderzoek staat het niet toe om deze reden uit te sluiten. Wat wel interessant is, en nader onderzocht zou kunnen worden is

waarom jong volwassenen minder belang hechten aan het stemmen voor verkiezingen. De vraag is in hoeverre dit afhankelijk is van de interesse van hun ouders, van hun eigen politieke kennis en of er misschien wel morele redenen zijn waarom jongeren er minder belang aan hechten. Daarbij is niet meegewogen dat 16 en 17 jarigen niet mogen stemmen in Nederland.

Ook over het lieggedrag van jong volwassenen zou meer onderzocht moeten worden. Doordat hierover maar één vraag is gesteld kunnen geen betrouwbare uitspraken gedaan worden over waarom dit zo is. Daarbij is er in dit onderzoek via zelfrapportage gemeten. Vragen over lieggedrag zouden hierdoor onbetrouwbaar ingevuld kunnen worden. Engels, Finkenauer, & Van Kooten (2006) lieten aan de hand van een Nederlandse steekproef al zien dat lieggedrag van jong volwassenen zowel afhankelijk is van adolescent-factoren als ouder-factoren. Onderzoek naar lieggedrag onder jong volwassenen is nog niet veel gedaan (Warr, 2007). En hoewel Jensen, Arnett, Feldman en Cauffman (2004) suggereren dat lieggedrag van jong volwassenen te maken heeft met de toenemende behoefte aan autonomie, is er behoefte aan meer onderzoek hiernaar. Hierbij zou gezocht kunnen worden naar morele redenen achter lieggedrag.

Bij vergevingsgezindheid is ook een aantal verschillen gevonden tussen jong volwassenen en volwassenen. Gebleken is dat jong volwassenen minder wraakgevoelens hebben jegens de overtreder. Ook is gebleken dat jong volwassenen meer

vergevingsgezindheid vertonen dan volwassenen. Dit is een opvallend gegeven omdat

verschillende bestaande onderzoeken juist meer vergevingsgezindheid vinden bij volwassenen (Allemand, 2008; Steiner, Allemand & McCullough, 2011). Een verklaring voor deze

(23)

22

tegenstrijdigheid zou kunnen zijn dat het type en de heftigheid van het incident een

modererend effect hebben op de mate van vergevingsgezindheid, zoals Steiner, Allemand en McCullough in hun onderzoek aantoonden. Hiervoor is in dit onderzoek niet gecontroleerd. Daarbij is het zo dat in bovenstaande onderzoeken een ander meetinstrument is gebruikt voor het bepalen van de vergevingsgezindheid. In dit onderzoek is gevraagd om een incident uit het gehele verleden te gebruiken om de TRIM in te vullen. In bovenstaande onderzoeken is gekozen om enkel een incident uit de afgelopen 12 maanden te gebruiken. Het hebben van een volwassen leeftijd zou kunnen leiden tot het invullen van andere incidenten met het hebben van andere gevoelens jegens de overtreder tot gevolg. Mogelijk kiezen volwassenen voor incidenten uit hun verre verleden omdat deze ernstiger zijn van aard, iets waarin zij kunnen verschillen van jongeren. Voor vervolgonderzoek zou het zinvol zijn om voor deze eventuele effecten te controleren. Uit dit onderzoek is gebleken dat vergevingsgezindheid samenhangt met het soort overtreding dat iemand heeft meegemaakt. Zo blijkt dat vooral mensen die een seksuele mishandeling of overtreding hebben meegemaakt minder bereid zijn om te vergeven en dat mensen die gepest, buitengesloten of oneerlijk behandeld zijn eerder vergeven. Een duidelijke, hiërarchische opbouw in heftigheid van de overtredingen is niet vooraf gemaakt en daarom kon er niet gecontroleerd worden voor dit effect.

Het feit dat jongvolwassenen een stuk minder moreel gestuurd gedrag laten zien kan te maken hebben met de leeftijdsfase. Jensen (2008) geeft aan dat jong volwassenen in deze fase veel bezig zijn met autonomie en dat het maken van eigen keuzes steeds belangrijker wordt. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat jongeren meer met zichzelf bezig zijn dan dat ze anderen helpen of zich verplaatsen in anderen. Dit heeft een vermindering van moreel gestuurd gedrag tot gevolg. De typering van deze fase door Jensen past ook in het morele ontwikkelingsmodel van Kohlberg (1971). Kohlberg observeerde namelijk dat studenten van rond de 18 jaar ineens meer eigenbelang hebben, terwijl dit eigenlijk bij stadium 2 van zijn morele ontwikkelingsmodel hoort (een stadium dat eigenlijk al op jongere leeftijd gepasseerd is). Aan de hand van dit onderzoek kan helaas niet meer gezegd worden over de invloed van de drang naar autonomie van jong volwassenen en de gevolgen hiervan op het gedrag. Het doen van meer onderzoek hiernaar is daarom gewenst.

Voor de verschillen die gevonden zijn in dit onderzoek zijn ook de effectgroottes berekend. Deze lopen uiteen van d = .20 tot d = .35. Alle effecten zijn klein volgens de richtlijnen van Cohen (1992). De vraag is dan ook wat de betekenis is van deze verschillen. Er is een groot aantal analyses gedraaid in dit onderzoek en het vinden van significante resultaten

(24)

23

kan soms ook berusten op toeval. Het zou daarom zinvol zijn om dit onderzoek nog eens te repliceren.

Door gebruik te maken van bestaande en gevalideerde vragenlijsten is getracht de validiteit van dit onderzoek hoog te houden. Vooraf is gekeken naar de betrouwbaarheid en validiteit van de MFQ en de TRIM. Hierover was voldoende bestaand onderzoek te vinden en, mede omdat de validiteit hoog genoeg is, is gekozen voor deze instrumenten. Helaas was er voor het meten van moreel gestuurd gedrag geen bestaand meetinstrument voorhanden. Om deze reden is gebruik gemaakt van verschillende vragenlijsten en is een aanvulling hierop gedaan op basis van het inzicht van de onderzoeker. Dit maakt het meten van moreel gestuurd gedrag wellicht minder valide. Bijkomend blijft moraliteit een begrip wat voor iedereen een andere inhoud heeft waardoor het niet gemakkelijk eenduidig te meten is (Scanlon, 2011).

De jongvolwassenheid is één van de meest turbulente fases van de ontwikkeling van een mens. Om deze reden werd verwacht dat jong volwassenen ook op het gebied van

moraliteit zouden verschillen van volwassenen en dat met het bereiken van de volwassenheid men redeneert vanuit een ander moreel kader. Deze verschillen zijn echter niet zo groot en sommige van de gevonden verschillen zijn in onverwachte richting.

Een reden waarom er weinig verschillen gevonden zijn tussen jong volwassenen en volwassenen zou kunnen zijn dat morele persoonlijkheidsontwikkeling zich al eerder voordoet, namelijk tijdens de kindertijd. Opvoeding en het opgroeien van kinderen heeft invloed op moreel gedrag. Zo is gevonden dat ouderlijke ondersteuning en autoritatieve controle een verhogend effect hebben op prosociaal gedrag en morele ontwikkeling en dat restrictieve controle van ouders een verlagend effect hierop heeft (Janssens & Dekovic, 1997). De kindertijd is in dit onderzoek niet betrokken. Daarom kan niet uitgesloten worden of de veronderstelde morele persoonlijkheidsontwikkeling zich niet al voor de jongvolwassenheid voordoet.

Om iets te weten te komen over groei en ontwikkeling tijdens de jongvolwassenheid is het beter om longitudinaal onderzoek doen met een controlegroep. Dit onderzoek is cross-sectioneel en daardoor kunnen geen causale verbanden aangetoond worden en kunnen participanten niet vergeleken worden aan de hand van de periode waarin ze opgroeien. Geboren worden in een andere tijd of tijdsgeest zou andere normen en waarden met zich mee kunnen brengen met cohort effecten tot gevolg. Daar is in dit onderzoek geen rekening mee gehouden omdat jong en oud op hetzelfde moment de vragenlijst hebben ingevuld.

(25)

24

Een andere beperking van dit onderzoek is de kwaliteit van de steekproef. Doordat de participanten via internet (en veelal via Facebook) benaderd zijn komt de generaliseerbaarheid in het geding. Daarbij bestaat de steekproef voor het grootste deel uit vrouwen.

Ondanks deze beperkingen is de steekproef qua omvang wel meer dan voldoende groot. Daarbij is het zo dat er op drie aspecten gemeten is (morele grondslagen, moreel gestuurd gedrag en vergevingsgezindheid) en dat maakt dit onderzoek onderscheidend van eerder onderzoek. Het feit dat gebleken is dat, ondanks deze veelheid aan informatie, er weinig verschillen zijn is dan ook een belangrijke conclusie.

Voor vervolgonderzoek is het belangrijk om ook de kindertijd in kaart te brengen en kinderen te ondervragen. Omdat de MFQ nog niet beschikbaar is voor kinderen kan het moeilijk worden om een goede vergelijking te maken. Wellicht kan het instrument van Kolhberg (1958), het morele oordeel interview, hier uitkomst bieden. Het doel van dit onderzoek was echter niet het meten van morele redenering maar het meten van morele grondslagen.

Haidt en Joseph (2004) omschrijven deze morele grondslagen als aangeboren en stellen dat cultuur en opvoeding vervolgens, vanuit deze grondslagen, een morele

persoonlijkheid creëren. Gebleken is echter dat de invloed van levensgebeurtenissen niet verder reikt dan de kindertijd. Vanaf de jongvolwassenheid verandert er nog maar weinig in de morele persoonlijkheid.

Literatuurlijst

Allemand, M. (2008). Age differences in forgivingness: The role of future time perspective. Journal of

Research in Personality, 42, 1137-1147.

Allemand, M., & Steiner, M. (2012). Situation-specific forgiveness and dispositional forgiveness: A lifespan development perspective. In E. Kals, & J. Maes, Justice and Conflicts (pp. 361-375). Zürich, Switserland: Springer-Verlag Berlin Heidelberg.

Arnett, J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. American Psychologist, 55, 469–480.

Bontes. (2013, Mei 30). Motie: toepassing van het volwassenstrafrecht op minderjarigen. Opgeroepen op Februari 19, 2014, van pvv.nl:

http://www.pvv.nl/index.php/64-fj-related/louis-bontes/6974-motie-toepassing-van-het-volwassenstrafrecht-op-minderjarigen.html Caspi, A., & Roberts, B. (2009). Personality development across the life course:The argument for

change and continuity. Psychological Inquiry, 12, 49-66. doi:10.1207/S15327965PLI1202_01 Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112, 155-159.

De Veer, I. (2012, Augustus 28). Kwestie van kiezen. Opgehaald van www.publiekdomein.nl: http://www.publiekdomein.nl/fileupload/newsletter_docs/domeinschrift-artikel8.pdf

(26)

25

Elchardus, M., & Smits, W. (2005). De levensloop van jongvolwassenen. Opgehaald van iiav.nl: http://www.iiav.nl/epublications/2005/Levensloop_jongvolwassenen.pdf

Engels, R., Finkenauer, C., & Van Kooten, D. (2006). Lying behavior, family functioning and adjustment in early adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 35, 949-958. Erikson, E. H. (1950). Het kind en de samenleving. Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum N.V. European Social Survey. (2012, Juli 18). www.europeansocialsurvey.org/. Opgehaald van ESS:

http://www.europeansocialsurvey.org/docs/round6/fieldwork/netherlands/ESS6_questionnaire s_NL.pdf

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A. G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behavior Research

Methods, 39, 175-191.

Gerlsma, C., & Lugtmeyer. (2011). TRIM-20-NL. Opgehaald van University of Miami:

http://www.psy.miami.edu/faculty/mmccullough/Forgiveness-Related%20Stuff/Trim-20-NL_Coby_Gerlsma.pdf

Ghaemmaghami, P., Allemand, M., & Martin, M. (2011). Forgiveness in younger, middle-aged and older adults: Age and gender matters. Journal of Adult Development, 18, 192-203.

Gilligan, C. (1982). In a different voice: Psychological theory and women's development. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Graham, J., Haidt, J., & Nosek, B. (2008, July). Moral Foundations Questionnaire. Opgehaald van moralfoundations.org: www.moralfoundations.org/sites/default/files/.../MFQ30.self-scorable.doc

Graham, J., Haidt, J., & Nosek, B. (2009). Liberals and conservatives rely on different sets of moral foundations. Journal of Personality and Social Psychology, 96, 1029-1046.

doi:10.1037/a0015141.

Graham, J., Haidt, J., Koleva, S., Motyl, M., Iyer, R., Wojcik, S. P., & Ditto, P. H. (2012). Moral foundations theory: The pragmatic validity of moral pluralism. Advances in Experimental

Social Psychology, 47, 55-130. doi:10.1016/B978-0-12-407236-7.00002-4

Graham, J., Nosek, B., Haidt, J., Iyer, R., Kovela, S., & Ditto, P. (2011). Mapping the moral domain.

Journal of Personality and Social Psychology, 101, 366-385. doi:10.1037/a0021847

Haidt, J. (2001). The emotional dog and its rational tail: A social intuitionist approach to moral judgment. Psychological Review, 108, 814–834.

Haidt, J. (2007). The new synthesis in moral psychology. Science, 316, 998-1002. Haidt, J. (2012). The Righteous Mind. New York: Pantheon Books.

Haidt, J., & Joseph, C. (2004). Intuitive ethics: How innately prepared intuitions generate culturally variable virtues. The MIT Press, 133, 55-66.

Haidt, J., & Joseph, C. (2006). The moral mind: How five sets of innate intuitions guide the

development of many culture-specific virtues, and perhaps even modules. In P. Carruthers, S. Laurence, & S. Stich, The Innate Mind Volume 3 (pp. 367-392). Oxford: Oxford University Press.

Hill, P. L., & Roberts, B. W. (2010). Propositions for the study of moral personality development.

Association for Psychological Science, 380-383. doi:10.1177/0963721410389168

Hurrelmann, K., & Hamilton, S. F. (1996). Social Problems and Social Contexts in Adolescence. Hawthorne, NY: Walter de Gruyter inc.

Janssens, J., & Dekovic, M. (1997). Child rearing, prosocial moral reasoning, and prosocial behaviour.

International Journal of Behavioral Development, 20, 509-527.

Jensen, L. (2008). Through two lenses: A cultural–developmental approach to moral psychology.

(27)

26

Jensen, L., Arnett, J., Feldman, S., & Cauffman, E. (2004). The right to do wrong: Lying to parents among adolescents and emerging adults. Journal of Youth and Adolescence, 33, 101-112. Joeckel, S., Bowman, N. D., & Dogruel, L. (2012). Gut or game? The influence of moral intuitions on

decisions in video games. Media Psychology, 15, 460-485. doi:10.1080/15213269.2012.727218

Kohlberg, L. (1963). The development of children’s orientations toward a moral order. Vita Humana,

6, 11-33.

Kohlberg, L. (1971). Stages of Moral Development. Opgeroepen op Oktober 15, 2013, van Moodle.unitec.ac.nz:

http://moodle.unitec.ac.nz/file.php/950/Day_9_childhood/Stages_of_Moral_Development_Ac cording_to_Kohlberg.pdf

Kurtines, W., & Gewirtz, J. (2014). Handbook of moral behavior and development. New York, NY: Psychology Press.

Lodi-Smith, J., & Roberts, B. W. (2007). Social investment and personality: A meta-analysis of the relationship of personality traits to investment in work, family, religion, and volunteerism.

Personality and Social Psychology Review, 11, 68-86. doi:10.1177/1088868306294590

McCullough, M. E., Pargament, K. I., & Thoresen, C. E. (2000). Forgiveness: Theory, research and

practice. New York: NY: The Guilford Press.

McCullough, M. E., Rachal, K. C., Sandage, S. J., Worthington, E. L., Brown, S. W., & Hight, T. L. (1998). Interpersonal forgiving in close relationships: II. Theoretical elaboration and

measurement. Journal of Personality and Social Psychology, 75, 1586-1603. McCullough, M. E., Root, L. M., & Cohen, A. D. (2006). Writing about the benefits of an

interpersonal transgression facilitates forgiveness. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 74, 887-897.

Mirck, K. (2011, Juli 1). De Affectieve en Cognitieve Componenten van Morele Oordelen. Opgehaald van http://dare.uva.nl/cgi/arno/show.cgi?fid=337686

Moeller, J., & De Vreese, C. (2013.). The differential role of the media as an agent of political socialization in Europe. European Journal of Communication, 28.

doi:10.1177/0267323113482447

Narvaez, D., & Lapsley, D. (2009). Personality, identity, and character: Explorations in moral

psychology. New York, NY: Cambridge University Press.

Nibud. (2008, April). Financieel gedrag van jongeren; Achtergronden & invloeden. Opgehaald van http://www.nibud.nl/fileadmin/user_upload/Documenten/PDF/onderzoeken/Financieel_gedrag _van_jongeren_april_2008.pdf

Norman, W. (1963). Toward an adequate taxonomy of personality attributes: Replicated factor structure in peer nomination. Journal of Abnormal and Social Psychology, 66, 574-583. Pemberton, A. (2011). De emotionele hond en zijn rationele staart in recent onderzoek naar

slachtoffers van een misdrijf. Tijdschrift voor Herstelrecht, 11, 17-27.

Roberts, B. (1997). Plaster or plasticity: Are work experiences associated with personality change in women? Journal of Personality, 65, 205-232.

Roberts, B. W., Caspi, A., & Moffitt, T. E. (2001). The kids are alright: Growth and stability in personality development from adolescence to adulthood. Journal of Personality and Social

Psychology, 81, 670-683. doi:10.1037/0022-3514.81.4.670

Roberts, B., & Caspi, A. (2001). Personality development and the person-situation debate: It's déjà vu all over again. Psychological Inquiry, 12, 104-109.

Roberts, B., & Wood, D. (2006). Personality development in the context of the neo-socioanalytic model of personality. In D. Mroczek, & T. Little, Handbook of personality development (pp. 11-39). Mahwah, NJ, US: Lawrence Erlbaum Associates Publishers.

(28)

27

Roberts, B., Wood, D., & Smith, J. (2005). Evaluating five factor theory and social

investment perspectives on personality trait development. Journal of Research in Personality,

39, 166-184. doi:10.1016/j.jrp.2004.08.002.

Saroglou, V. (2013). Religion, spirituality, and altruism. Opgehaald van http://www.ucl.be/cps/ucl/doc/psyreli/documents/2013.APAHdbk.pdf

Scanlon, T. (2011). What is morality? United States of America: The Harvard sampler.

Srivastava, S., John, O., Gosling, S., & Potter, J. (2003). Development of personality in early and middle adulthood: Set like plaster or persistent change? Journal of Personality and Social

Psychology, 84, 1041-1054.

Steiner, M., Allemand, M., & McCullough, M. E. (2011). Age differences in forgivingness: The role of transgression frequency and intensity. Journal of Research in Personality, 45, 670-678. Steiner, M., Allemand, M., & McCullough, M. E. (2012). Do agreeableness and neuroticism explain

age differences in the tendency to forgive others? Personality and Social Psychology Bulletin,

38, 441-453. doi:10.1177/0146167211427923

Van der Chijs, I. (2006, juni 22). Justitie: Jeugdcriminaliteit sterk toegenomen. Opgehaald van http://www.elsevier.nl/Nederland/nieuws/2006/6/Justitie-Jeugdcriminaliteit-sterk-toegenomen-ELSEVIER081446W/

Van Leeuwen, F. (2010, Juni 17). Opgehaald van moralfoundations.org: http://www.moralfoundations.org/questionnaires

Warr, M. (2007). The tangled web: Delinquency, deception, and parental attachment. Youth

Adolescence, 36, 607-622. doi:10.1007/s10964-006-9148-0

Westberg, A. (2006). Forever young? Young people's conception of adulthood: The Swedish case.

Journal of Youth Studies, 7, 35-53. doi:10.1080/1367626042000209949

Westenberg, P. (2008, Februari 8). www.leidenuniv.nl. Opgehaald van

http://www.leidenuniv.nl/nieuwsarchief2/content_docs/080208/oratie-westenberg.pdf Wortman, J., Lucas, R., & Donnellan, M. (2012). Stability and change in the Big Five personality

domains: Evidence from a longitudinal study of Australians. Psychology and Aging, 27, 867-874.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

An analysis of the risk free rate in the South African capital market 71 This study has established that the theoretical risk free rate and the practical risk free rate used by

In describing some theoretical perspectives on environmental management systems, it is important to note that, to some extent, these addressed the problem of the study, namely,

Op gedragsniveau blijkt dat bij volwassenen met autisme meer problemen in sociaal gedrag aanwezig zijn, terwijl bij schizo- frenie meer positieve symptomen worden

To test the isolated moderating effects of hypothesis H2b the moderating effect of job crafting on the relationship between passive leadership and job satisfaction were

In de weekendkrant stelde hij zich oprecht de vraag of we het verschil tussen kinderen en volwassenen niet beter opgeven, nu ook kinderen bekwaam worden geacht een oordeel te

euthanasiewet veronderstelt, dat kinderen van, bijvoorbeeld, 8 jaar bekwaam zijn om een oordeel te vellen over de keuze tussen leven en dood, dan moeten ze ook bekwaam zijn om

an increase in the plasma cholesteryl ester transfer process by which cholesteryl esters are transferred from HDL towards triglyceride-rich lipoproteins and a

Bij mannen met een normaal gewicht werd een sterk verband gevonden tussen het vaker eten van vis, het minder eten van vlees, een groter aantal trappen gaan lopen en