• No results found

De rol van politionele instanties binnen het proces van de gedwongen opname: een controversieel en complex proces

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van politionele instanties binnen het proces van de gedwongen opname: een controversieel en complex proces"

Copied!
150
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE ROL AN POLI IONELE INS AN IES

BINNEN HE PROCES AN DE

GED ONGEN OPNAME EEN

CON RO ERSIEEL EN COMPLE PROCES

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door 01406141 Dekeyser Lauren

Academiejaar 2019-2020

Promotor: Commissaris:

(2)
(3)

DE ROL AN POLI IONELE INS AN IES

BINNEN HE PROCES AN DE

GED ONGEN OPNAME EEN

CON RO ERSIEEL EN COMPLE PROCES

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door 01406141 Dekeyser Lauren

Academiejaar 2019-2020

Promotor: Commissaris:

(4)

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.

Universiteitsbibliotheek Gent, 2020.

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2020.

(5)

I

WOORD VOORAF

Deze masterproef werd geschreven met het oog op het behalen van de graad Master in de

Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit van Gent en vormt het sluitstuk van een zeer interessante en uitdagende opleiding. Zowel het doorstaan van de volledige opleiding, als het schrijven van deze masterproef zouden zonder steun en hulp van een aantal mensen niet gelukt zijn. Graag zou ik dan ook van de gelegenheid willen gebruik maken om hen via deze weg te bedanken.

Eerst en vooral dank ik mijn promotor Prof. Dr. Vander Laenen voor haar uitstekende begeleiding bij het schrijven van de masterproef. De vele tips en feedback waren meer dan nuttig.

Daarnaast wens ik ook enkele mensen binnen het korps van de PZ Oostende te bedanken. Philip Caestecker, de korpschef, voor zijn toestemming en bereidheid tot deelname aan het onderzoek. Grace Van Eycken, diensthoofd beleid, die binnen het korps de respondenten aanwakkerde om deel te nemen aan het onderzoek en die mij begeleidde bij een fantastische en leerrijke stage in het derde bachelorjaar. Ook wens ik alle enthousiaste respondenten te bedanken die deelnamen aan het onderzoek, waarmee heel boeiende gesprekken werden gevoerd.

Tot slot mijn ouders die mij de kans boden verder te studeren en samen met mijn vriend mij gedurende de volledige opleiding steunden en moed gaven wanneer het eens minder ging. Vooral mijn mama zet ik graag extra in de bloemetjes. Zij las, naast deze masterproef, ook alle papers en taken grondig na en bood suggesties ter verbetering.

(6)

II

INHOUDSTAFEL

WOORD VOORAF ... I INHOUDSTAFEL ... II LIJST MET AFKORTINGEN... V

INLEIDING ... 1

DEEL 1: THEORETISCH LUIK ... 5

1. DE GEDWONGEN OPNAME IN THEORIE ... 5

1.1. Evolutie van het wettelijk kader ... 5

1.2. Huidig wettelijk kader ... 9

1.2.1. Verschillende procedures ... 11

1.2.1.1. De gewone procedure ... 11

1.2.1.2. De procedure bij hoogdringendheid ... 13

1.2.2. Observatieperiode ... 14

1.2.3. Toepassingsvoorwaarden van de WBPG ... 14

1.2.3.2. Gevaar voor zichzelf of andere ... 15

1.2.3.3. Geen andere geschikte behandeling ... 16

1.2.3.4. Bijkomende vereisten ... 16

2. PROFIEL VAN DE PATIËNT ... 18

3. GEDWONGEN OPNAME EN POLITIE ... 21

3.1. Probleemstelling ... 21

3.2. Leemtes en onduidelijkheden in de wetgeving ... 26

3.3. Werkpunten en aanbevelingen... 30

3.3.1. Binnen de politie zelf ... 30

3.3.2. In samenwerking met andere partners ... 31

DEEL 2: EMPIRISCH LUIK ... 35

1. ONTWERP EIGEN ONDERZOEK ... 35

1.1. Werkstuk van conceptuele aard ... 35

1.1.1. Situering en doelstelling ... 35

1.1.2. Vraagstelling ... 36

1.2. Werkstuk van onderzoekstechnische aard ... 38

1.2.1. Onderzoeksstrategieën... 38

1.2.2. Onderzoeksmateriaal ... 38

1.2.3. Onderzoekstechnieken... 40

1.2.4. Onderzoeksprocedures ... 41

1.2.4.1. Selectie van respondenten ... 42

1.2.4.2. Gegevensverzameling ... 43

1.2.4.3. Gegevensverwerking ... 45

1.3. Beperkingen ... 47

1.4. Ethische aspecten ... 48

2. ONDERZOEKSRESULTATEN... 50

2.1. Contacten met personen met een psychiatrische problematiek... 50

2.1.1. Mate van contact ... 50

2.1.2. Aard van het contact ... 51

(7)

III

2.2.1. Rol binnen de uitvoering van de wet op de gedwongen opname ... 53

2.2.2. Eigen visie op de rol ... 54

2.2.3. Uitdagingen/moeilijkheden binnen de rol ... 55

2.2.4. Drempels voor implementatie ... 57

2.2.5. Bevorderende factoren ... 58

2.3. Attitude tegenover personen met een psychiatrische problematiek ... 61

2.3.1. Definiëring... 61

2.3.2. Criteria ... 63

2.3.3. Beslissing tot collocatie ... 65

2.4. Opleiding/vorming rond het proces van de gedwongen opname ... 68

2.4.1. Aard van de opleiding ... 68

2.4.2. Informatiebronnen ... 70

2.5. Transport van patiënten ... 72

2.5.1. Ervaring rond het vervoer... 72

2.5.2. Betrokkenen bij het vervoer ... 73

2.5.3. Algemeen verloop van het vervoer ... 73

2.5.4. Informatie beloop aan de patiënten ... 75

2.5.5. Veiligheid tijdens het vervoer ... 77

2.6. Ervaring en beleving van de patiënt... 79

2.6.1. Bevatting van de patiënt ... 79

2.6.2. Het beperken van gedwongen opnames ... 80

2.6.3. De gedwongen opname minder invasief/ingrijpend maken ... 82

2.7. Samenwerking tussen de verschillende stakeholders ... 85

2.7.1. Aard van de samenwerking ... 85

2.7.1.1. Intern ... 85

2.7.1.2. Naasten van de patiënt ... 86

2.7.1.3. Ambulanciers... 87 2.7.1.4. Artsen ... 87 2.7.1.5. EPSI ... 89 2.7.1.6. Algemeen Ziekenhuis ... 91 2.7.1.7. Sociale hulpverlening ... 91 2.7.1.8. Vrederechter ... 92 2.7.1.9. Parket ... 93 2.7.2. Informatie-uitwisseling ... 94 2.8. Verandering en aanbevelingen ... 96

2.8.1. Toepassing van de wet op de gedwongen opname... 96

2.8.2. Boodschap aan de beleidsmakers ... 97

3. DISCUSSIE ... 100 CONCLUSIE ... 106 BIBLIOGRAFIE ... 111 1. WETGEVING ... 111 2. LITERATUUR ... 112 BIJLAGEN... I I. UITNODIGINGSMAIL RESPONDENTEN ... I II. INFORMATIEPAMFLET ... III III. HERINNERINGSMAIL ... VII IV. VRAGENLIJST INTERVIEW ... VIII V. ORIGINEEL DRAAIBOEK FOCUSGROEP ... XII

(8)

IV VI. TRANSCRIPTEN ... XV VII. CODEBOOM... XVI VIII. FORMULIER GEÏNFORMEERDE TOESTEMMING ... XX

(9)

V

LIJST MET AFKORTINGEN

ANG: Algemene Nationale Gegevensbank

EPSI: Eenheid voor Psychiatrische Spoedgevalleninterventie

GGZ: Geestelijke Gezondheidszorg

GO: gedwongen opname

OBP: Officier Bestuurlijke Politie

OGP: Officier Gerechtelijke Politie

PdK: Procureur des Konings

PET: Psychiatrisch Expertise Team

WBPG: Wet op de bescherming van de persoon van de geesteszieke

(10)

- 1 -

INLEIDING

Meer en meer mensen in onze maatschappij krijgen te kampen met psychische problemen. Psychiatrische problematieken hebben een invloed op de gemoedstoestand van een persoon die het denken, waarnemen, de emotie en het oordeel kunnen beïnvloeden en die de mentale en fysieke functie van een persoon ernstig kan aantasten. Wanneer de geestestoestand van de patiënt het vereist en de persoon de eigen gezondheid en veiligheid ernstig in gevaar brengt of een ernstige bedreiging vormt voor de maatschappij, kan door een rechter of procureur de gedwongen opname worden uitgesproken (CM, 2018; Jabbar et al., 2011; Latif and Malik, 2012; Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, 2015; Psychosenet, 2019; Rotthier, 2008; Vander Laenen et al., 2016). De gedwongen opname kan volgens Turnpenny et al. (2017) omschreven worden als “placement/admission to a hospital or treatment administered against someone s expressed wishes, expressed verbally or by any other means (body language, advanced directive etc.)”.

Wanneer een gedwongen opname wordt uitgesproken, moet rekening gehouden worden met de grote impact op het leven van de patiënt en die van de familie en omgeving van de patiënt. De gedwongen opname wordt namelijk vaak ervaren als traumatiserend, stigmatiserend, contra therapeutisch en als een demoraliserende inbreuk op de rechten en vrijheden van de persoon in kwestie. Gevoelens van verwondering, kwaadheid, ongeloof en onbegrip zijn vaak aan de orde wanneer de gedwongen opname van toepassing is en ook komt voor de personen in kwestie de gedwongen opname vaak als een “verrassing . Dit kan onder andere verklaard worden doordat er vaak geen sprake is van ziektebesef (Danzer and Wilkus-Stone, 2015; Froyen, 2014; Henckens et al., 2015; Kaiser, 2007; Latif and Malik, 2012; Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, 2015; Psychosenet, 2019; Rotthier, 2008; Vander Laenen et al.,

(11)

2 2016; Van Speybroeck, 2010).

De gedwongen opname is zeker en vast geen marginaal fenomeen, maar is een internationaal besproken en controversieel thema. Epidemiologische data tonen aan dat er in verschillende Europese landen een stijging van het aantal dwangopnames heeft plaatsgevonden (De Loecker et al., 2016; Van Der Post et al., 2009). Ook België is hier geen uitzondering op. In ons land worden meer dan vierduizend personen jaarlijks gedwongen opgenomen in een psychiatrische instelling, goed voor tien procent van het totaalaantal opnames in psychiatrische ziekenhuizen. Dit betekent dat er zich in België minimum vijftien gedwongen opnames per dag voltrekken. Ook specifiek in Vlaanderen blijft elk jaar het aantal gedwongen opnames toenemen. Sinds de start van de registraties in 2007 steeg het aantal gedwongen opnames op tien jaar tijd met zevenendertig procent. In het jaar 2017 kwam dit neer op ongeveer negen opnames per dag (De Pauw and De Hert, 2012; Lagae et al., 2016; Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, 2015; Nys and Vandenberghe, 2008; Psychosenet, 2019; Vander Laenen et al., 2016; Vermeersch, 2017).

Er kunnen een aantal factoren geassocieerd worden met dit toenemend aantal, zoals de verstedelijking, de vergrijzing, de verkorte opnameduur, een veranderende maatschappij met minder tolerantie ten aanzien van afwijkend gedrag, toegenomen aandacht voor veiligheid, ontwikkelingen in de wetgeving, incidenten uit het verleden en de opnamecapaciteit binnen de geestelijke gezondheidszorg en de daaruit vloeiende ambulantisering van de zorg. Deze ontwikkelingen zorgen onder andere voor een toenemende druk op voorziening voor acute psychiatrie en zorgt voor een grote belasting van het justitiële apparaat. De vraag is groot en de middelen van de GGZ beperkt. Hierdoor gaan bepaalde ziektebeelden van personen zich verder ontwikkelen tot op een punt dat een acute en gedwongen tussenkomst nog als enige oplossing

(12)

3 naar voor wordt geschoven (Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, 2015; Vander Laenen et al., 2016; Van Der Post et al., 2009; Vermeersch, 2017; Wierdsma et al., 2018).

Aangezien de politie vaak de eerste lijn vormt van contact met mensen in de maatschappij, zijn zij ook vaak het eerste contactpunt van personen met een psychiatrische problematiek die zich in een crisissituatie bevinden. De rol die politieambtenaren spelen binnen het contact met deze personen vloeit voort uit twee principes: de macht en het gezag die de politie heeft om te zorgen voor de veiligheid en het welzijn van de maatschappij (1) en de parens patria of de zorg en bescherming van burgers die hier zelf niet voor kunnen instaan, zoals geesteszieken (2) (Godfredson, 2010; Psarra et al., 2008; Teplin and Pruett, 1992).

De laatste jaren is de mate van dit contact alleen maar toegenomen en geven zij zelf aan dat er een aanzienlijk deel van hun capaciteit aan deze personen besteed wordt. Hierdoor heeft de politie over de jaren heen een aantal bijnamen gekregen, zoals agenten van sociale controle voor geesteszieken , psychiaters in het blauw , straathoekpsychiaters , enzovoort (Cotton, 2004; Evangelista et al., 2016; Godfredson, 2010; Godfredson et al., 2010; Manja and Oberon, 2014; Reuland, 2004; Steadman et al., 2000; Vander Laenen et al., 2016). Tijdens deze eerste contacten gaat het vaak om verwarde personen die overlast geven, hulpverlening nodig hebben, verkommeren of gevaarlijk of strafbaar gedrag stellen (Manja and Oberon, 2014). Zij bevinden zich meestal in een ernstige staat van opwinding, agressie of gevaar en daarom is het noodzakelijk dat de politie de situatie goed kan inschatten en accuraat kan handelen ten einde de bescherming van de (omgeving van) patiënt te verzekeren (Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, 2015).

(13)

4 In deze masterscriptie wordt de vraag welke rol politieambtenaren spelen binnen het proces van de gedwongen opname behandeld1. Hierbij werd nagegaan hoe de politieambtenaren staan tegenover personen met een psychiatrische problematiek, hoe de samenwerking met de verschillende stakeholders binnen dit proces verloopt en hoe de verstandhouding met zowel de personen met een psychiatrische problematiek als de stakeholders geoptimaliseerd kan worden.

Om een antwoord te formuleren op bovenstaande vragen werd de scriptie opgedeeld in twee grote delen. Er werd vertrokken vanuit een uitvoerige literatuurstudie met drie grote pijlers: de evolutie van het wettelijk kader en het huidig wettelijk kader in al zijn aspecten (1), het profiel van patiënten (2) en de rol van de politie binnen de gedwongen opnamen en de knelpunten die naar boven kwamen in de praktijk en de wetgeving (3).

Na deze literatuurstudie volgende een kwalitatief onderzoek, uitgeschreven in drie luiken: een uiteenzetting van de opzet van het onderzoek (1), de onderzoeksresultaten van de negen kwalitatieve interviews, afgenomen bij acht hoofdinspecteurs van de Lokale Interventiepolitie en één hoofdinspecteur van de Sociale Cel van Oostende (2) en een bespreking van de bekomen resultaten, waarbij de belangrijkste aandachts- en pijnpunten worden geformuleerd, teruggekoppeld naar de literatuurstudie (3).

De masterproef wordt afgesloten met een conclusie waarin een duidelijk antwoord geformuleerd wordt op de verschillende onderzoeksvragen.

(14)

5

DEEL 1: THEORETISCH LUIK

1. DE GEDWONGEN OPNAME IN THEORIE

1.1. Evolutie van het wettelijk kader

In België wordt de gedwongen opname geregeld door de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke2, die in werking trad op 27 juli 1991 (Kaiser, 2007). Om te komen tot deze wet werd een hele weg afgelegd die kan teruggebracht worden tot in achttiende eeuw. Sinds dan is de overtuiging in ons land gegroeid dat geesteszieken niet gestraft mogen worden omdat ze zich niet bewust zijn van wat ze doen (Smets et al., 2009). In het decreet van maart 1790 werd geregeld dat de gemeente verantwoordelijk is voor het onheil dat veroorzaakt wordt door de “krankzinnigen en loslopende dieren . De woordkeuze om de geesteszieke hier zo te omschrijven, geeft precies weer hoe de maatschappij toen geesteszieken beschouwden en behandelden. “Zieke individuen konden zowel geplaatst worden in een krankzinnigengesticht, een gevangenis of een tuchthuis. Het gedachtengoed dat hierachter schuilde, was de beveiliging van de maatschappij (Goemaere, 2014; Hermans, 2013).

In 1810 werd het eerste krankzinnigengesticht opgericht onder beheer van de Commissie voor de Burgerlijke Godshuizen. Voor deze periode verbleven krankzinnigen meestal in kloosters. Pas in 1832 werd er een eerste medisch kader opgesteld, waarin beslist werd om per gesticht een arts toe te wijzen. Het belang van een medisch kader werd voor de eerste maal erkend, alhoewel het de broeders waren die een aantal krankzinnigen kregen toegewezen en hier dagelijks (religieuze) zorgen aan verleenden (Goemaere, 2014; Hermans, 2013).

(15)

6 In 1836 werd door de gemeentewet van 20 maart de basis gelegd voor de gemeentelijke organisatie in het pas onafhankelijke België. In de artikelen 94 tot en met 97 werden de openbare orde, krankzinnigen, prostitutie en openbare vertoningen geregeld. Artikel 95 van de gemeentewet geeft duidelijk weer wat de taak van de gemeente moest zijn in functie van deze krankzinnigen: “Het college van burgemeester en schepenen is belast met het vermijden of herstellen van kwalijke gebeurtenissen die veroorzaakt worden door in vrijheid gelaten krankzinnigen. Indien de nood bestaat deze onder te brengen in een hospice, kliniek of huis van bewaring, moet hierin voorzien worden door het gemeentebestuur, dat binnen de drie dagen hierover aan de vrederechter of de procureur des Konings moet berichten. (Vandermeersch, 1984). In deze tijd werden krankzinnigen handelingsonbekwaam verklaard en onder toezicht van de gemeente geplaatst. Verder werd in deze gemeentewet ook de kosten van onderhoud en verzorging van onder andere de krankzinnigen geregeld. Deze verplichte financiering werd eerder als een belemmering gezien, waardoor enige evolutie in het krankzinnigenbeleid lange tijd uitbleef (Goemaere, 2014).

Het mag dus duidelijk zijn dat in de periode vóór 1850 de geesteszieken volledig werden uitgestoten door de maatschappij. Het was een periode van stigmatisering, isolatie, uitsluiting en opsluiting, waarin nog geen enkele sprake was van juridische beschermingsmaatregelen (De Frenne, 2009).

In 1850 ontstond uiteindelijk de krankzinnigenwet3 of ook wel collocatiewet genoemd (Kaiser, 2007). Vanaf dit moment werd een psychiatrische patiënt in medische kringen erkend als zieke en was er sprake van genezing. Het onbegrip en de onwetendheid bij het volk bleef echter. De voorziening van een aantal administratieve maatregelen en een doorgedrongen

(16)

7 familiaal karakter in deze wet had uiteindelijk slechts één doel: het beperken van de vrijheid van de geesteszieke in functie van de optimale bescherming van de maatschappij. Er werden asielen gebouwd om de patiënt – vaak onder dwang – te kunnen opsluiten. Het aanwenden van collocatie en dwangmiddelen bleef dus een onomstotelijk middel om de “waanzin te bestrijden. Door middel van deze wet kreeg de arts de autonome bevoegdheid om over te gaan tot collocatie en deze ook te beëindigen. De familieleden, buren of naasten hadden de belangrijke taak om de krankzinnigheid vast te stellen en een arts te contacteren die dit diende te bevestigen. Dit werd vervolgens ter goedkeuring aan de burgemeester gebracht, waarna na zijn toestemming de persoon kon overgebracht worden naar een gesticht (Hermans, 2013; Smets et al., 2009). Hierdoor werd voor de familie wat voordien een zeer publieke aangelegenheid was met hoge kosten, de procedure vergemakkelijkt en ingekort. Er werden echter geen vereiste criteria voor gedwongen opname gespecifieerd in de wet. Deze wet was bovendien strijdig met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, meer bepaald met het recht op rechterlijke controle en de mogelijkheid tot beroep tegen een vrijheidsberoving (Vandenberghe and Verbrugghe, 2008). De maatregel die in deze wet voorzien was, gaf de arts een centrale rol en kon de zieke namelijk van zijn vrijheid beroven door middel van een administratieve beslissing, zonder een voorafgaande juridische controle (De Frenne, 2009; Hermans, 2013). Ook kwam er veel kritiek van magistraten en de publieke opinie omdat de collocaties vaak vroegtijdig beëindigd werden omwille van pragmatische redenen en zonder enige maatschappelijke toetsing (Smets et al., 2009).

Deze krankzinnigenwet heeft lange tijd de basis gevormd voor de gedwongen opname waarbij de overheid en de artsen voortdurend elkaars grenzen hebben afgetast en hun relatie bemoeilijkt werd door discussies rond vrijheid en controle, vertrouwen en wantrouwen. Het spanningsveld tussen medicalisering en juridisering kwam nog meer onder druk te staan door het stijgend

(17)

8 aantal “krankzinnigen en het uitblijven van gepaste zorg (Hermans, 2013; Kaiser, 2007).

Met de zomerwetten van 19904 en 19915 werd een hervorming van het verouderde regime doorgevoerd, aangepast aan de noden van de moderne samenleving. Meer dan twintig jaar parlementaire voorbereidingen zijn aan deze wetten voorafgegaan.Zo kwam de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke en de wet van 18 juli 1991 betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren, tot stand (Kaiser, 2007; Triest, 2009).

Door het invoeren van de wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke werd tegemoetgekomen aan de belangrijkste tekortkoming van de oude wet. Zo werd de uiteindelijke beslissing tot dwangopname overgebracht naar de rechterlijke macht en werden een aantal vereiste criteria voor gedwongen opname geformuleerd. Er werd ook voorzien in systematisch en geregelde burgerrechtelijke legaliteitscontrole en het gevaarscriterium werd als belangrijkste voorwaarde naar voor geschoven om de wet te kunnen toepassen. Door deze wet kreeg de geesteszieke meer bescherming en werd zowel de interne als de externe rechtspositie van de psychiatrische patiënt aanzienlijk verbeterd (De Frenne, 2009; Kaiser, 2007).

4 Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke

5 Wet van 18 juli 1991 betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of

(18)

9 1.2. Huidig wettelijk kader

De huidige wet van 1990 voorziet in twee beschermingsmaatregelen: “De gedwongen opname in een daartoe erkend ziekenhuis (psychiatrisch of algemeen ziekenhuis met psychiatrische dienst) bij een psychiatrisch patiënt met een groot gevaarlijkheidsrisico voor zichzelf en/of de maatschappij en bij gebrek aan een andere geschikte behandelen” en “de verpleging in een gezin wanneer een beschermingsmaatregelen noodzakelijk blijken, maar de psychiatrische toestand van de persoon en de omstandigheden geen opname in een ziekenhuis vereisen.” (Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, 2015; Nys and VandenBerghe, 2008). Bij deze laatste wordt met gezin elke geschikte omgeving bedoeld, zoals bijvoorbeeld een (psychiatrisch) ziekenhuis, een psychiatrisch verzorgingstehuis, een rust- en verzorgingstehuis, een eigen gezin of een plaatsvervangend gezin. In de praktijk is wel gebleken dat dit weinig kon worden aangewend (Kaiser, 2007; Van Audenhove, 2010).

In de WBPG wordt enkel de gedwongen opname wettelijk geregeld. Desondanks er in deze wet meermaals verwezen wordt naar de behandeling van de geesteszieke, kent de gedwongen behandeling geen wettelijke basis (Nys and Vandenberghe, 2008). Dit werd opgelost in 2002 door in dergelijke gevallen beroep te doen op de Wet Patiëntenrechten6. Deze wet zorgt voor een duidelijke relatie tussen de zorgverstrekker en de patiënt en legt vast waar de zorgverstrekker zich allemaal aan moet houden en waarop een patiënt kan rekenen (Van Audenhove, 2010). Onderzoek toont aan dat wanneer de zorgverstrekkers rekening houden met zowel de input van de patiënt als die van zijn naaste omgeving en de patiënten op voorhand genoeg geïnformeerd worden over de behandeling, het proces van de gedwongen opname en

(19)

10 de omgeving waar ze deze maatregel dienen uit te zitten7, de kwaliteit van de gedwongen behandeling stijgt (Goossensen and Van Den Hoof, 2014; Wyder et al., 2016). Hieronder valt ook de wettelijke omschreven richtlijnen en voorwaarden van de gedwongen opname (Dressing and Salize, 2005). In de internationale literatuur wordt ook bevestigd dat de keuze van bepaalde dwangbehandelingen door de patiënt achteraf in de meeste gevallen aanvaard worden en dat deze aanvaarding vaak afhangt van de subjectieve belevenis van de gedwongen opname (Mielau et al., 2016; Mielau et al., 2017). Negatieve ervaringen met gedwongen opname worden onder andere gekenmerkt door een gebrek aan betrokkenheid omtrent de beslissingen rond medicatie (Ash et al., 2015).

Naast de wet betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, werd zoals eerder vermeld ook een andere wet ingevoerd ter bescherming van de goederen van onbekwame personen of de voorlopige bewindvoering. Hierdoor kan een voorlopige bewindvoerder aangesteld worden om het inkomen en de goederen te beheren van een persoon die wegens blijvende of tijdelijke verzwakking van geestes- of lichaamstoestand hier niet meer toe in staat is. De vrederechter beslist of een persoon onder voorlopig bewind geplaats wordt op basis van het medisch attest en de verhoren van de betrokkenen.

Recent werd een beperkte wijziging aan de wet van de bescherming van de persoon van de geesteszieke doorgevoerd. Sinds 1 april 2017 heeft de rechter voorafgaand aan de gedwongen opname een hoorplicht gekregen van alle betrokkenen uit de directe omgeving van de patiënt. Met directe omgeving worden “de gezinsleden, bloedverwanten tot in de tweede graad, iedereen die instaat voor de dagelijkse zorg van de zieke en diegene die het observatieverzoek heeft ingediend” bedoeld. Daarnaast heeft de directeur van het ziekenhuis waar de persoon wordt opgenomen, tegenover diezelfde betrokkenen een meldingsplicht gekregen over elke

7 Dit wordt in de praktijk omschreven als shared decision-making , shared consent of negotiated consent

(20)

11

verandering van de behandeling en bij het beëindigen van de gedwongen opname. Verder werd de nazorg van een gedwongen opname tot maximaal één jaar omgezet in nazorg van onbepaalde duur . Ten slotte is de patiënt nu zelf verantwoordelijk voor de kosten van de gedwongen opname, waaronder het transport, de ziekenhuisopname en de vergoeding van de advocaat valt (Cools, 2017).

1.2.1. Verschillende procedures

De gedwongen opname kan via twee procedures verlopen: de gewone procedure die via de vrederechter wordt opgestart en de spoedprocedure die in geval van hoogdringendheid door de Procureur des Konings kan worden opgestart (Zorginspectie, 2015).

1.2.1.1. De gewone procedure

Bij deze procedure kan elke belanghebbende bij de rechter een verzoekschrift indienen om een procedure voor gedwongen opname te starten. Wanneer dit verzoekschrift wordt ingediend, moet hier een omstandig geneeskundig verslag worden bijgevoegd. De aanvrager stelt een arts aan die niet verwant is met de patiënt en die ook niet verbonden is aan de psychiatrische instelling waar de patiënt wordt opgenomen. Of de behandelende arts (bv. de huisarts) het verslag mag opstellen, staat open voor discussie (Arteel and Müller, 2013; CM, 2018; De Loecker et al., 2016). Het geneeskundig verslag dient om een correcte inschatting te kunnen maken van de psychiatrische problematiek en het bijhorend veiligheidsrisico van de patiënt en de maatschappij. Het verslag dient een objectief en gespecialiseerd verslag te zijn ter ondersteuning van de vrederechter, procureur en andere noodzakelijke instanties. Het verslag mag hoogstens vijftien dagen oud zijn, waarin de gezondheidstoestand van de persoon en de

(21)

12 symptomen van de ziekte uitvoerig beschreven worden. Hierna stelt de griffier een gerechtsbrief op bedoeld voor de persoon wiens opname gevraagd wordt en zijn eventuele vertegenwoordiger. In de gerechtsbrief wordt onder andere de plaats, de dag en het uur van het bezoek van de rechter aan de zieke en die van de zitting meegedeeld. Ook de advocaat die ambtshalve8 werd aangesteld – en meestal pro Deo optreedt – wordt vermeld in deze brief, alsook het recht dat de zieke heeft om een andere advocaat, geneesheer-psychiater en vertrouwenspersoon aan te duiden. Indien er door de persoon zelf geen vertrouwenspersoon wordt aangeduid, voorziet de wet er niet in dat de vrederechter ambtshalve een vertrouwenspersoon aanstelt. Ook is geen verzet tegen de uitspraak van de vrederechter mogelijk. Hoger beroep is wel mogelijk en daarvoor heeft de advocaat de toestemming van zijn cliënt niet nodig (Arteel and Müller, 2013; Froyen, 2014; Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, 2015; Psychosenet, 2019; Van Audenhove, 2015).

Nadat het verzoekschrift is ingediend en alle partijen zijn gehoord, moet de rechter een uitspraak doen in openbare zitting. Het vonnis en de rechtsmiddelen worden nadien per rechtsbrief meegedeeld aan de betrokken partijen. De observatie van de persoon in gedwongen opname kan maximum veertig dagen duren en kan op elk moment door het behandelend team worden stopgezet. Het is de bedoeling dat de zieke persoon gedurende deze periode door de instelling wordt bewaakt, grondig wordt onderzocht en wordt behandeld. De vrederecht wijst de psychiatrische dienst aan waar de patiënt wordt opgenomen en verzoekt de directeur om de beslissing tot gedwongen opname uit te voeren (Froyen, 2014; Kaiser, 2007; Van Audenhove, 2015).

8 Dit houdt in dat indien de patiënt de tussenkomst van de advocaat weigert of het advies van de raadsman naast

(22)

13 1.2.1.2. De procedure bij hoogdringendheid (spoedprocedure)

In geval van een acute situatie of hoogdringendheid, kan een onmiddellijke gedwongen opname bevolen worden door de Procureur des Konings of zijn substituut. In dit geval kan de politie, een behandelend geneesheer en iedere andere belanghebbende contact opnemen met het parket om de procedure op te starten. Doorheen de jaren is de spoedprocedure – die eerder als uitzondering moest dienen – al snel de norm geworden. Meer dan tachtig procent van de gedwongen opnames verloopt via de spoedeisende procedure (De Loecker, 2016; Froyen, 2014; Kaiser, 2007; Lagae et al., 2016; Nys and Vandenberghe, 2008; Psychosenet, 2019; Vander Laenen et al., 2016; Vermeersch, 2017).

Voor de spoedprocedure moet het omstandig medisch verslag in urgentie worden uitgevoerd in een psychiatrische dienst die de PdK aanwijst en naar hem worden doorgestuurd via fax, waarna deze een onmiddellijke gedwongen opname in gang kan zetten. De procureur dient de directeur van de instelling waar de persoon zal verblijven ter observatie op de hoogte te brengen van zijn beslissing. Vierentwintig uur na de opname moet de procureur een verzoekschrift neerleggen bij het vredegerecht van het ziekenhuis waar de patiënt is opgenomen. De zitting moet plaatsvinden binnen de tien dagen na het indienen van het verzoekschrift in het ziekenhuis waar de patiënt verblijft. Wanneer de gedwongen opname na de zitting bevestigd wordt, wordt de reeks doorgebrachte tijd in het ziekenhuis meegeteld in de maximum observatieperiode van veertig dagen. Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer tweeëndertig procent van de gestarte spoedprocedures niet bevestigd worden (Kaiser, 2007; Vander Laenen et al., 2016; Van Audenhove, 2015).

(23)

14 1.2.2. Observatieperiode

Normaal gezien duurt de observatieperiode veertig dagen. Deze kan in drie gevallen vroegtijdig beëindigd worden. Ten eerste kan de vrederechter beslissen tot beëindiging. Ten tweede kan de PdK de observatieperiode stopzetten indien de vrederechter nog geen beslissing heeft genomen. Ten derde kan de geneesheer-diensthoofd de observatieperiode vroegtijdig afbreken wanneer uit een gemotiveerd verslag blijkt dat de toestand van de persoon de genomen maatregel niet langer rechtvaardigt. Wanneer de observatieperiode is afgerond, maar verdere opname nog is vereist, kan de vrederechter zich uitspreken over een verdere opname na een omstandig verslag van de geneesheer-diensthoofd die benadrukt dat verdere opname noodzakelijk is. De vrederechter spreekt zich dan uit over een nieuwe periode van verblijf, die de limiet van twee jaar niet mag overschrijven. De hernieuwing van deze maatregel na twee jaar is mogelijk (Kaiser, 2007). Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer zesentwintig procent van de gedwongen opnames eindigt binnen tien dagen, dertig procent tussen elf en veertig dagen en dat voor bijna de helft van de gedwongen opnames een verlenging na veertig dagen wordt aangevraagd en dat de vrederechter deze in negentig procent van de gevallen toekent (Nys and Vandenberghe, 2008; Vander Laenen et al., 2016).

1.2.3. Toepassingsvoorwaarden van de WBPG

1.2.3.1. Geesteszieke

In de wet is geen definitie voorzien voor het begrip geesteszieke . Het tweede lid van het tweede artikel van deze wet vermeldt wel wat een geesteszieke niét is: “De onaangepastheid aan de zedelijke, maatschappelijke, religieuze, politieke of andere waarden mag op zichzelf niet

(24)

15 als een geestesziekte worden beschouwd.” Ook in de voorbereidende werken wordt geen definitie weergegeven, met die reden dat het een evoluerend begrip is waarbij enige flexibiliteit nodig is voor de interpretatie ervan. Door het ontbreken van een specifieke definitie krijgt de vrederechter de ruimte om geval tot geval te evalueren aan de hand van het medisch verslag. Ten slotte worden persoonlijkheidsstoornissen en aan middelen gerelateerde stoornissen niet als geestesziekten beschouwd die kunnen leiden tot een gedwongen opname, alhoewel over deze laatste enige discussie bestaat. Desondanks gesteld wordt dat het experimenteren met deze middelen vrijwillig gedrag is, kan langdurig gebruik de motivationele, emotionele en geheugenprocessen op lange termijn schaden en zorgen voor een patroon van controleverlies en compulsief gedrag. De verslaving op zich is onvoldoende om een gedwongen opname te verantwoorden, maar door de ernstige gevolgen die deze problematiek met zich kan meebrengen, moet elk geval apart beoordeeld worden door een onafhankelijke psychiater of het al dan niet gaat om een geestesstoornis. In veel gevallen is er slechts sprake van psychiatrische symptomen als gevolg van het middelengebruik, maar worden deze personen toch gedwongen opgenomen, vaak omdat dit de enige oplossing is voor de verslaafde en zijn omgeving (Höppener et al., 2013; Kaiser, 2007; Nys and Vandenberghe, 2008; Triest, 2009)

1.2.3.2. Gevaar voor zichzelf of anderen

Dit criterium wordt in de WBPG als volgt geformuleerd: “…hetzij omdat hij zijn gezondheid en zijn veiligheid ernstig in gevaar brengt, hetzij omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor andermans leven of integriteit . De wetgever heeft hier ook bewust voor het begrip integriteit gekozen, in plaats van voor de begrippen openbare orde of veiligheid . Deze laatste kunnen echter tot een ruimere toepassing van de wet leiden. Onder integriteit kan ook de psychische integriteit begrepen worden (Kaiser, 2007; Nys and Vanderberghe, 2008).

(25)

16 Voor het gevaarscriterium is het in gevaar brengen van de gezondheid alleen niet genoeg. Om gedwongen opgenomen te kunnen worden, moet cumulatief voldaan zijn aan nog een andere voorwaarde, namelijk het in het gevaar brengen van de veiligheid (Kaiser, 2007; Triest, 2009). Het gevaarscriterium kan volgens Swennen (2005) vertaald worden in “de mogelijkheid of kans, dat uit gegeven omstandigheden onheil, ongeluk of nadele kan voortkomen”. Zowel de mogelijkheid op onheil, als het onheil zelf, moeten ernstig genoeg zijn volgens de wet.

1.2.3.3. Geen andere geschikte behandeling

Deze laatste vereiste wordt in de WBPG als volgt omschreven: “…bij gebreke van enige andere geschikte behandeling…”. Hiermee wil de wetgever uitsluiten dat de geesteszieken met geen enkele andere maatregel een gepaste behandeling kan krijgen, dan die van de gedwongen opname. Dit beginsel impliceert dat de dwangopname subsidiair is ten aanzien van de vrijwillige ambulante of residentiële behandeling. Wanneer er echter sprake is van bereidheid tot gedwongen opname en de patiënt zich niet verzet tegen de opname, kan de WBPG niet toegepast worden. Indien de patiënt zich vrijwillig wil laten behandelen, is de vrederechter niet meer bevoegd. Het is dus belangrijk om de situatie van de patiënt juist in te schatten door middel van advies van de geneesheer (Kaiser, 2007; Nys and Vandenberghe, 2008; Triest, 2009).

1.2.3.4. Bijkomende vereisten

Naast de drie criteria opgesomd in de WBPG, kunnen nog drie andere belangrijke vereisten voor de toepassing van de wet naar voor geschoven worden. Allereerst moet er een causaal verband bestaan tussen de geestesziekte en het gevaar. Dit wil zeggen dat alleen wanneer het

(26)

17 gevaar veroorzaakt wordt door de geestesziekte, de patiënt gedwongen kan opgenomen worden. Daarnaast moet de toestand de opname vereisen. Hiermee wordt bedoeld dat indien de toestand van de zieke geen opname zou vereisten, de maatregel tot gedwongen opname niet proportioneel zou zijn. De dwangopname wordt dus niet vereist noodzakelijk te zijn, maar moet wel een zeker nut hebben. Ten slotte moeten al deze bovenstaande criteria cumulatief en beperkend geïnterpreteerd worden (Triest, 2009).

(27)

18 2. PROFIEL VAN DE PATIËNT

Er kan gesteld worden dat er een toename is van mensen met psychosen en dat in meer dan de helft van het aantal gedwongen opnames psychotische stoornissen ook de hoofddiagnose vormen (De Loecker et al., 2016; Dingemans and Van Panhuis, 2000). Dit gaat vaak over personen die waanbeelden hebben en niet meer in contact staan met de realiteit (Vermeersch, 2017). Deze diagnose wordt nauw gevolgd door een verslavingsproblematiek, stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en een acute aanpassingsstoornis. Wel moet opgemerkt worden dat er een grote variatie is van regio tot regio. (De Pauw and Vander Laenen, 2016; Nys and Vandenberghe, 2008; Vermeersch, 2017). Vooral rond de verslavingsproblematiek is er de laatste jaren een stijging waar te nemen van gedwongen opnames door middelengebruik. De belangrijkste gevaren die hierin schuilen zijn suïcidegevaar, gevaar voor anderen en zelfverwaarlozing/maatschappelijke teloorgang en bovendien stellen zij vaker gewelddadig gedrag. Ondanks deze gevaren is het niet vanzelfsprekend dat er wordt overgegaan tot gedwongen opname ten gevolge van langdurig middelenmisbruik (cf. supra) (Dingemans and Van Panhuis, 2000; Höppener et al., 2013; Vermeersch, 2017).

Ten slotte stelden Bruffaerts et al. (2008) dat een niet te missen deel van de toen dertienduizend patiënten die zich op jaarbasis bij de psychiatrische spoedafdelingen in België aanmeldden draaideurpatiënten zijn die zich steeds weer opnieuw aanmelden. Zij schuiven het bieden van een continue zorg naar voor om dit draaideurfenomeen aan te pakken.

Om een duidelijker profiel van de patiënten te kunnen schetsen, baseert dit deel zich op het meest recente jaarverslag van de zorginspectie over gedwongen opname. Deze toont aan dat in

(28)

19 de periode van 2011 tot 2015 het merendeel van de gedwongen opgenomen patiënten een man is. Zij vertegenwoordigen elk jaar ongeveer zestig procent van het totaalaantal gedwongen opgenomen personen (Zorginspectie, 2015). Dit wordt ook bevestigd in de internationale literatuur, waarin gesteld wordt dat het mannelijke geslacht één van de factoren is die samenhangt met een verhoogd risico op gedwongen opname (Thomsen et al., 2017).

Wanneer naar de leeftijd gekeken wordt, kan gesteld worden dat de groep van achttien- tot vijfenveertigjarigen de grootste groep vormt. In de toekomst zal deze brede leeftijdscategorie meer opgesplitst worden in subcategorieën, zoals reeds bij de groep minderjarigen het geval is. In een ander onderzoek werd een oververtegenwoordiging van gedwongen opnames vooral teruggevonden bij mannen jonger dan achtentwintig jaar, die leiden aan schizofrenie en oudere vrouwen boven de zestig jaar, die leiden aan dementie (Hoffmann et al., 2017).

Verder werd in het jaarrapport van de zorginspectie ook gekeken naar de sociale variabelen van de patiënten. Deze gegevens laten het toe een beeld te schetsen van welke bevolkingsgroepen meer of minder gedwongen opgenomen worden. Er werd een onderverdeling gemaakt naar leefmilieu, beroep en afkomst. Uit deze gegevens blijkt dat gemiddeld vijftig procent van het aantal opgenomen patiënten in de periode van 2011 tot 2015 in een gezins(vervangend) milieu verbleef. Ongeveer twee procent viel onder een collectieve woonvorm, zes procent verbleef in een therapeutisch milieu en ongeveer vijf procent verbleef in een ander milieu. Van de overige zevenendertig procent waren deze gegevens niet bekend. Uit de indeling naar beroep bleek dat in- of mindervaliden, werklozen of steuntrekkende en arbeiders de drie grootste groepen vertegenwoordigen. Ook in ander onderzoek wordt werkloosheid als een risicofactor tot gedwongen opname naar voor geschoven (Thomsen et al., 2017). Ten slotte blijkt uit het rapport dat ongeveer negenentachtig procent de nationaliteit van Belg heeft. Daarnaast waren vier

(29)

20 procent EU-onderdanen, waren vijf procent niet EU-onderdanen en was de nationaliteit van de overige twee procent onbekend (Zorginspectie, 2015).

(30)

21 3. GEDWONGEN OPNAME EN POLITIE

3.1. Probleemstelling

Aangezien de politie dikwijls het eerste contact is van personen die zich in een ernstige staat van opwinding, agressie of gevaar bevinden, is het noodzakelijk dat deze de situatie goed kunnen inschatten en accuraat kunnen handelen ten einde de bescherming van de (omgeving van) patiënt te verzekeren (Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, 2015). In de praktijk is reeds gebleken dat de houding en opvatting van de politie tegenover deze personen verre van positief zijn. In het politiemilieu heerst namelijk de gedachte dat personen met een psychiatrische problematiek gevaarlijker, gewelddadiger en onvoorspelbaarder zijn dan mensen zonder een psychiatrische problematiek. Hierbij moet vermeld worden dat vooral psychotische patiënten als gevaarlijker worden beschouwd, vooral wanneer er sprake is van middelenmisbruik. Onderzoek heeft uitgewezen dat wanneer alcohol- en druggebruik voorkomt bij personen met een psychiatrische problematiek, de kans vijf keer groter is om een geweldsdelict te plegen, dan personen zonder psychiatrische aandoening. Deze groep personen gaan ook eerder dan anderen de politie aanvallen. De interactie tussen psychiatrische ziekte en gewelddadig gedrag wordt dus in sterke mate bepaald door middelenmisbruik, alsook door het niet innemen van anti-psychotische medicatie (Cotton, 2004; De Pauw and Vander Laenen, 2016; Dingemans and Van Panhuis, 2000; Watson et al., 2008). Omgekeerd blijkt ook dat personen met een psychiatrische problematiek minder vertrouwen hebben in de politie, de politie als minder toegankelijk en hun aanpak als minder rechtvaardig beschouwen, vooral wanneer zij niet met respect behandeld worden, geconfronteerd worden met geweld of zich bedreigd voelen door de politie. Wanneer de politie hen uit hun woonst haalt, hebben zij vaak het gevoel gearresteerd te worden. Dit gaat ook vaak gepaard met fysiek geweld, wat op de

(31)

22 meesten een blijvende impact nalaat (De Pauw and Vander Laenen, 2016; Evangelista et al., 2016; Smyth et al., 2017).

Enige verklaring hiervoor kan gezocht worden in de de-institutionalisering van de geestelijke gezondheidszorg die de afgelopen jaren in verschillende landen heeft plaatsgevonden. Hierdoor werd de gemeenschapsgerichte geestelijke gezondheidszorg uitgebouwd en het residentiële geestelijke gezondheidszorgaanbod afgebouwd. De idee was om de personen van een meer humanere omgeving te voorzien en de kans op rehabilitatie te verhogen. Door de vermaatschappelijking van de GGZ, kenden veel mensen met psychiatrische problemen een versnelde uitstroom uit de institutionele zorg (De Pauw and Vander Laenen, 2016; Godfredson, 2010; Godfredson et al., 2010; Turnpenny et al., 2017; Watson et al., 2004). Algemeen kan de vermaatschappelijking van de zorg omschreven worden als “de verschuiving binnen de zorg waarbij ernaar gestreefd wordt om mensen met beperkingen, chronisch zieken, kwetsbare ouderen, jongeren met gedrags- en emotionele problemen, mensen die in armoede leven, ...., met al hun mogelijkheden en kwetsbaarheden een eigen zinvolle plek in de samenleving te laten innemen, hen daarbij waar nodig te ondersteunen en de zorg zoveel mogelijk geïntegreerd in de samenleving te laten verlopen.” (Decruynaere, 2013). Deze vermaatschappelijking van de zorg heeft een aantal onbedoelde effecten teweeggebracht, zoals het feit dat personen met een psychiatrische problematiek nu meer in contact komen met het strafrechtelijke systeem. Door de gebrekkige training van politiemensen, in combinatie met de de-institutionalisering, worden geesteszieken vaker gearresteerd (De Pauw, 2016).

Daarnaast is onze samenleving ook geëvolueerd naar een risicosamenleving, wat inhoudt dat er meer aandacht wordt besteed aan de beheersing van maatschappelijke problemen- en

(32)

23 risicogroepen waarin veiligheid primeert. Dergelijke evoluties hebben een impact op de politietussenkomsten met geesteszieken (De Pauw, 2016).

Verder moet ook rekening gehouden worden met een andere versterkende factor, namelijk de criminalisering. In het algemeen kan de criminalisering omschreven worden als “the tendency to involve individuals with mental illnesses in the legal/criminal justice system, under circumstances in which other nonmentally ill individuals would not be involved” (Cotton, 2004). Zoals hierboven reeds werd vermeld, vallen personen met GGZ-problemen door de de-institutionalisering sneller terug in de maatschappij. Wanneer ze dit doen, kunnen ze niet altijd terugvallen op gepaste ambulante zorg, waardoor er een stijging van het aantal tussenkomsten van de politie met mensen met GGZ-problemen plaatsvindt. Er is niet altijd sprake van een goede samenwerking tussen politiediensten enerzijds en de GGZ anderzijds om dergelijke problematiek op te vangen. Ook kennen de politiemensen niet altijd de achtergrond of symptomen van de personen in kwestie, waardoor arrestaties vaak als enige oplossing naar voor geschoven worden. Zij geven zelf aan dat ze in een onhoudbare positie worden geplaatst en dat ze niet over voldoende competenties of middelen beschikken om correct met deze personen om te gaan (Cotton, 2004; De Pauw, 2016).

Daarboven werd vastgesteld dat het herkennen van symptomen en het aangeleerd krijgen van concrete vaardigheden in de communicatie en interactie met personen met een GGZ-problematiek bij de basisopleiding van politiemensen ontbreekt. Momenteel kunnen in België enkel politieambtenaren van de Federale Gerechtelijke Politie, of die lid zijn van een sectie van de lokale recherche of van de sectie ondervragingen van het AIG vrijwillig een opleiding volgen in verband met mentale stoornissen en de politionele attitude . Meteen kan gedacht worden aan het ontbreken van de toegankelijkheid van deze opleiding voor de interventiepolitie. Zij

(33)

24 vormen namelijk het eerste directe contact met de meest kwetsbare mensen in de samenleving, vooral wanneer de zorg niet bereikbaar is (De Pauw and Vander Laenen, 2016).

Politiemensen kunnen in deze problematiek gezien worden als deurwachters , die beslissen of de persoon met een GGZ-problematiek in de maatschappij blijft of in het justitieel systeem terecht komt. Zij zijn namelijk diegene die de parketmagistraat op de hoogte brengt wanneer een persoon met een psychiatrische problematiek in crisis wordt aangetroffen. Doordat vaak verkeerd gereageerd wordt op het moeilijk hanteerbaar of interpreteerbaar gedrag van sommige personen met een GGZ-problematiek, worden deze personen steeds meer en verder terecht in de strafrechtsketen. Op die manier vindt er terug een criminaliseringstendens van psychische stoornissen plaats, wat op zijn beurt dan weer leidt tot een re-institutionalisering van de geestelijke gezondheidszorg (De Pauw and Vander Laenen, 2016; Vander Laenen et al., 2016). Of de persoon ook effectief in het hulplandschap of de strafrechtsketen terechtkomt, is afhankelijk van de beslissing van de officier van justitie. Hierbij wordt gekeken in welke mate het gedrag van de persoon aan hem/haar kan worden toegerekend. Het is de taak van de politie om zoveel mogelijk informatie in te winnen om zicht te krijgen op (de onderliggende problemen van) de persoon, zodat de procureur de situatie zo goed mogelijk kan inschatten en een beslissing kan maken (Höppener et al., 2013; Vander Laenen et al., 2016).

Verder kan ook de privatisering van zorgvoorzieningen, gecombineerd met een daling van het aantal publieke voorzieningen, als factor naar voor geschoven worden voor het toenemend aantal politiecontacten met mensen met een GGZ-problematiek. Er bestaat discussie over de impact van privatisering op de kwaliteit en het aanbod van de zorg. Het kan namelijk voorvallen dat er beroep wordt gedaan op kostenbesparing op personeel om winst te maken. In die gevallen

(34)

25 zullen private zorgvoorzieningen vaker beroep doen op politie om eigen personeelstekorten in crisissituaties op te vangen (De Pauw and Vander Laenen, 2016).

(35)

26 3.2. Leemtes en onduidelijkheden in de wetgeving

In verschillende landen worden een aantal verantwoordelijkheden toegekend aan de politie omtrent de onvrijwillige aanhouding en detentie van personen met een psychiatrische problematiek (Godfredson, 2010). In België worden deze verantwoordelijkheden ondergebracht in de Wet op het politieambt9.

Uit de literatuurstudie is gebleken dat het wettelijk kader omtrent het politioneel omgaan met geesteszieken niet altijd even duidelijk is. Verschillende en vaak oneigenlijke politietaken omtrent deze problematiek bevinden zich wettelijk in een grijze zone. Het is belangrijk een ontegenzeglijke regeling voorop te stellen waarin duidelijk wordt waar de rol van de politie eindigt en waar die van de hulpverlening begint (De Pauw, 2016). In artikel 18 van de WPA worden wel enige richtlijnen gegeven in verband met geesteszieken: “De politiediensten houden toezicht op de geesteszieken die hun gezondheid en veiligheid ernstig in gevaar brengen of die een ernstige bedreiging vormen voor het leven en de lichamelijke integriteit van anderen. Zij beletten dat zij ronddwalen, vatten en lichten onmiddellijk de PdK in. Zij vatten degenen die hun gemeld zijn als ontvlucht uit de psychiatrische dienst waar zij in observatie waren gesteld of waren weerhouden overeenkomstig de wet en houden ze ter beschikking van de bevoegde overheden.” Dit artikel maakt de omgang met en beheersing van geesteszieken tijdens het politioneel optreden echter niet duidelijk, alsook wat betreft de aan te wenden bevoegdheden of dwangmiddelen, zowel qua gronden als qua modaliteiten. Een specifieke invulling van de notie geesteszieke ontbreekt hier ook, maar is voor het politioneel optreden van fundamenteel belang (Comité P., 2016).

(36)

27 Het grootste probleem is dat politiemensen die in contact komen met geesteszieken, over weinig basisinformatie omtrent de persoon met een GGZ-problematiek beschikken, waardoor het gevaarscriterium bij crisissituaties dikwijls niet naar behoren kan worden ingeschat. Hierdoor worden deze personen sneller geboeid en in een politiewagen overgebracht naar politiecellen, het ziekenhuis, een medische onderzoeksruimte of een instelling. In sommige gevallen wordt een ambulance opgeroepen, maar noch de ambulanciers, noch de politie voelen zich bekwaam genoeg voor dit vervoer (De Pauw, 2016). Het vervoer en de overbrenging van de geesteszieke wordt verzekerd door de dienst 100 of door iedereen die op grond van een met de Staat gesloten overeenkomst aanvaard hebben hun medewerking hieromtrent te verlenen (Comité P., 2016). Gebaseerd op de huidige wetgeving, heeft de politie dus eigenlijk geen verplichte taak in het vervoeren van de geesteszieke naar een spoedopname of een instelling. De politie heeft echter wel een verplichte taak in het verzekeren van de veiligheid van de ketenpartners, in het geval van agressiviteit van de geesteszieke (De Pauw, 2016). In de voorbereidende werken inzake artikel 18 van de WPA, wordt wel gehamerd op een zo snel mogelijk transport naar een psychiatrische dienst door opgeleid personeel, aangezien de politiediensten noch opgeleid, noch uitgerust zijn om geesteszieken gedurende lange tijd vast te houden of over te brengen. Vooral het verblijven van deze personen in politiecellen, dient absoluut vermeden te worden aangezien dit vaak stress en angst bij de persoon aanwakkert (Clemens et al., 2006; Comité P., 2016; Smyth et al., 2017). Uit onderzoek is gebleken dat zowel het transport, als het wachten in de wachtzaal van het ziekenhuis ter beoordeling, in de praktijk traag verloopt en aanzienlijk veel tijd in beslag neemt (Smyth et al., 2017).

Wanneer politiemensen in dergelijke crisissituaties terecht komen, is het noodzakelijk dat de geesteszieke gehoord wordt in functie van een correct politioneel optreden. In deze situaties is het noodzakelijk dat de politie zelf rustig blijft, de stem niet verheft en neutraal en beleefd blijft.

(37)

28 Zelfs op momenten van crisis waarin de patiënt soms moeilijk aanspreekbaar lijkt, is het belangrijk steeds uit te gaan van een grondhouding van respect voor de patiënt. Hierbij is het belangrijk hen voldoende duidelijke en begrijpelijke informatie aan te reiken en deze verschillende malen te herhalen. Het is de bedoeling om in een kort gesprek zo veel mogelijk inlichtingen te verzamelen. Wanneer de geesteszieke opgewonden blijft, zal in dergelijke gevallen gepaste dwang moeten toegepast worden om de situatie te verhelpen. Zowel bij een rustige afloop als bij een tussenkomst met dwang, kan een politioneel verhoor plaatsvinden. De geschiktheid van de geesteszieke voor verhoor moet na een medische beoordeling duidelijk worden. Zo moet getoetst worden of de geesteszieke over het vermogen beschikt om het principe van vraag en antwoord te begrijpen. Daarnaast moet ook nagegaan worden of de persoon mentaal kwetsbaar is. Ten slotte kan bijstand verzekerd worden door een geschikt vertrouwenspersoon. In de literatuur worden enkele aanbevelingen naar voor geschoven die als handvaten kunnen dienen voor een adequaat verloop van dit verhoor. Door de verschillende soorten geesteszieken, zoals bijvoorbeeld psychopaten of personen met een schizofrene stoornis, is het belangrijk dat het politieverhoor aangepast wordt aan de doelgroep door de toepassing van verschillende technieken en de begeleiding door gedragskundigen of forensisch psychologen (De Pauw, 2016; Van Speybroeck, 2010).

In de praktijk is gebleken dat de meeste politietussenkomsten zonder geweld kunnen afgehandeld worden. Het risico op geweld stijgt wanneer er bij de geesteszieke sprake is van alcohol of drugmisbruik of wanneer de nodige medicatie niet werd ingenomen (Cotton, 2004; De Pauw, 2016; Dingemans and Van Panhuis, 2000; Steinert and Traub, 2016; Watson et al., 2008). In functie van het uitoefenen van dwang jegens geesteszieken, werd door het Comité P. een paradox vastgesteld. In artikel 1 van de WPA wordt namelijk het legaliteitsbeginsel voor het toepassen van dwangmiddelen bepaald. Dit wil dus zegen dat enkel de in de formele

(38)

29 wetgeving ingeschreven dwangmaatregelen tegen geesteszieken door de politie mogen gehanteerd worden. Aangezien er geen wettelijke basis bestaat voor het toepassen van de nodige bevoegdheden en dwangmiddelen jegens geesteszieken, riskeert de politie om hier haar maatschappelijke opdracht niet te kunnen realiseren (Comité P., 2016). Verder is uit verschillende onderzoeken gebleken dat er in het ziekenhuis en de psychiatrie veel geweld plaatsvindt tegenover het personeel, waardoor in sommige gevallen bijstand van de politie gevraagd wordt. Hierna volgt dan meestal een arrestatie of begeleiding naar een time-out room . Om consequentie in dergelijke gevallen te verzekeren, kunnen ziekenhuizen best een eigen beleid ontwikkelen omtrent het omgaan met agressie door patiënten. Er kunnen bepaalde protocollen afgesloten worden tussen de politie en ziekenhuizen, zodat beide partijen op dezelfde golflengte zitten en het eens zijn over de handelingen die moeten gesteld worden in dergelijke situaties (De Pauw, 2016).

(39)

30 3.3. Werkpunten en aanbevelingen

3.3.1. Binnen de politie zelf

Om tot een oplossing te komen voor bovenstaand probleem is het eerst en vooral belangrijk dat binnen de politieorganisatie zelf erkend wordt dat zij een belangrijke rol hebben inzake het afhandelen van crisissituaties met geesteszieken. Er moet worden nagegaan binnen de politieorganisatie en op individueel niveau bij de politieagent zelf welke visies er heersen omtrent geesteszieke personen. Vanuit die visies kan een vertaald beleid en eigen procedure rond de omgang met geesteszieke personen voortvloeien. Hiervoor kan inspiratie gehaald worden uit o.a. het stappenplan en de verschillende modellen van Reuland (2004), de Guidelines van de Canadese politie, de Force Procedures Mental Health in het Verenigd Koninkrijk en de Guidance on Responding to People with Mental Ill Health or Learning Disabilities . Hierin worden o.a. draaiboeken en sociale kaarten ontwikkeld, interventiefiches voor geesteszieken ontworpen, minimumstandaarden voor het omgaan met geesteszieken opgesteld en hoe de signalen kunnen herkend worden, tips over communicatie en informatiedeling met andere diensten gegeven, enzovoort. Andere inspiratie uit het buitenland betreft het CIT-model. Speciaal getrainde politieagenten gaan hierbij als eerste af op interventies met personen die te kampen hebben met een psychiatrische problematiek. Binnen dit model staat een probleemoplossende aanpak centraal waarbinnen gezocht wordt naar de oorzaken van bepaald gedrag, eerder dan het verwijderen van een geesteszieke van de crisisplaats. Het is de bedoeling om de crisisinterventie efficiënter, respectvoller en veiliger te laten verlopen, zowel voor de politie, als voor de persoon zelf (De Pauw, 2016; Reuland, 2004; Vander Laenen et al., 2016).

(40)

31 Verder dient extra ingezet te worden op de training van politieambtenaren. Deze dient meer praktisch gericht te zijn, zodat signalen van de problematiek beter herkend worden en er correcter met deze personen kan worden omgegaan (Cotton, 2004; De Pauw, 2016; Watson et al., 2008).

Tot slot dienen zij de tussenkomsten met deze groep personen beter te registreren, zodat statistieken de omvang van het probleem kunnen schetsen en de verschillende partnerschappen concreter vorm kunnen krijgen (De Pauw, 2016).

3.3.2. In samenwerking met andere partners

Het grootste werkpunt omtrent de problematiek betreft de samenwerking tussen de lokale welzijns- en psychiatrische instellingen en andere publieke dienstverleners, waaronder de politie. Beide partijen zijn afzonderlijk niet in staat een psychische crisissituatie adequaat af te handelen en dienen elkaar hierbij te ondersteunen. Eén van de redenen van deze gebrekkige samenwerking is dat de partner enkel binnen het eigen wettelijk kader opereert en de problemen aanpakt vanuit het eigen culturele kader en de eigen belevingswereld. Daarnaast moet de vertrouwensrelatie tussen de GGZ-voorzieningen en de politie versterkt worden. Onderzoek toont aan dat vormen van conditionele hulpverlening zoals de gedwongen opname – waarbinnen justitie een noodzakelijke partner is – onvoldoende geïntegreerd en geaccepteerd worden in de reguliere zorg en het sociaal-cultureel netwerk. De politie zelf geeft aan dat ze zich vaak in de steek gelaten voelt door de medische wereld en hulpverlening. Een oplossing kan gevonden worden in lokale samenwerkingsprotocollen en regelmatige overlegmomenten (De Pauw, 2016; Van Daele, 2004; Smyth et al., 2017).

(41)

32 Wanneer de politie in samenwerking met andere partners de crisissituatie ter plaatse afhandelt, komen deze op dat moment in de leefomgeving van de persoon terecht en kunnen zij de situatie correcter beoordelen. Hierbij is er nood aan een duidelijk protocol en een projectleider die afspraken maakt met de verschillende ketenpartners (De Pauw, 2016). Inspiratie kan gehaald worden bij onze Nederlandse buren, aangezien zij reeds enkele jaren werken met psychiatrische crisisdiensten. Deze diensten hebben de taak om psychiatrische noodsituaties te beoordelen en verdere zorg te organiseren en kunnen bestaan uit psychiaters, sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen, psychologen en algemeen maatschappelijk werkers, verpleegkundig specialisten, psychiatrisch verpleegkundigen, ambulant verpleegkundigen, ervaringsdeskundigen en portiers/cliëntbegeleiders. Via samenwerkingsakkoorden met de politie, gemeentelijke gezondheidsdiensten en de GGZ kan een efficiëntere afhandeling van een crisissituatie verzekerd worden (Hoek and Braam, 2017; Stobbe et al., 2016). Andere inspiratie uit het buitenland handelt over een praktijk die afkomstig is uit de Verenigde Staten en Canada en betreft mobiele crisisteams. Hierbij is er een samenwerking tussen de politie en de GGZ, waardoor voor personen in een crisissituatie met een GGZ-problematiek zowel vanuit de politie, als vanuit de psychiatrische noodhulp gespecialiseerde medewerkers ter plaatse worden gestuurd. Als afsluitend voorbeeld kunnen nog de crisisresponscentra aangehaald worden. Deze centra vormen een alternatief voor de spoedafdeling van algemene ziekenhuizen of politiecellen, waar de politiediensten personen met een GGZ-problematiek na een crisisinterventie kunnen afzetten en daar worden ondergebracht in een beveiligende kamer (Clemens et al., 2006; De Pauw and Vander Laenen, 2016; Vander Laenen et al., 2016).

Uit de praktijk is ook gebleken dat acute gedwongen opnames soms het gevolg zijn van een gebrekkige informatiedoorstroming tussen hulpverlening en gerechtelijke instanties. Er moet steeds voor ogen gehouden worden dat het lijden van de persoon met de psychiatrische

(42)

33 problematiek tot een minimum moet worden beperkt en dat er niet meer dan nodig wordt ingegrepen bij crisissituaties. Hierbij is het belangrijk dat meer wordt ingezet op de uitbreiding van informatie die de politie ter beschikking heeft. Naast hun eigen databanken, zou de mogelijkheid moeten bestaan om te kunnen opzoeken welke informatie er over de persoon beschikbaar is binnen de GGZ of een andere hulpverleningssector. Omgekeerd wordt ook van hen verwacht om zoveel mogelijk informatie naar de hulpverlening door te spelen, zodat het verdere behandelingstraject succesvol kan worden afgehandeld (De Pauw, 2016; Evangelista et al., 2016; Vander Laenen et al., 2016).

Het begrip crisis wordt ook vaak anders ingevuld door hulpverleners dan door gerechtelijke instanties. Wat voor de politie en het parket als een crisis wordt ervaren, kan voor de hulpverlening en de patiënt zelf gedrag zijn waar een gedwongen opname niet het correcte antwoord op biedt (De Pauw, 2016).

Verder pleit ook de NRVZ voor een gestructureerd casus overstijgend overleg tussen o.a. magistraten, hulpverleners, politie en advocatuur. Hierbij kan meteen gedacht worden aan het probleem van het beroepsgeheim. Het is belangrijk dat elke partner nadenkt hoe vanuit het eigen deontologisch en wetgevend kader kan gestreefd worden naar een efficiëntere aanpak van een crisissituatie, zonder het beroepsgeheim te schenden. Een gedeeld beroepsgeheim is geen optie volgens de Nationale Raad, wel valt volgens de Orde der artsen de schending van het beroepsgeheim bij crisissituaties te rechtvaardigen. Afspraken hieromtrent kunnen het best tot stand worden gebracht via lokale protocollen. In het gerechtelijk arrondissement Gent werd in 2014 reeds een samenwerkingsakkoord ondertekend tussen de verschillende betrokkenen uit de GGZ, de politiediensten en gerechtelijke autoriteiten. De voornaamste doelstelling binnen dit akkoord was het aantal gedwongen opnames zoveel mogelijk te beperken. In het verlengde van

(43)

34 dit samenwerkingsakkoord werd ook een projectvoorstel gedaan voor het systematisch werken met een crisiskaart. Dit werd echter nog niet verwezenlijkt wegens het ontbreken aan financiële mogelijkheden (De Pauw, 2016; Vander Laenen et al., 2016).

(44)

35

DEEL 2: EMPIRISCH LUIK

1. ONTWERP EIGEN ONDERZOEK

1.1. Werkstuk van conceptuele aard

1.1.1. Situering en doelstelling

Het onderzoek is eerder praktijk- dan theoriegericht en speelt zich af binnen de context van een overheidsinstantie, namelijk de politie, met tot doel inzicht te leveren in de rol van deze groep binnen het proces van de gedwongen opname en dit door middel van exploratief kwalitatief onderzoek. In het theoretische luik werd vermeld dat momenteel in België enkel politieambtenaren van de Federale Gerechtelijke Politie of die lid zijn van een sectie van de lokale recherche of van de sectie ondervragingen van het AIG vrijwillig een opleiding kunnen volgen in verband met mentale stoornissen en de politionele attitude (Vander Laenen, 2016). De interventiepolitie op lokaal niveau – die eigenlijk het meest in direct contact staan met personen in de maatschappij, waaronder dus ook personen met een psychiatrische problematiek – vallen hier niet onder. Voor dit onderzoek ligt de focus op deze tot nu toe onderbelichte groep, namelijk interventieleden van de lokale politie. Er wordt hiervoor gekeken naar hun ervaringen met en attitudes over personen met een psychiatrische problematiek en hoe tot een betere verstandhouding kan gekomen worden. Daarnaast wordt ook onderzocht hoe een betere samenwerking met de verschillende stakeholders kan bewerkstelligd worden. Hierbij wordt nagegaan hoe de politionele instanties zichzelf zien in dit hele proces in verhouding tot en in samenwerking met andere belanghebbenden. Het onderzoek wordt dus steeds vanuit het

(45)

36 oogpunt van de politionele instantie gevoerd, waarbij de betekenis die zij aan deze processen geven centraal staan.

Concreet werd dit onderzoek gerealiseerd aan de hand van twee luiken. In het eerste en theoretische luik werd een uitgebreide literatuurstudie gevoerd. Voor het tweede en empirische luik werden half-gestructureerde interviews afgenomen bij de hoofdinspecteurs van de Lokale Politie Oostende.

1.1.2. Vraagstelling

De centrale vraag die in het onderzoek zal beantwoord worden luidt als volgt:

Welke ol elen oli ieamb ena en in he oce an de ged ongen o name10?

Deze hoofdvraag kan uiteengezet worden in de volgende deelvragen:

1) “Hoe staan de politieambtenaren tegenover personen met een psychiatrische problematiek11/welke algemene attitudes12 heersen er over deze personen?”

2) “Wie zijn de verschillende stakeholders13 die betrokken zijn bij het proces van de

gedwongen opname en hoe verhouden deze zich tegenover de politie?”

10 Met gedwongen opname wordt het proces in al zijn aspecten bedoeld, zoals geregeld door de wet betreffende

de bescherming van de persoon van de geesteszieke van 26 juni 1990.

11 Personen met een psychiatrische problematiek zijn die personen die leiden aan een psychische ziekte –

vastgesteld volgens het classificatiesysteem van de DSM IV – die hun dagelijks handelen en denken verstoort.

12 Onder attitude verstaan we een manier van denken, voelen en handelen ten opzichte van personen met een

psychiatrische problematiek.

13 Stakeholders zijn de verschillende (groepen van) personen, voorzieningen en diensten die een rol spelen binnen

(46)

37 3) “Hoe verloopt de samenwerking rond het proces van de gedwongen opname met de verschillende stakeholders en welke aanbevelingen kunnen hieromtrent gemaakt worden?”

(47)

38 1.2. Werkstuk van onderzoekstechnische aard

1.2.1. Onderzoeksstrategieën

Aangezien in het empirisch onderzoek specifiek gefocust wordt op een beperkt deel binnen de politie, namelijk de hoofdinspecteurs van de interventiepolitie van de Lokale Politie Oostende, is er sprake van een kleinere onderzoekspopulatie waarin in de diepte gewerkt wordt. Er wordt vanuit een emic-perspectief onderzoek gevoerd, die de betekenis die de leden van de interventiepolitie geven aan bepaalde processen achterhaalt, waarbij hun eigen mening en visie centraal staat (Kleemans, 2008; Evers, 2015).

Het onderzoek werd gevoerd vanuit een interpreterende benadering, waarbij het belangrijk is te begrijpen wat de personen voelen en denken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van kwalitatieve methoden en gaat het hier dus om kwalificeerbaar onderzoek (Decorte and Zaitch, 2016).

De gegevens werden verzameld aan de hand van exploratieve, individuele en half-gestructureerde interviews. Aan de hand van audiomateriaal werden transcripten uitgetypt, die nadien zijn gecodeerd.

1.2.2. Onderzoeksmateriaal

Vooraleer relevant onderzoeksmateriaal kon geselecteerd worden, was het belangrijk eerst de onderzoeksobjecten vast te stellen (Hardyns, 2018). Enerzijds gaat het onderzoek over groepen van personen, namelijk leden van de interventiepolitie, personen met een psychiatrische

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

genderneutrale voornaamwoorden zijn geen modeverschijnsel en het is niet voor de leuk: het is voor veel mensen een bevrijding dat ze bestaan..

Door te luisteren naar de argumen- ten van je zoon zou het kunnen dat hij niet de bedoeling heeft om tot de vroege uurtjes weg te blijven maar dat dit voor hem een

In de gesprekken die Awel voerde met de groep kinderen die weinig contact heeft met de ouder vertellen zij dat ze het gevoel hebben dat de ouder hen niet ‘kent’ en niet weet wat er

Zodra ik voel dat het niet lang meer kan duren, zodra ik voel dat mijn lever niet lang meer zal functioneren, kan ik terecht bij Wim Distelmans in het ziekenhuis van Jette.. Dat is

6:60 BW in plaats van een beroep op gehele of partiële ontbinding kan bijvoorbeeld ingegeven zijn door de wens om niet vast te zitten aan de specifieke rechtsgevolgen van ontbinding

Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat er niet zozeer sprake is van duidelijke verschillen tussen het vrijetijdsgedrag van Turkse en Marokkaanse respondenten, maar eerder

Althouse

Het is dan des te belangrij- ker om alle voor- en nadelen goed op een rijtje te zetten, en samen met uw arts te zoeken naar het onderzoek en/of de behandeling die het beste bij