• No results found

De bereddingsplicht in rechtsvergelijkend perspectief : naar Nederlands en Duits recht en in The Principles of European Insurance Contract Law

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bereddingsplicht in rechtsvergelijkend perspectief : naar Nederlands en Duits recht en in The Principles of European Insurance Contract Law"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De bereddingsplicht in rechtsvergelijkend perspectief

Naar Nederlands en Duits recht en in The Principles of European Insurance Contract Law

Datum: 27 oktober 2014

Scriptiebegeleider: mr. H.P.D. den Teuling

Tweede lezer: prof. dr. M.L. Hendrikse

Auteur: L.A van Ingen

Studentnummer: 5884292

Master: Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Afstudeerrichting: Verzekeringsrecht

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Hoofdstuk 1 De bereddingsplicht naar Nederlands recht 5

1.1 Verzekeringsrecht algemeen 5

1.2 De bereddingsplicht 5

1.3 Soorten verzekeringen 7

1.4 Vereisten 9

1.5 Het niet-nakomen 10

1.6 Aansprakelijkheid voor derden 11

1.7 Samenloop eigen schuld-bepaling en bereddingsplicht 12

1.8 De bereddingskosten 14

1.9 Bewijslast 19

1.10 Deelconclusie 19

Hoofdstuk 2 De bereddingsplicht naar Duits recht 21

2.1 Algemeen 21

2.2 De bereddingsplicht 21

2.3 Soorten verzekeringen 25

2.4 Vereisten 25

2.5 Het niet-nakomen 26

2.6 Aansprakelijkheid voor derden 27

2.7 De bereddingskosten 28

2.8 Bewijslast 32

2.9 Deelconclusie 33

Hoofdstuk 3 Principles of European Insurance Contract Law 34

3.1 Algemeen 34 3.2 De bereddingsplicht 34 3.3 De bereddingskosten 37 Hoofdstuk 4 Rechtsvergelijking 39 Hoofdstuk 5 Conclusie 49 Literatuurlijst 52 Jurisprudentielijst 53

(3)

3

Inleiding

In 2006 heeft het oude verzekeringsrecht plaatsgemaakt voor het nieuwe verzekeringsrecht,

neergelegd in titel 17 van boek 7 Burgerlijk Wetboek. Waar in het oude verzekeringsrecht de nadruk lag op de bescherming van de koophandel, staat in het nieuwe verzekeringsrecht de bescherming van de verzekeringnemer meer voorop. Al onder het oude recht bestonden er in geval van

verzekeringsovereenkomst voor de verzekeringnemer of de verzekerde bepaalde verplichtingen. In het nieuwe recht zijn deze verplichtingen ook opgenomen. Eén van die verplichtingen is de

zogenaamde bereddingsplicht: kort gezegd een verplichting voor de verzekeringnemer en verzekerde om bij het intreden van het verzekerde risico maatregelen te nemen om de schade te voorkomen of te beperken. Daartegenover staat de verplichting van de verzekeraar om de kosten verbonden aan deze maatregelen aan de verzekeringnemer of verzekerde te vergoeden. Beide verplichtingen zijn juridisch vrij complex en uitgebreid. Het is om die reden van belang om te kijken of de bereddingsplicht en bereddingskostenregeling op dit moment goed werken of dat er eventueel punten bestaan waarop verbetering gewenst is. Door een rechtsvergelijking te maken wil ik in deze scriptie kijken of er eventueel in een ander rechtsstelsel een beter alternatief is te vinden voor bepaalde situaties in Nederland. In deze scriptie zal ik het Duitse recht en de Principles of European Insurance Contract Law (PEICL) in mijn rechtsvergelijking betrekken.

De keuze voor het Duitse recht heb ik gemaakt omdat het Nederlandse recht en het Duitse recht op een veel gebieden overeenkomsten vertonen, maar op andere punten wezenlijk

verschillen. Het Duitse verzekeringsrecht is net als het Nederlandse verzekeringsrecht onlangs grondig herzien. Door beide stelsels naast elkaar te leggen zullen de verschillen en overeenkomsten duidelijk worden. Met name de gedachte achter bepaalde afwijkende keuzes is van belang voor een kritische blik op de Nederlandse situatie. Bovendien is er veel juridische literatuur geschreven in Duitsland en is het Duits een taal die me goed ligt. Behalve het Duitse recht zal ik ook de PEICL in mijn rechtsvergelijking betrekken. De bedoeling van de PEICL is dat deze als niet-statelijk recht op de verzekeringsovereenkomst van toepassing kan worden verklaard. In de PEICL zijn bepalingen

opgenomen die moeten dienen als een optional instrument voor de partijen bij een

verzekeringsovereenkomst. Daarnaast dienen zij als voorbeeldfunctie voor de Europese en nationale wetgever. De unificatie van het verzekeringsrecht is een gedachte die aan het opstellen van de PEICL ten grondslag ligt. Dit maakt het betrekken van deze bepalingen in de rechtsvergelijking van belang.

In het eerste hoofdstuk zal ik de Nederlandse situatie uiteenzetten aan de hand van

literatuur, jurisprudentie en de parlementaire geschiedenis. Daarnaast zal ik kijken of er knelpunten zijn aan te wijzen. Vervolgens zal ik in het tweede hoofdstuk de Duitse situatie beschrijven aan de

(4)

4 hand van de omvangrijke juridische handboeken en jurisprudentie. In het derde hoofdstuk komen de PEICL aan bod. Deze zal ik met name aan de hand van de toelichting, geschreven door de opstellers, beschrijven. Vervolgens zal ik in het vierde hoofdstuk de gevonden verschillen en overeenkomsten uiteenzetten in de rechtsvergelijking. Tenslotte zal ik in het laatste hoofdstuk aangeven of ik door het maken van de rechtsvergelijking in de Duitse situatie en in de PEICL betere alternatieven heb gevonden voor de huidige situatie in Nederland.

(5)

5

Hoofdstuk 1 De bereddingsplicht naar Nederlands recht

1.1 Verzekeringsrecht algemeen

Op 1 januari 2006 is de nieuwe titel 17 van boek 7 BW inwerking getreden. Deze titel bevat bepalingen die specifiek zijn geschreven voor de verzekeringsovereenkomst. Voor 1 januari 2006 was de wettelijke regeling in het Wetboek van Koophandel nog van toepassing. De bepalingen over verzekeringsrecht in het Wetboek van Koophandel stammen uit 1838. De bepalingen in het Wetboek van Koophandel dienden over het algemeen meer tot bescherming van de verzekeraar tegen fraude van de verzekeringnemer.1 Volgens Wansink is de sociale functie van de verzekering steeds zwaarder gaan wegen. Hij noemt een aantal ontwikkelingen die hier op wijzen. Zo eist de sociale functie:

‘een actief handelen van de verzekeraar ter bescherming van de verzekeringnemer/verzekerde; (…)

een bijzondere rechtvaardiging voor het verval van recht op uitkering; een zo veel mogelijk op continuïteit van de overeenkomst gerichte sanctieregeling bij niet-nakoming van op de verzekeringnemer/verzekerde rustende verplichtingen; (…)’2

Met het intreden van titel 7.17 BW in 2006 is de focus is verlegd van het beschermen van de verzekeraar naar de bescherming van de verzekeringnemer en verzekerde.

1.2 De bereddingsplicht

De bereddingsplicht is een verplichting voor de verzekerde of verzekeringnemer om binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden. Deze verplichting ontstaat op het moment dat de verzekerde of verzekeringnemer van de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is of behoort te zijn. De bepaling is als volgt opgenomen in de wet:

Artikel 7:957 Burgerlijk Wetboek

1. Zodra de verzekeringnemer of de verzekerde van de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is, of behoort te zijn, is elk hunner, naar mate hij daartoe in de gelegenheid is, verplicht binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden.

2. De verzekeraar vergoedt de kosten aan het nemen van de in lid 1 bedoelde maatregelen verbonden, en de schade aan zaken die daarbij worden ingezet.

1

Hendrikse 2011, p. 2.

2

(6)

6

3. Indien de verzekerde de in lid 1 bedoelde verplichting niet is nagekomen, kan de verzekeraar de uitkering verminderen met de schade die hij daardoor lijdt.

De gedachte achter deze verplichting is, dat de verzekeringnemer of verzekerde dezelfde

maatregelen neemt als hij zou doen indien de schade niet zou zijn verzekerd. Met deze regeling is beoogd te voorkomen dat hij deze maatregelen achterwege laat, omdat hij er van uit gaat dat de schade toch wel wordt vergoed.3 Tegenover de bereddingsplicht staat de verplichting voor de verzekeraar om de kosten te vergoeden die aan het uitvoeren van de bereddingsplicht verbonden zijn. De maatregelen worden immers in zijn belang genomen. De kosten verbonden aan de maatregelen komen later in dit hoofdstuk aan bod. Tenslotte is in lid 3 van het artikel een sanctie opgenomen voor het geval de verplichting niet wordt nagekomen.

Allereerst volgt uit artikel 7:957 lid 1 dat de bereddingsplicht zowel op de verzekerde als op de verzekeringsnemer rust. Uit de Memorie van Toelichting bij deze bepaling volgt dat de

bereddingsplicht zowel voor de verzekeringnemer als voor de verzekerde is aangenomen, omdat de situatie zich kan voordoen dat de verzekerde niet in staat is om actie te ondernemen maar de verzekeringnemer daarentegen wel in de gelegenheid is om bereddingsmaatregelen te nemen. Daarbij heeft de wetgever met de woorden ‘naarmate hij daartoe in de gelegenheid is’ willen aangeven dat er sprake is van een hoofdelijke verbintenis tussen beiden. De verzekerde en de verzekeringnemer zijn derhalve hoofdelijke aansprakelijk voor de schade indien zij beiden feitelijk in de gelegenheid waren om bereddingsmaatregelen te nemen maar daarin tekortschoten.4

Rechtskarakter

Tot nu heb ik telkens gesproken over ‘de bereddingsplicht’ maar kan deze ‘plicht’ ook als een uit een verbintenis voortvloeiende verplichting worden gezien? In de literatuur bestaan verschillende opvattingen ten aanzien van de juridische kwalificatie. Enkele auteurs betogen dat de

bereddingsplicht niet als een uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting kan worden gezien maar beter beschouwd kan worden als een Obliegenheit. Deze Duitse term kan in het Nederlands worden vertaald als ‘verplichting’ of ‘plicht’.5 Een Obliegenheit is een gehoudenheid om zorg te dragen voor de eigen belangen om te voorkomen dat de uitkering wordt verminderd. Er is in deze situatie geen sprake van een civiele verbintenis op grond waarvan het niet nakomen niet kan worden afgedwongen door de verzekeraar. Het niet-nakomen van een Obliegenheit wordt echter

3

Frenk 2006, p. 63.

4

Hendrikse, Martius en Rinkes 2007, p.177.

5

(7)

7 weldegelijk bestraft met een juridische sanctie.6 De wetgever heeft aangegeven dat de

bereddingsplicht in beginsel is aan te merken als een uit de verbintenis voortvloeiende verplichting welke op grond van artikel 6:74 BW bij een toerekenbaar tekortkomen tot schadeplichtigheid leidt. Daarnaast merkt de minister op dat als de verzekerde de bereddingsplicht niet nakomt op een moment dat hij zijn aanwijzing nog niet heeft aanvaard, er geen sprake kan zijn van een dergelijke afdwingbare verbintenis. In dat geval zou de bereddingsplicht moeten worden aangemerkt als een

Obliegenheit. Dit heeft tot gevolg dat artikel 6:74 BW niet kan worden toegepast. Een zelfstandige

grondslag voor de verzekeraar om de uitkering te kunnen verminderen volgt in een dergelijk geval uit artikel 7:957 lid 3 BW. 7

In de literatuur bestaan er verschillende opvattingen omtrent deze juridische aanduiding van de bereddingsplicht. Zo is Stadermann van oordeel dat sprake is van een verbintenis die kan worden afgedwongen door de verzekeraar. Hij is van mening dat de verzekeraar een recht heeft op

beredding door de verzekerde, omdat op de verzekerde een contractuele verplichting rust. Met het gevolg dat de verzekerde bij het niet-nakomen van deze verplichting kan worden aangesproken op grond van artikel 6:74 BW.8 Daarentegen is Mijnssen van mening dat de bereddingsplicht is aan te merken als Obliegenheit. Met het gevolg dat het nakomen van deze plicht niet door de verzekeraar kan worden afgedwongen. Daarnaast is ook Hendrikse van mening dat de bereddingsplicht als een

Obliegenheit kan worden beschouwd.9 Hendrikse merkt echter op, en Stadermann volgt hem daarin, dat de vraag of er nu sprake is van een Obliegenheit of niet, voor de praktijk niet een al te grote betekenis heeft vanwege het standpunt van de minister dat de bereddingsplicht in veel gevallen als een verbintenis moet worden gezien.10 Mijns inziens dient in principe de bedoeling van de wetgever gevolgd te worden. Deze komt uit de Parlementaire Geschiedenis duidelijk naar voren. Ten aanzien van bepaalde aspecten van de bereddingsplicht is het van belang op welke wijze de onderhavige verplichting wordt aangeduid. Deze zullen in het vervolg van deze scriptie aan bod komen.

1.3 Soorten verzekeringen

Nu duidelijk is hoe de bereddingsplicht juridisch kan worden gekwalificeerd en op wie deze verplichting rust, is het van belang om te bepalen bij welke soorten verzekeringen de

bereddingsplicht toepassing kan hebben. Hiertoe heeft de Hoge Raad in het Amercentrale-arrest aangegeven dat de bereddingsplicht in beginsel voor alle soorten schadeverzekeringen geldt.11

6

Mijnssen 2012, p. 85.

7

Hendrikse, Martius en Rinkes 2007, p.179.

8 Stadermann 2011, p. 84. 9 Mijnssen 2012, p85; Hendrikse 2011 p.489. 10 Hendrikse 2011, p. 489. 11

(8)

8 Vervolgens is in het arrest K en J/Oost Nederland een uitzondering gemaakt ten aanzien van de ziektekostenverzekering. De Hoge Raad overwoog:

‘De aard van de onderhavige verzekeringsovereenkomst, die strekt tot vergoeding van de kosten van medisch noodzakelijke behandeling, brengt mee dat […] de bepaling van art. 283 K. [oud] dat de verzekerde op straffe van schadevergoeding, zo daartoe gronden zijn, verplicht is om alle vlijt en naarstigheid in het werk te stellen ten einde schade te voorkomen of te verminderen, op deze verzekeringsovereenkomst niet van toepassing kan worden geacht. […] Het zou evenmin met de hiervoor vermelde aard van ziektekostenverzekeringen stroken, te aanvaarden dat de verzekeraar op grond van art. 283K.[oud] vergoeding van schade zal kunnen vorderen op de grond dat, bijvoorbeeld, de kosten vermeden hadden kunnen worden indien de verzekerde meer adequaat op gezondheidsklachten had gereageerd.’ 12

Dit arrest is gewezen onder het oude recht maar is nog steeds van betekenis voor de aanvullende zorgverzekering.13 Met betrekking tot de basisverzekering heeft de wetgever namelijk met de invoering van Zorgverzekeringswet in 2006 deze regel gecodificeerd in artikel 15 lid 1 van de Zorgverzekeringswet. Uit de Memorie van Toelichting bij deze wet volgt dat de wetgever deze uitzondering heeft gemaakt omdat er een aantal ongewenste effecten verwacht werden indien de bereddingsplicht van toepassing zou zijn op de ziektekostenverzekering. Zo zou er extra druk op de capaciteit van de zorgaanbieders ontstaan en zouden de zorgkosten groeien. Als oorzaak voor de groeiende kosten wordt gegeven dat verzekerden eerder uit voorzorg de dokter zouden bezoeken met de bedoeling dat zij later niet geconfronteerd zouden kunnen worden met een vermindering van de uitkering. Daarnaast zou de indruk gewekt kunnen worden dat de verzekerden zich ook tegen hun wil in zouden moeten laten behandelen. Bovendien zou toepassing van de bereddingsplicht tot ingewikkelde discussies over causaliteit kunnen leiden tussen de verzekeringnemer en de

zorgverzekeraar.14 Hendrikse is van mening dat deze uitzondering ten aanzien van de

zorgverzekering wat te gemakkelijk is gemaakt. Hij voert hiervoor aan dat in België, Duitsland en Zwitserland, waar de bereddingsplicht wel van toepassing is op de zorgverzekering, geen problemen zijn ontstaan ten aanzien van een toename in druk op de capaciteit van de zorgaanbieders.

Bovendien zou bij de verplichte zorgverzekering een bereddingsplicht gepast zijn omdat het immers om gemeenschapsgeld gaat.15 In het volgende hoofdstuk bij de behandeling van de Duitse situatie,

12 HR 1998, NJ 1999, 664. r.o. 3.4. 13 Hendrikse 2011, p. 493. 14 Kamerstukken II, 29763, nr. 3, p. 111-112. 15 Hendrikse 2011, p. 494.

(9)

9 zal ik aangeven hoe de bereddingsplicht bij zorgverzekeringen in de praktijk kan werken en wat het idee achter de toepassing is.

1.4 Vereisten

Voordat ik toekom aan de sancties die kunnen volgen bij het niet nakomen, is het van belang om te bepalen in welke omstandigheden een bereddingsplicht ontstaat. In het eerste lid van artikel 7:957 BW is bepaald dat de bereddingplicht ontstaat: ‘Zodra de verzekeringnemer of de verzekerde van de

verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is, of behoort te zijn’. Er zijn

hier twee elementen te onderscheiden, namelijk het voordoen of het ophanden zijn van het verzekerde risico en het ‘kennis’-vereiste. Allereerst zal de bewoording ‘verwezenlijking van het risico’ weinig toelichting behoeven. Dit moment zal immers niet lastig te bepalen zijn. Anderzijds is het ‘ophanden zijn van de verwezenlijking van het risico’ een begrip dat om uitleg vraagt. In de Memorie van Toelichting wordt gesproken over een ‘onmiddellijk dreigend gevaar’.16 De Hoge Raad heeft de volgende maatstaf gehanteerd in het Staedion-arrest: ‘als de verzekerde in redelijkheid

heeft mogen aannemen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen’.17 Naast het ‘onmiddellijk dreigend

gevaar’ is dus vereist dat het gevaar slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kan worden weggenomen. Aan het ‘kennis’-vereiste is vervolgens voldaan, als de verzekeringnemer of de

verzekerde op de hoogte is of zou moeten zijn van het intreden of ophanden zijn van het verzekerde evenement. Uit de Parlementaire Geschiedenis volgt dat dit criterium wordt ingevuld met de volgende maatstaf: ‘de behoorlijke en zorgvuldige verzekeringnemer of verzekerde’. Daarbij dient tevens rekening te worden gehouden met ‘alle omstandigheden van het geval’.18 Getoetst dient te worden of een behoorlijke en zorgvuldige verzekeringnemer in de omstandigheden van het geval op de hoogte zou zijn geweest met het intreden van het verzekerde evenement. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord is er ook geen verplichting ontstaan om bereddingsmaatregelen te nemen. Niettemin zal deze verplichting wel ontstaan zodra aan dit ‘kennis’-vereiste is voldaan en daarnaast sprake is van een ingetreden risico of een onmiddellijk dreigend gevaar.

Zodra de bereddingsplicht is ontstaan, is de verzekerde verplicht om ‘binnen redelijke

grenzen alle maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden’.19 Met de formulering: ‘binnen redelijke grenzen’ wordt de verplichting begrensd. Om te

bepalen wat deze redelijk grenzen zijn, is volgens Frenk vooral van belang om te kijken naar ‘Welke

maatregelen de verzekerde, indien hij niet zou zijn verzekerd, bij normale zorgvuldigheid zou hebben

16

Hendrikse, Martius en Rinkes 2007, p.177.

17

HR 30 november 2007, NJ 2007, 641 Staedion-arrest.

18

Hendrikse, Martius en Rinkes 2007, p.181.

19

(10)

10

genomen.’20 Ter illustratie, wordt bijvoorbeeld niet van de verzekerde verwacht dat hij in het geval van brand zich aan lichamelijk gevaar blootstelt.21

1.5 Het niet-nakomen

Nu de voorwaarden voor het ontstaan van de bereddingsplicht bekend zijn, kan er gekeken naar de mogelijk sancties die kunnen volgen op het moment dat de verplichting niet wordt nagekomen. Bij het niet-nakomen kunnen een aantal situaties onderscheiden worden. Allereerst de situatie dat de verzekeringnemer en de verzekerde dezelfde persoon zijn. Daarnaast de situatie dat er sprake is van twee afzonderlijke individuen waarbij de verzekerde zijn aanwijzing heeft aanvaard en tenslotte de situatie dat de verzekerde zijn aanwijzing niet heeft aanvaard. Als eerste het geval dat alleen de verzekeringnemer toerekenbaar tekort schiet. Hij kan dan worden aangesproken op grond van artikel 6:74 BW.22 Indien vervolgens de verzekerde, die zijn aanwijzing al wel had aanvaard, niet-nakomt kan in samenhang met artikel 7:957 op grond van artikel 6:74 BW de uitkering worden verminderd. Als tenslotte de verzekerde, die zijn aanwijzing nog niet had aanvaard, de

bereddingsplicht niet-nakomt, kunnen er geen sancties volgen op grond van artikel 6:74 BW. De verzekerde staat immers niet in een contractuele verhouding tot de verzekeraar. In dit geval kan echter op grond van artikel 7:957 lid 3 voor de verzekeraar de bevoegdheid ontstaan om de uitkering te verminderen met de schade die hij leidt. De Obliegenheit geldt in dit geval als

zelfstandige grondslag. Zoals gezegd wordt de Obliegenheit gezien als ‘een gehoudenheid om zorg te dragen voor de eigen belangen’. Indien de verzekerde onvoldoende voor deze belangen zorg heeft gedragen en hij accepteert de vergroting van de schade, dan is de verzekeraar bevoegd de uitkering te verminderen. Benadrukt moet worden dat nog steeds als vereiste geldt dat er sprake moet zijn van een toerekenbare tekortkoming op grond waarvan alleen sancties kunnen volgen indien de verzekerde of verzekeringnemer op de hoogte was of had moeten zijn, van de verwezenlijking van het risico. Dit volgt uit de woorden ´daartoe in de gelegenheid’ in art. 7:957 lid 3.23 Naast de vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 6:74 BW en de vermindering van de uitkering op grond van artikel 7:957 lid 3, kunnen er onder omstandigheden ook andere sancties volgen.

Verval van het recht op uitkering

Zo bestaat de mogelijkheid voor de verzekeraar om een zogenaamde ‘verval van recht’-clausule in de verzekeringsovereenkomst op te nemen. Gebruik van deze clausule maakt het voor de

verzekeraar mogelijk om in het geval van een schending van de bereddingsplicht het verval van de 20 Frenk 2006, p.71 21 Mijnssen 2012, p. 88. 22 Stadermann 2011, p 93. 23 Asser 2012, nr. 561-564; Hendrikse 2011, p. 501.

(11)

11 dekking in te roepen. Het gebruik van deze clausule is echter door de Hoge Raad in het arrest

Driessen/Lochtenberg begrensd. Een vereiste is dat er sprake dient te zijn van een geschonden

‘redelijk belang’ van de verzekeraar, voordat deze een beroep op de clausule kan doen.24 Deze beperking moet als een uitwerking van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid worden beschouwd.25 Voor zover geen gebruik is gemaakt van een dergelijke clausule kan er in beginsel, bij het niet-nakomen van de bereddingsplicht, geen sprake zijn van verval van recht op de uitkering. Ook niet bij het frauduleus niet-nakomen van de bereddingsplicht. In de literatuur wordt overigens opgemerkt dat deze sanctie wel op zijn plaats zou zijn. Het frauduleus niet-naleven van de medewerkingsverplichting kan immers wel verval van het recht op uitkering met zich meebrengen.26

Ontbinding

Ten aanzien van de vraag of er een mogelijkheid is tot ontbinding van de overeenkomst indien de bereddingsplicht niet wordt nagekomen, bestaan verschillende opvattingen. Zo is Mijnssen van oordeel dat overeenkomst niet kan worden ontbonden. Hij ziet de bereddingsplicht als

Obliegenheit.27 Bij niet-nakoming zal men niet toekomen aan artikel 6:74 BW en zal derhalve geen mogelijkheid bestaan om de overeenkomst te ontbinden op grond van artikel 6:265 BW. Volgens Hendrikse kan er echter wel een mogelijkheid zijn tot ontbinding indien de bereddingsplicht in toerekenbare mate niet is nagekomen door de verzekerde. De bereddingsplicht wordt immers als een verbintenis gezien.28 Stadermann volgt hem daarin.29 Daarbij geldt echter wel dat: ‘De

verzekeringsovereenkomst alleen kan worden ontbonden voor de toekomst met als startpunt het intreden van het evenement.’30 Uit het voorgaande volgt dat de manier waarop de bereddingsplicht wordt gekwalificeerd, een verschil in mogelijkheid tot ontbinding op kan leveren.

1.6 Aansprakelijkheid voor derden

Zoals uit artikel 7:957 BW volgt, kan de verplichting om bereddingsmaatregelen te nemen in principe alleen bestaan voor de verzekeringnemer of de verzekerde. Niettemin kunnen derden onder

omstandigheden een rol spelen bij het nakomen van de bereddingsplicht. Het is namelijk op grond van artikel 6:76 BW mogelijk om, indien er gebruik wordt gemaakt van hulppersonen bij de uitvoering van de verbintenis, de gedragingen van deze hulppersonen toe te rekenen aan de schuldenaar. Zo kan bijvoorbeeld het nalaten om bereddingsmaatregelen te nemen door een 24 HR 16 oktober, NJ 1998, 898. 25 Hendrikse 2011, p. 503; Stadermann 2011, p. 93. 26 Hendrikse 2011, p. 507. 27 Mijnssen 2012, p.85, 28 Hendrikse 2001, p. 167. 29 Stadermann 2011, p. 93. 30 Hendrikse 2011, p. 508.

(12)

12 ondergeschikte van de verzekerde, aan deze verzekerde worden toegerekend. Volgens Brevet, en Hendrikse volgt hem daarin, kan er slechts sprake zijn van toerekening van gedragingen van

hulppersonen indien de bereddingsplicht reeds is ontstaan voor de verzekerde zelf. Het moment dat verplichting ontstaat, is het moment dat de verzekerde op de hoogte was, of het moment dat hij op de hoogte behoorde te zijn van het intreden van het verzekerde evenement. Als de bereddingsplicht daarentegen als Obliegenheit wordt gezien, lijkt toerekening van nalatig handelen van

ondergeschikten of hulppersonen van de verzekerde minder voor de hand te liggen. Er is immers geen sprake van een verbintenis op grond waarvan een beroep kan worden gedaan op artikel 6:76 BW.31 Hieronder bij de bespreking van de samenloop van de eigen schuld-bepaling en de

bereddingsplicht zal ik nog terugkomen op problemen die kunnen ontstaan bij de aansprakelijkheid voor hulppersonen.

1.7 Samenloop eigen schuld-bepaling en bereddingsplicht

Zoals volgt uit artikel 7:957 lid 1 kan de bereddingsplicht reeds voor de verwezenlijking van het risico ontstaan. Namelijk op het moment dat er sprake is van een ‘onmiddellijk dreigend gevaar’. De eigen schuld-bepaling in het verzekeringsrecht ziet ook op de periode voorafgaand aan het intreden van het verzekerde evenement. Deze bepaling is als volgt opgenomen in de wet:

Artikel 7:952 BW

De verzekeraar vergoedt geen schade aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt.

Met het oog op het temporele toepassingsgebied van beide bepaling, is het denkbaar dat vanaf het moment dat er sprake is van een ‘onmiddellijk dreigend gevaar’ tot aan het daadwerkelijk intreden van het evenement, een mogelijkheid bestaat tot samenloop van beide bepalingen. Door de Hoge Raad is een dergelijke samenloop aanvaard in het Amercentrale-arrest.32 De samenloop heeft tot gevolg dat de verzekeraar zowel een beroep kan doen op het niet-nakomen van de bereddingsplicht op grond van artikel 7:957 BW als op de eigen schuld-bepaling artikel 7:952 BW.

Naast samenloop tussen beide bepalingen vóór het intreden van het evenement heeft de Hoge Raad in het arrest De Gans/Nationale Nederlanden aangenomen dat er ook sprake kan zijn van een samenloop ná verwezenlijking van het risico.33 De eigen schuld-bepaling werd door de Hoge Raad van toepassing geacht op het handelen van de verzekerde ná de verwezenlijking van het

31 Brevet 2006, p. 134; Hendrikse 2011, p. 492. 32 HR 13 juni 1975, NJ 1975, 509. 33 HR 23 oktober 1992, NJ 1992, 814.

(13)

13 risico.34 Dit arrest is gewezen onder het oude recht. Aangenomen wordt echter dat deze regel ook onder het huidige recht nog betekenis toekomt.35 In de literatuur is men kritisch tegenover deze beslissing van de Hoge Raad. De eigen schuld-bepaling zou er namelijk juist op zien dat er geen schade wordt vergoed, die door opzet of roekeloosheid is veroorzaakt. Bij de eigen schuld bepaling dient de verzekerde er voor te waken dat het evenement intreedt en te zorgen dat er geen schade ontstaat als gevolg van aan hem toe te rekenen handelen. Indien het verzekerde evenement zich reeds heeft voorgedaan zou de eigen schuld-bepaling geen toepassing moeten kunnen vinden, omdat er op dat moment immers sprake is van een voldongen feit.36 Brevet geeft bovendien aan dat er sprake kan zijn van botsende rechtsregels in een geval van samenloop tussen beide bepalingen. Zo kan namelijk een situatie ontstaan waarin de verzekeraar gerechtigd is om de uitkering aan de verzekerde te verminderen, omdat hij de bereddingsplicht niet nakomt op grond van artikel 7:957 lid 3 en dat deze schade tegelijkertijd op grond van artikel 7:952 BW, de polisvoorwaarden omtrent eigen schuld of de aard van de overeenkomst gedekt is. Een voorbeeld is de situatie dat het handelen van de verzekerde enerzijds wel als het niet-nakomen van de bereddingsplicht is te beschouwen maar niet als roekeloosheid is te beschouwen. Daarnaast kan de situatie ontstaan dat een ondergeschikte van de verzekerde de bereddingsplicht niet nakomt. Bij een beroep op het niet-nakomen van de bereddingsplicht kan het niet-niet-nakomen van de bereddingsplicht door de

ondergeschikte aan de verzekerde worden toegerekend op grond van art. 6:76 BW en kan de uitkering vervolgens verminderd worden op grond van art. 7:957 lid 3. Terwijl bij een beroep op art. 7:952 BW de schade gedekt zou zijn. Deze bepaling ziet namelijk alleen op gedragingen van de verzekerde zelf. 37 Tenslotte is bovendien een verschil in rechtsgevolg op te merken bij een beroep op de ene dan wel de andere bepaling. Zo vervalt de verplichting van de verzekeraar om de schade te vergoeden als sprake is van eigen schuld. Terwijl bij een schending van de bereddingsplicht de verzekerde tegenover de verzekeraar schadeplichtig is op grond van wanprestatie, maar

tegelijkertijd voor de verzekeraar de verplichting blijft bestaan om de schade te vergoeden.38

1.8 De bereddingskosten

Tegenover de verplichting van de verzekeringnemer of verzekerde om bereddingsmaatregelen te nemen, staat de verplichting van de verzekeraar om op grond van art. 7:957 lid 2 de kosten verbonden aan deze bereddingsmaatregelen en de schade aan de daarbij ingezette zaken te vergoeden. Aan deze vergoeding zijn een aantal voorwaarden verbonden. In het reeds genoemde 34 Asser 2012, nr. 565. 35 Asser 2012, nr. 542. 36 Hendrikse 2011, p. 498. 37 Brevet 2006, p. 129; Hendrikse 2011, p. 498. 38 Van Huizen 2014, p. 153.

(14)

14

Staedion-arrest heeft de Hoge Raad ten aanzien van deze vergoeding de volgende overweging

gemaakt:

‘De kosten die een verzekerde heeft gemaakt ter voldoening aan zijn verplichting het intreden van schade te voorkomen of ingetreden schade te beperken, komen voor vergoeding in aanmerking als de verzekerde in redelijkheid heeft mogen aannemen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen en als deze maatregelen, die, ook als daartoe een andere verplichting bestond, ten bate van de verzekeraar moeten zijn gemaakt, redelijk en doelmatig zijn. Een en ander moet worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de

verzekerde tot het nemen van maatregelen heeft besloten. De verzekerde mag daarbij in beginsel afgaan op het advies van ingeschakelde deskundigen, tenzij de verzekerde wist of had behoren te weten dat dit advies niet op deugdelijke gronden berustte.’39

Allereerst moeten de maatregelen, op grond van artikel 7:957 lid 1, getroffen zijn toen de

verwezenlijking van het gevaar op handen was, of het risico reeds was aangevangen. Vervolgens is vereist dat de verzekerde in redelijkheid heeft mogen aannemen dat sprake was van een

onmiddellijk dreigend gevaar dat slechts door het nemen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen. De maatregelen moeten daarnaast in het belang van de verzekeraar genomen zijn. Ook van belang is dat de maatregelen redelijk en doelmatig zijn. Frenk spreekt van een ‘dubbele redelijkheidstoets’. Zowel de maatregelen als de daaruit voortvloeiende kosten moeten redelijk zijn. Of de genomen maatregelen binnen redelijke grenzen zijn gebleven kan afhangen van: ‘de mate van

dreiging, de omvang van de verzekerde schade die bij de verwezenlijking van het risico te verwachten was en de kosten van de maatregel’.40 De beoordeling of de maatregelen, naar het oordeel van de

verzekerde, redelijkerwijs tot beredding en behoud kunnen leiden, dient gedaan te worden naar het tijdstip waarop de verzekerde of verzekeringnemer besloot over te gaan tot het nemen van deze maatregelen.41 Derhalve is het mogelijk dat kosten ook vergoed worden indien zij verbonden zijn aan maatregelen, genomen in een situatie waarin de verzekerde het gevaar hoger had ingeschat dan het in werkelijkheid was.42 Bovendien geldt dat de redelijke43 kosten verbonden aan maatregelen die geen succes hebben gehad komen voor vergoeding in aanmerking komen. In de Memorie van Toelichting wordt hiervoor als reden gegeven dat op het moment waarop er moet worden besloten

39

HR 30 november 2007, NJ 2007, 641, r.o. 3.4.

40

Hof Amsterdam 18 januari 2011, RAV 2011/55; Asser 2012, nr. 543.

41 Asser 2012, nr. 546; Hendrikse 2012, p.512. 42 Frenk 2006, p.73. 43 Art. 7:959 lid 1 BW

(15)

15 over de te nemen bereddingsmaatregelen het gevaar nog bestaat of de oorzaak van de schade nog niet is uitgewerkt.44

Kosten die voor vergoeding in aanmerking komen

Nu bepaald is aan welke voorwaarden voldaan moet zijn om tot vergoeding over te gaan, is het van belang om te weten welke schade voor vergoeding in aanmerking kan komen. Allereerst volgt uit artikel 7:957 lid 1 dat naast de kosten van bereddingsmaatregelen ook de schade aan zaken die bij de beredding zijn ingezet vergoed moet worden. Daarbij is het niet van belang of dit verzekerde of niet-verzekerde zaken zijn.45 Daarnaast speelt ook geen rol wie de eigenaar is van deze ingezette zaken. Deze kunnen zowel van de verzekerde zelf of van een derde zijn. Vereist is echter dat het gaat om schade aan zaken waarvan bewust gebruik is gemaakt én die ter voorkoming of beperking van gedekte schade hebben gediend

.

46

Ten aanzien van het schadebegrip in artikel 7:957 lid 1 BW wordt in de literatuur opgemerkt dat het door de wetgever gekozen begrip ‘schade aan ingezette zaken’ niet ruim genoeg is. Er zou zich namelijk een situatie kunnen voordoen dat er opofferingen gedaan worden, die niet als schade aan een ingezette zaak kunnen worden beschouwd, maar wel op geld waardeerbaar zijn en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Als voorbeeld wordt genoemd het annuleren van een vakantie met als doel waterschade aan een woning te verminderen. De geannuleerde reis zal in beginsel niet als schade aan een ingezette zaak kunnen worden aangemerkt. Stadermann pleit voor een verruiming van het begrip ‘kosten’ in artikel 7:957 lid 1. ‘Op geld waardeerbare opofferingen’ zou naar zijn mening een beter begrip zijn. Hij heeft hiertoe ook een voorstel gedaan toen titel 7.17 nog niet door Tweede Kamer was behandeld.47 Ook Hendrikse is een voorstander van een

verruiming van dit begrip.48 Daarnaast lijkt het dat ook de Hoge Raad een ruimer begrip hanteert in

’t Witte Paerdje-arrest:

‘Het in HR 3 april 1914, NJ 1914, p. 663, uitgesproken oordeel dat onder het begrip

‘onkosten’ in art. 283 lid 2 WvK alleen met geld te betalen uitgaven vallen en niet tevens op geld waardeerbare opofferingen, is niet in overeenstemming met de huidige rechtsopvatting, zoals tot uitdrukking komend in de rechtsliteratuur en art. 7.17.2.18 Ontw. BW; zij past ook niet in het stelsel van de wet, waarbij in het bijzonder te wijzen valt op het bepaalde in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder a, BW. Nu de enzymenbehandeling daags na de brand heeft

44

Hendrikse, Martius en Rinkes 2007, p.177.

45

Hendrikse, Martius en Rinkes 2007, p.177.

46 Asser 2012, nr. 551. 47 Stadermann 2011, p. 91. 48 Hendrikse 2012, p. 513.

(16)

16

plaatsgevonden op instigatie van de verzekeraar als een in verband met de aanspraak op uitkering onder de polis met spoed te nemen maatregel ter bestrijding van de rooklucht in het pand, is die behandeling aan te merken als een maatregel zoals bedoeld in art. 283 en komen niet slechts de kosten van die behandeling maar ook de door de verkeerde uitvoering van de behandeling veroorzaakte schade op de voet van art. 283 lid 2 voor vergoeding in aanmerking’. 49

Wat opvalt is dat de Hoge Raad hier het begrip ‘onkosten’ (283 WvK oud) niet in overeenstemming acht met de huidige rechtsopvatting. Uit de Parlementaire Geschiedenis volgt daarentegen dat de minister tegen een verruiming van het begrip was en vast heeft gehouden aan de huidige

omschrijving.50 Stadermann spreekt echter het vermoeden uit dat op grond van de uitleg van ’t

Witte Paerdje-arrest, iemand in de eerdergenoemde situatie uiteindelijk via de rechter toch de

kosten van zijn geannuleerde vakantie vergoed zal krijgen.51 Of dit daadwerkelijk zo is zal afhangen van de uitleg van de rechter.

Vervolgens is in dit arrest bepaald dat ook schade ontstaan door de verkeerde uitvoering van een bereddingsmaatregel, voor vergoeding in aanmerking komt. Ook de minister heeft dit

uitgangspunt: ‘Onder schade aan bij beredding ingezette zaken moet naar zijn oordeel ook worden

begrepen de schade aan de verzekerde zaak zelf indien de beredding daarvan een tegengesteld effect heeft.’52 Wansink en Hendrikse merken ten aanzien van deze uitleg op dat bij het verkeerd uitvoeren van een bereddingsmaatregel geen sprake is van een opoffering of het inzetten van een zaak als hulpmiddel. Met het gevolg dat deze schade aan de verzekerde zaak niet als schade in de zin van art. 7:957 lid 2 kan worden beschouwd. Het is echter volgens Wansink wel gerechtvaardigd dat de verzekeraar deze kosten draagt en hij concludeert dat onder bereddingskosten mede de schade als gevolg van een verkeerde uitvoering van getroffen bereddingsmaatregelen zou kunnen worden begrepen.53 Zoals bepleit door Hendrikse en Stadermann zou een aanpassing van het begrip ‘kosten’ in artikel 7:957 lid 2 naar ‘op geld waardeerbare opofferingen’, dit verschil tussen hetgeen in de wet staat en de uitleg van de minister en Hoge Raad kunnen verhelpen.54 Het lijkt me alleszins redelijk dat ook de kosten voor de geannuleerde vakantie als bereddingskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Deze schade wordt immers geleden om in het belang van de verzekeraar de schade te beperken. De huidige situatie lijkt dit echter niet toe te staan. Een andere invulling aan het ‘kosten’-begrip lijkt mij de meest geschikte oplossing.

49

HR 10 oktober 2003, NJ 2005, 89.

50

Hendrikse, Martius en Rinkes 2007, p.182.

51

Stadermann 2011, p. 92.

52

Handelingen I Inv. 2005/06, p. 12-585; Asser 2012, nr. 553.

53

Asser 2012, nr. 553; Hendrikse 2011, p. 512.

54

(17)

17 Hoogte vergoeding

Naast artikel 7:957 BW is er een aantal bepalingen in de wet opgenomen die onder meer regels bevatten ten aanzien van de hoogte van de vergoeding van de verzekeraar. Als eerste de volgende bepaling:

Artikel 7:959 BW

1. De in artikel 957 bedoelde vergoeding en de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade gemaakt, komen ten laste van de verzekeraar, ook al zou daardoor, tezamen met de vergoeding van de schade, de verzekerde som worden overschreden.

2. Indien de naar de grondslag van de verzekering berekende waarde van de onbeschadigde zaak niet ten volle is verzekerd, komt de in artikel 957 bedoelde vergoeding slechts met overeenkomstige toepassing van artikel 958 lid 5 ten laste van de verzekeraar.

Naast dat in lid 1 van art. 7:959 is bepaald dat ook de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade ten laste van de verzekeraar komen, volgt uit die bepaling dat de bereddingskosten, indien zij samen met de vergoeding van de schade de verzekerde som overschrijden, door de verzekeraar moeten worden vergoed. Deze bepaling is van regelend recht. Derhalve kan van deze regel in de polisvoorwaarden worden afgeweken. Ten aanzien van consumentenverzekeringen is in artikel 7:963 lid 6 BW echter bepaald, dat de hoogte van de vergoeding slechts in bepaalde mate kan worden beperkt.

Artikel 7:963 lid 6 (…)

6. Van artikel 959 lid 1 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of de verzekerde worden

afgeweken voor zover de in dit lid bedoelde kosten niet het bedrag overschrijden dat gelijk is aan de verzekerde som en de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is die de verzekering anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gesloten.

Het gevolg van deze regel voor de verzekeraar is, dat in het voor hem meest ongunstige geval, hij een bedrag moet uitkeren dat gelijk is aan tweemaal de verzekerde som. Indien bijvoorbeeld een bereddingsmaatregel geen effect heeft gehad.55 De verzekerde schade en bereddingskosten zullen in dat geval beiden vergoed moeten worden. Ten aanzien van verzekeringen gesloten in de uitoefening van een beroep of bedrijf geldt deze bepaling echter niet en kan de vergoeding door de verzekeraar

55

(18)

18 zonder beperking worden gelimiteerd. De wetgever heeft deze keuze uitdrukkelijk gemaakt. De gedachte achter deze keuze is dat de bereddingskosten bij het verzekeren van industriële en commerciële activiteiten zeer hoog op kunnen lopen en een ongelimiteerde dekking om die reden niet op zijn plaats zou zijn.56 In art. 7:963 lid 5 is vervolgens nog bepaald dat niet ten nadele van de verzekeringnemer of verzekerde van art. 7:957 lid 2 kan worden afgeweken, ongeacht of er sprake is van een consumentenverzekering of een verzekering afgesloten in beroep of bedrijf. Met deze bepaling wordt bewerkstelligd dat de vergoeding in de polisvoorwaarden nooit voor het volle bedrag gelimiteerd kan worden.57

Nu vaststaat dat de vergoeding van de bereddingskosten kan worden beperkt. Kan de situatie ontstaan dat er bereddingsmaatregelen zijn getroffen op aanwijzing van de verzekeraar en dat vervolgens de kosten verbonden aan deze maatregelen niet worden vergoed omdat de hoogte van de vergoeding gelimiteerd is. In de literatuur bestaat kritiek ten aanzien van dit gevolg. Wansink beschouwd dit als ‘niet gerechtvaardigd’ en Hendrikse is van mening dat bereddingskosten die zijn gemaakt op aanwijzing van de verzekeraar, altijd voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.58 Of het onredelijk is dat de bereddingskosten niet volledig worden vergoed in het geval dat zij op aandringen van de verzekeraar genomen zijn, lijkt mij niet ter discussie staan. Maar of hiertoe een wetswijziging moet volgen, zoals door Hendrikse wordt bepleit, is de vraag.59 Frenk gaat er namelijk van uit, dat als een verzekeraar aanwijzingen heeft gegeven en zich vervolgens op de gelimiteerde dekking beroept dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid artikel 6:248 lid 2 BW. Derhalve is volgens hem een wetswijziging overbodig.60

1.9 Bewijslast

Tenslotte kunnen er ten aanzien van de bewijslast bij de bereddingsplicht en de bereddingskosten in grote lijnen twee situaties worden onderscheiden. Namelijk de situatie waarin de verzekerde voor de genomen bereddingsmaatregelen een vergoeding van de verzekeraar wenst te ontvangen en de situatie waarin de verzekeraar door niet-nakoming van de bereddingsplicht aanspraak maakt op vergoeding van de geleden schade.61 Met betrekking tot de bereddingsplicht en de

bereddingskosten zijn er geen bijzondere regels opgenomen op grond waarvan wordt afgeweken van de hoofdregel van art. 150 Rv. Derhalve zal de partij die zich op een bepaald rechtsgevolg beroept van door haar gestelde feiten, deze bij betwisting dienen te bewijzen.

56 NvW I, Kamerstukken II 1999/2000, 19 529, nr. 5, p. 42-43. 57 Asser 2012, nr 555. 58 Hendrikse 2011, p.515. 59 Hendrikse 2011, p. 515. 60 Frenk 2006, p. 74. 61

(19)

19 Indien de verzekerde aanspraak wenst te maken op de vergoeding van de aan de

bereddingsmaatregelen verbonden kosten, dient hij het volgende aan te tonen en zo nodig te bewijzen:

- ‘dat er sprake was van een verwezenlijking dan wel het ophanden zijn van een risico;

- dat het risico buitengewone maatregelen – ter voorkoming of vermindering van de schade – rechtvaardigde;

- dat die maatregelen strekten ter voorkoming van onder de polis gedekte schade; en

- voor welk bedrag aan die (redelijke) maatregelen kosten waren verbonden en/of hij schade heeft geleden aan door hem bij de beredding ingezette zaken.’62

Als aan de andere kant de verzekeraar aanspraak wil maken op vergoeding van de door hem geleden schade, dient hij te stellen en zo nodig te bewijzen dat de verzekeringnemer of verzekerde de bereddingsplicht niet is nagekomen en in welke mate hij daardoor schade heeft geleden.63

1.10 Deelconclusie

Ten aanzien van een aantal aspecten van de bereddingsplicht en de vergoeding van de bereddingskosten bestaat discussie en kritiek in de literatuur. Zo is allereerst de juridische

kwalificatie van de bereddingsplicht een punt waar de meningen over uiteenlopen. De kwalificatie van de bereddingsplicht als een uit de verbintenis voortvloeiende verplichting of als Obliegenheit is onder meer van belang voor de ontbindingsbevoegdheid en toerekening van gedragingen van derden. Zo zal bij de bereddingsplicht als Obliegenheit een ontbindingsmogelijkheid bij niet-nakoming door de verzekerde of de toerekening van gedragingen van ondergeschikte aan de verzekerde, niet voor de hand liggen. Daarnaast zorgt de mogelijkheid tot samenloop tussen de bereddingsplicht en de eigen schuld-bepaling tot conflicterende rechtsregels. Met het gevolg dat een essentieel verschil in rechtsgevolg kan ontstaan bij een beroep op art. 7:957 BW of een beroep op 7:952 BW. Ook ten aanzien van de toerekening van gedragingen van ondergeschikte aan de verzekerde kan een verschil ontstaan tussen beide bepalingen. Bij de eigen schuld-bepaling kan in tegenstelling tot de bereddingsplicht geen sprake zijn van toerekening van gedragingen van hulppersonen.

Het huidige gehanteerde begrip bereddingskosten stuit ook op veel weerstand. Een

verruiming van het begrip lijkt alleszins redelijk en voor de hand te liggen als oplossing voor de op dit moment bestaande kritiek. Tenslotte bestaat er onduidelijkheid over de vraag of de

bereddingskosten verbonden aan maatregelen genomen op aanwijzing van de verzekeraar worden

62

Tiggele-van der Velde 2008, p. 171.

63

(20)

20 vergoed, indien deze de door de verzekeraar gestelde limiet overschrijden. Een wetswijziging op dit punt kan uitsluitsel geven.

(21)

21

Hoofdstuk 2 De bereddingsplicht naar Duits recht

2.1 Verzekeringsrecht algemeen

Op 1 januari 2008 is het nieuwe Duitse verzekeringsrecht in werking getreden het zogenaamde neue

Versicherungsvertragsgesetz (hierna: VVG). Het doel van de wetswijziging was om de rechten van de

verzekeringnemer te versterken, de transparantie van verzekeringsproducten ten aanzien van de verzekeringnemer te verbeteren en om jurisprudentie in het reeds bestaande verzekeringsrecht te codificeren.64 De belangrijkste basis voor het nieuwe Duitse verzekeringsrecht is het Gesetz über den

Versicherungsvertrag dat stamt uit 30 mei 1908 (VVG oud).65 Met de grondige herziening in 2008 zijn er voornamelijk advies- en informatieplichten voor de verzekeraar en regels van

consumentenbescherming in het leven geroepen. Het VVG bevat bepalingen gericht op

verzekeringsovereenkomsten en is een lex specialis. Zodoende gaan bepalingen uit het VVG voor de algemene bepalingen op het gebied van contractenrecht vastgelegd in het Bürgerliches Gesetzbuch (BGB). Alleen voor zover het VVG niet voorziet in een specifieke situatie, worden de algemene bepalingen uit het BGB gebruikt. 66 Naast het VVG kunnen uit de zogenaamde Allgemeine

Versicherungsbedingungen (AVB) aanvullende regels volgen. In de AVB zijn algemene voorwaarden

opgenomen. Uit de VVG volgt op welke wijze en onder welke voorwaarden deze aanvullende

bepalingen in de verzekeringsovereenkomst opgenomen kunnen te worden. Daarnaast bestaat er de

VVG-Informationspflichtenverordnung (VVG-InfoV). Deze verordening bevat aanvullende bepalingen

ten aanzien van auto- en aansprakelijkheidsverzekeringen.67 De zee- en herverzekering zijn uitgesloten van het bereik van het VVG.68

2.2 De bereddingsplicht

Bij de bereddingsplicht naar Duits recht gaat het met name om het voorkomen en verminderen van de schade. Het doel is om indien mogelijk het intreden van schade volledig te voorkomen. Indien er reeds schade is ontstaan, bestaat de verplichting om deze zoveel mogelijk te beperken. Hiertoe zullen alle maatregelen genomen moeten worden die het schadeverloop op een gunstige wijze kunnen beïnvloeden.69 De gedachte achter deze regeling is de verzekeraar, aan wie de

bereddingsmaatregelen ten goede komen, de daaruit volgende kosten te laten dragen. Daarbij zal de

64 Schirmer 2010, p. 53. 65 Wandt 2010, p.53. 66 Schirmer 2010, p. 55. 67 Wandt 2010, nr. 133. 68 Wandt 2010, nr. 152. 69 Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 23-24.

(22)

22 verzekeringnemer zich doorgaans minder snel door dreigende hoge kosten van het nemen van maatregelen laten weerhouden.70

De Schadensabwendungspflicht71 en de Schademinderungspflicht72 zijn zogenaamde

gesetzliche73 Obliegenheiten. Wat inhoudt dat zij in de wet zijn opgenomen. De wetgever heeft bewust gekozen om het begrip Obliegenheit niet nader te omschrijven. Zodoende wordt de verdere ontwikkeling van het begrip in de jurisprudentie niet bemoeilijkt.74 Met Obliegenheiten worden voornamelijk gedragsregels voor de verzekeringnemer in het leven geroepen.75 Daarbij kunnen zij niet worden aangemerkt als een echte Rechtspflicht76 die afdwingbaar is, om die reden zal het niet naleven van de verplichting niet direct tot een schadevergoedingsverplichting leiden. De wetgever ziet het vervullen van een Obliegenheit slechts als een objectief vereiste voor het behoud van de rechten van de verzekeringnemer. Eventuele sancties bij het niet-nakoming kunnen alleen volgen uit een wettelijke bepaling.

Onder het oude Duitse verzekeringsrecht was de bereddingsplicht en de

bereddingskostenregeling opgenomen in respectievelijk §§ 62 en 63 VVG. Sinds 1 januari 2008 is dit §§ 82 en 83 VVG geworden. § 82 VVG is de regeling waaruit de bereddingsplicht volgt en zal ik als eerste behandelen, deze luidt als volgt:

§ 82 Abwendung und Minderung des Schadens

(1) Der Versicherungsnehmer hat bei Eintritt des Versicherungsfalles nach Möglichkeit für die Abwendung und Minderung des Schadens zu sorgen.

(2) Der Versicherungsnehmer hat Weisungen des Versicherers, soweit für ihn zumutbar, zu befolgen sowie Weisungen einzuholen, wenn die Umstände dies gestatten. Erteilen mehrere an dem

Versicherungsvertrag beteiligte Versicherer unterschiedliche Weisungen, hat der Versicherungsnehmer nach pflichtgemäßem Ermessen zu handeln.

(3) Bei Verletzung einer Obliegenheit nach den Absätzen 1 und 2 ist der Versicherer nicht zur Leistung verpflichtet, wenn der Versicherungsnehmer die Obliegenheit vorsätzlich verletzt hat. Im Fall einer grob fahrlässigen Verletzung ist der Versicherer berechtigt, seine Leistung in einem der Schwere des

70

Beckmann/Matusche-Beckmann 2009, § 15 Rn. 2.

71

De verplichting tot het afwenden van schade

72

De verplichting de schade te verminderen

73 wettelijke 74 Beckmann/Matusche-Beckmann 2009, § 13 Rn. 4. 75 Wandt 2010, nr. 531. 76 Wettelijke verplichting

(23)

23

Verschuldens des Versicherungsnehmers entsprechenden Verhältnis zu kürzen; die Beweislast für das Nichtvorliegen einer groben Fahrlässigkeit trägt der Versicherungsnehmer.

(4) Abweichend von Absatz 3 ist der Versicherer zur Leistung verpflichtet, soweit die Verletzung der Obliegenheit weder für die Feststellung des Versicherungsfalles noch für die Feststellung oder den Umfang der Leistungspflicht ursächlich ist. Satz 1 gilt nicht, wenn der Versicherungsnehmer die Obliegenheit arglistig verletzt hat.

Uit § 82 VVG volgt voor de verzekeringnemer een drietal Obliegenheiten. Uit het eerste lid volgt dat de verzekeringnemer bij het intreden van schadegeval voor zover mogelijk voor het voorkomen en de vermindering van de schade moet zorgen. Uit het tweede lid volgt voor de verzekeringsnemer daarnaast als derde verplichting zowel aanwijzingen van de verzekeraar op te volgen, als deze in te winnen voor zover dit mogelijk is in de omstandigheden van het geval. In de tweede zin van lid 2 is vervolgens een verplichting opgenomen voor het geval er meerdere verzekeraars betrokken zijn en deze verschillende aanwijzingen geven. In dat geval moet de verzekeringnemer naar eigen

goeddunken handelen. Vervolgens zijn in het derde en vierde lid de gevolgen opgenomen van het niet nakomen van deze verplichtingen. Deze sancties zullen later in dit hoofdstuk aan bod komen.

Zowel de bepalingen omtrent de bereddingsplicht (§ 82 VVG) als die van de

bereddingskosten (§ 83 VVG) zijn op grond van § 87 VVG zogenaamde halbzwingende bepalingen. Wat inhoudt dat alleen ten gunste van de verzekeringnemer van de bepalingen mag worden afgeweken. In de AVB worden regelmatig bedingen ten aanzien van beide regelingen opgenomen, deze zijn ten gunste van de verzekeringnemer of een herhaling van hetgeen in de wet is bepaald. Er mag immers niet ten nadele van de verzekeringnemer van de genoemde bepalingen worden afgeweken.77

Aanwijzingen van de verzekeraar

Naast de verplichting om bereddingsmaatregelen te nemen bestaat op grond van § 82 lid 2 VVG ook de verplichting voor de verzekeringnemer om in het geval zich een verzekerd evenement voordoet, aanwijzingen van de verzekeraar op te volgen of deze in te winnen. Deze verplichting geldt voor zover dit ‘zumutbar’78 is voor de verzekeringnemer. De gedachte achter deze bevoegdheid van de verzekeraar tot het geven van aanwijzingen is, dat veel verzekeraars een bepaalde expertise hebben op het gebied van schadeafwikkeling.79 Zodoende kunnen de meest geschikte maatregelen worden

77 Beckmann/Matusche-Beckmann 2009, §15 Rn. 8. 78 redelijk 79 Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 39

(24)

24 getroffen. Ten aanzien van de aanwijzingen van de verzekeraar zijn twee verschillende

verplichtingen te onderscheiden. De verplichting om aanwijzingen op te volgen enerzijds en de verplichting om aanwijzingen te vragen bij de verzekeraar anderzijds. In het geval dat de verzekeraar geen aanwijzingen heeft gegeven, wordt de verzekeringnemer nog niet bevrijd van zijn verplichting om bereddingsmaatregelen te nemen. De verzekeringnemer moet namelijk ook zelf om

aanwijzingen vragen bij de verzekeraar, voor zover de omstandigheden dat toelaten. Met deze regeling wordt de verzekeraar in de gelegenheid gesteld om invloed uit te oefenen op de

bereddingsmaatregelen, of deze indien nodig zelf uit te voeren. Deze regel is daarnaast ook in het belang van de verzekeringnemer, vooraf kan overeenstemming bereikt worden over de te nemen maatregelen en over de vergoeding van de kosten.80 Indien de verzekeringnemer de verzekeraar om een aanwijzing heeft verzocht en hij heeft deze niet gekregen, wordt het niet nemen of het nemen van bereddingsmaatregelen zonder resultaat over het algemeen niet als een schending van de bereddingsplicht door de verzekeringnemer beschouwd.81

Op wie rust de bereddingsplicht

Nu duidelijk is welke verplichtingen kunnen ontstaan op grond van § 82 VVG, is het van belang om te bepalen voor wie deze verplichtingen gelden. Wat daarbij opvalt is dat in de wettelijke bepaling alleen wordt gesproken over de verzekeringnemer. In beginsel rust de bereddingsplicht dan ook op de verzekeringsnemer. Zijn de verzekeringnemer en de verzekerde echter niet dezelfde persoon dan rust de bereddingsplicht zowel op de verzekeringnemer als op de verzekerde. Daarbij is de

verzekerde ook verplicht aanwijzingen van de verzekeraar in te winnen en op te volgen.82 In § 47 VVG is namelijk bepaald dat voor zover de kennis en de gedragingen van de verzekeringnemer van betekenis zijn, in het geval dat de verzekerde en verzekeringnemer niet dezelfde persoon zijn, ook de kennis en de gedraging van de verzekerde relevant zijn. In het geval dat de verzekerde niet op de hoogte was van het sluiten van de verzekering, of indien hij daar niet tijdig van op de hoogte gesteld is door de verzekeringnemer, geldt dit echter niet. Op grond van het voorgaande dient in deze scriptie waar ik het in de Duitse situatie heb over de verzekeringnemer ook de verzekerde te worden gelezen.

2.3 Soorten verzekeringen

Uit de systematiek van de wet kan worden afgeleid dat de bereddingsplicht over het algemeen geldt voor alle schadeverzekeringen. Voor zover de zorgverzekering op de vergoeding van ziektekosten

80 Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 47. 81 Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 39. 82

(25)

25 gericht is, wordt deze ook als schadeverzekering aangemerkt en kan § 82 VVG ook toepassing

vinden. In de dagelijks praktijk is de bereddingsplicht bij de zorgverzekering verreweg het meest relevant bij een keuze voor kwalitatief gelijkwaardige, maar in kosten erg verschillende medische behandelingen en geneesmiddelen. De verzekeringnemer is derhalve verplicht om in het belang van de verzekerde gemeenschap op grond van § 82 VVG, de kosten zo laag mogelijk te houden.83 Daarnaast is de ongevallenverzekering in tegenstelling tot onder het oude VVG uitgezonderd van de bereddingsplicht. Daarnaast is bij de transportverzekering alleen ten aanzien van de

bereddingskosten in § 135 VVG een afwijkende regeling opgenomen.84

2.4 Vereisten

Om te bepalen wanneer de bereddingsplicht en de verplichting om aanwijzingen van de verzekeraar op te volgen en in te winnen ontstaat, volgt uit § 82 lid 1 de bewoording: ‘bei Eintritt des

Versicherungsfalles’. Dat wil zeggen bij het intreden van het verzekerde evenement. Daarbij is het

niet van belang of en wanneer de verzekeringnemer daadwerkelijk van het intreden van het

verzekerde risico op de hoogte was. Als hij (eerder) op de hoogte had moeten zijn maar dit niet was, kan dit een grond opleveren voor de verzekeraar om de uitkering te verminderen.85 Daarnaast blijft de bereddingsplicht bestaan zo lang het mogelijk is schade aan het verzekerde belang te voorkomen of te verminderen.86 Vervolgens moet de verzekeringnemer naar Möglichkeit87

bereddingsmaatregelen nemen. Welke mogelijke maatregelen genomen kunnen worden, wordt getoetst aan de hand van de volgende maatstaf: ‘welche Maßnahmen ein ordentlicher

Versicherungsnehmer nach pflichtgemäßem Ermessen zur Abwendung oder Minderung des Schadens getroffen hätte’.88 Vrij vertaald dient er gekeken te worden naar welke maatregelen, die tot het voorkomen of verminderen van de schade kunnen leiden, door een behoorlijk en plichtsgetrouw handelend verzekeringnemer genomen zouden zijn. Naast deze maatstaf volgt nog een andere maatstaf uit de jurisprudentie. De verzekeringnemer dient: ‘die in der jeweiligen Situation möglichen

und zumutbaren Rettungsmaßnahmen unverzüglich und mit der im Verkehr erforderlichen Sorgfalt zu ergreifen, wie wenn er nicht versichert wäre’.89 Vrij vertaald als ‘de verzekeringnemer dient

onverwijld en met de in het verkeer vereiste zorgvuldigheid, de mogelijke en redelijke

bereddingsmaatregelen te nemen als ware hij niet verzekerd’. Bij het hanteren van deze maatstaven dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Zo moet bijvoorbeeld 83 Langheid/Wandt/Kalis 2010, § 194 Rn. 20-22. 84 Beckmann/Matusche-Beckmann 2009, §15 Rn. 4. 85 Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 21 86

OLG Saarbrücken VersR 1998, 1499.

87 mogelijkheid 88 BGH VersR 1972, 1039, 1040, Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 32 89 RGZ 112, 384, 386; BGH VersR 1972, 1039, 1040;

(26)

26 onder meer gekeken worden naar de mate van inspanning. Het eigen leven behoeft niet in gevaar te worden gebracht om een verzekerde zaak te redden.90

2.5 Het niet-nakomen

De sancties die volgen bij het niet-nakomen van een wettelijke Obliegenheit zijn niet algemeen geregeld maar volgen uit specifieke bepaling ten aanzien van de verplichting. Bij de bereddingsplicht volgen de sancties uit § 82 lid 3 VVG. Op grond van deze bepaling is de verzekeraar niet gehouden om uit te keren indien het niet naleven van de bereddingsplicht een gevolg is van vorsätzlich91

handelen van de verzekeringnemer.92 Is er sprake van een grob fahrlässigen Verletzung93 aan de kant van de verzekeringnemer, dan is de verzekeraar slechts gerechtigd om de uitkering te verminderen naar de mate van nalatigheid.94 Indien de niet-nakoming van de bereddingsplicht te wijten is aan een mildere vorm van nalatigheid, of er is überhaupt geen sprake nalatigheid, is de verzekeraar niet bevoegd de uitkering te verminderen.

Van opzet is sprake indien er bekendheid is bij de verzekeringsnemer met het intreden van het verzekerde evenement en diegene heeft daarnaast ook de wil om de bereddingsplicht niet na te komen. Hij dient op de hoogte zijn van het bestaan van de Obliegenheit. Van bewustzijn is sprake als de verzekeringsnemer door zijn gedrag mogelijk de bereddingsplicht niet nakomt en hij dit gevolg aanvaardt en goedkeurt. Vereist is niet dat de rechtsgevolgen van het niet-nakomen van

bereddingsplicht ook bekend zijn bij de verzekeringsnemer.95 Een misvatting of onbekendheid met het bestaan van de bereddingsplicht sluit opzet uit. Een beroep van de verzekeringnemer dat hij niet op de hoogte was van het bestaan van de bereddingsplicht zal echter niet zo snel slagen.96 In de literatuur wordt er van uitgegaan dat het bestaan van de bereddingsplicht ook bij leken bekend is.97

Vervolgens is van grove nalatigheid volgens de jurisprudentie sprake als de

verzekeringnemer ‘die im Verkehr erforderliche Sorgfalt in besonders schwerem Maße verletzt und

unbeachtet lässt, was im gegebenen Fall jedem hätte einleuchten müssen’.98 Vrij vertaald als: iemand die de in het (normale) verkeer vereiste zorgvuldigheid, welke in de gegeven omstandigheden voor eenieder duidelijk zou moeten zijn, in bijzondere mate veronachtzaamt en buiten beschouwing laat. De beoordeling of er sprake is van grove nalatigheid dient niet uitsluitend objectief beoordeeld te

90

BGH VersR 2006, 821; OLG Karlsruhe VersR 1994, 468, 469; Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 34-36

91

opzettelijk

92

§ 82 lid 3 VVG eerste zin

93

Grove nalatigheid bij het niet-nakomen

94

§ 82 lid 3 VVG tweede zin

95 Prölss/Martin/Voit 2010, § 82 Rn. 27. 96 Beckmann/Matusche-Beckmann 2009, § 15 Rn 63. 97 Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 59. 98

BGH VersR 97, 351, 352, Düsseldorf r+s 2001, 379; Prölss/Martin/Voit 2010, § 82 Rn. 28; Beckmann/Matusche-Beckmann 2009, § 15 Rn 64.

(27)

27 worden. Er dient bijvoorbeeld ook rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat de

verzekeringsnemer volledig onverwacht met het intreden van het verzekerde evenement wordt geconfronteerd en vervolgens uit opwinding, verwarring of schrik niet op de juiste wijze handelt.99 Indien er sprake is van grove nalatigheid wordt de uitkering van de verzekeraar aan de

verzekeringnemer verlaagd naar rato van de mate van de verwijtbaarheid van de verzekeringsnemer.

Bij het arglistig100 niet-nakomen van de bereddingsplicht komt de uitkeringsverplichting in ieder geval te vervallen. Voor deze zogenaamde Arglist is een bewuste schending van de

bereddingsplicht vereist. De verzekeringnemer moet zich tevens bewust zijn van het feit dat zijn gedragingen de hoogte van de uitkering kunnen beïnvloeden.101 Vereist is niet dat de

verzekeringnemer de bedoeling heeft zich ongerechtvaardigd te verrijken of de bedoeling de verzekeraar te benadelen. Van Arglist kan zodoende al sprake zijn als de verzekeringnemer uit pure gemakzucht de bereddingsplicht niet nakomt.102

2.6 Aansprakelijkheid voor derden

Naast gedragingen van de verzekeringnemer of de verzekerde kunnen ook gedragingen van anderen een rol spelen bij het niet-nakomen van de verplichtingen. In het Duitse recht is in § 278 BGB een regel opgenomen op grond waarvan gedrag van hulppersonen aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Deze bepaling kan echter geen toepassing vinden in het kader van de bereddingsplicht, omdat er geen sprake is van een verbintenis maar van een Obliegenheit. In het Duitse recht wordt echter ten aanzien van § 82 VVG het algemene principe gehanteerd van de zogenaamde

Repräsentantenhaftung.103 Deze aansprakelijkheid voor derden kan aan de orde zijn indien de verzekeringsnemer het beheer van het verzekerde risico heeft toevertrouwd aan een derde. Is het beheer van het verzekerde risico overgedragen aan een derde en deze derde laat na om

bereddingsmaatregelen te nemen, kan dit worden toegerekend aan de verzekeringnemer. Voor de

Repräsentantenhaftung is vereist dat de derde in de plaats van de verzekeringnemer is getreden op

basis van een vertegenwoordigings- of soortgelijke relatie en dat de derde op die grond over het verzekerde risico waakt.104 Indien de verzekeringnemer en de verzekerde niet dezelfde persoon zijn en de verzekerde heeft het beheer van het risico aan een derde overgedragen, dan kunnen de

99 Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 60. 100 frauduleus 101 BGH VersR 91, 1129, 1131; Prölss/Martin/Voit 2010, § 82 Rn. 33. 102 Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 67. 103

‘aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers’

104

(28)

28 gedragingen van die derde alleen aan de verzekeringnemer worden toegerekend, indien de

verzekeringnemer van deze overdracht op de hoogte was en deze heeft goedgekeurd of geduld.105

2.7 De bereddingskosten

Voor zover het gaat om de vergoeding van de kosten verbonden aan de bereddingsmaatregelen, in de zin van § 82 VVG, wordt in het Duitse recht gesproken over de zogenaamde Aufwendungersatz. De vergoeding van de bereddingskosten is geregeld in § 83 VVG en luidt als volgt:

§ 83 Aufwendungsersatz

(1) Der Versicherer hat Aufwendungen des Versicherungsnehmers nach § 82 Abs. 1 und2, auch wenn sie erfolglos bleiben, insoweit zu erstatten, als der Versicherungsnehmer sie den Umständen nach für geboten halten durfte. Der Versicherer hat den für die Aufwendungen erforderlichen Betrag auf Verlangen des Versicherungsnehmers vorzuschießen.

(2) Ist der Versicherer berechtigt, seine Leistung zu kürzen, kann er auch den Aufwendungsersatz nach Absatz 1 entsprechend kürzen.

(3) Aufwendungen des Versicherungsnehmers, die er gemäß den Weisungen des Versicherers macht, sind auch insoweit zu erstatten, als sie zusammen mit der sonstigen Entschädigung die

Versicherungssumme übersteigen.

(4) Bei der Tierversicherung gehören die Kosten der Fütterung und der Pflege sowie die Kosten der tierärztlichen Untersuchung und Behandlung nicht zu den vom Versicherer nach den Absätzen 1 bis 3 zu erstattenden Aufwendungen.

In lid 1 van § 83 is bepaald dat de kosten verbonden aan de bereddingsmaatregelen genomen door de verzekeringnemer moeten worden vergoed. Ook voor zover deze geen resultaten hebben opgeleverd. Vereist is echter dat het nemen van de maatregelen door de verzekeringnemer in de omstandigheden van het geval noodzakelijk kon worden geacht. Vervolgens is in het tweede lid bepaald dat indien de verzekeraar bevoegd is de uitkering van de schade te verminderen, hij dat met de vergoeding van de bereddingskosten mag verrekenen. Daarnaast is in lid 3 bepaald dat de

gemaakte kosten naar aanleiding van aanwijzingen van de verzekeraar ook moeten worden vergoed voor zover deze samen met de overige schade, de verzekerde som te boven gaan. Op grond van de laatste zin van § 83 lid 1 VVG bestaat voor de verzekeraar de verplichting het benodigde bedrag voor de bereddingsmaatregelen voor te schieten als de verzekeringnemer dit verlangt. De gedachte achter deze bepaling is dat de verzekeringnemer in staat wordt gesteld ook meer uitgebreidere

105

(29)

29 bereddingsmaatregelen te nemen, met name in de situatie dat de verzekeraar daartoe aanwijzingen heeft gegeven.106 Tenslotte wordt in het vierde lid specifiek voor de dieren- en veeverzekering bepaald dat de kosten voor het voer en de verzorging evenals de kosten gemaakt voor onderzoek en behandeling door een dierenarts niet worden beschouwd als voor vergoeding in aanmerking

komende kosten in de zin van lid 1 en 3. Dit laatste, vierde lid van § 83, zal ik in deze scriptie verder buiten beschouwing laten.

Zoals eerder opgemerkt is voor een aanspraak op vergoeding van kosten vereist dat

uitvoering is gegeven aan de verplichting om bereddingsmaatregelen te nemen zoals bedoeld in §82 VVG. De kosten moeten verbonden zijn aan maatregelen die de schade door het intreden van het verzekerde evenement kunnen voorkomen of verminderen.107 Vereist is dat de maatregelen passend en evenredig zijn. Derhalve dient objectief beoordeeld te worden of de bereddingsmaatregelen in de zin §82 VVG noodzakelijk waren en of deze geschikt waren om de schade te verminderen of te voorkomen.108 Ook moet gekeken worden in hoeverre en met welke waarschijnlijkheid de schade door de maatregelen verminderd of voorkomen kan worden. De verzekeringnemer dient

bijvoorbeeld geen hoge kosten te maken, indien het zeer onzeker is of de schade enigszins

verminderd kan worden. Als de bereddingskosten bijvoorbeeld aanzienlijk hoger zijn dan de mogelijk te behalen voordelen, is het nemen van een dergelijke maatregel niet in het belang van de

verzekeraar en zal deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.109

Vervolgens is in § 83 lid 1 een subjectief element opgenomen, namelijk dat de kosten voor vergoeding in aanmerking komen: ‘insoweit (…), als der Versicherungsnehmer sie den Umständen nach für geboten halten durfte’.110 Dit subjectieve element ziet niet op bestaan van de

bereddingsplicht, deze moet bestaan naar objectieve maatstaven. Het subjectieve aspect van deze bepaling ziet juist op de genomen maatregelen in het specifieke geval. Er kan zich een situatie voordoen dat de verzekeringnemer achteraf beschouwd onterecht of niet passende maatregelen heeft genomen. De kosten verbonden aan deze maatregelen kunnen dan toch voor vergoeding in aanmerking komen. Daartoe moet achteraf beoordeeld worden of de verzekeringnemer in de omstandigheden van het geval het nemen van de bereddingsmaatregelen noodzakelijk had mogen achten.111 Het BGH heeft voor de beoordeling van dergelijke situaties een maatstaf ontwikkeld. Het BGH heeft bepaald dat er geen kosten voor vergoeding in aanmerking komen: ‘die der

106 Beckmann/Matusche-Beckmann 2009, § 15 Rn 100. 107 Beckmann/Matusche-Beckmann 2009, § 15 Rn 76. 108

BGH v. 18. 12. 1996, VersR 1997, 351 (352), BGH v. 13. 7. 1994, VersR 1994, 1181 (1182); Beckmann/Matusche-Beckmann 2009, § 15Rn 77; Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 83 Rn. 20.

109

Langheid/Wandt/Looschelders 2010, § 82 Rn. 34.

110

‘voor zover het nemen van deze maatregelen door de verzekeringnemer in de omstandigheden van het geval

noodzakelijk kon worden geacht’

111

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Natuurlijk zou het best kunnen dat we toe wil- len naar een systeem waarin de zeer competente arts aan zijn eigen, hoge standaarden wordt gehouden –ik neem daar uitdrukkelijk geen

Om dļe reden wenden wij ons nu tot uw raad: Wij verzoeken u te doen wat uw raad in 2009 met het nieuwe bestemmingsplan Schoorl kernen heeft beoogd: het wonen op het perceel Duinweg

Er is voor gekozen om op één punt in het noordoosten van Waalenburg een voorziening (automatische stuw) aan te brengen voor afvoer van water uit Waalenburg. De peilopzet is nodig

Maar haar vordering wcrd afgewezen: er is (anders dan de VS) op het vlak van AIDS steeds een betrekke- alleen recht op schadevergoeding als de angst besmet te zijn lijk rüstig en

'Probably the most important function of the PECL will be that they provide us with a common European langu- age for discussions on contract law' Hesselink heeft hier

Mijn centrale Stelling in dit artikel is evenwel dat bepalend hoort te zijn of het slachtof- fer zieh de compensatie bewust is, niet in die zin dat hij beseft waarom hem een

De producent is daarenboven aansprakelijk voor alle schade van welke aard ook die zou kunnen veroorzaakt worden door de giftige afval, inzonderheid de hele duur