• No results found

De invloed van placebo alcohol op cognitieve functies: een experimentele studie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van placebo alcohol op cognitieve functies: een experimentele studie"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE INVLOED VAN PLACEBO

ALCOHOL

OP

COGNITIEVE

FUNCTIES: EEN EXPERIMENTELE

STUDIE

Aantal woorden: 9604

Lisa Bailleul

Studentennummer: 01502051

Promotor: Prof. dr. Rudi De Raedt Begeleider: dr. Maud Grol

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Klinische Psychologie Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

Dankwoord

“It is good to have an end to journey toward; but it is the journey that matters, in the end.” - Ernest Hemingway

Deze masterproef is voor mij het eindpunt in mijn vijf-jarige opleiding tot klinisch psycholoog. Een opleiding waar ik reeds als 15-jarig meisje naar aftelde om aan te kunnen starten. Nu, acht jaar later en aan het einde van de opleiding, kan ik zeggen dat ik niet enkel gegroeid ben als psycholoog, maar ook als persoon. De weg tot dit punt was met vallen en opstaan, met successen en

teleurstellingen, veelal met een lach maar vaak ook met een traan. Toch heb ik geen seconde spijt, en is het met trots dat ik binnenkort het - in mijn ogen - mooiste beroep ter wereld ga mogen uitoefenen.

Ik zou echter niet op dit punt geraakt zijn zonder de hulp en steun van heel wat mensen.

Eerst en vooral wil ik mijn promotor, prof. Rudi De Raedt, bedanken voor het helpen tekenen van de krijtlijnen van deze masterproef, maar daarnaast ook voor alle feedback en raad gedurende de laatste twee jaar.

Daarnaast wil ik ook een welgemeende dankjewel aan mijn begeleidster, dr. Maud Grol, richten om steeds klaar te staan om mijn eindeloze stroom aan vragen te beantwoorden.

Het is mede dankzij hun vertrouwen en ondersteuning dat ik deze masterproef heb kunnen realiseren.

Ik wil ook enkele van mijn beste vrienden bedanken. Zowel om mijn masterproef talloze keren met veel geduld na te lezen, maar ook voor alle momenten waarbij ze hielpen om even mijn gedachten te verzetten. Als laatste wil ik mijn ouders bedanken. Zonder hun zou dit ongetwijfeld

allemaal niet mogelijk geweest zijn. Ik wil hun bedanken voor alle kansen die ze me hebben gegeven, maar in de eerste plaats vooral voor hun

(3)

Corona Preambule

In dit onderzoek werd oorspronkelijk beoogd om een steekproef van 50 proefpersonen te hanteren. Deze 50 proefpersonen moesten allen op twee opeenvolgende dagen een controle conditie en een experimentele conditie ondergaan.

Omwille van de coronamaatregelen werd het onderzoek echter vroegtijdig stopgezet. Op het moment waarop het onderzoek stopgezet is, hadden 46 proefpersonen deelgenomen. Twee proefpersonen hiervan zijn echter los van de coronaomstandigheden vroegtijdig uit het onderzoek gestapt. Dit zorgde ervoor dat er slechts 44 volledige datasets beschikbaar waren om de analyses op uit te voeren. In overleg met de promotor werd afgesproken dat de analyses uitgevoerd zouden worden met het reeds voorhanden materiaal.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide goedgekeurd.

(4)

Abstract

Heden ten dage is er een steeds groeiende interesse naar de werking van placebo. Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de oorzaken van de werkzaamheid van placebo, maar ook nog steeds naar de placebo-effecten op zich.

Een domein dat op dit moment nog minder verkend wordt, is of placebo ook negatieve effecten kan teweegbrengen, zoals bij placebo alcohol. Er zijn reeds enkele studies die het effect van placebo alcohol op de subjectieve ervaring van intoxicatie onderzoeken, maar er wordt tot op vandaag weinig onderzoek gedaan naar het objectieve effect op het cognitieve systeem.

De huidige studie onderzoekt daarom wat het effect is van placebo alcohol op de cognitieve functies, meer specificiek op

informatieverwerkingssnelheid. Een steekproef van proefpersonen tussen 18 en 25 jaar (N = 44) onderging op twee afzonderlijke dagen een controle conditie en een experimentele conditie. Iedere participant moest in de experimentele

conditie alcoholvrij bier consumeren, waarbij de indruk gewekt werd dat er een regulier alcoholhoudend bier gedronken werd. Zowel voor als na de consumptie in zowel de controle conditie als de experimentele conditie werden er VAS schalen afgenomen om de subjectieve ervaring na te gaan. Daarnaast werd er in beide condities na het drinken een Inspection Time Task afgenomen om de snelheid van informatieverwerking te meten.

In lijn met reeds bestaand wetenschappelijk onderzoek, toonden de resultaten in dit onderzoek aan dat placebo alcohol een significant effect heeft op de subjectieve ervaring van intoxicatie en bekwaamheid om de taak uit te voeren. Er kon echter geen significant effect gevonden worden van placebo alcohol op informatieverwerking. In diezelfde lijn werd er geen significante correlatie gevonden worden tussen het effect dat de participanten verwachtten en de objectieve meting van informatieverwerking.

(5)

Inhoudsopgave

INLEIDING ... 1

GESCHIEDENIS VAN PLACEBO ... 1

OORZAKEN WERKZAAMHEID PLACEBO-EFFECT ... 2

PLACEBO EN POSITIEVE VERWACHTING ... 7

SITUERING EXPERIMENT ... 10

ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN ... 13

METHODE ... 14

STEEKPROEF ... 14

MEETINSTRUMENTEN ... 14

Alcohol Use Disorder Test (AUDIT) ... 14

Kessler Psychological Distress Scale ... 15

Visueel Analoge schalen (VAS) ... 16

Inspection Time Task (ITT) ... 16

PROCEDURE ... 17

STATISTISCHE ANALYSE ... 19

RESULTATEN ... 21

KARAKTERISTIEKEN PARTICIPANTEN ... 21

SUBJECTIEVE MAAT: EFFECT VAN PLACEBO ALCOHOL OP SUBJECTIEVE ERVARING (VAS SCHALEN) ... 21

OBJECTIEVE MAAT: EFFECT VAN PLACEBO ALCOHOL OP INFORMATIEVERWERKING (ITT) ... 24

CORRELATIE TUSSEN VERWACHTE EFFECT EN OBJECTIEVE SCORES ... 25

DISCUSSIE ... 26

EFFECTEN VAN DE INNAME VAN PLACEBO ALCOHOL ... 27

BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK ... 29

TOEKOMSTIG ONDERZOEK ... 30

IMPLICATIES ... 31

CONCLUSIE ... 32

REFERENTIES ... 33

(6)

1

Inleiding

Geschiedenis van placebo

De term ‘placebo’ wordt in de volksmond veelal gezien als een inactieve substantie, zoals bijvoorbeeld suikerpillen, injecties met een zoutoplossing of schijnoperaties. Het wordt typisch geconceptualiseerd als middel om te

gebruiken als controle van de actieve behandeling van Randomized Controlled Trials (RCT) (Harrington, 1997; Benedetti, 2014).

Om te komen tot de betekenis van de term ‘placebo’ die heden ten dage gangbaar is, kan er tot ver in de geschiedenis teruggegaan worden. Het begrip heeft namelijk een lang en levendig verleden.

De herkomst van het woord ‘placebo’ gaat terug tot in de vroege jaren van het Christendom. Het woord ‘placebo’ werd gebruikt in een gebed voor de overledenen. In deze context werd het woord vertaald als ‘ik zal behagen’. Later bleek echter dat deze betekenis hoogstwaarschijnlijk het gevolg is geweest van een inaccurate vertaling (Shapiro, 1964; Moerman, 2002).

Doorheen de jaren veranderde de betekenis van ‘placebo’. In het Middelengels kreeg het woord de betekenis van ‘een vleier, een pluimstrijker, een parasiet, of iemand die erop uit is om anderen eerder met listen dan met inhoud te behagen’. Door deze betekenis kreeg ‘placebo’ een eerder negatieve bijklank (Shapiro, 1964; Moerman, 2002).

In de late 18e eeuw dook de term voor het eerst op in het medische

jargon. Ook hier bleef het woord echter zijn negatieve connotatie behouden. Motherby (1785) nam de term ‘placebo’ voor het eerst op in zijn medisch woordenboek. Hij definieerde ‘placebo’ als ‘a commonplace method or

medicine’, waarbij ‘commonplace’ de betekenis draagt van ordinair, banaal of

nietszeggend (Shapiro, 1964).

Enkele jaren later beschreef Fox (1803) ‘placebo’ als elk medicijn dat ontwikkelt is eerder om te behagen dan om voordeel te doen.

In de 20ste eeuw kreeg ‘placebo’ nog een extra betekenis met betrekking

(7)

2

voorgeschreven werd aan patiënten om hen te behagen, veelal in situaties waarin de arts geen andere oplossing zag (Moerman, 2002).

‘Placebo’ werd dus jarenlang gezien als een middel om patiënten te bedaren, maar niet te genezen. In jaren 1960 veranderde dit dankzij Shapiro en Shapiro (1997) die de kracht van placebo verkondigden.

Het bestaan van een werkzaam placebo-effect wordt onder andere

bevestigd in een onderzoek van Hróbjartsson and Gøtzsche (2001). In dit artikel analyseerden Hróbjartsson and Gøtzsche klinische trials waarin een aantal ziekten, waaronder bijvoorbeeld een verkoudheid, alcoholmisbruik, roken of een herpes simplex virus, behandeld werden met placebo’s. De placebo’s

bestonden niet enkel uit de alom populaire placebopillen, maar ook uit

bijvoorbeeld relaxatie, praten over dagelijkse gebeurtenissen, activiteiten met familie of tijd besteden aan huisdieren. De meest opvallende bevinding was dat significante heterogeniteit in de testresultaten van de trials met placebo als behandeling te vinden was. Dit betekent dus dat sommige placebo’s meer effectief waren dan andere, en dat sommige ziekten meer gevoelig waren voor placebobehandelingen dan andere. Deze bevinding zou het bestaan van een placebo-effect valideren. Het is namelijk zo dat de ene placebobehandeling niet meer werkzaam kan zijn dan een andere, tenzij er wel degelijk zoiets als een placebo-effect aanwezig is (Kirsch, 2005).

Desalniettemin bestaat er nog veel discussie in de wetenschappelijke literatuur over de impact van een placebo-effect. Zo veronderstellen Miller en Rosenstein (2006) dat de beweringen rond de kracht van

placebobehandelingen die voortkomen uit RCT’s voorzichting geïnterpreteerd moeten worden. Verder stellen ze vast dat bewijs voortkomende uit experimenten rond pijnverdoving, wel degelijk het bestaan van een placebo-effect kan ondersteunen.

Oorzaken werkzaamheid placebo-effect

Op dit moment is er nog steeds een groeiende interesse in onderzoek rond placebo-effecten. Steeds meer onderzoek wordt gewijd aan het nagaan

(8)

3

van mechanismen die mogelijks aan de grondslag van de werkzaamheid van het placebo-effect liggen.

In de wetenschappelijke literatuur zijn er ondertussen reeds meerdere beloftevolle theorieën rond de werking van het placebo-effect. Enkele van deze theorieën zijn bijvoorbeeld het ‘context effect’, de ‘meaning response’, de ‘learned response theory’, de ‘expectancy theory’ en de ‘classical conditioning theory’ (Lozo & Sand, 2019).

De theorie rond het context effect werd beschreven door Di Blasi, Harkness, Ernst, Georgiou en Kleijnen (2001). Zij concentreerden zich vooral op de relatie tussen arts en patiënt als verklaring voor het placebo-effect. Di Blasi et al. (2001) constateerden dat artsen die hun patiënten op een warme, vriendelijke en hoopgevende manier benaderden, meer doeltreffend zijn dan artsen die hun consultaties formeel houden en geen geruststelling bieden. De manier waarop de arts met de patiënt omgaat, dient hier dus als element dat bijdraagt tot het placebo-effect.

De tweede theorie, de ‘meaning theory’, is gebaseerd op een rijke geschiedenis van studies die de symbolische en culturele factoren, die meespelen in het placebo-effect, hebben blootgelegd (LeBlanc, 2014). Een voorbeeld van een dergelijke studie, is die van Moerman en Jonas (2000). Moerman en Jonas (2000) stellen dat de meeste elementen in een relatie tussen arts en patiënt onbedoeld betekenisvol zijn. Zo is het bewezen dat de omgangsvormen van de arts, de witte labojassen en het gebruik van taal door artsen invloed heeft op het resultaat bij patiënten. Andere voorbeelden van studies zijn bijvoorbeeld de studie van de Craen, Tijssen, de Gens en Kleijnen (2000) waarin werd aangetoond dat injecties een sterker placebo-effect

veroorzaken dan pillen, en de studie van Waber, Shiv, Carmon en Ariely (2008) waaruit bleek dat dure medicatie sterkere placebo-effecten uitlokt dan

goedkope medicatie.

De oorspronkelijke ‘meaning response theory’ van Daniel Moerman (2002a, 2002b) werd herzien en uitgebreid door Barrett et al. (2006) en Kradin (2004). Volgens Barrett et al. (2006) zijn we verankerd in een socio-cultureel netwerk van betekenis, waarin bewuste en onbewust ‘betekenissen’ gelinkt

(9)

4

worden aan zowel fysiologische als psychologische ervaringen. Op deze manier worden reactiepatronen gevormd.

De derde en meest recente theorie is de ‘learned response theory’. Deze theorie is ontwikkeld door Colloca en Miller (2011). Het basisidee van deze theorie is dat het placebo-effect een aangeleerde respons is. Deze aangeleerde respons houdt in dat verschillende verbale, sociale en fysiologische invloeden voorheen gevormde verwachtingen activeren. Deze voorheen gevormde verwachtingen genereren op hun beurt een placebo-effect. Een voorbeeld hiervan is wanneer een patiënt een nieuwe therapie start. Deze therapie activeert verwachtingen die men heeft opgebouwd op basis van ervaringen in vroegere therapieën. Deze ervaringen uit vroegere therapieën zullen het placebo-effect ontlokken.

De volgende theorie, de ‘classical conditioning theory’, steunt op het principe van de geconditioneerde respons (of CR). Dit principe gaat uit van een neutrale stimulus die gepaard wordt met een ongeconditioneerde stimulus (of US), dit wil zeggen een stimulus die een ongeconditioneerde respons (of UR) opwekt. Hierdoor wordt de neutrale stimulus een geconditioneerde stimulus (of CS), met andere woorden de neutrale stimulus verwerft de capaciteit om een respons op te wekken gelijkend op of evenredig aan de ongeconditioneerde respons (UR). Deze respons is op zijn beurt gekend als de geconditioneerde respons (CR). Het meest gekende voorbeeld hiervan is dat van de honden van Pavlov. Pavlov slaagde er in om honden te laten kwijlen (CR) als respons bij het horen van het geluid van een bel (CS) (Pavlov, 1927). Hiervoor werd het geluid van de bel (neutrale stimulus) gepaard met het tonen van voedsel (US). Dit zorgde ervoor dat het geluid van de bel veranderde in een geconditioneerde stimulus, die vervolgens een geconditioneerde respons opwekte.

Volgens de classical conditioning theory gebeurt hetzelfde bij een placebobehandeling. Volgens de theorie dient de placebo, bijvoorbeeld een suikerpil, als geconditioneerde stimulus. De placebo zal dus bijgevolg een geconditioneerde respons, bijvoorbeeld pijnverlichting, uitlokken. De geconditioneerde respons is in dit geval dus het placebo-effect (Stewart-Williams & Podd, 2004).

(10)

5

Onderzoek naar deze theorie werd tot nu toe veelal op dieren uitgevoerd. Het onderzoek op dieren wordt gebruikt om de theorie te ondersteunen, onder de assumptie dat hetzelfde geldt bij placebo-effecten bij mensen. Een

voorbeeld van dergelijk onderzoek is het onderzoek van Fields en Price (1997). Zij zijn er in geslaagd pijn te bestrijden met placebo’s bij dieren. Een tweede alombekend voorbeeld van soortgelijk onderzoek is dat van Ader en Cohen (1975). In dit onderzoek werden ratten in de conditioneringsfase geïnjecteerd met het immunosuppressivum cyclofosfamide nadat ze een zoete vloeistof in hun water toegediend kregen. De toediening van de zoete vloeistof diende hier als geconditioneerde stimulus. De onderzoekers konden aantonen dat de ratten die hadden deelgenomen aan de conditioneringsfase nadien een verminderde immuunreactie hadden wanneer ze opnieuw water met dezelfde zoete vloeistof consumeerden. Deze resultaten veroorzaakten veel ophef, aangezien er

destijds geloofd werd dat conditioneringsprocedures geen invloed konden hebben op het immuunsysteem (Harrington, 1997).

Als laatste is er de ‘expectancy theory’ (Rescorla, 1988). Deze theorie benadert het placebo-effect vanuit een meer psychosociale hoek, dit in tegenstelling tot de voorgaande conditioning theory die het placebo-effect interpreteert als een vorm van associatief leren.

De expectancy theory stelt dat er een effect wordt veroorzaakt door placebo, doordat men de verwachting heeft dat er een effect zal plaatsvinden. Een klassiek voorbeeld van een onderzoek dat deze theorie onderbouwd, is het onderzoek van Montgomery en Kirsch (1996). In dit experiment maakten de onderzoekers gebruik van een placebocrème die ze de naam ‘trivaricane’ gaven. De crème werd verondersteld een verdovende werking te hebben en werd gebruikt om de pijn te verminderen bij een onaangename elektrische stimulatie. De placebocrème werd aangebracht aan slechts een vinger, terwijl men elektrische stimulatie toediende op beide vingers. Om het placebo-effect te vergroten, droegen de onderzoekers witte labojassen en chirurgische

handschoenen, en haalden ze de placebocrème uit een tube waarop stond ‘Trivaricane: enkel goedgekeurd voor onderzoeksdoeleinden’. De context die gecreeërd werd, bracht bij de proefpersonen verwachtingen teweeg die een

(11)

6

significant verdovend effect veroorzaakten. Interessant aan deze studie is dat kan aangetoond worden dat algemene pijnverlichtende processen, zoals de vrijlating van endorfine of vermindering van angst, hier niet van kracht zijn. Men kan dit aantonen doordat het effect beperkt bleef tot de vinger waarop de

placebocrème aangebracht was.

Kirsch (1985) ging verder op het feit dat een verwachting een effect kan veroorzaken, en beschreef de ‘response expectancy theory’. Hij beschrijft ‘response expectancies’ als de verwachting dat een onvrijwillige respons zal optreden, zoals bijvoorbeeld pijn of misselijkheid.

Onder andere in het onderzoek van Pollo et al. (2001) wordt het bestaan van response expectancies aangetoond. Deze studie wees uit dat er een

sterker placebo-effect plaatsvond in de conditie waarin de proefpersonen misleid werden, dan in de dubbelblind conditie. De onderzoekers verklaarden deze uitkomst aan de hand van responsverwachtingen. Pollo et al. (2001) constateerden dat er in de misleidende conditie sterkere placebo-effecten optraden, doordat de proefpersonen in deze conditie er stellig van overtuigd waren dat ze een pijnstillend middel met langdurig effect toegediend kregen. De proefpersonen in de dubbelblind procedure daarentegen waren minder zeker dat ze daadwerkelijk een pijnstillend middel toegediend kregen. De misleidende conditie bracht dus hogere responsverwachtingen teweeg, en bijgevolg ook sterkere placebo-effecten, dan de dubbelblind conditie.

Echter, volgens de ‘immediacy hypothesis’ van Kirsch (1997) gebeuren enkele van de effecten van verwachting op subjectieve ervaringen ook

rechtstreeks, dit wil zeggen zonder tussenliggende causale verbanden. In dit model stelde hij dat er een effect optreedt, doordat men verwacht dat er een subjectieve ervaring zal optreden, zoals bijvoorbeeld pijn. Dit gebeurt zonder tussenliggende causale verbanden. Bij dit model wordt er dus verondersteld dat er, in tegenstelling tot de response expectancies, geen placebomiddel nodig is om het verwachte effect uit te lokken. De verwachting dat een dergelijke ervaring zal optreden, leidt volgens dit model direct tot het optreden van die verwachte subjectieve ervaring. Zo zou bijvoorbeeld de verwachting van een persoon om een depressie te krijgen, ook leiden tot het krijgen van een

(12)

7

depressie, en de verwachting van angst wel degelijk angst veroorzaken. De immediacy hypothesis is wel slechts geldig bij subjectieve ervaringen en de onmiddellijke fysiologische verschijnselen, of met andere woorden de

automatische responsen zoals hartslag en bloeddruk (Stewart-Williams & Podd, 2004).

De expectancy theory heeft de laatste tijd ook steeds meer terrein

gewonnen in de wetenschappelijke literatuur. De theorie heeft zelfs constructen zoals geloof en hoop, die daarvoor prominent aanwezig waren in de literatuur over placebo, vervangen (Peck & Coleman, 1991).

De twee theorieën, de expectancy theory en de conditioning theory, worden in de wetenschappelijke literatuur voornamelijk beschreven als

rivaliserende theorieën (Stewart-Williams & Podd, 2004). De oorzaak dat deze twee theorieën vaak tegenover elkaar geplaatst worden is mede doordat ze beiden zeer aanlokkelijk zijn als verklaring voor het placebo-effect.

Algemeen kan er besloten worden dat er dus nog geen eenduidig antwoord voor handen is op de vraag wat de werking van placebo-effecten veroorzaakt. Een eventuele verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de oorzaak verschillend is bij diverse individuen, en varieert in verscheidene situaties voor eenzelfde individu (Lozo & Sand, 2019). Verder onderzoek is nodig om hier in de toekomst potentieel een sluitend antwoord op te kunnen formuleren.

Desalniettemin kan wel opgemerkt worden dat de expectancy theory op dit moment het meeste terrein aan het winnen is in de wetenschappelijke literatuur rond placebo-effecten.

Placebo en positieve verwachting

Naast de werking van het placebo-effect, is ook het placebo-effect op zichzelf een veelbesproken onderwerp. In de reeds bestaande

wetenschappelijke literatuur rond placebo is er een zekere trend op te merken. Het is namelijk zo dat er over het algemeen steeds wordt uitgegaan van een positief placebo-effect. Er wordt met andere woorden steeds verwacht dat het placebomiddel een gewenst effect zal veroorzaken. Dit zien we onder andere bij Rief, Bingel, Schedlowski en Enck (2011), die stelden dat placeboresponsen

(13)

8

kunnen beschreven worden als positieve behandelingsuitkomsten die veroorzaakt worden door niet-specifieke elementen van de behandeling.

De verwachting van een wenselijk effect te bekomen, kan zeer bruikbaar zijn in verschillende contexten. In een therapeutische context kan bij het

innemen van een placebo bijvoorbeeld de verwachting ontstaan dat men beter zal worden. Turner, Deyo, Loeser, Von Korff en Fordyce (1994) poneren dat deze verwachting tot een reductie in angst zal leiden, wat er voor zal zorgen dat de werking van het immuunsysteem verbetert. Stress en angst hebben namelijk een aanzienlijk effect op verschillende fysiologische processen.

Bij pijnervaringen wordt vaak aanspraak gemaakt op het wenselijk effect dat placebo kan veroorzaken, namelijk pijnvermindering. Bij de inname van een placebo kan bijvoorbeeld de verwachting ontstaan dat deze een verdovend effect zal hebben. Deze verwachting zorgt voor een vermindering van

destructieve gedachten en tot een stijging van helpende strategieën, wat op zijn beurt de ervaring van pijn kan verminderen (Peck & Coleman, 1991; Spanos, Perlini, & Robertson, 1989).

Een ander voorbeeld is pijnpatiënten die een verbetering verwachten in hun conditie bij de inname van een placebo. Deze verwachting kan er voor zorgen dat men opnieuw het leven begint op te nemen en terug de normale dagindeling gaat volgen. Dit kan op zijn beurt ertoe leiden dat het gemoed van de patiënten verbetert en dat men afgeleid is. Deze beide factoren kunnen ervoor zorgen dat de ervaring van pijn vermindert (Peck & Coleman, 1991).

Verder is er ook reeds aangetoond dat een verscheidenheid aan placebo’s kan zorgen voor pijnvermindering bij mensen met chronische hoofdpijn (de Craen et al., 2000; Spanos et al., 1993).

Bovenstaande voorbeelden bespreken voornamelijk effecten op

subjectieve toestanden. Maar ondanks dat deze effecten het sterkst gestaafd worden in de wetenschappelijke literatuur, zijn er ook reeds objectieve effecten waargenomen. Een belangrijke bevinding in het onderzoek rond placebo ging over een objectief effect. Men constateerde namelijk dat placebopijnstillers vaak gerelateerd zijn aan het vrijkomen van endorfines in de hersenen. Men kwam tot dit besluit doordat de toediening van naloxone, een middel dat endorfine

(14)

9

receptoren in de hersenen blokkeert, in sommige gevallen ook de

placebopijnstilling kon blokkeren (Benedetti & Amanzio, 1997; Levine, Gordon, & Fields, 1978). Naast deze bevinding zijn er nog tal van andere objectieve effecten gevonden in placebo-onderzoek. Men stelde zelfs vast dat placebo’s zwelling in het gezicht kunnen verminderen na een tandheelkundige ingreep (Ho, Hashish, Salmon, Freeman, & Harvey, 1988).

In de wetenschappelijke literatuur zijn er dus tal van voorbeelden te vinden die illustreren hoe een positieve uitkomst verwacht wordt na het

toedienen of innemen van een placebo. Wat echter veel minder voorkomt, is dat er een negatieve uitkomst verwacht wordt. Het is zelfs zo dat men een

onderscheid is beginnen maken tussen de placebo’s die gewenste effecten veroorzaken, en de placebo’s die ongewenste effecten veroorzaken. De ongewenste effecten worden nu ‘nocebo effecten’ genoemd, en de middelen die deze effecten teweegbrengen ‘nocebo’s’ (Hahn, 1997). Häuser, Hansen & Enck (2012) definiëren de term ‘nocebo-effect’ als volgt:

“A nocebo effect is the induction of a symptom perceived as negative by sham treatment and/or by the suggestion of negative expectations (p. 459).”

Placebomiddelen kunnen dus naast een pijnstillend effect, ook een verhoogde gevoeligheid voor pijn veroorzaken (Benedetti & Amanzio, 1997). De verhoogde gevoeligheid voor pijn is hier een ongewenst effect, en dient hier dus als nocebo effect. Bijgevolg zal het placebomiddel dat in voorgenoemde studie gebruikt werd, eveneens als een nocebo bestempeld worden.

Evenwel zijn er toch nog problemen met het onderscheid tussen placebo en nocebo. Een opvallende bemerking hierrond is het feit dat een bepaald effect voor de ene persoon gewenst kan zijn, en voor een andere persoon ongewenst. In de studie van Olness en Ader (1992) wordt bijvoorbeeld

beargumenteerd dat een placebo die immuunsuppressie uitlokt voor de meeste personen onwenselijk is, maar voor mensen die aan een autoimmuunziekte leiden is dit een gewenst placebo-effect. Een tweede bemerking is dat bij een placebo-effect en een nocebo-effect, in feite in beide gevallen hetzelfde effect

(15)

10

bekomen wordt door dezelfde mechanismen, maar desondanks wordt er toch een verschillende benaming aan gegeven. Op deze manier wordt eenzelfde effect als twee verschillende fenomenen behandeld, simpelweg omdat het voor de ene gewenst was en voor de andere niet (Stewart-Williams & Podd, 2004).

Beter zou zijn als de wenselijkheid van het effect geen rol zou spelen in de definitie. De termen ‘placebo’ en ‘placebo-effect’ zouden als overkoepelende termen moeten dienen. Stewart-Williams en Podd (2004) hebben op basis van deze argumenten definities voorzien voor de twee termen:

“A placebo is a substance or procedure that has no inherent power to produce an effect that is sought or expected (p. 326).”

“A placebo effect is a genuine psychological or physiological effect, in a human or another animal, which is attributable to receiving a substance or undergoing a procedure, but is not due to the inherent powers of that substance or procedure (p. 326).”

Op dit moment worden ongewenste placebo-effecten dus nog niet gelijkgesteld aan de gewenste placebo-effecten. De gewenste effecten hebben nog steeds de overhand in de wetenschappelijke literatuur vandaag de dag. Onderzoek naar placebo effecten die een ongewenst effect teweegbrengen, zijn momenteel dus nog schaars.

Situering experiment

Er is reeds enig onderzoek naar de subjectieve ervaring van intoxicatie na de inname van placebo alcohol waarin aangetoond wordt dat placebo

alcohol weldegelijk een geïntoxiceerd gevoel veroorzaakt (Mendelson, McGuire & Mello, 1984; O’Boyle, Binns & Summer, 1994). In het onderzoek van

Mendelson et al. (1984) werd aangetoond dat er na inname van placebo alcohol subjectieve ervaringen van intoxicatie konden opgewekt worden bij mensen waarbij de verwachting reguliere alcohol te consumeren werd gegenereerd. Gelijkaardige resultaten werden eveneens gevonden in het onderzoek van

(16)

11

O’Boyle et al. (1994). Onderzoek naar de objectieve effecten van placebo alcohol op het cognitieve systeem is echter nog onbestaand.

In de huidige studie wordt nagegaan wat het effect is van de inname van placebo alcohol op cognitieve functies. Er wordt verwacht dat er een nocebo-effect, zoals hiervoor beschreven, zal optreden.

De bedoeling is om het effect te bekomen door gebruik te maken van een placebo, namelijk een alcoholvrije drank. De verwachting is dus dat de inname van een alcoholvrije drank, net zoals bij de inname van reguliere alcoholhoudende dranken, de prestatie van de cognitieve functies zal verslechten.

Door gebruik te maken van placebo alcohol in de vorm van alcoholvrije drank, moet bijgevolg de indruk gewekt worden dat er een alcoholhoudende drank geconsumeerd wordt. De placebo alcohol wordt aangewend als middel om het nocebo effect uit te lokken. Op deze manier ontstaat dus de

mogelijkheid dat, indien er effectief een nocebo effect optreedt, er achteraf kan besloten worden dat de alcoholvrije drank als nocebo fungeerde.

De reden dat er placebo alcohol gebruikt wordt, is omdat de overtuiging heerst dat alcohol de cognitieve functies negatief beïnvloedt. Op deze manier willen we dus, zoals hierboven reeds vermeld, de verwachting creëren dat er een verslechtering van de werking van de cognitieve functies zal optreden.

Reeds bestaande wetenschappelijke literatuur rond de invloed van alcohol op cognitieve functies wijst er dan ook op dat alcohol de werking van de cognitieve functies effectief doet achteruitgaan. In de studie van Weissenborn en Duka (2003) wordt bijvoorbeeld aangetoond dat een matige dosis alcohol het vermogen om te plannen en de ruimtelijke waarneming aantast.

Field, Wiers, Christiansen, Fillmore en Verster (2010) bespreken in hun artikel onder andere ook hoe impulsbeheersing reeds na de inname van gematigde dosissen alcohol afneemt. Andere studies wezen eveneens uit aan de hand van diverse testen dat de impulsbeheersing al na moderate dosissen alcohol geschaad wordt (Abroms & Fillmore, 2004; Abroms, Gottlob, & Fillmore, 2006; de Wit, Crean, & Richards, 2000; Marczinski, Abroms, Van Selst, & Fillmore, 2005).

(17)

12

Een andere cognitieve functie die gevoelig is voor de inname van alcoholhoudende dranken is de snelheid van informatieverwerking. Volgens Deary et al. (2004) is het meten van de tijd die men nodig heeft om een stimulus te identificeren (i.e. de tijd dat een stimulus wordt gepresenteerd) interessant omwille van drie redenen. Ten eerste voorziet deze tijd een maat voor de beperkingen bij visuele informatieverwerking die gevoelig is voor interindividuele verschillen bij participanten. Ten tweede correleert de tijd die men nodig heeft met hogere orde cognitieve vaardigheden, die onder andere gemeten worden in intelligentietesten. Als laatste is het meten van de tijd die participanten nodig hebben om een stimulus te identificeren gevoelig voor verschillende klinische aandoeningen, waaronder multiple sclerosis, manieën, schizofrenie, hypoglykemie en degeneratieve stoornissen.

In de huidige studie werd gekozen om gebruik te maken van de Inspection Time Task (ITT). Zowel in het experiment van Cash, Peacock, Barrington, Sinnett en Bruno (2015), als in dat van Dry, Burns, Nettelbeck, Farquharson en White (2012) is namelijk aangetoond dat de ITT, die

informatieverwerkingssnelheid meet, sensitief is voor de effecten van alcohol op ieder niveau, zowel van meteen na inname tot een hele tijd na inname. In het onderzoek van Cash et al. (2015) werd aangetoond dat de ITT het meest sensitief was voor de effecten van alcohol in vergelijking met diverse andere testen die poneren componenten van het cognitief systeem te meten. De ITT bleek zowel net na inname, als na een hele periode na inname het meest sensitief te zijn. Het onderzoek van Dry et al. (2012) concludeerde eveneens dat de ITT de grootste gevoeligheid toont voor de effecten van de inname van alcohol. Het is ook belangrijk dat deze taak gevoelig is aan de effecten van inname van kleine hoeveelheden alcohol en dus zeer sensitief is, aangezien er in de huidige studie slechts één glas alcoholvrij bier aangeboden wordt. In het onderzoek van Cash et al. (2015) werden significante verschillen gevonden in de resultaten van de ITT na de inname van één consumptie (vodka gemengd met spuitwater). Ook in het onderzoek van Dry et al. (2012) werden eveneens na één consumptie (vodka met sinaasappelsap) reeds significante effecten op

(18)

13

de resultaten van de ITT gevonden. Hieruit kunnen we dus besluiten dat de ITT sensitief is voor kleine hoeveelheden alcohol.

Het is aldus duidelijk dat reeds bestaande wetenschappelijke literatuur aantoont dat verschillende componenten van het cognitieve systeem reeds beïnvloed worden door het consumeren van slechts een matige dosis alcoholhoudende drank.

Onderzoeksvragen en hypothesen

De onderzoeksvraag van deze studie heeft betrekking tot de vraag welk effect placebo alcohol heeft op de werking van de cognitieve functies. Meer bepaald willen we in deze studie nagaan wat het effect is van de verwachting van inname van alcohol op een specifieke component van het cognitieve systeem, namelijk informatieverwerkingssnelheid. Op basis van voorgaand onderzoek met inname van reguliere alcoholhoudende dranken (Cash et al., 2015; Dry et al., 2012) stellen we de verwachting dat het vermogen tot

informatieverwerking zal verslechten na de inname van reeds een matige dosis placebo alcohol. Dit wordt aangenomen doordat de inname van reguliere alcoholhoudende dranken zorgt voor een significante verslechtering van de prestatie op informatieverwerking.

Als hypothese stellen we dus dat placebo alcohol reeds na de inname van een gematigde dosis vergelijkbare effecten veroorzaakt op het

informatieverwerkingssysteem, als reguliere alcohol. Meer specifiek

veronderstellen we dat placebo alcohol de snelheid van informatieverwerking significant doet verminderen.

(19)

14

Methode

Steekproef

De optimale steekproefgrootte van dit onderzoek bedroeg 50

proefpersonen. Dit aantal werd berekend aan de hand van G-Power, op basis van de effectsizes die werden bekomen in de studie van Cash et al. (2015) uit de ‘ascending’ conditie, of met andere woorden de conditie waarin de test meteen na de inname van de dosis alcohol werd afgenomen.

Omwille van de coronacrisis werd het onderzoek echter vroegtijdig stopgezet en twee proefpersonen beëindigden het onderzoek vroegtijdig. Vierenveertig proefpersonen (23 vrouwen en 21 mannen) namen deel aan het volledige onderzoek. De leeftijdsrange is tussen 18 en 25 jaar (M = 21.33, SD =

1.88).

De participanten werden gevraagd om 5u op voorhand geen cafeïne te nuttigen, dit zowel in de vorm van koffie als in de vorm van energiedranken. Verder werden zij ook aangespoord tot 24u voor aanvang van de studie geen alcohol te consumeren en geen psychoactieve drugs te gebruiken. Deelnemers die hier niet aan voldaan hadden, werden geëxcludeerd.

De proefpersonen werden gerekruteerd via sociale media en het online wervingsplatform, Sona Systems, van Universiteit Gent. Via dit platform kunnen personen die geïnteresseerd zijn in het deelnemen aan betaalde experimenten, een profiel aanmaken en een up-to-date overzicht krijgen van de lopende onderzoeken aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Via Sona Systems kan men zich dan eveneens inschrijven voor deelname aan experimenten naar keuze. Er werd een vergoeding (€ 14) voorzien voor iedere participant die het experiment tot het einde volbracht.

Het experiment werd goedgekeurd door de ethische commissie van de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen aan Universiteit Gent.

Meetinstrumenten

(20)

15

Om alcoholgebruik en alcohol-gerelateerde problemen bij de

participanten na te gaan, werd gebruik gemaakt van de Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT; Saunders, Aasland, Babor, De La Fuente, & Grant, 1993; Babor, Higgins-Biddle, Saunders, & Monteiro, 2001). De AUDIT

(Saunders et al. 1993; Babor et al., 2001) is een screeningsprocedure die personen identificeert wiens alcoholconsumptie gevaarlijk of schadelijk is geworden voor hun gezondheid. De test bestaat uit 10 items en is ontwikkeld door de World Health Organization (WHO). Door deze test af te nemen werd er meer informatie vergaard omtrent de alcoholconsumptie, het drinkgedrag en de alcohol gerelateerde problemen van de participanten.

De AUDIT (Saunders et al. 1993; Babor et al., 2001) maakt gebruik van een 5-punt Likertschaal. Ieder item wordt gescoord tussen 0 en 4. De

maximumscore voor deze vragenlijst is 40. Scores tussen 8 en 15 wijzen op gematigd risico op schade voor de gezondheid, terwijl scores van 16 of hoger wijzen op een hoog gezondheidsrisico.

De interne consistentie tussen de items van de AUDIT (Saunders et al., 1993; Babor et al., 2001) werd nagegaan aan de hand van Cronbach’s Alpha. Op basis van deze analyse bleek de AUDIT betrouwbaar te zijn (10 items; ⍺ = .770).

Kessler Psychological Distress Scale

(Zie bijlage 2).

De Kessler Psychological Distress Scale (K10; Kessler et al., 2002) werd afgenomen om het psychisch welzijn van de participanten na te gaan.

Deze test is een zelfrapportage vragenlijst, bestaande uit tien items die een globaal beeld opleveren van het psychisch lijden van de proefpersoon. De vragenlijst bestaat uit 10 items die peilen naar de angst en de depressieve symptomen die de proefpersoon in de laatste vier weken heeft ervaren. Ieder item wordt gescoord tussen 1 en 5, gaande van ‘nooit’ tot ‘altijd’.

Iedere participant kan maximum een score van 50 behalen. Lage scores wijzen op weinig tot geen psychisch lijden, terwijl hoge scores wijzen op

significant psychisch lijden.

Bij deze vragenlijst gingen we de mate van samenhang tussen de items na aan de hand van Cronbach’s Alpha. Hieruit bleek dat de Kessler

(21)

16

Psychological Distress Scale (K10; Kessler et al., 2002) betrouwbaar is (10 items; ⍺ = .820).

Visueel Analoge schalen (VAS)

(Zie bijlage 3).

Om het subjectieve effect na te gaan, werd er gebruik gemaakt van Visueel Analoge schalen (VAS). Met deze schalen werd er nagegaan (1) in welke mate de participanten zich geïntoxiceerd voelden, (2) in staat voelden de test uit te voeren, (3) hoe moe ze zich voelden op mentaal vlak en (4) in welke mate ze verwachten dat de inname van alcohol een invloed zal hebben op hun informatieverwerkingssnelheid. Iedere VAS schaal (0 tot 10 cm, resulterend in een 0 tot 100 schaal) liep van ‘helemaal niet’ tot ‘heel veel’.

Inspection Time Task (ITT).

De werking van het cognitieve systeem werd getest door gebruikt te maken van de Inspection Time Task (ITT). De ITT beoordeelt

informatieverwerking, meer specifiek de snelheid van de verwerking. Met deze test wordt nagegaan hoeveel tijd een proefpersoon nodig heeft om een

eenvoudige stimulus te identificeren. De ITT onderscheidt zich van andere tests die de snelheid van informatieverwerking meten, doordat de test geen snel antwoord van de participant vereist. De Inspection Time Task meet de

weergavetijd (i.e. de tijd dat een stimulus wordt gepresenteerd) die nodig is voor een proefpersoon om een keuze te maken tussen twee alternatieven.

In deze test kregen de participanten twee parallelle verticale lijnstukken met een verschillende lengte en met bovenaan een horizontaal lijnstuk als target te zien (Zie figuur 1 voor een illustratie). Deze lijnstukken waren slechts te zien gedurende een korte tijdsspanne. Deze target werd vooraf gegaan door een visuele cue, namelijk een kruis in het midden van het scherm voor 600ms gevolgd door een wit scherm voor 600ms. Iedere target werd onmiddellijk gevolgd door een mask in de vorm van twee parallelle verticale lijnstukken met eenzelfde lengte en met bovenaan een horizontaal lijnstuk. Deze mask werd voor 600ms getoond. Meteen na het tonen van de mask werd gevraagd om aan te geven met een linker- of rechtertoets (“D”- en “L”-toets respectievelijk) welke van de twee verticale lijnen bij de target het kortst was.

(22)

17

De target wordt getoond met een variërende stimulus onset asynchrony (SOA; de tijd tussen de start van de presentatie van de target en de start van de presentatie van de mask). De SOA varieert naargelang de accuraatheid van de antwoorden van de proefpersoon. De eerste keer dat de target getoond wordt, wordt er een SOA van ≈317ms (exacte presentatie is 19 frames voor 60Hz refresh rate) gebruikt. Na drie correcte antwoorden neemt de SOA met ≈17ms (1/60 = 16.667ms) af. Na één foutief antwoord neemt de SOA met 17ms toe. Op basis van eerder onderzoek waarin de ITT gebruikt werd (e.g. Burns & Nettelbeck, 2003) werd er dus gekozen om gebruik te maken van de “three-down, one-up”-regel om de SOA voor elke trial te bepalen.

Het adaptieve trap-algoritme definieert Inspection Time (IT) als de SOA waarbij de kortere lijn van de target correct wordt aangegeven op 79% van de trials, met andere woorden een prestatieniveau ongeveer halverwege tussen toeval en perfecte nauwkeurigheid voor een taak met twee opties (links of rechts) (Burns & Nettelbeck, 2003). In de literatuur wordt er vaak echter een benadering van de IT gemaakt op basis van het gemiddelde of de mediaan van 8 SOA-tijden op het punt waar er een verandering in richting (ofwel afname SOA ofwel toename SOA) was op het trap-algoritme. Op basis van deze benadering ligt de IT zeer dicht bij het middenpunt tussen toeval en perfecte nauwkeurigheid op de taak (Burns & Nettelbeck, 2003). In deze studie werd de IT berekend volgens deze benadering.

Figuur 1. Target (links of midden). Mask (rechts).

Procedure

Deze studie maakte gebruik van een gerandomiseerd experimenteel design met cross-over. Meer bepaald werd voor een within-subject design gekozen met een placeboconditie en een experimentele conditie. Iedere

(23)

18

participant voerde dus beide condities uit en fungeerde als zijn of haar eigen controlegroep. De volgorde waarin de participant de condities uitvoerde, was counterbalanced. De prestatie op informatieverwerkingssnelheid werd hier als afhankelijke variabele opgenomen.

De participanten werden uitgenodigd in een labo aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen voor het afnemen van het onderzoek. Het afnemen van de testen werd verspreid over twee

opeenvolgende dagen en vond altijd plaats na 12 uur ‘s middags.

Op de eerste testdag, onafhankelijk of het de experimentele conditie of de controle conditie was, werden de participanten eerst gevraagd om een informatiebrief en informed consent te lezen en indien ze akkoord gingen, te ondertekenen. Vervolgens kregen ze een formulier waarop aangegeven moest worden indien er tot 5u voor het experiment geen dranken met cafeïne

geconsumeerd waren en minstens tot 24u ervoor geen alcohol of psychoactieve drugs gebruikt waren, zoals op voorhand gevraagd was. Voordat er begonnen kon worden aan de experimentele conditie, diende de proefpersoon een document te lezen en te ondertekenen waarmee men verklaarde tot minimum twee uur na de afname van het experiment geen wagen of complexe machines te besturen. Dit document werd voorzien om twee redenen, namelijk om extra de indruk te wekken dat er reguliere alcoholhoudende drank zou geconsumeerd worden en omwille van het mogelijke geïntoxiceerd gevoel dat kon optreden na de inname van de placebo alcohol. De participanten hadden het recht om te allen tijde met het experiment te stoppen.

Vervolgens werd enkel op de eerste testdag de AUDIT (Saunders et al. 1993; Babor et al., 2001) en de K10 (Kessler et al., 2002) afgenomen.

Vervolgens werd gevraagd om de Visueel Analoge schalen (VAS) in te vullen. Vóór consumptie werd enkel gevraagd in welke mate de participanten zich (1) geïntoxiceerd voelden, (2) in staat voelden de test uit te voeren (vermogen), en (3) hoe moe ze zich voelden op mentaal vlak. Vanwege het design waren de proefpersonen enkel op de eerste testdag voor het invullen van de VAS schalen blind voor de conditie (water of alcohol). Op de tweede testdag wisten ze dat ze de andere drank zouden krijgen.

(24)

19

Daarna kreeg de proefpersoon de ene dag een glas plat water

aangeboden (controle conditie). De andere dag kreeg de proefpersoon een glas ‘Sportzot’ aangeboden, een alcoholvrije versie van het bier ‘Brugse Zot’

(experimentele conditie). Het alcoholvrije bier ‘Sportzot’ werd uit flesjes met het label van de reguliere ‘Brugse Zot’ geschonken. De participant kreeg tien minuten tijd om het glas leeg te drinken. Nadat het glas leeggedronken was, werd de proefpersoon opnieuw gevraagd de VAS schalen in te vullen. Na consumptie werd een extra, vierde, VAS schaal afgenomen die bevraagd in welke mate ze verwachten dat de inname van alcohol een invloed zal hebben op hun informatieverwerkingssnelheid.

Na het invullen van de VAS schalen werd de Inspection Time Task (ITT) afgenomen.

Nadat alle proefpersonen het experiment beëindigd hadden, werd een debriefing voorzien via e-mail waarin het experiment werd uitgelegd.

Statistische analyse

De analyses werden uitgevoerd in RStudio 3.6.1.

Subjectieve maat: effect van placebo alcohol op subjectieve ervaring (VAS schalen). Om de subjectieve effecten van de inname van

placebo alcohol na te gaan, werd een 2 X 2 repeated measures design getest aan de hand van een generalized linear model (GLM). Deze analyse werd uitgevoerd om te beoordelen of verschillen in de tijd (voor vs. na consumptie) naar voren kwamen op de VAS schalen (intoxicatie, vermogen, mentale vermoeidheid) en of dit verder verschilde per conditie (controle vs.

experimenteel). Hierbij werd eerst een baseline model getest met enkel het intercept en random intercepts voor proefpersoon, waarbij de variabelen

conditie en tijd genest zijn binnen de proefpersoon. Hierop voortbouwend werd een model getest met hoofdeffect van tijd, een model met hoofdeffecten van tijd en conditie, en als laatste het complete model met zowel de hoofdeffecten van tijd en conditie als hun interactie. Bij een significante interactie tussen tijd en conditie werd het effect verder geëxploreerd door middel van paired t-tests.

(25)

20

Objectieve maat: effect van placebo alcohol op

informatieverwerking (ITT). Door middel van de ITT werd het effect van

inname van placebo alcohol op de informatieverwerkingssnelheid nagegaan. Om na te gaan of er sprake is van een significant effect werd er gekeken of er een verschil is in IT score tussen de controle conditie en de experimentele conditie. Dit werd nagegaan aan de hand van een non-parametrische Wilcoxon Signed rank paired t-test omdat de IT scores niet normaal verdeeld waren.

Correlatie tussen verwachte effect en objectieve scores. Het verband

tussen de mate waarin de proefpersonen verwachtten dat de inname van alcohol een invloed zal hebben op hun informatieverwerkingssnelheid (VAS schaal gemeten na de consumptie van placebo alcohol) en de objectieve scores op de ITT, werd nagegaan aan de hand van het berekenen van de non-parametrische Spearman correlatie tussen beiden (vanwege de niet-normale verdeling van de variabelen).

(26)

21

Resultaten

Karakteristieken participanten

Zesenveertig participanten namen deel aan de eerste testsessie. Hiervan stopten twee van hen het onderzoek vroegtijdig, waardoor de uiteindelijke

steekproef uit 44 participanten bestond.

Om het alcoholgebruik en alcohol-gerelateerde problemen bij de participanten na te gaan, werd de AUDIT (Saunders et al., 1993; Babor et al., 2001) afgenomen. Hieruit kwam naar voor dat de participanten gemiddeld een score behaalden die wees op een patroon van alcoholconsumptie dat

samenhangt met een laag risico op gezondheidsproblemen (M = 7.23, SD =

3.51).

Daarnaast werd het algemeen psychisch welzijn van de participanten nagegaan door middel van de Kessler Psychological Distress Scale (K10; Kessler et al., 2002). De participanten gaven op deze vragenlijst gemiddeld aan weinig tot geen psychische problemen te ervaren (M = 18.11, SD = 4.91).

Subjectieve maat: effect van placebo alcohol op subjectieve ervaring (VAS schalen)

Om de subjectieve effecten van de inname van de placebo alcohol te bekijken, werd er gebruik gemaakt van VAS schalen. De VAS schalen werden afgenomen voor en na de inname van zowel het water als de placebo alcohol.

Bij het visualiseren van de gemiddelden van de VAS schalen via een staafdiagram (Zie figuur 2) zijn er reeds verschillen te zien tussen T1 (voor consumptie) en T2 (na consumptie) in de experimentele conditie op de verschillende schalen. De figuur geeft bij de intoxicatieschaal aan dat het gemiddelde op T2 bij de experimentele conditie beduidend hoger ligt dan op de andere tijdstippen. Daarnaast ligt het gemiddelde op T2 bij de experimentele conditie lager dan op de andere tijdstippen bij de schaal rond de subjectieve ervaring van bekwaamheid (vermogen). De gemiddelden op de schaal rond vermoeidheid zijn ongeveer gelijk.

(27)

22

Door middel van een repeated measures analysis of variance (ANOVA) aan de hand van een GLM model werd er dieper ingegaan op de gemiddelde verschillen in tijd (T1 vs. T2) die naar voren kwamen op de VAS schalen (intoxicatie, vermogen, mentale vermoeidheid) per conditie (controle vs.

experimenteel). Bij een significante interactie tussen tijd en conditie werd er met paired t-tests onderzocht als het verschil tussen T1 en T2 effectief anders was tussen de controle conditie en de experimentele conditie.

Gevoel van intoxicatie. Een repeated measures design werd getest aan

de hand van een GLM model, op de log-getransformeerde data (vanwege niet normaal verdeelde residuen) van de intoxicatieschaal om na te gaan als er een significante interactie is tussen tijd en conditie. Uit de resultaten bleek dat

toevoeging van de Tijd x Conditie interactie het model significant verbeterde ten opzichte van het model met enkel de hoofdeffecten van tijd en conditie, χ2(1) =

86.88, p < .001.

Om via een paired t-test te kijken als de verandering van T1 naar T2 verschillend is tussen de controle conditie en de experimentele conditie, werden met de getransformeerde data paired t-tests uitgevoerd. Uit de resultaten van de paired t-tests bleek dat het verschil tussen T1 (niet-getransformeerde M =

1.91, SD = 2.36) en T2 (niet-getransformeerde M = 2.11, SD = 2.98) niet

significant is voor de controle conditie (t (43) = -.27, p = .79). In de

experimentele conditie was het verschil tussen T1 (niet-getransformeerde M =

3.07, SD = 6.00) en T2 (niet-getransformeerde M = 22.68, SD = 17.13) wel

significant (t (43) = -12.90, p < .001).

Gevoel van bekwaamheid. Bij de schaal rond de subjectieve ervaring

van het vermogen of de bekwaamheid om de test uit te voeren werd eveneens een repeated measures design getest aan de hand van een GLM model, op de log-getransformeerde data (vanwege niet normaal verdeelde residuen). Uit de resultaten bleek dat de toevoeging van de Tijd x Conditie interactie het model significant verbeterde ten opzichte van het model met enkel de hoofdeffecten van tijd en conditie χ2(1) = 8.66, p = .003.

Uit de resultaten van de paired t-tests, uitgevoerd op de

(28)

23

M = 94.50, SD = 7.65) en T2 (niet-getransformeerde M = 94.64, SD = 7.48) niet

significant is voor de controle conditie (t (43) = -.37, p = .71). Het verschil tussen T1 getransformeerde M = 92.48, SD = 11.41) en T2

(niet-getransformeerde M = 79.02, SD = 22.20) bleek wel significant voor de experimentele conditie (t (43) = 2.97, p = .005).

Gevoel van mentale vermoeidheid. Vervolgens werd er op dezelfde

wijze een repeated measures design getest aan de hand van een GLM model, op de schaal rond mentale vermoeidheid. Uit de resultaten bleek dat de

modellen met hoofdeffecten tijd en conditie, en het model met de Tijd x Conditie interactie, niet significant beter waren dan het baseline model met enkel de intercept, alle p > .05. Er was geen effect van tijd, conditie, of hun interactie op de mate van zelf-gerapporteerde mentale vermoeidheid.

Verwachte invloed van alcohol. Als laatste werd er gekeken naar de

schaal waarop de participanten moesten aangeven welke invloed ze verwachten dat de zogenoemde alcohol zal hebben op hun prestaties.

Proefpersonen in de experimentele conditie gaven een gemiddelde score van M

= 39.75, SD = 20.63, op de schaal van 0 – 100.

Figuur 2. Staafdiagram met de gemiddelden van de VAS schalen. Error bars geven de standaardfout van het gemiddelde (SE) weer.

(29)

24

Objectieve maat: effect van placebo alcohol op informatieverwerking (ITT)

De Inspection Time Task (ITT) werd afgenomen om het effect van de inname van placebo alcohol op de informatieverwerkingssnelheid na te gaan. In het huidige onderzoek werd een benadering gemaakt van de IT door de

mediaan te bepalen van 8 SOA-tijden waarop er een richtingsomkering

plaatsvond op het trap-algoritme, waarbij de SOA kan dalen of stijgen op basis van prestatie.

Bij het visualiseren van de data via een staafdiagram (Zie figuur 3), valt op te merken dat de verschillen tussen de twee condities klein zijn.

Om het effect van de inname van placebo alcohol op

informatieverwerkingssnelheid te testen, werd een non-parametrische Wilcoxon Signed rank paired t-test uitgevoerd omdat de data niet normaal verdeeld was. Uit de resultaten bleek dat het verschil tussen de scores in de controle conditie (M = 42.99, SD = 24.24) en de scores in de experimentele conditie (M = 48.30,

SD = 47.57) niet significant is (W = 253.50, p = .922). Samenvattend geeft dit

aan dat de inname van placebo alcohol geen significant effect heeft veroorzaakt op de informatieverwerking van de participanten.

Figuur 3. Staafdiagram met de data van de ITT. Error bars geven de standaardfout van het gemiddelde (SE) weer.

(30)

25

Correlatie tussen verwachte effect en objectieve scores

Als laatste werd nog de correlatie tussen de VAS schaal die het

verwachte effect van de zogenoemde alcohol meet en de verschilscores van de scores op de ITT nagegaan. Omdat de IT-verschilscores niet normaal verdeeld waren, werd een non-parametrische Spearman correlatie berekend. Uit de resultaten bleek dat er een niet significante, negatieve correlatie is tussen het verwachte effect en de IT-verschilscores (r = -.23, p = .134). Hieruit kan

geconcludeerd worden dat er nauwelijks of geen correlatie is tussen het effect van alcohol dat de participanten verwachten en het objectieve effect op de informatieverwerking.

(31)

26

Discussie

Het doel van het huidige onderzoek was om de invloed van placebo alcohol op de werking van het cognitieve systeem, meer specifiek

informatieverwerkingssnelheid, na te gaan. Er werd een placebo-effect gevormd door de indruk te wekken dat er een alcoholhoudende drank werd

geconsumeerd.

Er werd gebruik gemaakt van placebo alcohol omwille van de heersende overtuiging dat alcohol een negatieve invloed heeft op het cognitieve systeem. Divers wetenschappelijk onderzoek toonde bovendien reeds aan dat de inname van reguliere alcoholhoudende dranken een invloed heeft op verschillende componenten van het cognitieve systeem. Weissenborn en Duka (2003) toonden bijvoorbeeld aan dat de inname van een gematigde dosis alcohol er reeds voor zorgt dat het vermogen om te plannen en de ruimtelijke waarneming aangetast wordt. Daarnaast blijkt ook dat moderate dosissen alcohol de

impulsbeheersing doen afnemen (Field et al., 2010; Abroms & Fillmore, 2004; Abroms et al., 2006; de Wit et al., 2000; Marczinski et al., 2005).

Wetenschappelijke literatuur toont dus aan dat verschillende componenten van het cognitieve systeem beïnvloed worden door de inname van reguliere alcohol. Door de indruk te wekken dat er een alcoholhoudende drank geconsumeerd werd, werd bijgevolg de verwachting gecreërd dat de werking van de cognitieve functies zou verminderen.

Daarnaast is er reeds enig bestaand onderzoek dat aantoont dat placebo alcohol een geïntoxiceerd gevoel veroorzaakt (Mendelson, McGuire & Mello, 1984; O’Boyle, Binns & Summer, 1994). Onderzoek naar de objectieve effecten van placebo alcohol op cognitieve functies is tot op vandaag echter schaars. Voor zover we weten is er tot op heden nog geen wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de effecten van placebo alcohol op informatieverwerking. Daarom wordt er binnen dit onderzoek, zoals hierboven reeds vermeld, meer specifiek gefocust op de component informatieverwerking. Om de

informatieverwerking te testen werd er gebruik gemaakt van de Inspection Time Task (ITT). Onderzoek van zowel Cash et al. (2015) als van Dry et al. (2012)

(32)

27

toonde namelijk aan dat de ITT het meest sensitief is voor de effecten van inname van alcohol.

Consistent met de bevindingen uit onderzoek naar de effecten van reguliere alcoholhoudende dranken, werd er dus in dit onderzoek verwacht dat de inname van placebo alcohol de informatieverwerking significant zou

verminderen. Rekening houdend met de schaarste van voorgaand onderzoek rond dit onderwerp, repliceert en verruimt het huidige onderzoek de reeds bestaande kennis en literatuur omtrent dit topic op verschillende punten.

Effecten van de inname van placebo alcohol

Subjectieve effecten. Enkele van de resultaten in het huidige onderzoek

liggen in lijn met bevindingen uit reeds bestaande wetenschappelijke literatuur. In de experimentele conditie gaven de participanten na het drinken van het alcoholvrij bier aan zich significant minder bekwaam te voelen om de ITT uit te voeren. In de controle conditie kwam dit effect niet terug. Uit de resultaten blijkt dus dat de participanten na het consumeren van de placebo alcohol zich

significant minder in staat voelden om de computertaak uit te voeren. De

consumatie van de placebo alcohol had eveneens een effect op de subjectieve ervaring van intoxicatie. De participanten gaven in de experimentele conditie aan zich na het drinken van het alcoholvrij bier significant meer geïntoxiceerd te voelen. Dit effect kwam niet voor in de controle conditie, wat erop wijst dat de placebo alcohol ervoor zorgde dat de participanten zich significant meer

geïntoxiceerd voelden. Uit de resultaten bleek ook dat de placebo alcohol geen significant effect heeft op het ervaren van mentale vermoeidheid. De scores van de participanten verschilden niet significant over de condities en tijdstippen heen.

Reeds bestaand wetenschappelijk onderzoek kwam tot dezelfde

bevindingen. Mendelson et al. (1984) en O’Boyle et al. (1994) concludeerden in hun onderzoek dat het consumeren van placebo alcohol voor een geïntoxiceerd gevoel zorgt. Daarnaast sluiten deze bevindingen ook aan bij de ‘immediacy hypothesis’ van Kirsch (1997). Kirsch concludeerde dat er een effect optreedt, doordat men verwacht dat er een subjectieve ervaring zal optreden, zoals

(33)

28

bijvoorbeeld het gevoel van intoxicatie in de huidige studie. Volgens hem leidt de verwachting dat een dergelijke ervaring zal optreden dus direct tot het optreden van die verwachte subjectieve ervaring.

De resultaten van het huidige onderzoek zijn eveneens in lijn met de bevindingen uit een onderzoek rond de effecten van reguliere alcohol van Cash et al. (2015). In het onderzoek van Cash et al. (2015) moesten de participanten, net zoals in het huidige onderzoek, op VAS schalen aangeven in welke mate ze zich na de consumptie geïntoxiceerd en bekwaam voelden om de taak uit te voeren. In het huidige onderzoek werden de subjectieve effecten uit een onderzoek met reguliere alcohol dus gerepliceerd. Er kan derhalve gesteld worden dat in dit onderzoek succesvol de indruk werd gewekt dat er reguliere alcoholhoudende drank geconsumeerd werd.

Objectieve effecten. In het huidige onderzoek werd verwacht dat de

consumptie van placebo alcohol hetzelfde effect zou hebben op

informatieverwerkingssnelheid als reguliere alcohol. De resultaten in dit onderzoek bevestigden deze hypothese echter niet. De inname van placebo alcohol bleek geen significant effect te veroorzaken op de prestatie van de participanten op de ITT.

Deze resultaten tonen een eventuele discrepantie tussen de effecten van placebo alcohol en reguliere alcohol. In onderzoek van Cash et al. (2015) en van Dry et al. (2012) dat de effecten van inname van reguliere alcohol werd namelijk aangetoond dat de inname van alcoholhoudende dranken wel een significante verslechtering van de informatieverwerkingssnelheid veroorzaakte. Deze resultaten houden dus mogelijks in dat placebo alcohol, in tegenstelling tot reguliere alcohol, geen objectieve verslechtering van de

informatieverwerking teweeg kan brengen.

Correlatie. Als laatste werd nagegaan als er een correlatie was tussen

het effect dat de participanten verwachtten van de inname van de zogenoemde alcohol en de objectieve effecten op de informatieverwerking. Uit de resultaten bleek dat er nauwelijks of geen correlatie is tussen het verwachte effect en de objectieve effecten. De afwezigheid van significante effecten op de ITT zorgt er vanzelfsprekend ook voor dat de kans op een correlatie verkleint.

(34)

29

Samenvattend kunnen we stellen dat de indruk van het consumeren van reguliere alcohol succesvol werd gewekt bij de participanten. De verwachting van inname van alcohol zorgde voor enkele significante subjectieve effecten, zoals het gevoel van intoxicatie en een verminderd gevoel van bekwaamheid om de taak uit te voeren. De inname van placebo alcohol zorgde er echter niet voor dat de informatieverwerking significant verslechterde.

Desalniettemin dienen deze resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpeteerd worden, aangezien dit onderzoek enkele beperkingen heeft.

Beperkingen van het onderzoek

Dit onderzoek heeft natuurlijkerwijs enkele beperkingen. Een van de belangrijkste beperkingen is de grootte van de steekproef. Het is mogelijk dat de relatief kleine steekproef ertoe heeft bijgedragen dat er geen significant effect is gevonden van de inname van placebo alcohol op de

informatieverwerking. Voor aanvang van het onderzoek werd de optimale steekproefgrootte op basis van de effectsizes uit het onderzoek van Cash et al. (2015) berekend. Uit de resultaten bleek dat de optimale steekproefgrootte 50 proefpersonen bedroeg. Doordat het onderzoek echter vroegtijdig stopgezet moest worden omwille van de coronamaatregelen, bedraagt het aantal

proefpersonen in het onderzoek momenteel 46. Daarbovenop was er een drop out van twee personen. Bovendien zijn er geen effect sizes bekend van

placebo-onderzoek. In de huidige studie werd de power berekend op basis van inname van reguliere alcohol.

Een tweede beperking is de homogeniteit van de steekproef. In dit onderzoek werden enkel participanten geïncludeerd tussen 18 en 25 jaar. Hierdoor bestond de steekproef grotendeels uit studenten en net

afgestudeerden. Het is mogelijk dat wanneer het onderzoek zou gerepliceerd worden bij een oudere doelgroep er andere effecten van de placebo alcohol zouden optreden. In het onderzoek van Dry et al. (2012), waar significante effecten van reguliere alcohol op informatieverwerking gevonden werden, werd een bredere leeftijdsrange gehanteerd.

(35)

30

Daarnaast kan ook de aard en de hoeveelheid placebo alcohol een beperking vormen. Er zou kunnen beweerd worden dat er een groter effect gevonden kan worden als er een grotere hoeveelheid placebo alcohol wordt geconsumeerd. In het onderzoek van Cash et al. (2015) bleken de effecten van de alcohol significant groter wanneer er een groter alcoholpercentage te meten viel in de adem. Ook de aard van de placebo alcohol kan een rol spelen. In reeds bestaand wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van reguliere alcohol op informatieverwerking werden namelijk dranken gebruikt met een hoger alcoholpercentage, zoals vodka (Dry et al., 2012; Cash et al., 2015).

Na het experiment werd niet bevraagd of de participanten geloofden als ze echte alcohol geconsumeerd hadden of niet. Dit is eveneens een beperking van het huidige onderzoek.

Een laatste beperking beslaat het feit dat dit een alleenstaand onderzoek is. Verder onderzoek is nodig om in de toekomst potentieel sluitende

antwoorden omtrent dit onderwerp te kunnen formuleren.

Desalniettemin draagt deze studie bij aan een onderzoeksdomein waarin reeds bestaand wetenschappelijk onderzoek op dit moment nog schaars is. Deze studie kan mogelijks een aanzet vormen tot verder onderzoek aangaande dit onderwerp.

Toekomstig onderzoek

Op basis van dit onderzoek zijn er bijgevolg enkele suggesties voor toekomstig onderzoek.

Als eerste is het aan te raden om in de toekomst het onderzoek te

repliceren met een grotere steekproef met meer heterogeniteit. Aangezien er in het huidige onderzoek geen significant effect gevonden kon worden van de placebo alcohol op informatieverwerking, is het mogelijks interessant om een onderzoek op te zetten waarin er een grotere steekproef en een bredere leeftijdsrange gehanteerd wordt.

Hierop voortbouwend kan het interessant zijn om in de toekomst

onderzoek te doen naar het effect van placebo alcohol op informatieverwerking bij proefpersonen met een alcoholproblematiek. Rekening houdend met de

(36)

31

moeilijkheid hiervan, kan het wetenswaardig zijn om de verschillen in het effect van placebo alcohol op informatieverwerking na te gaan tussen een steekproef zonder alcoholgerelateerde problemen en een steekproef met een

alcoholproblematiek.

Daarnaast kan het boeiend zijn om in vervolgonderzoek een andere drank dan alcoholvrij bier te gebruiken. Reeds bestaand onderzoek wees uit dat de effecten op informatieverwerking groter zijn wanneer de alcoholconcentratie in de adem hoger is (Dry et al., 2012; Cash et al., 2015). Om deze reden is het interessant om in toekomstig onderzoek de indruk te proberen wekken dat er dranken met een hoog alcoholpercentage (bv. likeuren) geconsumeerd wordt. Mogelijks creëert dit bij de participanten nog meer de verwachting dat er een verslechtering van de cognitieve functies zal optreden. Hierbij valt echter op te merken dat deze dranken ook gemakkelijker te herkennen zijn als alcoholvrij. Het is daarom van belang om in toekomstig onderzoek na het experiment te bevragen of de participanten geloofden echte alcohol geconsumeerd te hebben of niet. Als laatste kan ook de hoeveelheid placebo alcohol een element zijn waar in vervolgonderzoek mee geëxperimenteerd kan worden.

Implicaties

Theoretisch gezien veronderstellen de bevindingen van het huidige onderzoek dat een gematigde dosis placebo alcohol geen objectieve effecten heeft op informatieverwerking. De resultaten geven aan dat placebo alcohol wel een invloed heeft op de subjectieve ervaringen van intoxicatie en bekwaamheid.

Deze bevindingen leiden tot enkele klinische implicaties. De resultaten van het huidige onderzoek kunnen van belang zijn in het kader van de gevaren dat dit placebo-effect mogelijks met zich meebrengt in situaties zoals het

verkeer. In het huidige onderzoek werd namelijk aangetoond dat een geïntoxiceerd gevoel reeds kan opgewekt worden zonder wel degelijk

alcoholconcentratie in het lichaam te hebben. Het is daarom van belang dat er verder onderzoek gebeurt omtrent de objectieve effecten van placebo alcohol om na te gaan welke gevaren dit kan inhouden in het dagelijke leven.

(37)

32

Conclusie

Het doel van het huidige onderzoek was om het effect van placebo alcohol op het cognitieve systeem, meer specifiek de component

informatieverwerking na te gaan. Om dit effect na te gaan werd de Inspection Time Task (ITT) afgenomen. Er werd verwacht dat de placebo alcohol een gelijkaardig effect als reguliere alcohol op de informatiewerking zou

veroorzaken, namelijk een verslechtering van de prestatie. Deze hypothese kon in de huidige studie echter niet bevestigd worden. De placebo alcohol bleek geen significant effect te hebben op de informatieverwerking. Er werd eveneens geen correlatie gevonden tussen het effect dat de participanten verwachtten en de objectieve effecten.

Doch werden er significante effecten gevonden van de placebo alcohol op de subjectieve ervaring van intoxicatie en de bekwaamheid om de ITT uit te voeren. Om de subjectieve ervaringen van de participanten na te gaan werden er voor en na het drinken VAS schalen afgenomen. De bevindingen uit deze VAS schalen tonen aan dat placebo alcohol het intoxicatiegevoel significant verhoogt en het gevoel van bekwaamheid om de taak uit te voeren significant verlaagt. Dit is in lijn met bevindingen uit reeds bestaand wetenschappelijk onderzoek.

Samengevat werd in deze studie een significant effect gevonden van placebo alcohol op de subjectieve ervaring van intoxicatie en bekwaamheid, maar kon er geen overtuigende verslechtering van de informatieverwerking bekomen worden. Toekomstig onderzoek zou meer inzicht kunnen bieden in de redenen van het uitblijven van een significant effect op informatieverwerking.

(38)

33

Referenties

Abroms, B.D., & Fillmore, M.T. (2004). Alcohol-induced impairment of inhibitory mechanisms involved in visual search. Experimental and clinical psychopharmacology, 12(4), 243.

https://doi.org/10.1007/s00213-005-0116-2.

Abroms, B.D., Gottlob, L.R., & Fillmore, M.T. (2006). Alcohol effects on inhibitory control of attention: distinguishing between intentional and automatic

mechanisms. Psychopharmacology, 188(3), 324-334. https://doi.org/10.1007/s00213-006-0524-y.

Ader, R., & Cohen, N. (1975). Behaviorally conditioned immunosuppression. Psychosomatic Medicine, 37, 333–340.

Barrett, B., Muller D., Rakel D., Rabago D., Marchand, L., & Scheder, J.C. (2006). Placebo, meaning and health. Perspectives in Biology and Medicine, 49, 178–198.

https://doi:10.1353/pbm.2006.0019.

Benedetti, F. (2014). Placebo effects. Understanding the mechanisms in health and disease. 2nd edn. Oxford: Oxford University Press.

Benedetti, F., & Amanzio, M. (1997). The neurobiology of placebo analgesia: From endogenous opioids to cholecystokinin. Progress in Neurobiology, 52, 109–125.

https://doi.org/10.1016/S0301-0082(97)00006-3.

Burns, N.R., & Nettelbeck, T. (2003). Inspection time in the structure of cognitive abilities: Where does IT fit?. Intelligence, 31(3), 237-255. https://doi.org/10.1016/S0160-2896(02)00120-4.

Cash, C., Peacock, A., Barrington, H., Sinnett, N., & Bruno, R. (2015). Detecting impairment: sensitive cognitive measures of dose-related acute alcohol intoxication. Journal of Psychopharmacology, 29, 436–446. https://doi.org/10.1177/0269881115570080.

Colloca, L., & Miller, F.G. (2011). How placebo responses are formed: a learning perspective. Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological Sciences, 366(1572), 1859-1869. https://doi.org/10.1098/rstb.2010.0398.

Afbeelding

Figuur 1. Target (links of midden). Mask (rechts).
Figuur 2. Staafdiagram met de gemiddelden van de VAS schalen. Error bars  geven de standaardfout van het gemiddelde (SE) weer
Figuur 3. Staafdiagram met de data van de ITT. Error bars geven de  standaardfout van het gemiddelde (SE) weer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mensen die veel thuis zijn (vrouwen, jeugdigen en bejaarden, werklozen) lopen de meeste kans om het slachtoffer te worden van het delict, gepleegd in of nabij de eigen woning en

Onderzoek naar het placebo-effect leert ons dat de effecten van veel medische behandelingen voor een, soms aanzienlijk, deel verklaard worden door andere factoren dan de

Uit de simulatieberekeningen blijkt dat het ‘s morgens wat langer dicht laten liggen van het scherm maar heel weinig licht kost, waardoor het effect op de productie waarschijnlijk

As with the pregnant body, so too the birthing body, which is the embodiment of the grotesque as a body that “transgress[es] its own body” and bodily boundaries

A relatively long travel distance and time to ITV sessions (up to 360 km) for a one-hour session, either as student or as lecturer, might contribute to this

The scientific challenges concern autonomous outdoor navigation and localization, robust 24/7 operation, affective interaction with visitors through outdoor human and facial

This study explores the effect of different strategic orientations (innovation and cost orientation) on Business Model Innovation, moderated by three environmental

By reacting to students’ inquiry strategies in real time, we hypothesize that it will be possible to positively affect both students’ science process skills, shown by more