• No results found

Herstelgericht groepsoverleg: Belevingsonderzoek bij deelnemende slachtoffers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Herstelgericht groepsoverleg: Belevingsonderzoek bij deelnemende slachtoffers"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Herstelgericht groepsoverleg:

Belevingsonderzoek bij deelnemende

slachtoffers

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door (01504692) Watteyn Elise

Academiejaar 2019-2020

Promotor : Commissaris :

Prof. Dr. Lieven Pauwels Lana De Pelecijn

(2)

Abstract

Family group conference is a judicial measure imposed by the juvenile court on minor offenders. Within the framework of restorative justice, the goal is to repair the damage suffered by the victims, the perpetrators and the community by engaging in conversation supervised by a moderator. Only one study on this subject has been carried out since the introduction of the family group conference in Flanders, dating back more than ten years. Therefore, it is useful to take a look at the current situation. This qualitative research focuses on the victims’ experience of a family group conference by conducting semi-structured interviews with six victims.

In general, victims had a positive attitude towards family group conference in general - even in cases where the conversation hadn't gone smoothly. The participants were satisfied to have participated and they appreciated the idea and values of a conference. Eventually, the goal of a sufficient recovery was achieved for the victims. However, some issues were mentioned, like the lack of neutrality of the moderators and the doubtful motivation of the offender to participate in the conference. Further research should determine the extent of these problems and the solution to it.

(3)

Woord vooraf

Vier jaar criminologie studeren in Gent betekent voor mij vier jaar les volgen in de NB-aula’s, verschillende examenperiodes doorstaan, soepjes van de cafetaria en af en toe een stressmoment. Maar het betekent vooral vier prachtige jaren vol kennis over uiteenlopende thema’s en geweldige partners in crime als medestudenten. Deze masterproef is een mooie afsluiter van die vier jaar en hiervoor wil ik graag enkele mensen bedanken.

Vooreerst wil ik graag mijn promotor professor Lieven Pauwels hartelijk bedanken. Zijn snelle, constructieve feedback en motiverende woorden gaven mij altijd terug de moed om vol overgave aan mijn masterproef te werken. Daarnaast verdienen ook de HCA-diensten een woord van dank voor hun medewerking aan dit onderzoek, met in het bijzonder mijn stagebegeleidster Sigrid Ponjaert van Parcours vzw. Zij heeft met haar geweldige enthousiasme het vuur in mij aangestookt en mijn interesse in dit thema nog verder aangewakkerd. Haar steun was onmisbaar bij het voltooien van deze masterproef.

Daarnaast richt ik graag een woord van dank tot mijn ouders voor hun oneindige geduld en steun tijdens mijn academische loopbaan. Ook mijn zussen verdienen een dankwoordje voor het nalezen van de vele papers met de nodige kritische bril, evenals mijn schoonzus Lieze voor haar bijdrage van theoretische en praktijkkennis als herstelbemiddelaar. Ten slotte wil ik mijn vriend Lander bedanken om altijd mijn enthousiaste en steeds eerlijke supporter te zijn, ook tijdens de eindspurt van mijn opleiding.

(4)

Inhoudstafel

1. INLEIDING ... 1

2. THEORETISCH RAAMWERK ... 4

2.1. Algemeen herstelrechtelijk kader ... 4

2.1.1. Reintegrative shaming ... 5

2.1.2. Procedurele rechtvaardigheid ... 6

2.2. Herstelrecht voor Vlaamse jongeren ... 7

2.3. Ontstaan van hergo en implementering in Vlaamse context ... 8

2.4. Begripsbepaling ... 8

2.4.1. Herstelgericht groepsoverleg ... 9

2.4.2. Slachtoffer ... 10

3. METHODOLOGIE ... 11

3.1. Casestudy als onderzoeksstrategie ... 11

3.1.1. Kwalitatief onderzoek ... 11

3.1.2. Semi-gestructureerde interviews ... 11

3.1.3. Casestudy ... 12

3.2. Onderzoeksmateriaal ... 13

3.3. Effect van COVID-19-epidemie op onderzoek ... 15

4. RESULTATEN ... 16

4.1. Beleving van het hergoproces ... 16

4.1.1. Voor de hergo ... 16

4.1.2. Tijdens de hergo ... 17

4.1.3. Na de hergo ... 19

4.2. Hergo als justitiële maatregel ... 20

4.2.1. Positie van een hergo in het aanbod van jongerenmaatregelen ... 20

4.2.2. Justitiële afhandeling ... 20

4.3. Beeld van de daders ... 21

4.3.1. Voor de hergo ... 21

4.3.2. Na de hergo ... 21

4.4. Hergo als vorm van herstel ... 22

5. DISCUSSIE ... 25

5.1. Discussie van de resultaten... 25

5.1.1. Proces van een hergo ... 25

5.1.1.1. Voorbereiding ... 25

5.1.1.2. Tijdens de hergo ... 26

(5)

5.1.2. Doel en impact van hergo ... 27

5.1.3. Beeld over de daders ... 29

5.1.4. Werkingsprincipes van hergo ... 30

5.1.4.1. Neutraliteit ... 30

5.1.4.2. Vrijwilligheid ... 31

5.1.5. Justitie ... 31

5.2. Aanbevelingen voor verder onderzoek... 32

5.3. Beperkingen van het onderzoek ... 33

6. BESLUIT ... 36

7. REFERENTIES ... 37

8. BIJLAGEN ... 43

8.1. Data Management Plan ... 43

8.2. Informatiebrief ... 45

8.3. Topiclijst ... 47

(6)

1

1. Inleiding

In het begin van mijn opleiding criminologie had ik nog geen idee welke richting ik wou uitgaan, aangezien het criminologische domein ontzettend breed is. Door een gesprek met een herstelbemiddelaar in het tweede jaar werd mijn interesse in herstelrecht gewekt. Uiteindelijk besloot ik mijn stage aan te vangen bij een HCA-dienst die onder andere herstelbemiddeling en herstelgericht groepsoverleg begeleidt. Daar kreeg ik de opdracht om een belevingsonderzoek uit te voeren bij slachtoffers die hebben deelgenomen aan een herstelgericht groepsoverleg. Gezien de boeiende resultaten en ervaring vormde dit een interessant onderwerp voor mijn masterproef, waarbij het onderzoek kon worden doorgetrokken naar heel Vlaanderen. Het gebrek aan aandacht voor herstelrecht en voor slachtoffers gaf extra motivatie om deze groep het woord te geven. Herstelgericht groepsoverleg, vanaf nu naar verwezen als hergo, is een maatregel in het jeugdrecht die nog maar een tiental jaar van kracht is in Vlaanderen. Bij nieuwe maatregelen is het belangrijk om deze regelmatig aan evaluaties te onderwerpen en zo de effectiviteit te onderzoeken, om bijgevolg te kunnen verbeteren waar nodig (Hermans, 2014). Onderzoek naar de effectiviteit van hergo bleef tot op heden beperkt tot een grootschalige studie, waarbij naast tevredenheid ook recidivecijfers en de toepasbaarheid van hergo in de toenmalige Belgische Jeugdbeschermingswet aan bod kwamen (Vanfraechem & Walgrave, 2004). Daarnaast zijn er nog enkele studies naar hergo uitgevoerd op regionaal vlak (Vlaanderen) (Bradt, 2013; Burssens & Vettenburg, 2008) en naar family group conferences op internationaal vlak (Connolly, 2006; McGarrell & Hipple, 2007; Mutter, Shemmings, Dugmore, & Hyare, 2008; Zinsstag & Vanfraechem, 2013). Een specifiek aspect dat tot nu echter onderbelicht bleef, was de mening van de slachtoffers die hebben deelgenomen aan een hergo. Hun opvattingen zijn van belang, aangezien de effectiviteit van een hergo deels bepaald wordt door de mate van tevredenheid van het slachtoffer. Het hoofddoel van een hergo is namelijk zoeken naar herstel of naar een oplossing voor de gevolgen van de feiten, onder andere voor het slachtoffer (Balcaen & Geudens, 2015). Een hergo is dus pas helemaal geslaagd wanneer ook het slachtoffer het gevoel heeft dat er een herstel heeft plaatsgevonden en de feiten beter heeft kunnen verwerken.

Bovendien wordt opgemerkt dat hergo’s slechts in beperkte mate plaatsvinden, wat deels te wijten zou zijn aan de lage betrokkenheid van het slachtoffer (Dumortier, Christiaens, & Nuytiens, 2017). Meer bepaald gaat ongeveer 65% van de hergo’s niet door, waarvan een derde te wijten is aan een

(7)

2 gebrek aan bereidheid van het slachtoffer (Bradt, 2012). Om die reden kan het interessant zijn om te bekijken wat slachtoffers heeft gemotiveerd om wel deel te nemen en wat ze uiteindelijk van deze maatregel vonden.

De doelstelling van dit kwalitatief onderzoek is om slachtoffers die hebben deelgenomen aan een herstelgericht groepsoverleg te bevragen over hun beleving ervan. Er wordt gepolst naar de deelname aan het gesprek zelf, maar ook naar hun mening over de justitiële setting, hun beeld over de dader en de mate waarin zij de hergo ervaren als herstel. Deze vier thema’s vormen dan ook de centrale onderzoeksvragen van dit onderzoek, die werden aangevuld met enkele deelvragen. Alle vragen werden uiteindelijk verwerkt in een topiclijst, die tijdens het interview gehanteerd werd.

1) Hoe hebben de slachtoffers het proces van een hergo beleefd?

- Welke gedachten en gevoelens ervaarden de slachtoffers voor de hergo? - Wat ging in de slachtoffers om tijdens de hergo?

- Hoe dachten zij over hergo na afloop van het gesprek?

2) Hoe staan de slachtoffers ten aanzien van een hergo als mogelijke justitiële maatregel? - Wat is de positie van een hergo in het aanbod van jongerenmaatregelen?

- Hoe verliep de justitiële afhandeling voor de slachtoffers? 3) Heeft de hergo het beeld over de daders veranderd?

- Welk beeld hadden de slachtoffers over de daders voor de hergo? - Welke indruk hadden de slachtoffers over de daders na de hergo? 4) Hebben de slachtoffers de hergo als een vorm van herstel ervaren?

Om een antwoord te vinden op deze vragen, werd vooreerst gezocht naar voldoende literatuur om het theoretisch raamwerk en de methodologie uit te werken. Die werd gevonden in de online databanken van Web of Science, Google Scholar en de bibliotheek van de faculteit rechtsgeleerdheid van Universiteit Gent. De voornaamste Engelstalige trefwoorden die werden gebruikt in combinatie met andere termen waren “restorative justice”, “family group conference”, “youth justice” en “victims”. De Nederlandse vertaling hiervan werd gebruikt om informatie te verkrijgen over de situatie in Vlaanderen.

(8)

3 De structuur van dit werkstuk ziet er als volgt uit. Vooreerst zal het theoretisch raamwerk worden besproken van waaruit dit onderzoek moet bekeken worden. Het algemeen herstelrechtelijk kader wordt gesitueerd, evenals het herstelrechtelijk aanbod voor Vlaamse jongeren en het ontstaan en de implementering van herstelgericht groepsoverleg in Vlaanderen. Aansluitend worden een aantal belangrijke begrippen gedefinieerd, waardoor de afbakening helder is. Vervolgens wordt het methodologisch opzet van het onderzoek beschreven. De keuze voor de gehanteerde onderzoeksstrategie en voor het type onderzoeksmateriaal worden verklaard. Ook wordt een paragraaf gewijd aan het effect van de COVID-19 epidemie op het onderzoek. Daarna komen de resultaten aan bod, met aansluitend de discussie van die resultaten. Tot slot wordt een besluit over dit onderzoek geformuleerd.

(9)

4

2. Theoretisch raamwerk

In dit deel wordt als eerste de visie van herstelrecht beschreven vanuit dewelke dit onderzoek moet worden opgevat. Hierbij wordt de focus gelegd op de reintegrative shaming-theorie van Braithwaite en de procedurele rechtvaardigheidstheorie van Tyler. Vervolgens komt de toepassing van het herstelrecht voor jongeren in Vlaamse context aan bod. Ten slotte wordt een korte uitleg gegeven over het ontstaan van herstelgericht groepsoverleg en de implementering ervan in Vlaanderen.

2.1. Algemeen herstelrechtelijk kader

Herstelgericht groepsoverleg is een constructieve afhandelingsvorm voor minderjarigen die is ontstaan vanuit de visie van het herstelrecht. Herstelrecht gaat uit van het standpunt dat burgers de capaciteiten hebben om hun conflicten samen te bespreken (Moderator vzw, 2019). Zehr en Mika (2003) beschreven drie fundamentele concepten die in herstelrecht gehanteerd worden. Ten eerste is een misdrijf een fundamentele schending van interpersoonlijke relaties. Dit verwijst naar de schade van het slachtoffer dat hersteld moet worden. Ten tweede creëren schendingen verplichtingen en aansprakelijkheid van de dader. Ten slotte is het doel van herstelrecht dat fouten worden ‘genezen’ en worden rechtgezet. Hierbij wordt de nood van het slachtoffer aan onder andere informatie en restitutie belicht.

In essentie probeert herstelrecht de schade, die werd veroorzaakt door een bepaalde vorm van criminaliteit, te herstellen aan de slachtoffers, de gemeenschap én de daders. Wat dan precies moet worden hersteld, is afhankelijk van de dimensies van herstel die belangrijk zijn voor deze actoren (Braithwaite, 1999). Een manier om dat herstel te verkrijgen is door alle betrokken partijen samen te brengen en gezamenlijk een consensus te bereiken over hoe moet worden omgegaan met de gevolgen van het gepleegde feit (Bradt, Vettenburg, & Roose, 2007). Deze ontmoeting wordt begeleid door onpartijdige professionals en kan in alle fasen van het strafproces plaatsvinden. De specifieke werking varieert naargelang de context, maar wordt wel gestuurd door bepaalde regels en procedures die zich richten op wat gepast is in die context (Daly, 2016). Dit herstelrechtelijk communicatieproces tussen dader en slachtoffer (en hun sociale netwerken) kan zorgen voor de noodzakelijke verandering bij de dader. Theoretisch wordt dit idee onderbouwd door de reintegrative shaming-theorie van Braithwaite en door de procedurele rechtvaardigheidstheorie van Tyler (van der Laan, 2008). In een aantal herstelgerichte onderzoeken worden nog andere

(10)

5 theorieën erbij betrokken, zoals het shame management van Ahmed (Gal & Moyal, 2011) en de defiance theory van Sherman (Hipple, Gruenewald, & McGarrell, 2015). De reintegrative shaming-theorie en de procedurele rechtsvaardigheidstheorie zijn echter de constanten in deze studies, dus enkel deze twee theorieën worden hieronder verder beschreven.

2.1.1. Reintegrative shaming

Volgens de reintegrative shaming-theorie van Braithwaite (1989) is het beschamen van de dader de sleutel tot misdaadbestrijding. Hij definieert reintegrative shaming als afkeuring die (1) respectvol is naar de betrokkene, (2) de persoon niet als slecht labelt, (3) de veroordeling niet laat resulteren in een belangrijk kenmerk van de persoon en (4) wordt beëindigd door vergiffenis. Het onderscheid met stigmatizing shaming wordt naast deze kenmerken ook gemaakt op basis van een verschillende doelstelling. Reintegrative shaming beoogt een delinquent aan te moedigen om te stoppen, terwijl stigmatizing shaming het alleen maar erger maakt (Makkai & Braithwaite, 1994). Het is dus de sociale communicatie van afkeuring die cruciaal is om criminele feiten te reduceren, aangezien de sanctionering beschamend zal werken maar ook zal leiden tot een re-integratie in de sociale netwerken doordat een moreel appèl wordt gedaan op de dader (Harris, 2006; van der Laan, 2008).

Beschaming kan een heel krachtig aspect zijn in de gezamenlijke zoektocht van de dader en het slachtoffer naar een rechtvaardige herstelgerichte oplossing voor hun conflict (Walgrave & Aertsen, 1996). Vanuit deze visie wordt namelijk gesteld dat herstelgerichte processen effectiever zullen zijn dan strafrechtelijke procedures, waarbij de directe aanklacht van een rechter stigmatiserend zal werken. Bij een herstelrechtelijke procedure daarentegen worden de gevolgen van het feit besproken samen met mensen die dicht bij het slachtoffer, maar vooral bij de dader staan (Braithwaite, 2000). De bedoeling is om de dader terug te verbinden met de maatschappij en op die manier verantwoordelijkheidsgevoelens op te wekken naar familie, vrienden en de samenleving, die de betrokkenheid bij zelfregulerende acties zullen vergroten (Tyler, 2006a).

(11)

6 2.1.2. Procedurele rechtvaardigheid

Procedurele rechtvaardigheid houdt in dat de acceptatie van een vonnis afhankelijk is van de mate waarin personen de legale processen en procedures als rechtvaardig beschouwen (Miller & Hefner, 2013; Tyler, 2003). Wanneer zij voelen dat ze enige controle hadden over een beslissing, ervaren ze dit als rechtvaardig. Naast deze instrumentele betekenis, is er ook een normatieve betekenis. Hier bepaalt niet alleen de uitkomst van de beslissing de rechtvaardigheid, maar spelen ook aspecten zoals neutraliteit, eerlijkheid en het respect voor mensenrechten een rol (Tyler, 2006b). Er bestaan dus twee vormen van procedurele rechtvaardigheid: rechtvaardigheid met betrekking tot de kwaliteit van de besluitvorming (instrumenteel) en rechtvaardigheid met betrekking tot de kwaliteit van de behandeling door anderen (normatief) (Tyler, 2006a). In figuur 1 wordt dit proces visueel duidelijk gemaakt.

Figuur 1. Procedurele rechtvaardigheid

Overgenomen uit Procedural Justice, Legitimacy, and the Effective Rule of Law (p. 284) door T. R. Tyler, 2003, Crime and Justice: Review of Research, 30, 283-358. Copyright 2003, The University of Chicago.

De link tussen deze theorie en herstelrecht wordt gelegd doordat procedurele rechtvaardigheid een voorwaarde vormt voor een herstelrechtelijke afhandeling. Er moet een zekere mate van communicatie aanwezig zijn, aangezien dat als het ware een deel uitmaakt van de straf (Kool, 2005). Die communicatie vindt plaats tussen dader, slachtoffer en de persoonlijke relaties van beide partijen waarbij de nadruk wordt gelegd op participatie. Wanneer iemand een actieve rol kan spelen in de afhandeling van het dispuut, zal hij uiteindelijk die procedure en het resultaat ervan als meer rechtvaardig beschouwen en de beslissing beter aanvaarden. Doordat communicatie en participatie

(12)

7 centraal staan in herstelrecht, wordt herstelrecht ervaren als een procedureel rechtvaardige omgeving (Crawford, 2011; De Mesmaecker, 2012).

2.2. Herstelrecht voor Vlaamse jongeren

Herstelrechtelijke interventies komen niet enkel bij volwassenen voor, maar ook bij jongeren. De basis hiervan werd reeds in de jeugdbeschermingswet van 1965 vastgelegd. In artikel 37 wordt vermeld dat de jeugdrechtbank een prestatie van opvoedkundige aard kan opleggen aan minderjarigen die een misdrijf hebben gepleegd. Enkele decennia later, in 2006, trad een nieuwe wet van jeugdbescherming in werking, die een paragraaf 2ter toevoegde aan dit artikel. Daarin wordt bepaald dat de rechtbank aan de minderjarige een geschreven project kan opleggen, waarbij een deelname aan een herstelrechtelijk aanbod, zoals bedoeld in de artikelen 37bis tot 37quinquies, tot de mogelijkheden behoort. Ook in het recente jeugddelinquentiedecreet van 2019 blijft dit herstelrechtelijk aanbod, namelijk herstelbemiddeling en herstelgericht groepsoverleg, behouden (artikel 22). Hier wordt gesproken over de rol van de jeugdrechtbank, maar herstelbemiddeling kan echter ook op het niveau van het Openbaar Ministerie worden aangeboden (artikel 12).

Herstelgerichte constructieve afhandelingsdiensten, hierna afgekort als HCA-diensten, staan in voor de begeleiding. In 2009 verkregen zij dit mandaat door een herziening van het besluit van de Vlaamse Regering inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand (1994). Hierdoor werden nieuwe categorieën toegevoegd die als voorziening erkend worden, waaronder categorie 8 die de diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling bevat. In artikel 10 wordt uitgelegd dat deze diensten onder andere herstelbemiddeling en herstelgericht groepsoverleg voor minderjarigen uitvoeren. Alles werd officieel vervangen door het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp in 2019. De HCA-diensten vallen nu onder categorie 5 en staan volgens artikel 22 in voor de uitvoering van onder andere herstelgericht groepsoverleg.

Herstelgerichte programma’s voor jeugddelinquenten verschillen op diverse vlakken van een repressieve aanpak. Ten eerste wordt criminaliteit gedefinieerd als schade aan de gemeenschap of een schending van relaties en niet als een overtreding tegen de staat. Ten tweede is de aard van de procedure gemeenschaps- en consensusgericht en ligt de primaire focus op herstel en niet op

(13)

8 bestraffing. Ten slotte krijgen de slachtoffers in herstelgerichte programma’s een actievere rol (Bergseth & Bouffard, 2013).

Uiteraard is het van belang dat onderzoek moet worden gedaan naar de effectiviteit. Enkele studies (Bergseth & Bouffard, 2007; Bradshaw & Roseborough, 2005b; Latimer, Dowden, & Muise, 2005; Rodriguez, 2007) hebben reeds aangetoond dat deze programma’s leiden tot een vermindering van de recidive bij jongeren. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat recidivevermindering vaak wordt gebruikt als de gouden standaard voor effectiviteit, maar dat in de context van herstelrecht ook het proces in acht moet worden genomen. De studie van Bouffard, Cooper en Bergseth (2017) ging een stap verder en deed ook onderzoek naar de verschillen in effectiviteit tussen de verschillende variaties van de programma’s. Op die manier werd niet alleen onderzocht of maar ook hoe herstelgerichte programma’s gunstige resultaten opleverde.

2.3. Ontstaan van hergo en implementering in Vlaamse context

Herstelgericht groepsoverleg is gebaseerd op het Nieuw-Zeelandse model van de family group conference, dat zijn oorsprong vindt in Maorische tradities. In 1989 werd het voor de eerste keer op grote schaal aangewend toen het werd opgenomen in de Nieuw-Zeelandse Children, Young Persons and their Families’ Act (McElrea, 1998). Lode Walgrave, professor aan de Katholieke Universiteit Leuven, woonde een aantal conferenties omtrent dit thema bij in Australië en Nieuw-Zeeland en keerde terug met het idee om dit model ook in België te implementeren (Vanfraechem & Walgrave, 2001). De family group conference in Nieuw-Zeeland wordt echter gebruikt voor de besluitvorming in zowel jeugddelinquentie als in kinderbescherming (Levine, 2000), terwijl het in Vlaanderen enkel wordt aangewend in het kader van jeugddelinquentie. Na onderzoek van Walgrave en Vanfraechem (2002), werd het herstelgericht groepsoverleg uiteindelijk in 2006 opgenomen in de wet op de jeugdbescherming.

2.4. Begripsbepaling

Voor een goede interpretering van het onderzoek is het van belang dat de betekenis van de belangrijkste begrippen helder is. Om die reden wordt herstelgericht groepsoverleg gesitueerd, met een duidelijk uitleg over de werking en de fundamentele concepten ervan. Daarnaast wordt ook het begrip slachtoffer duidelijk afgebakend.

(14)

9 2.4.1. Herstelgericht groepsoverleg

Herstelgericht groepsoverleg (hergo) is een herstelgerichte constructieve afhandelingsvorm dat wordt aangeboden door een jeugdrechter aan een minderjarige van minstens 12 jaar die een jeugddelict heeft gepleegd. Het houdt een groepsoverleg in tussen de jeugddelinquent, zijn slachtoffer(s) en de steunfiguren van beide partijen, meestal de ouders, onder de begeleiding van een onafhankelijke moderator. Ook de advocaten van de partijen en een politieambtenaar zijn aanwezig. Het uiteindelijke doel van een hergo is de schade van het incident herstellen. De voorstellen om dit doel te bereiken worden opgenomen in een herstelplan en daarna voorgelegd aan de jeugdrechter (Burssens & Vettenburg, 2008).

Volgens het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht (2019) moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

1) Er bestaan voldoende ernstige aanwijzingen dat verder onderzoek noodzakelijk is; 2) De minderjarige verdachte ontkent het jeugddelict niet;

3) Een slachtoffer is geïdentificeerd.

Daarnaast zijn er nog enkele fundamentele principes voor de deelnemers aan een hergo. Zo is vrijwilligheid een belangrijk gegeven, wat wil zeggen dat een hergo enkel kan starten met instemming van zowel de verdachte als het slachtoffer. Dit houdt ook in dat beide partijen op elk ogenblik kunnen beslissen om uit de hergo te stappen. Tevens wordt de neutraliteit van de moderator gegarandeerd. Bovendien moet hij zich bij de begeleiding van het dossier ook houden aan het beroepsgeheim (ADAM, 2014).

Zoals reeds kort aangehaald, is de Engelse vertaling van herstelgericht groepsoverleg family group conference. Dit bracht echter een probleem met zich mee bij het opzoeken van relevante literatuur. Family group conference heeft namelijk niet overal dezelfde inhoudelijke betekenis. Zoals reeds eerder vermeld, werd dit begrip enerzijds gebruikt om te verwijzen naar de herstelrechtelijke maatregel in het jeugdrecht, zoals dit ook van toepassing is in deze masterproef. Anderzijds is family group conference een methode die wordt toegepast in de context van kinderwelzijn, met name bij kinderen waar sprake is van misbruik en/of verwaarlozing. Hierbij wordt via een family group conference een beslissing met betrekking tot het welzijn van een gezin niet meer door een professional gemaakt, maar door het hele gezin (Holland, Scourfield, O’neill, & Pithouse, 2005).

(15)

10 2.4.2. Slachtoffer

Volgens het Van Dale-woordenboek wordt een slachtoffer (z.d.) gedefinieerd als “iemand die buiten zijn schuld lichamelijke, financiële of geestelijke schade lijdt”. In deze context wordt die schade veroorzaakt door een ander persoon, namelijk de dader. Onder slachtoffer wordt in deze studie verstaan: de benadeelde partij van een minderjarige dader, die het aanbod van een herstelgericht groepsoverleg heeft gekregen van de jeugdrechter en die het volledige proces van hergo heeft doorlopen. Specifiek werden ook enkel meerderjarige slachtoffers bevraagd wegens het gevoelige thema en de ethische noodzaak dat een ouder aanwezig moet zijn bij het interview. Onderstaand boomdiagram (Figuur 2) geeft meer duidelijkheid over welke type slachtoffers bevraagd zullen worden in deze studie.

Figuur 2. Boomdiagram van het begrip ‘slachtoffer’.

Meerderjarige

dader herstelrechtelijk Geen aanbod Slachtoffer Hergo niet opgestart Herstelbemiddeling Minderjarige dader Herstelgericht groepsoverleg Hergo opgestart, maar tijdens proces

gestopt Volledig proces

van hergo doorlopen

(16)

11

3. Methodologie

In dit onderdeel van de masterproef wordt dieper ingegaan op de wijze van uitvoering van het onderzoek. Eerst komen de gebruikte onderzoeksstrategie en de specifieke onderzoekstechniek aan bod. In dit onderdeel wordt tevens het onderzoeksmateriaal besproken. Ten slotte wordt beschreven welk effect de COVID-19-epidemie heeft gehad op dit onderzoek.

3.1. Casestudy als onderzoeksstrategie

Alvorens te beslissen welke onderzoeksstrategie gehanteerd zal worden, moet elke onderzoeker drie kernbeslissingen nemen. Legt het onderzoek de focus op de breedte of de diepgang? Zal er kwalitatief of kwantitatief onderzoek gevoerd worden? Wordt een empirisch onderzoek of een bureauonderzoek verricht? Eens hieromtrent een beslissing wordt genomen, kan bepaald worden welke onderzoeksstrategie de onderzoeker zal gebruiken (Hardyns, 2019).

3.1.1. Kwalitatief onderzoek

Vooreerst werd al vrij snel duidelijk dat met dit onderwerp een kwalitatief onderzoek aangewezen was. Bij kwalitatief onderzoek staan namelijk de opinies van de respondent centraal en het beschrijft de evenementen in zijn natuurlijke omgeving op een realistische en holistische manier (Kilicoglu, 2018). Dit laatste houdt in dat de context in zijn geheel zal worden meegenomen, met als doel de sociale processen en de betekenisgeving vanuit de leefwereld van de betrokkenen te kunnen bekijken. Daarnaast wordt er ook gefocust op diepgang, waarbij de analyse eerder gebeurt op basis van teksten dan op basis van cijfers (Mortelmans, 2007). Voor deze studie is het van belang om de meningen en gevoelens van de onderzoeksobjecten goed te begrijpen, en deze kunnen beïnvloed worden door hun eigen omgeving en context. Men gaat op zoek naar het ‘hoe’ van het hergo-proces, en niet naar de hoeveelheid van het fenomeen.

3.1.2. Semi-gestructureerde interviews

Wegens een gebrek aan voldoende data en literatuur die door andere onderzoekers werd verzameld, werd gekozen voor empirisch onderzoek. Dit betekent dat er zelf data werd verzameld in het werkveld aan de hand van semi-gestructureerde interviews. Om ten volle voorbereid te zijn en de gehele justitiële context van het herstelgericht groepsoverleg te kennen, werden de interviews voorafgegaan door een beknopte literatuurstudie.

(17)

12 De methoden van kwalitatief onderzoek zijn meestal gebaseerd op het gesproken woord. Om die reden is het interview een van de meest gekende en gebruikte methoden van kwalitatief onderzoek (Flick, 2009). Ook in deze studie zal het worden toegepast. In het bijzonder gaat het hier over een semi-gestructureerd interview, waarbij een topiclijst wordt aangewend om het interview een bepaalde richting te geven. De thema’s van de topiclijst werden in deze studie gestructureerd volgens de vier centrale onderzoeksvragen, namelijk beleving, justitiële setting, beeld van de dader en herstel. Daarnaast geeft een semi-gestructureerd interview ook ruimte om af te wijken van de volgorde van behandeling. Er is dus een zekere voorbereiding aanwezig door de topiclijst, maar de respondent moet ook de kans krijgen om spontaan te zijn (Beyens, Kennes, & Tournel, 2016). In het onderzoek waarvan sprake is deze spontaniteit zeker nodig, aangezien vaak gevraagd wordt naar belevingen van een tijd geleden. De respondenten moeten daarbij de tijd en ruimte krijgen om te kunnen nadenken en deze op hun eigen en op een verstaanbare manier te kunnen verwoorden. Dit onderwerp heeft een zekere mate van gevoeligheid en de kans bestaat dat een respondent emotioneel wordt door de herinnering aan de soms traumatische feiten. Dan moet hij of zij de mogelijkheid krijgen hier (beperkt) dieper op in te gaan, aangezien dat gevolgen kan creëren voor hun beleving van de hergo.

Uiteindelijk duurden de interviews tussen de 20 minuten en een uur, afhankelijk van de openheid van de respondent. De interviews werden getranscribeerd aan de hand van het programma Otranscribe, waarna de uitgeschreven tekst werd overgezet in een Word-document. Nadien werden de teksten gecodeerd via het programma NVivo, waarbij alle antwoorden per thema werden gesorteerd. Dit programma voorziet in een duidelijk overzicht van de verkregen resultaten, dat in een beknopte codeboom kan worden weergegeven. De opnames en transcripties van de interviews worden enkel bewaard op de h-schijf van Universiteit Gent. Die is goed beveiligd en genereert automatische back-ups, waardoor het niet nodig is om de documenten nog op andere plaatsen te bewaren.

3.1.3. Casestudy

Aangezien deze studie (1) gebruikt maakt van kwalitatieve en open wijzen van dataverzameling, (2) de nadruk wordt gelegd op diepgang en (3) er een empirisch onderzoek zal worden uitgevoerd, betreft het hier een casestudy.

(18)

13 De casestudy is een vorm van kwalitatief onderzoek die het meest geschikt is om een complex probleem in een bepaalde context te analyseren (Bijleveld, 2016; Harrison, Birks, Franklin, & Mills, 2017). De bedoeling van een casestudy is om een diepgaand en integraal inzicht te krijgen in één of meerdere tijdruimtelijk begrensde objecten of processen, wat in dit geval slaat op de beleving van een hergo door slachtoffers. In het bijzonder betreft het hier een vergelijkende casestudy, aangezien de meningen van verschillende slachtoffers werden bevraagd en deze achteraf met elkaar vergeleken werden. Deze vergelijking werd volgens de hiërarchische methode uitgevoerd. Eerst werden de cases afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar bestudeerd, waarna in een tweede fase de resultaten van de cases met elkaar vergeleken werden (Hardyns, 2019).

3.2. Onderzoeksmateriaal

Vermits een selectieve steekproef een centraal kenmerk uitmaakt van een casestudy, moet op voorhand goed worden nagedacht welke populatie bevraagd zal worden en hoe dat zal gebeuren. Er werd een specifieke doelgroep bevraagd, namelijk slachtoffers die hebben deelgenomen aan een hergo. Dit is logisch, aangezien een random selectie zou betekenen dat er respondenten worden bevraagd die geen connectie hebben met deze maatregel en bijgevolg hier geen informatie over kunnen geven. Hieruit kan afgeleid worden dat in dit onderzoek personen het onderzoeksobject vormen. Tevens worden ze gezien als een databron, aangezien zij ons informatie verschaffen over hun ervaringen, meningen en belevingen van een hergo. De gegevens hebben betrekking op zichzelf, waardoor we hen respondenten kunnen noemen. In dit geval zijn de personen zowel het onderzoeksobject als een databron.

Er werd gekozen om enkel slachtoffers te bevragen en geen daders. Op die manier kwam de visie van de slachtoffers voldoende aan bod zonder aan ruimte te moeten inboeten voor een andere populatie. Vooral daders worden bevraagd in onderzoeken, terwijl de slachtofferkant vaak onderbelicht blijft. Om de resultaten optimaal te vergelijken met elkaar, kwamen enkel slachtoffers die het hele hergo-proces hebben doorlopen in aanmerking. Er werd nagedacht over de optie om ook slachtoffers te bevragen waarbij het proces is opgestart, maar later werd stopgezet en bijgevolg te kijken naar de redenen van stopzetting. Dit zou echter tot gevolg hebben dat enkele vragen niet van toepassing zouden zijn, zoals een veranderd beeld van de dader. Een volledige vergelijking van de resultaten zou dan ook niet lukken.

(19)

14 De bevraagde groep werd afgebakend tot slachtoffers die hebben deelgenomen aan een hergo tussen 2016 en 2019. Tijdens het voorgaande onderzoek dat gedurende de stage werd uitgevoerd, werd opgemerkt dat 2015 te lang geleden was en er ook weinig dossiers uit dat jaar waren. Hoewel het huidig onderzoek een jaar later werd gerealiseerd, kan 2016 niet uitgesloten worden wegens de relatief grote groep potentiële respondenten van dat jaar. 2019 wordt nog volledig meegenomen, met de voorwaarde dat het proces van hergo, inclusief de justitiële afhandeling, volledig doorlopen is. Dit geldt trouwens voor alle cases. Indien de hergo van een slachtoffer reeds heeft plaatsgevonden, maar de minderjarige dader nog voor de jeugdrechter moet verschijnen, komt deze respondent dus niet in aanmerking.

Voor de selectie van de respondenten, werd een samenwerking aangegaan met verschillende HCA-diensten over heel Vlaanderen. Zij vormden een noodzakelijke schakel tussen de onderzoeker en de potentiële respondenten. Wegens privacywetgeving waren de gegevens van deelnemers niet zomaar beschikbaar en konden zij dus enkel via de betrokken HCA-diensten gecontacteerd worden. Meer bepaald verstuurden de diensten de informatiebrieven, waarna de bal in het kamp van de lezer lag. Indien die interesse had, diende hij of zij zelf contact op te nemen met de onderzoeker, opdat de vrijwilligheid ten volle verzekerd zou zijn. In deze fase werd de HCA-dienst niet opnieuw ingeschakeld als tussenpersoon, aangezien dit te veel tijd zou vragen van de medewerkers. De selectie van respondenten vroeg reeds tijdig al voorbereiding wegens bovenstaande reden. Eerst werden de grote diensten aangesproken, namelijk Parcours vzw (regio Oost-Vlaanderen), Alba vzw (regio Vlaams-Brabant en Brussel), ADAM en Elegast (regio Antwerpen). Hun bevestiging zou bepalen of het onderzoek zou kunnen doorgaan of niet, aangezien zij de voornaamste bronnen vormden die respondenten konden aanleveren. Hiervoor werd eerst telefonisch of via e-mail contact opgenomen met de dienst. Daarna werd extra uitleg gegeven op een hergo-intervisie van de verschillende Vlaamse diensten, om hen te overtuigen om mee te werken aan dit onderzoek. Na hun bevestiging werden ook kleinere diensten gecontacteerd via e-mail. Slechts twee diensten hebben snel een helaas negatief antwoord teruggestuurd, hoewel beiden enthousiast waren. De ene dienst had reeds een ander gelijkaardig onderzoek lopen met betrekking tot hergo door een medewerker, waardoor de kans op overbevraging te groot was. De andere dienst kon om een praktische reden niet meewerken, aangezien zij te weinig hergo’s hadden begeleid in de vooropgestelde tijdsafbakening. Toen de respons eind februari zeer laag bleek te zijn, werden de

(20)

15 medewerkende diensten opnieuw gecontacteerd met de vraag of zij de potentiële respondenten wilden opbellen. Op die manier konden zij eventueel overtuigd worden om toch deel te nemen aan het onderzoek. Slechts één dienst was bereid dit te doen, de andere diensten weigerden wegens de inbreuk op de vrijwilligheid van de respondenten. Uiteindelijk werden vier van de zes respondenten gevonden via de telefoon. Hieruit kan worden besloten dat het telefonisch contacteren van respondenten een grotere bereidheid tot deelname aan het onderzoek teweeg brengt dan een brief. Zoals de andere diensten argumenteerden, moet dit niettemin worden afgewogen tegenover de vrijwilligheid van de respondent, aangezien een respondent zich in zo’n situatie verplicht kan voelen om deel te nemen. Op dat vlak werd er echter geen verschil opgemerkt tussen de deelnemers.

3.3. Effect van COVID-19-epidemie op onderzoek

Omwille van de COVID-19-epidemie konden vanaf midden maart geen interviews in persoon meer worden afgenomen. Daarom werden vier van de zes interviews afgenomen via een online medium. Deze respondenten hadden allen een jonge leeftijd, waardoor een e-interview mogelijk was. In drie gevallen vond dit plaats via Skype, dat de gemakkelijke optie bezit om het gesprek op te nemen. Eén interview werd afgenomen via de videochatfunctie van Facebook Messenger, aangezien de respondent geen Skype-account bezit en dit medium als alternatief voorstelde. Het gesprek werd opgenomen met de smartphone, maar deze opname was van slechtere kwaliteit.

Dit onderzoek heeft reeds een zekere moeilijkheidsgraad vanwege het gevoelige thema. De respondenten praten immers over criminele feiten waar zij slachtoffer van zijn geworden en over persoonlijke ervaringen. De Corona-epidemie heeft een versterkend effect gehad op deze moeilijkheden. De afstand tussen interviewer en respondent was niet alleen op fysiek vlak maar ook op emotioneel vlak groter. Het was moeilijker om een emotionele connectie met de respondent te maken. Ook was het een moeilijke opdracht om een bepaalde sfeer op te pikken of de gezichtsuitdrukkingen van de respondenten goed in de gaten te houden. Bovendien werd op beeld enkel het gezicht getoond, waardoor andere lichaamstaal zoals handgebaren niet konden worden opgemerkt. Daarnaast moet ook de vraag worden gesteld in welke mate de epidemie een invloed heeft gehad op het aantal respondenten. Het verliep hoe dan ook moeizaam om respondenten te verkrijgen, en de epidemie kan een bijkomend afschrikkend effect hebben gehad op mogelijke

(21)

16 respondenten. Indien zij al dachten aan de optie om het interview online af te nemen, zagen zij mogelijks af van de extra moeite dit voor hen zou betekenen.

4. Resultaten

In dit onderdeel worden de resultaten van het empirisch onderzoek beschreven. Deze worden gestructureerd aan de hand van de onderzoeksvragen en bijhorende deelvragen. Eerst wordt de beleving van de hergo besproken. Vervolgens komt de visie van de slachtoffers op hergo als mogelijke justitiële maatregel aan bod. Daarna wordt uiteengezet hoe het beeld van de slachtoffers over hun daders is veranderd doorheen de tijd. Ten slotte wordt nader bekeken of de slachtoffers een hergo wel degelijk als herstel ervaren.

4.1. Beleving van het hergoproces

Bij de respondenten werd gepeild naar het verloop van de hergo alvorens het gesprek zelf. Dit heeft betrekking op de uitleg van deze maatregel en vanuit welke motivatie ze hieraan hebben deelgenomen. Nadien wordt bekeken hoe ze het gesprek zelf hebben beleefd. Ten slotte wordt besproken wat hun gevoelens en gedachten waren na afloop van het gesprek en hoe ze op dit moment terugkijken naar de hergo.

4.1.1. Voor de hergo

De eerste kennismaking met de betrokken moderatoren verliep volgens het merendeel van de respondenten vlot. Een respondent merkte op dat het hem geruststelde dat de moderatoren hem volledig de vrijheid gaven om deel te nemen of niet, in tegenstelling tot twee andere respondenten. Voor twee respondenten verliep dit kennismakingsgesprek niet zoals ze hadden verwacht en ze vonden dat de moderatoren te veel aandrongen op hun deelname. Bovendien kregen zij het gevoel dat de moderator weinig empathisch was en voornamelijk bezig was met noteren in plaats van actief in gesprek te gaan.

“Ik vind dat dat eerste gesprek gestructureerder kan verlopen, want ik had de indruk dat ze zelf nog zoekende was (…) En dan tijdens dat gesprek mag ze meer erkenning geven en meer inleving, meer aangeven dat het wel erg is wat er gebeurd is.” (respondent 6)

Voorts rapporteerden zij dat ze het niet fijn vonden om via een brief op de hoogte te worden gebracht. Ze begrepen deze methode wel, maar hadden graag deze informatie via de telefoon gehad.

(22)

17 Hieraan werd toegevoegd dat ze het aanbod ook liever te horen hadden gekregen van iemand die ze al kenden, bijvoorbeeld hun contactpersoon van slachtofferhulp.

De bijhorende uitleg omtrent de reden en het verloop van de hergo was voor iedereen zeer duidelijk. Voor twee respondenten vormde deze toelichting deels de motivatie om deel te nemen.

Een andere opvallende doorwegende factor voor deelname was de wil om de daders in het echt te zien en ‘een gezicht op hen te plakken’. Een aantal slachtoffers hadden wegens de omstandigheden van het misdrijf hun daders namelijk nooit gezien. Daarnaast speelde ook de overtuiging van vrienden of familie en de eigen interesse in hergo een rol.

“Ik wou vooral zien wie de daders waren, omdat ik mij ook gewoon niks meer kon herinneren van de avond dat het gebeurd is. Dus het was vooral daarvoor, om een keer mijn angst onder ogen te zien en dat heeft wel deugd gedaan. Ook om mijn gedacht te zeggen en dingen aan hen te vragen.” (respondent 3)

4.1.2. Tijdens de hergo

De slachtoffers beschreven hun gevoelens tijdens de hergo als: confronterend, eng, intens en frustrerend. Die laatste werd veroorzaakt door de onverschillige houding van de daders. Bij hen verliep het gesprek dan ook vrij emotioneel.

“Vlak na die hergo was ik eigenlijk vooral nog gefrustreerd in de houding van de daders. Ik heb mij tijdens de hergo eraan gefrustreerd en erna ook.” (respondent 5)

“Dat is wel even confronterend om daar oog in oog mee te zitten en die grote kloof te zien tussen wie zij zijn en wie ik ben. Ik ga niet zeggen dat het ene beter is dan het andere, maar het is wel een groot verschil. Ik vond dat dan wel goed om te zien, omdat dat een aantal vragen beantwoordt, zoals 'waarom hebben ze het gedaan?'.” (respondent 3)

Anderzijds haalde een respondent aan dat het gesprek aangenaam verliep en drie respondenten gaven aan dat ze zich gesterkt voelden door de aanwezigen, waaronder de vertegenwoordigers van de maatschappij en het parket. Eén respondent vond dit zodanig een meerwaarde, dat hij zich zelf heeft opgegeven als om als vertegenwoordiger van de maatschappij eventueel opnieuw deel te nemen aan een hergo.

(23)

18 Een opvallende vaststelling in deze categorie houdt in dat vier van de zes respondenten spontaan aankaartten dat zij tijdens het gesprek het gevoel kregen dat één van de bemiddelaars niet neutraal was. Dit was zowel in het voordeel als in het nadeel van de dader. Hiervoor hadden ze allemaal een andere reden, wat in volgende quotes wordt beschreven.

“Wat ik wel raar vond bij die hergo, die beide moderatoren waren wel lieve en aangename mensen, maar één van de moderatoren was de persoonlijke trajectbegeleider van één van de daders, dus ik had wel het gevoel dat hij niet 100% objectief tegenover de zaak stond, omdat hij één van de daders kende. Hij zei dan ook 'hij heeft al veel stappen vooruit gezet, hij is veel verbeterd en goed bezig'. En dan dacht ik 'ja, allemaal goed en wel, maar daarvoor ben ik hier niet'. Dus dat is wel het enige waar ik niet zo blij mee was bij die hergo.” (respondent 3)

“Ja, die mensen waren wel vriendelijk en open. Er was wel ene die precies echt wel tegen die jongen was die dat gedaan had. Die bleef zo de hele tijd doorvragen, maar op een slechte manier, precies alsof hij kwaad was.” (respondent 4)

“Bij mij uitte zich dat ook op de hergo zelf, het moment dat de daders aan het woord waren en wij gingen er op in dat ze aan het liegen waren, dan hadden de mensen van de hergo precies zoiets van ‘ze vertellen hier wat ze willen vertellen en we kunnen hen niet verplichten om iets te zeggen wat hier echt gebeurd is’. En dan had ik zoiets van 'daarvoor zit ik hier niet'. Het was niet mijn bedoeling om naar hun leugens te moeten luisteren. Het uitte zich ook in het feit dat ze de feiten niet echt als groots beschouwden.” (respondent 6) Bij één respondent kwam deze partijdigheid meer tot uiting voor en na het gesprek.

“Dat vond ik wel goed, precies toch iemand die aan uw kant staat en die voor het slachtoffer vecht in plaats van de mensen van het HCA die voor de dader vechten (…) Omdat ze naar hem toe enorm vergevingsgezind waren, als in; zij konden afspraak na afspraak missen en toch gingen ze opnieuw proberen en proberen, ook al hielden ze zich niet aan de regels. En ook dat pushen, dat ik steeds moest tekenen. Ja, maar dat document (n.v.d.r. de intentieverklaring) levert mij niks op. Dat levert alleen de dader iets op, dus als ik dat niet wil tekenen, is dat mijn mening. Ik wil dat niet tekenen en dan moeten zij mij daar ook niet

(24)

19 in pushen. Ik had enorm het gevoel dat zij de dader meer wouden helpen dan het slachtoffer.” (respondent 5)

4.1.3. Na de hergo

Twee derde van de respondenten geeft aan dat ze in het algemeen tevreden zijn over het verloop van de hergo, dat op hen een positieve indruk heeft achtergelaten. Twee respondenten geven aan achteraf wel blij te zijn dat ze hebben deelgenomen, maar dat het effectieve verloop van de hergo niet was wat ze ervan verwacht hadden. Deze teleurstelling werd veroorzaakt door de houding van de daders en de partijdigheid van de bemiddelaars. De gevoelens vlak na de hergo waren uiteenlopend. Sommigen hielden er wrange en gefrustreerde gevoelens aan over, puur omwille van de dader. Anderen waren tevreden en hadden een vredig gevoel. Eén respondent gaf zelfs aan zich onverschillig te voelen, omdat voor haar de zaak eigenlijk al was afgesloten.

“Ik had zo achteraf wel een wrang gevoel. Dus de dader, allé, de verdachte, is denk ik in deze bevoordeeld als hij maar spijt en berouw toont en als hij een goede advocaat heeft. Dus daar had ik achteraf een wrang gevoel dat het misschien toch zijn doel voorbij gaat.” (respondent 2)

“Dat zijn die mensen die ervoor gezorgd hebben dat ik niet langer alleen durf rondlopen in mijn eigen stad. Zelfs met twee meisjes durf ik niet rondlopen. En zij zitten daar dan en het kan hen niet schelen, en dat is enorm frustrerend, want zij hebben u geraakt op een manier waarvan je dacht dat het u niet zou overkomen. En dan trekken zij zich het niet aan.” (respondent 5)

“Ik denk dat sommige mensen in mijn positie er als een ander persoon zouden uitkomen, of last zouden hebben van angst of wraak zouden koesteren, maar dat heb ik niet echt. Ik denk dat die hergo daar ook wel bij geholpen heeft, om dat niet te hebben.”

(respondent 3)

Wat betreft een nieuwe deelname verschilden de respondenten opnieuw van mening. Twee respondenten geven unaniem aan dat ze een deelname zien zitten in geval van een nieuw misdrijf. Een respondent overweegt dit enkel indien het andere feiten en andere daders betreft. Een andere zou enkel deelnemen als het geen zwaardere feiten zijn, wat door hem wordt bestempeld als een

(25)

20 misdrijf met fysieke schade tot gevolg. Ten slotte zouden twee respondenten niet meer deelnemen aan een hergo.

“(…) Omwille van de nasleep. Het was in het begin, het regelen van de hergo zelf, al een ramp. En dan hebt ge iets waar ge eigenlijk gefrustreerder buiten komt dan dat je binnen gaat.” (respondent 5)

4.2. Hergo als justitiële maatregel

4.2.1. Positie van een hergo in het aanbod van jongerenmaatregelen

Uit de bevraging van de respondenten kwam naar voren dat geen enkele respondent de maatregel van een hergo kende vooraleer ze het aanbod ervan kregen. Ze konden enkel maatregelen opsommen die hun eigen daders kregen opgelegd. Voorbeelden hiervan zijn huisarrest, schadevergoeding, vrijwilligerswerk en een verblijf in een jeugdinstelling. Slechts twee respondenten konden een bijkomend voorbeeld geven, met name bemiddeling en uithandengeving. Hier moet echter aan worden toegevoegd dat zij door hun beroep reeds enige kennis hadden. Ondanks de beperkte kennis over het aanbod van jongerenmaatregelen, waren alle respondenten het eens dat een hergo een goed voorstel was van de jeugdrechter in hun zaak. Ze vonden het positief dat er een veilige omgeving werd gecreëerd waarin ze de daders konden zien en met hen praten.

“Ik denk dat dat naar de jongere toe wel de beste aanpak zal zijn, om er met psychologen over te praten en met verschillende partijen samen te zitten” (respondent 1)

Ook al hadden twee respondenten zelf een vrij negatieve ervaring met de hergo, ze konden dit dus wel loskoppelen van de algemene waarden en principes van een hergo.

“Het hergoprincipe is op zich wel oké, maar hoe het in de praktijk is gebeurd, vind ik niet oké.” (respondent 6)

4.2.2. Justitiële afhandeling

De verdere justitiële afhandeling verliep voor de meeste respondenten niet zoals zou moeten. Twee van de zes respondenten gaven aan dat ze nooit een uitnodiging hebben gekregen van de jeugdrechtbank om de zitting bij te wonen. De ene vond dit jammer, maar voor de andere hoefde

(26)

21 dat in principe niet. Vier slachtoffers kregen wel een uitnodiging van de jeugdrechtbank. Bij twee ervan liet de communicatie vanuit de rechtbank te wensen over.

“Dus dat was wel echt totaal niet duidelijk vanuit de rechtbank wat er nu eigenlijk van u verwacht werd.” (respondent 1)

De twee andere respondenten waren zelf niet betrokken bij de zaak. De ene liet alles opvolgen via de advocaat, de andere had er bewust voor gekozen om geen informatie meer te krijgen. Bij deze laatste was er wel een familielid aanwezig op de zittingen.

Bij geen enkele respondent heeft de justitiële afhandeling een effect gehad op hun visie over hergo. Hun visie is nog steeds dezelfde als na het gesprek.

4.3. Beeld van de daders

Bij deze onderzoeksvraag moest vooral een eventuele evolutie naar voren komen wat betreft het beeld van de slachtoffers over hun daders. Dit bleek echter niet gemakkelijk te onderzoeken, aangezien enkele respondenten hier op voorhand niet echt mee bezig waren.

4.3.1. Voor de hergo

Een derde van de respondenten had zich voor de hergo geen beeld gevormd van de daders. Zij zijn er dan ook onbevooroordeeld naartoe getrokken. Twee andere respondenten hadden een negatief beeld over hen en plakte het etiket ‘crimineel’ of ‘dader’ op hen. Bij één respondent was het oordeel aanwezig dat de oudste dader meer verantwoordelijk was voor de feiten dan de jongere dader. De zesde respondent kende de dader alvorens het misdrijf werd gepleegd.

4.3.2. Na de hergo

Vervolgens werd gekeken of het beeld van de slachtoffers over de daders veranderd was als gevolg van hun deelname aan de hergo. Aangezien twee respondenten vertelden dat ze zich op voorhand geen beeld hadden gevormd over de dader, is het dan ook moeilijk om bij hen een verandering waar te nemen. Drie respondenten gaven aan dat hun beeld niet is veranderd. Een laatste respondent vertelde dat het veranderd is in die zin dat de verantwoordelijkheid van beide daders anders lag dan gedacht. Het beeld over één dader is positief veranderd, maar dit ten nadele van het beeld over de andere dader. Aangezien geen van allen na de hergo nog contact heeft gehad met de daders, heeft dit hun beeld niet beïnvloed.

(27)

22 Alle respondenten waren in het algemeen van mening dat een hergo op zich wel een langdurige impact zal hebben op een minderjarige dader. Dit moet echter genuanceerd worden naar hun eigen zaak. Twee ervan betwijfelden namelijk of het effect heeft gehad op hun eigen dader, maar zijn er van overtuigd dat het bij andere minderjarige daders wél een impact kan hebben. Bij één respondent werd dit beïnvloed door het feit dat de dader een tijdje later recidiveerde.

“Moest ik in die positie van dader zitten in die kamer, oog in oog met de slachtoffers en hun ouders en een politieagent, dan zou ik ook onder de indruk zijn en zou ik niets meer durven misdoen, maar ik denk dat dat van persoon tot persoon afhangt en ik denk dat dat in mijn geval weinig effect heeft gehad.” (respondent 3)

Degene die enigszins zeker waren van een positieve impact, leidden dit af uit de houding van de dader. Die was onverwacht timide en leek schuldbewust. De twee overige respondenten hadden hun twijfels over de impact. Ze vermoedden dat dit het geval was bij één van de daders, maar niet bij de andere.

4.4. Hergo als vorm van herstel

Een hergo heeft voornamelijk als doel om de schade van de gepleegde feiten te herstellen. Daarom was het belangrijk om bij de slachtoffers te peilen of en hoe zij dit als herstel hebben ervaren. Voor slechts één respondent heeft de hergo geholpen om de feiten beter te verwerken. Er zijn twee redenen waarom de hergo voor de andere respondenten geen bijdrage heeft geleverd aan de psychologische verwerking.

Enerzijds gaven drie respondenten aan dat ze de feiten niet als heel zwaar ervaarden, dus dat er niet veel te verwerken viel. Anderzijds vertelden twee respondenten dat vooral de aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de maatschappij en het parket een meerwaarde was, maar dat de reactie van de daders eerder een averechts effect had. Aangezien een hergo vooral focust op de ontmoeting tussen dader en slachtoffer, wordt deze verklaring ondergebracht bij deze groep.

“Ja, maar ik had ook niet zo heel veel te verwerken, dus naar mij als slachtoffer toe was dat nu niet echt… Het is anders in het geval je echt op de vuist gaat. Ik vond het vooral belangrijk naar hem toe en dat het statement eens heel goed duidelijk was.” (respondent 1)

De intentieverklaring is een belangrijk resultaat van de hergo. Hierin worden de doelstellingen van de dader neergeschreven en wordt vermeld op welke manier hij de schade naar aanleiding van zijn

(28)

23 daden zal herstellen, zowel naar de slachtoffers, naar zichzelf als naar de maatschappij. Het is gebruikelijk dat de dader verklaart dat hij door zijn deelname aan de hergo de schade van zijn slachtoffer probeert te herstellen. Aan de respondenten werd gevraagd of zij deze deelname ook als herstel hebben ervaren. Uiteindelijk gaven slechts twee respondenten aan dat dit bij hen het geval was. Vijf van de zes respondenten konden zich amper herinneren wat in die intentieverklaring precies stond. Drie ervan beschikten wel over de mogelijkheid om dit op te vragen via de computer. Over het algemeen waren de slachtoffers tevreden over de inhoud van de intentieverklaring, maar drie respondenten verklaarden dat ze wel twijfels hadden over de uitvoering ervan in de praktijk. Die vrees bleek bij één respondent gegrond, want nadien kreeg hij te horen dat de intentieverklaring niet volledig was nageleefd. Ook bij een andere respondent was de uitvoering niet volledig. De andere respondenten wisten het niet zeker, maar vermoedden wel dat de intentieverklaring correct was nageleefd.

Opvallend was dat het merendeel van de respondenten de motivatie en dus ook de intentieverklaring van de daders in vraag stelde. Zij waren van mening dat de daders enkel deelnamen aan de hergo omdat ze op die manier een beter beeld konden overbrengen naar de jeugdrechter. Ze dachten dat de daders hun deelname meer voor zichzelf deden, dan dat ze effectief de slachtoffers wilden zien en de schade herstellen. Eén respondent weigerde zelfs de intentieverklaring te ondertekenen, omdat haar handtekening volgens haar geen meerwaarde had, en in het minste voor haarzelf.

“Volgens mij gaat dat bij hem de schade herstellen. Als hij dat gesprek niet had gedaan, was het waarschijnlijk slechter geweest dan als hij dat gesprek wel had gedaan.”

(respondent 4)

“Dus ik zie dat meer als 'ik heb meegedaan, want dan gaat de jeugdrechter mij minder straffen'. Dat het doel niet herstel voor ons is, maar dat het doel was dat hij minder straf wou.” (respondent 6)

Ten slotte werd de vraag gesteld of de schade van de slachtoffers voldoende hersteld werd. Hier is bewust gekozen om het woord ‘voldoende’ en niet ‘volledig’ te gebruiken, aangezien een volledig herstel moeilijk te bereiken is. Ondanks de in twijfel getrokken motivatie van de dader en het minder vlotte verloop van het gesprek bij enkele respondenten, rapporteerden ze allemaal dat hun schade voldoende hersteld is. Dit herstel was voornamelijk gericht op de materiële schade.

(29)

24 “Ja, natuurlijk is dat nooit meer helemaal hetzelfde. Volledig herstellen zou oog om oog, tand om tand zijn, maar dat gebeurt natuurlijk niet meer. Dus ik denk dat met die schadevergoeding en het feit dat zij alle andere kosten moesten betalen, en ze hebben ook wel nog een paar andere voorwaarden gehad, zoals dat ze niet mochten buiten komen en zo, de schade genoeg hersteld is.” (respondent 3)

Twee respondenten geven echter wel te kennen dat dit geen gevolg is van de hergo, maar door de steun van hun familie en vrienden.

“En op zich heeft die hergo daar niet aan bijgedragen dat ik door kan gaan. Dat zijn de mensen rondom mij geweest die mij gesteund hebben en die mij terug een veilig gevoel hebben gegeven.” (respondent 6)

(30)

25

5. Discussie

In de resultaten valt op dat de ervaringen met een hergo zeer verschillend zijn, wat begrijpelijk is aangezien dit een vorm van subjectiviteit inhoudt.

De vergelijking met bestaande literatuur moet voldoende kritisch gebeuren, aangezien op internationaal niveau vaak verschillende invullingen worden gegeven aan family group conference, zoals eerder ook werd aangehaald bij de begripsbepaling (zie 2.4.1. Herstelgericht groepsoverleg). Om die reden wordt voornamelijk vergeleken met het onderzoek over herstelgericht groepsoverleg van Vanfraechem (2007) en met literatuur over herstelrecht in het algemeen. In beperkte mate wordt dit aangevuld met internationale literatuur over hergo. Na de bespreking komen nog enkele aanbevelingen aan bod.

5.1. Discussie van de resultaten 5.1.1. Proces van een hergo

In literatuur werd reeds besproken dat een herstelgericht groepsoverleg kan worden gezien als een proces dat beide partijen doorlopen (Ashley, Holton, Horan, & Wiffin, 2006; Ligand, 2018). In dit onderzoek wordt enkel gefocust op het proces van de slachtoffers. Er zijn verschillende fases in dit proces: de voorbereiding, het effectieve gesprek en de periode na het gesprek. Deze worden hieronder besproken.

5.1.1.1. Voorbereiding

Volgens Umbreit en Zehr (1996) is een adequate voorbereiding van het gesprek cruciaal om te kunnen voldoen aan de verwachtingen en de noden van de slachtoffers en om de volledige menselijke context van het misdrijf te begrijpen. Ook Walgrave (2004) beschreef reeds het risico dat het respect voor de belangen en behoeftes van slachtoffer ondergeschikt kan zijn aan de behandeling van de dader. Dit risico is vooral acuut in de context van jeugddelinquentie, waar rehabilitatie centraal staat. Toegepast op dit onderzoek, wordt vastgesteld dat hier verschillende resultaten aan het licht komen. Vier slachtoffers bleken tevreden te zijn over de kennismaking met de hergo en de toelichting ervan door de moderator. Bij twee slachtoffers was dit echter niet het geval, waarbij vooral de incompetentie van de moderator werd aangehaald als struikelpunt. Indien wordt gekeken naar hun evaluatie van het gesprek, komt naar boven dat de moderatoren de zwaarte van de feiten niet voldoende hebben benadrukt. De slachtoffers hadden nochtans wel nood aan die

(31)

26 erkenning. Dit aspect werd niet besproken in het voorbereidend gesprek, waardoor de slachtoffers hierin werden teleurgesteld.

Deze studie bevestigt de bevindingen van Crawford en Newburn (2003) op vlak van de motivatie van slachtoffers die hebben deelgenomen aan een gesprek. Ook hier geeft het merendeel van de respondenten aan dat ze deelnemen omdat ze op die manier hun gevoelens konden uiten en de dader ook in de ogen konden kijken.

5.1.1.2. Tijdens de hergo

Tijdens het effectieve gesprek hadden de respondenten verschillende emoties, die gemengd negatief en positief waren. Enerzijds werd het gesprek als confronterend, eng en frustrerend ervaren. Het is inderdaad niet eenvoudig om als slachtoffer terug oog in oog te staan met de pleger. Bij enkelen werd het op een gegeven moment zelfs zeer emotioneel en werd er gehuild en geroepen. Zoals ook andere literatuur reeds beschreef, zijn er slechts weinig slachtoffers, in dit masterproefonderzoek slechts één, die echt angstig waren tijdens het gesprek (Shapland, Robinson, & Sorsby, 2011). Anderzijds vertelden twee respondenten dat het een rustig en aangenaam gesprek was waarbij vanwege beide partijen veel respect werd getoond naar elkaar. De houding van de dader speelt hier duidelijk een grote rol in. Indien hij zeer ongeïnteresseerd en respectloos lijkt, zal het slachtoffer het gesprek als negatiever ervaren. Deze attitude mag echter niet verward worden met verlegenheid, want dit wekte juist de indruk dat het slachtoffer zich schuldig voelde over de feiten.

5.1.1.3. Periode na de hergo

De gevoelens vlak na het groepsgesprek liepen uiteen van vredig bij de ene tot gefrustreerd bij de andere. Deze gevoelens zijn bij de meesten niet meer veranderd na verloop van tijd; wie met een negatief gevoel naar buiten kwam, kijkt ook nu met een vrij negatieve blik terug op de hergo. Uiteindelijk waren vier van de zes respondenten tevreden over het verloop van de hergo en konden ze de gebeurtenissen volledig afsluiten, wat dezelfde bevindingen in bijna alle empirische onderzoeken die werden uitgevoerd omtrent de beleving en het effect van hergo bevestigt. Hieraan gekoppeld werd ook gepeild of de respondenten denken dat de hergo een impact zou hebben gehad op de dader. Op dit vlak was de mening van de respondenten verdeeld. Het was opvallend dat een aantal respondenten het onderscheid maakten tussen de impact op de dader in het algemeen en de

(32)

27 impact op hun eigen dader. Hoewel iedereen ervan overtuigd is dat hergo een goede manier is om jongeren te laten inzien wat ze verkeerd hebben gedaan, bedachten enkelen dat de impact op hun dader slechts minimaal was. Dit idee werd mede veroorzaakt door de kennis dat de dader recidiveerde na de hergo. Uit onderzoek van Vanfraechem (2007) blijkt nochtans dat minderjarige daders wel degelijk iets geleerd hebben uit de hergo. Als er enkel wordt gefocust op recidive als teken van enige impact, ligt de bedenking van de slachtoffers in lijn met andere studies (Bradshaw & Roseborough, 2005a; Hayes, McGee, Punter, & Cerruto, 2014; McCold & Wachtel, 1998). Hier werd de conclusie namelijk gesteld dat de hergo geen bijdrage heeft gehad aan recidive.

Ten slotte werd gepeild of de slachtoffers een nieuwe deelname zouden overwegen bij andere feiten. Indien de hergo moeizaam verliep en/of de daders een onverschillige houding aannamen, was het enthousiasme tot een nieuwe deelname veel minder groot. Uiteindelijk zou een derde unaniem opnieuw deelnemen, een derde enkel op voorwaarde dat de feiten minder ernstig zijn of door andere daders gepleegd zijn en een derde zou niet deelnemen. Het verloop van de hergo en de houding van de daders spelen hier een belangrijke rol in. Vanfraechem (2007) bespreekt dit slechts gedeeltelijk in haar onderzoek, aangezien wordt onderzocht of slachtoffers opnieuw zouden deelnemen als ze het reeds beleefde proces zouden overdoen. 90% van de respondenten in dit onderzoek was positief over een nieuwe deelname, maar deze uitkomst is dus moeilijk te vergelijken met het eigen onderzoek wegens de verschillende scope in de onderzoeksvraag.

5.1.2. Doel en impact van hergo

Ontmoetingen tussen daders en slachtoffers worden georganiseerd met het doel om daders de kans te geven vrijwillig de schade van hun slachtoffers te herstellen. Dit is voor beide partijen voordelig: een confrontatie kan voor de slachtoffers therapeutisch werken, terwijl de daders hierdoor vaak de impact en de gevolgen van hun daden inzien (Marshall, 1999). Slachtoffers kunnen op deze manier hun daders zien, hen vertellen welke fysieke, emotionele en financiële impact het misdrijf heeft gehad op hun welzijn, antwoorden krijgen op hun vragen en een verontschuldiging krijgen (Ikpa, 2007). Deze visie sluit aan bij therapeutic jurisprudence, een methode die bekijkt hoe wetten, procedures en de rol van rechterlijke actoren therapeutische of niet-therapeutische effecten hebben op de personen die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure. Specifiek toegepast op slachtoffers betekent dit dat zij gunstig of ongunstig beïnvloed worden door hun ervaringen in het strafrechtssysteem, in dit geval de hergo (Wemmers & Cyr, 2005).

(33)

28 Dit onderzoek bevestigt de therapeutische werking van een hergo, maar nuanceert dit. Vlak na de hergo waren de gevoelens niet altijd positief, maar in het algemeen verklaarden de slachtoffers wel blij te zijn met hun deelname en allen hebben ze er iets positief kunnen uithalen. Voornamelijk het feit dat ze de daders in de ogen konden kijken, bracht een gevoel van tevredenheid met zich mee. Toch leverde de hergo slechts voor één persoon een bijdrage aan het verwerken van de feiten, wat niet overeenkomt met een studie van Strang (2002), waarbij 60% van de slachtoffers verklaarde dat de hergo hen had geholpen om alle gebeurtenissen achter hen te laten. Een deel hiervan is te verklaren door de perceptie van het slachtoffer over het misdrijf. Hoe zwaarder de slachtoffers zelf de feiten percipiëren, hoe meer nood zij hebben aan die therapeutische component van een hergo. Verder wordt ook het hoofddoel, met name de schade herstellen, bereikt bij de bevraagde slachtoffers. De schade volledig herstellen kan uiteraard niet, daarom werd gevraagd of het herstel voldoende bereikt werd. Dit herstel werd bij twee slachtoffers echter niet verkregen door hun deelname aan de hergo. Daarvoor verliep de hergo niet volgens hun verwachtingen en hun noden, wat in grote lijnen te maken heeft met de onverschillige houding van de daders. Hieruit kan worden afgeleid dat zij een secundaire victimisatie hebben ondergaan, een fenomeen waar verschillende bronnen voor waarschuwen in herstelrecht (Kool, 2012; Pemberton, Winkel, & Groenhuijsen, 2006; Wemmers, 2002). In deze context wordt secundaire victimisatie omschreven als de verlenging of de verergering van het slachtofferschap door de reacties van anderen (Condry, 2010). In het geval van de twee respondenten werd de secundaire victimisatie veroorzaakt door de reactie van de daders, maar ook deels door de reactie van de moderatoren. Zij hadden de slachtoffers meer erkenning moeten geven voor de zwaarte van de feiten en meer medeleven moeten tonen.

De doelstellingen die door de dader moeten worden nagestreefd om de schade te herstellen, worden uiteindelijk vastgelegd in een intentieverklaring. De mate van tevredenheid van de slachtoffers over de intentieverklaring komt overeen met eerdere studies (Crawford & Newburn, 2003; Vanfraechem, 2007). Het concept op zich werd aangemoedigd door heel wat respondenten, maar sommigen hadden hun twijfels over de uitvoering ervan door hun eigen dader. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de twijfel die ze reeds hadden over de motivatie van de dader om deel te nemen aan de hergo. In de praktijk wordt in de intentieverklaring vaak neergeschreven dat de deelname van de dader aan de hergo zijn manier is om de schade van het slachtoffer te herstellen. Vier van de zes respondenten vermoedden echter dat de dader voornamelijk deelnam om een

(34)

29 gunstiger oordeel van de jeugdrechter te verkrijgen, en niet deelnam met het herstel van de schade van slachtoffers voor ogen. Eén respondent heeft onder andere daarom de intentieverklaring niet ondertekend.

Het onderzoek van Vanfraechem (2007) geeft echter aan dat slechts de minderheid van de jongeren dit als reden opgeeft om deel te nemen. De meeste jongeren nemen deel om voor het slachtoffer of voor zichzelf iets goed te maken. Aangezien deze bewering zo opvallend naar voor kwam, zou het interessant zijn om de motivatie van minderjarige daders nog dieper te onderzoeken. Nemen ze inderdaad enkel deel aan een hergo omdat dit een goede indruk geeft naar de jeugdrechter of zijn ze zelf ook gemotiveerd om door middel van een hergo de schade te herstellen?

5.1.3. Beeld over de daders

Een verandering in het beeld over de daders is niet op te merken. Slechts één respondent gaf aan dat zijn beeld licht gewijzigd was ten voordele van één van de daders, maar ten nadele van de andere. Dit onderdeel is nergens terug te vinden in literatuur, ook niet in Vanfraechems grootschalig onderzoek. Enkel in een artikel van Umbreit en Fercello (2000) wordt onder andere beschreven wat de houding is van slachtoffers ten opzichte van de tegenpartij. Die is slechts matig positief. Aangezien deze niet werd vergeleken met de houding voor de hergo, is er geen evolutie waar te nemen.

Muylkens en Smeets (2008) beschreven op welke manier het project “Uit de schaduw van de dader” het beeld over de dader tracht te veranderen. Slachtoffers blijven na een misdrijf vaak zitten met vragen en hun verwerkingsproces wordt beïnvloed door de wijze waarop ze omgaan met die vragen en het mentale beeld dat ze hebben over de dader. Dit project ondersteunt de slachtoffers in dit proces. Er wordt zowel gewerkt aan het algemene beeld dat ze hebben over een dader als aan het beeld over hun specifieke dader. In dit onderzoek bleek de helft van de respondenten een vrij negatief beeld over de dader te hebben na de hergo. Indien zij dit beeld willen veranderen, is een gelijkaardig project aan te raden. Dit was een eenmalig initiatief, maar het zou interessant zijn dit voort te zetten, zodat ook slachtoffers de gepaste begeleiding krijgen bij het verwerken van de gebeurtenissen.

Afbeelding

Figuur 1. Procedurele rechtvaardigheid
Figuur 2. Boomdiagram van het begrip ‘slachtoffer’.
Tabel 1. Evolutie aangemelde dossiers HERGO sinds 2013 per arrondissement in een tabel van  Parcours vzw

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarnaast zijn in deze tabel de parameterschattingen voor het totale effect, het directe effect en de specifieke indirecte effecten weergegeven voor de relatie tussen de

Verder kunnen angst voor de negatieve gevolgen van aangifte (de reactie vanuit de omgeving, niet geloofd worden, wraak van de dader), schaamte, schuldgevoelens en gebrek

Hartelijk bedankt voor je medewerking aan het interview. Als blijk van dank maken wij voor iedere geïnterviewde een bedrag van €10,- over naar een goed doel. Je kunt een keuze

Slachtoffers moet worden verteld dat hun persoonlijke gegevens in het strafdossier komen en daarmee te lezen zijn voor de verdachte, dat hun naam wordt genoemd op de openbare

Voor zover slachtoffers en hun naasten betrokken raken in een strafproces, heeft de ruimtelijke privacy onder meer betrekking op het vermijden van confronties met de verdachte

In issuing press releases on a crime, officials must take into account the privacy interests of victims: they must inform the victim (if possible) of the press release, and

H4: Slachtoffers die zich een hoog niveau van angst moeten inbeelden voordat zij bemiddeling aangeboden krijgen, zijn meer geneigd om deel te nemen aan online chatten

würde ich mich über eine dritte Person für einen Täter-Opfer Ausgleich anmelden lassen...