• No results found

De rol van sensitiviteit van ouders op het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen die het 5-HTTLPR(s) gen hebben

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van sensitiviteit van ouders op het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen die het 5-HTTLPR(s) gen hebben"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE ROL VAN SENSITIVITEIT VAN OUDERS OP HET ONTWIKKELEN VAN INTERNALISERENDE GEDRAGSPROBLEMEN BIJ KINDEREN DIE HET

5-HTTLPR (s) GEN HEBBEN

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Maart 2016 (herkansing) Anni Semerdjian

10344616

Beoordelaar: Rabia Chhangur Woorden: 4818

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting ……… 3

Introductie ……… 4

Rol sensitiviteit op ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag ……… 8

Rol 5-HTTLPR gen op relatie tussen sensitiviteit en internaliserende gedragsproblemen … 12

Discussie ………. 16

(3)

Abstract

In dit literatuuronderzoek wordt de rol van het 5-HTTLPR (s) gen op de relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen bestudeerd. Internaliserende gedragsproblemen hebben invloed op verschillende domeinen in het leven zoals school, vriendschappen en mentale gezondheid. Gebleken is dat stoornissen die vroeg in de kindertijd tot uiting komen, chronisch kunnen worden.

Belangrijke factoren die meespelen binnen deze relatie blijken de hechting van kinderen met hun ouders en de ontwikkeling van emotie-regulatievaardigheden te zijn. Literatuur

suggereert dat het 5-HTTLPR gen een invloed kan hebben op de relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen. Dit gen reguleert het serotoninegehalte in het lichaam en wordt vaak in verband gebracht met het ontwikkelen van psychosociale stoornissen. Kinderen die drager zijn van twee korte allelen van het 5-HTTLPR gen zijn vatbaarder waardoor ze zowel positief als negatief beïnvloedt worden door de sensitiviteit van hun ouders. In de literatuur zijn indirecte relaties gevonden tussen de constructen sensitiviteit en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen. De hypothese dat het gen 5-HTTLPR (s) een modererende invloed heeft op de relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende

gedragsproblemen bij kinderen wordt bevestigd.

(4)

De rol van Sensitiviteit van ouders op het ontwikkelen van Internaliserende Gedragsproblemen bij kinderen die het 5-HTTLPR (s) gen hebben

Decennia lang houden wetenschappers zich bezig met het onderzoeken van de opvoeding en ontwikkeling van kinderen. Zo worden kinderen volgens filosoof John Locke (1689) geboren als een ‘tabula rasa’, een onbeschreven blad, wat inhoudt dat ouders en de maatschappij hun normen en waarden kunnen overdragen op het, nog reine, kind. Ditzelfde ‘onbeschreven blad’ is een aanname in de observationele leertheorie van Albert Bandura (1971). Deze theorie gaat ervan uit dat kinderen gedrag aanleren door andermans gedrag te observeren. Een kind maakt hierna de afweging of de gevolgen van het gedrag positief zijn, en aan de hand daarvan neemt het kind het gedrag over. Daarnaast stelt filosoof Jean Jacques Rousseau (1762) dat alle kinderen geboren worden met een goede wil en dat het aan de kinderen zelf is om te leren en te reflecteren op zichzelf en hun omgeving (Gianoutsos, 2006; Spera, 2005). De opvoeding die ouders bieden wordt daarom van oudsher vaak gezien als een belangrijke factor in de ontwikkeling van kinderen. Deze ontwikkeling van kinderen verloopt niet altijd soepel. Zo zijn er kinderen die op jonge leeftijd internaliserende gedragsproblemen ontwikkelen. Dit internaliserend probleemgedrag kan op de lange termijn een negatieve invloed uitoefenen op het dagelijks leven van kinderen (Hinshaw, Han, Erhardt, & Huber, 1992; Lamb, Middeldorp, Van Beijsterveldt, Boomsma, 2012; Yap & Jorm, 2015).

Internaliserend probleemgedrag wordt gekenmerkt door teruggetrokkenheid van het kinderen, angst en inhibitie (Aunola & Nurmi, 2005; Reitz, Dekovíc, & Meijer, 2005). Negatieve emoties van kinderen, zoals bijvoorbeeld angst, worden toegeschreven aan het kind zelf of aan een ander. Internaliserend probleemgedrag is een onderdeel van de groep angst- en stemmingsstoornissen die op haar beurt behoort tot de meest voorkomende

psychische stoornissen (Eisenberg et al., 2001; Kessler, Berglund, Demler, Jin, Merikangas, & Walters, 2005; Yap & Jorm, 2015). De prevalentie van angst- en stemmingsstoornissen is

(5)

38% onder volwassenen en 18% onder jongeren (Yap & Jorm, 2015). Hoewel de prevalentie van angst- en stemmingsstoornissen onder jonge kinderen van vijf tot en met zeven lager ligt, drie procent bij angststoornissen en één procent bij depressie, is het van belang om te kijken naar de risicofactoren die meespelen in het ontwikkelen van een angst- en/of

stemmingsstoornis. Dit is belangrijk omdat gebleken is dat stoornissen die vroeg in de ontwikkeling tot uiting komen chronisch kunnen worden wat betekent dat ze de rest van het leven aanwezig blijven (Bogdan, Agrawal, Gaffrey, Tillman, & Luby. 2014; Kessler et al., 2005; Yap & Jorm 2015).

Daarbij komt dat de recidive van deze stoornissen onder deze kinderen groter is dan bij kinderen die niet in hun vroege ontwikkeling te kampen hebben gehad met een angst- en/of stemmingsstoornis, en dat een vroege aanvang van de stoornis een grote voorspeller is van andere psychosociale stoornissen die resulteren in schadelijke complicaties op de lange termijn (Hinshaw et al., 1992; Lamb et al., 2012; Yap & Jorm, 2015). Zo blijkt

internaliserend probleemgedrag een negatieve invloed te hebben op verschillende domeinen in het leven zoals school, vriendschappen en mentale gezondheid (Heberle et al., 2015). Voorgaande schetst het belang om in kaart te brengen wat de risicofactoren zijn bij het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen. Uit literatuur is gebleken dat er twee mogelijke risicofactoren kunnen meespelen bij het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen.

De eerste risicofactor die kan meespelen bij het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen is de sensitiviteit van ouders, wat een onderdeel is van de opvoeding die ouders bieden (Mcdonald, Bowker, Rubin, Laursen, Duchene, 2010). Opvoeding is een breed begrip dat bestaat uit een aantal belangrijke taken die ouders vervullen namelijk ten eerste het bieden van een verzorgende en beschermde omgeving waarin het kind zich kan ontwikkelen en ten tweede de overdracht van kennis, normen en

(6)

waarden en het bieden van structuur (Groenendaal & Dekovíc, 2000; Reitz, Dekovíc, Meijer, 2006). Onder deze taken valt ook het oudergedrag wat verwijst naar liefde en zorg voor het kind, oudergedrag wat gericht is op het fysiek en emotioneel welzijn van het kind waardoor het kind zich begrepen en geaccepteerd voelt en oudergedrag wat gericht is op het

controleren en reguleren van het kind (Groenendaal & Dekovíc, 2000). Wanneer ouders, binnen de opvoeding, behoeften van kinderen adequaat kunnen signaleren, hierop kunnen inspelen en warmte bieden spreekt men in de literatuur van ‘sensitiviteit’ (Mcdonald et al., 2010; Mesman, Oster, & Camras, 2012). Sensitiviteit blijkt samen te hangen met de hechting van kinderen met hun ouders. Gehechtheid verwijst naar een duurzame, affectieve relatie tussen een kind en zijn of haar gehechtheidsfiguren, dit zijn vaak mensen met wie het kind regelmatig omgaat (Tavecchio & Reiling, 1993). Uit deze relatie komt het

gehechtheidsgedrag voort. Bowlby (1969) beschreef deze relatie tussen sensitiviteit en gehechtheid als een succesvolle interactie tussen moeder en kind waardoor een veilige gehechtheid tot stand komt. Een veilige hechting wil zeggen dat het kind vertrouwen heeft opgebouwd dat de gehechtheidsfiguur aanwezig is wanneer het kind die nodig heeft.

De tweede risicofactor die kan meespelen bij het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen zijn kind-factoren (Carver, Johnson, & Joormann, 2008; Kiel & Maack, 2012). Een voorbeeld van deze kind-factoren zijn genetische en biologische factoren. Deze kunnen ervoor zorgen dat een kind in meerdere of mindere mate vatbaar is voor zijn opvoeding en omgeving, wat in de literatuur aangeduid wordt als de “Differential

Susceptibility theory” (Chhangur, Weeland, Overbeek, Matthys & De Castro, 2012). Met name het gen 5-HTTLPR blijkt een rol te kunnen spelen in de ontwikkeling van

internaliserend probleemgedrag bij kinderen (Cline et al., 2015). Dit gen is bekend om zijn modererende invloed tussen het meemaken van stressvolle gebeurtenissen en depressie bij het kind (Caspi et al., 2003; Cline et al., 2015). Het 5-HTTLPR gen reguleert het serotonine

(7)

gehalte in het lichaam (Cline et al., 2015; Weeland, Overbeek, De Castro, & Matthys, 2015). Serotonine wordt als een belangrijke stof in het menselijk lichaam gezien omdat het een breed scala van gedrags- en fysiologische processen zoals stemmingswisselingen bestuurt (Carver et al., 2008; Cline et al., 2015; Weeland et al., 2015).

Hoewel er veel onderzoek gedaan wordt naar de relatie tussen kind-factoren en omgevingsfactoren richt bestaand onderzoek zich voornamelijk op de relatie tussen omgevingsfactoren en het vertonen van externaliserend probleemgedrag bij kinderen (Bronfenbrenner, 1978; Spera, 2005). Slechts weinig onderzoek is gericht op de rol van omgevingsfactoren op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen (Reitz et al., 2005; Reitz et al., 2006). Desondanks is het wel belangrijk om onderzoek te doen naar de rol van omgevingsfactoren op het vertonen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen omdat de interactie tussen kind-factoren en omgevingsfactoren tot op heden een “black box” is waarbij men alleen weet wat er in gaat en wat eruit komt maar niet wat er in de “black box” gebeurt (Weeland et al., 2015). Inzicht in de interactie tussen kind-factoren en omgevingsfactoren is belangrijk omdat het handvaten biedt om hypothesen op te stellen die onderbouwd zijn door de wetenschap (Weeland et al., 2015). Daarnaast kan informatie die verkregen wordt door onderzoek naar de interactie tussen kind-factoren en

omgevingsfactoren inzicht geven in de wijze waarop preventief gehandeld kan worden ter voorkoming van het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag.

Samenvattend kan gesteld worden dat een combinatie van kind-factoren en omgevingsfactoren het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen tot stand kan brengen en dat er een mogelijke relatie is tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen, waarbij het 5-HTTLPR gen een invloed kan hebben op deze relatie (Chung et al., 2014; Cicchetti & Rogosch, 2014; Schmidt, Fox, & Hamer, 2007). Om deze reden zal dit literatuuronderzoek zich richten op de

(8)

invloed van sensitiviteit van ouders op de ontwikkeling van internaliserend probleemgedrag bij kinderen en de rol van het 5-HTTLPR gen op deze relatie. Verwacht wordt dat sensitiviteit van ouders een invloed kan hebben op het ontwikkelen van internaliserende

gedragsproblemen bij kinderen en dat het 5-HTTLPR gen een modererende invloed heeft op de relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende

gedragsproblemen bij kinderen. Allereerst wordt de invloed van sensitiviteit op de

ontwikkeling van internaliserend probleemgedrag uitgelegd. Daarna wordt de invloed van het 5-HTTLPR gen op deze relatie besproken. Tot slot wordt er een conclusie gegeven van de gevonden resultaten en worden de beperkingen van dit literatuuronderzoek genoemd.

De rol van Sensitiviteit van ouders op het ontwikkelen van Internaliserend Probleemgedrag bij kinderen

Hoewel internaliserende gedragsproblemen bij jonge kinderen vaak in verband worden gebracht met kind-factoren spelen omgevingsfactoren zoals ouderlijke sensitiviteit ook een rol in de ontwikkeling van kinderen (Browne & Jenkins, 2012; Hoghugi, 1998; Kok et al., 2013; Rudolph & Zimmer-Gembeck, 2014; Smith, 2010). Door de sensitiviteit die ouders bieden binnen de opvoeding kunnen ouders, omdat zij veel tijd met hun kinderen doorbrengen, een grote invloed hebben op de ontwikkeling van gedragsproblemen zoals internaliserend probleemgedrag bij hun kinderen (Herberle, Krill, Briggs-Gowan, & Carter, 2015). Zo is bijvoorbeeld gebleken dat kinderen van ouders die een hogere mate van warmte, ondersteuning en gevoeligheid hebben geboden in de opvoeding een betere

sociaal-emotionele gezondheid hebben en minder kans hebben op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag (Hankin et al., 2011). Tevens worden negatieve

eigenschappen van ouders, zoals afwijzing, vaak in verband gebracht met het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen (Kiff, Lengua, & Zalewski, 2011).

(9)

Daarnaast is gebleken dat sensitieve ouders vanuit het sociaal leren de regulatie van de emoties van kinderen kunnen modelleren (Kok et al., 2013). Dit is belangrijk, omdat jonge kinderen nog niet de volledige ontwikkeling van hun emoties hebben doorgemaakt waardoor zij vaak niet in staat zijn om hun emoties te reguleren (Kok et al., 2013). Om deze reden zijn kinderen vaak afhankelijk van hun ouder of verzorger om hen te helpen bij hun emotie-regulatie. Dit betekent dat sensitieve ouders de emotie-regulatievaardigheden van kinderen kunnen stimuleren (Duncombe, Havighurst, Holland, & Franklin, 2012). Deze emotie-regulatievaardigheden kunnen op hun beurt een buffer vormen tegen het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag (Duncombe et al., 2012; Kok et al., 2013; Sroufe, Coffino, & Carlson, 2010; Van der Voort et al., 2014). Dat emotie-regulatievaardigheden kunnen dienen als een belangrijke beschermende factor bij het ontwikkelen van latere psychopathologie zoals internaliserende gedragsproblemen wordt beargumenteerd in het onderzoek van Van der Voort et al. (2014).

In het onderzoek van Van der Voort et al. (2014) wordt aangehaald dat ouders, door hun sensitiviteit, een buffer kunnen vormen tegen het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen door kinderen te helpen met het omgaan met gevoelens van angst en de neiging tot terugtrekking in beangstigende situaties. Daarbij blijkt dat sensitieve ouders zich bewust zijn van het feit dat het belangrijk is om kinderen te stimuleren om zich, wanneer dat kan, aan te passen aan hun omgeving waardoor de onafhankelijkheid van het kind gestimuleerd wordt. Ook leren sensitieve ouders hun kinderen dat communicatie een wederkerig en responsief proces is waardoor interactievaardigheden ontwikkeld worden die essentieel zijn bij het voorkomen en overkomen van inhibitie-gedrag wat een kenmerk kan zijn van internaliserend probleemgedrag.

Tevens is sensitiviteit belangrijk belangrijk omdat het vaak positief in verband gebracht met een veilige gehechtheid van kinderen dat op zijn beurt geassocieerd wordt met

(10)

positieve sociaal-emotionele en gedragsmatige uitkomsten in de kindertijd en adolescentie (Cents et al., 2014; Garai et al., 2009). Een veilige hechting is belangrijk omdat gebleken is dat de gehechtheid van een kind samenhangt met het vertonen van internaliserend

probleemgedrag (Cents et al., 2014). Ook is gebleken dat kinderen die een hogere kwaliteit van gehechtheid aan ouders rapporteren een jaar later minder internaliserend probleemgedrag vertonen (Buist, Dekovíc, Meeus, Van Aken, 2004). Een mogelijke verklaring hiervoor zou de sensitiviteit van ouders kunnen zijn Cents et al., 2014; Garai et al., 2009).

Omgekeerd is het zo dat insensitiviteit van ouders in verband gebracht wordt met een gedesorganiseerde hechting en teruggetrokkenheid van het kind. Daarnaast rapporteren kinderen die meer internaliserend probleemgedrag vertonen een jaar later een lagere kwaliteit van gehechtheid aan ouders (Groh, Roisman, Van IJzendoorn, Bakermans-Kranenburg, & Fearon, 2012). Dit werd onderzocht in een meta-analyse naar de relatie tussen hechting en internaliserend probleemgedrag. Er werd een significante relatie gevonden tussen beide constructen. Dit zou kunnen betekenen dat een goede ouder-kind relatie een belangrijke rol kan spelen in het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen, omdat het beeld dat kinderen hebben van hun omgeving gevormd wordt door de relatie met de ouders (Groh et al., 2012). Sensitiviteit binnen deze relatie kan de ontwikkeling van adaptieve emotie-regulatievaardigheden stimuleren die kinderen helpen bij het omgaan met uitdagingen waardoor het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag voorkomen kan worden (Duncombe et al., 2012; Sroufe et al., 2010). Uit het voorgaande blijkt dat kinderen die veilig gehecht zijn aan hun ouders minder internaliserende gedragsproblemen ontwikkelen dan kinderen die niet veilig gehecht zijn aan hun ouders (Buist et al., 2004). Een voorwaarde voor deze veilige hechting is het hebben van sensitieve ouders (Cents et al., 2014; Garai et al., 2009). Dit zou kunnen betekenen dat sensitiviteit van ouders, via de hechting met ouders, een

(11)

indirecte invloed heeft op het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen.

Daarnaast is er ook een direct effect van sensitiviteit op het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen (Bayer, Sanson, & Hemphill, 2006). Dat effect werd gevonden in een onderzoek van Wagner, Propper, Gueron-Sela, & Mills-Koonce (2015) naar de relatie tussen moederlijke sensitiviteit en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen. Dit onderzoek werd gedaan bij 206 kinderen van drie

maanden oud en hun ouders. De data bestond uit observationele data en data verkregen uit vragenlijsten die op drie momenten afgenomen werden namelijk, wanneer de kinderen zes, 12 en 36 maanden oud waren. Bij elk bezoek aan de gezinnen werden er verschillende taakjes afgenomen bij de ouders en kinderen gezamenlijk en werd de ouders gevraagd om een

vragenlijst in te vullen. Sensitiviteit van ouders werd door middel van observaties vastgesteld. Internaliserend probleemgedrag werd gemeten met behulp van ‘the Child Behavior Checklist (CBCL) die deel was van de vragenlijst die de ouders bij elk bezoek dienden in te vullen. Gevonden werd dat hoge levels van sensitiviteit corresponderen met lagere levels van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen en andersom

Samengevat kan gesteld worden dat sensitiviteit van ouders een invloed kan hebben op de ontwikkeling van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen. De reden hiervan is dat sensitieve ouders, doordat zij adequaat inspelen op de behoeften van hun kinderen, de emotie-regulatievaardigheden van kinderen kunnen stimuleren die een buffer kunnen vormen tegen het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen (Duncombe et al., 2012; Sroufe et al., 2010; Van der Voort et al., 2014). Daarnaast blijkt dat sensitiviteit een

voorwaarde is voor een veilige hechting met ouders, die op zijn beurt weer invloed uitoefent op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag (Buist et al., 2004; Cents et al., 2014; Groh et al., 2012). Tot slot wordt duidelijk dat stabiliteit en consistentie van sensitiviteit een

(12)

meerwaarde kan leveren in de ouder-kind relatie en het voorkomen van internaliserende gedragsproblemen.

De rol van het 5-HTTLPR gen op de relatie tussen Sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van Internaliserende Gedragsproblemen bij kinderen

Dat sensitiviteit van ouders interacteert met kind-factoren wordt verduidelijkt in een onderzoek van Browne & Jenkins (2012) waarin een voorbeeld wordt gegeven aan de hand van stresshormonen. Uit het onderzoek blijkt dat sensitiviteit gelinkt is aan kind-stresshormonen. Kinderen van moeders die een hogere mate van warmte en betrokkenheid (sensitiviteit) vertonen, hebben steilere dagritmes van het cortisolgehalte wat vaak in verband wordt gebracht met een betere gezondheid. Een ander kind-kenmerk wat mee zou kunnen spelen in het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag zijn de genen van het kind. Een gen wat mee kan spelen in het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen is het 5-HTTLPR gen. Zoals verteld in de introductie van dit literatuuronderzoek reguleert dit gen het serotonine gehalte in het lichaam wat belangrijk is voor de besturing van gedrags- en fysiologische processen zoals stemmingswisselingen (Carver, Johnson, & Joormann, 2008; Cline et al., 2015; Weeland et al., 2015).

De hoofdfunctie van de serotonine transporteur 5-HTTLPR is serotonine verwijderen uit de synaps en deze terugzenden naar de presynaptische neuron waar de neurotransmitter kan worden afgebroken of vastgehouden wordt door de receptor zodat deze op een later tijdstip kan worden losgelaten (Brett et al., 2015; Young, Smolen, Stallings, Corley, & Hewitt, 2003). Elk individu bezit het 5-HTTLPR gen, maar per individu kan de variant van het gen verschillen (Chung et al., 2014). Zo kan een individu drager zijn van twee lange allelen (l,l) twee korte allelen (s,s) of één lang en één kort allel (s,l). Gebleken is dat een polymorfisme (d.w.z. korte variant van het gen) in het promotorgebied van de serotonine

(13)

transporteur (5-HTTLPR) de transcriptie snelheid van het gen beïnvloedt (Young et al., 2003; Brett et al., 2015). Hiervan ondervindt de korte variant van het gen 5-HTTLPR (s) meer nadeel dan de lange variant van het gen 5-HTTLPR (l) omdat er minder eiwitten aangemaakt worden (Pezawas et al., 2005; Young et al., 2003). Daarnaast vindt er een verminderde heropname van serotonine plaats waardoor er een hogere en onstabiele concentratie serotonine in de synaptische spleet blijft zitten (Caspi et al., 2003; Karg, Burmeister,

Shedden, & Sen, 2011). Uitgaande van de hiervoor genoemde informatie kan het betekenen dat het hebben van ten minste een korte allel van het gen zorgt voor een lager serotonine gehalte in het brein dan het hebben van twee lange allelen (Belsky & Pluess, 2009). Dit is nadelig omdat lage serotonine waarden corresponderen met meer kans op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag (Bellani, Nobile, Bianchi,Van Os, & Brambilla, 2013). Kortom betekent dit dat het zou kunnen dat kinderen die twee korte allelen hebben van het 5-HTTLPR gen meer kans hebben op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag.

Een veelbesproken onderzoek naar het effect van het 5-HTTLPR gen op het

ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag is het onderzoek van Caspi et al. (2003). In het onderzoek van Caspi et al. (2003) wordt de relatie tussen stress en depressie beschreven aan de hand van het 5-HTTLPR gen. Er wordt een link gelegd tussen het aantal stressvolle gebeurtenissen die kinderen hebben meegemaakt en het ontwikkelen van een depressie. Participanten die drager zijn van ten minste een korte allel van het gen 5-HTTLPR (s,l of s,s) bleken sensitiever voor stressvolle levensgebeurtenissen dan participanten die drager zijn van twee lange allelen van het gen (l,l). Kinderen die twee of meer kopieën hebben van de korte allel van het gen (s,s) blijken een grotere activiteit te vertonen in de amygdala in reactie op angstige stimuli in vergelijking met individuen die drager zijn van ten minste een lange allel van het gen (s,l of l,l). In de studie van Caspi et al. (2003) is er geen directe link gelegd tussen het gen 5-HTTLPR en de ontwikkeling van een depressie maar is er een

(14)

veronderstelling gemaakt dat de combinatie van het ervaren van stress en het hebben van ten minste een korte allel van het gen de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een depressie vergroot. In de introductie van dit literatuuronderzoek is uitgelegd dat internaliserende gedragsproblemen een onderdeel zijn van de groep angst- en stemmingsstoornissen (Kiel & Maack, 2012; Yap & Jorm, 2015). Dit suggereert dat kinderen die drager zijn van ten minste een korte allel het 5-HTTLPR gen ook vatbaarder zijn voor het ontwikkelen van

internaliserend probleemgedrag (Chung et al., 2014; Cicchetti & Rogosch, 2014; Schmidt et al., 2007).

Een interessante bevinding is dat kinderen die drager zijn van twee korte allelen van het 5-HTTLPR gen (s,s) zowel positief als negatief beïnvloedt worden door de opvoeding van hun ouders (Belsky & Pluess, 2009; Brett et al., 2015). Dit betekent dat kinderen die drager zijn van deze variant van het gen (s,s) in meerdere mate geschaad worden door een negatieve opvoeding maar tegelijkertijd meer profiteren van een positieve opvoeding dan kinderen die drager zijn van een andere variant van het gen (s,l of l,l). Deze kinderen zijn dus gevoeliger voor hun omgevingsinvloeden dan andere kinderen. Dit principe wordt in de literatuur “Differential Susceptibility” genoemd (Belsky & Pluess, 2009; Chhangur et al., 2012).

Ditzelfde principe van Differentiaal Susceptibility van het 5-HTTLPR gen wordt bevestigd in een artikel van Belsky & Pluess (2009) waarin geconstateerd wordt dat kinderen die drager zijn van twee korte allelen (s,s) meer depressieve symptomen ontwikkelden in een negatieve opvoeding maar ook minder depressieve symptomen ontwikkelden in een positieve opvoeding vergeleken met kinderen die drager zijn van een andere variant (s,l of l, l) van het gen. Daarnaast blijkt uit hetzelfde artikel dat het modererende effect van het 5-HTTLPR gen niet alleen van invloed is op het ontwikkelen van depressie maar ook op het ontwikkelen van angst. Gezien internaliserende gedragsproblemen een onderdeel zijn van de groep angst- en stemmingsstoornissen en insensitiviteit verwant is met een negatieve opvoeding kan er dus

(15)

gesteld worden dat kinderen die drager zijn van twee korte allelen van het 5-HTTLPR gen een grotere kans zouden kunnen hebben op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag wanneer ouders in-sensitief zijn naar het kind (Bellani et al., 2013; Kiel & Maack, 2012; 2015 Kiff et al., 2011; Pezawas et al., 2005; Yap & Jorm).

Daarentegen is er een onderzoek dat de modererende invloed van het 5-HTTLPR gen op het ontwikkelen van een depressie niet onderschrijft. In een meta-analyse van Risch et al. (2009) wordt gesuggereerd dat er geen interactie is tussen beide constructen. Het artikel van Karg et al., (2011) weerlegt dit door te constateren dat van de 56 onderzoeken die gedaan waren (door Caspi et al. (2003) en 55 andere studies) naar de relatie tussen het 5-HTTLPR gen en depressie, in het onderzoek van Risch et al. (2009) slechts 14 onderzoeken waren opgenomen. Daarbij constateren Uher & McGuffin (2008) dat het onderzoek van Risch et al. (2009) slechts die onderzoeken bevatte een negatieve uitkomstmaat hadden. De constatering van Risch et al. (2009) is hiermee weerlegt waardoor men kan stellen dat het 5-HTTLPR gen daadwerkelijk een invloed zou kunnen hebben op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen.

De specifieke invloed van het gen op het ontwikkelen van internaliserend

probleemgedrag wordt duidelijk in een onderzoek van Hankin et al. (2011) naar de rol van het 5-HTTLPR gen op de relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen. In dit onderzoek werd gevonden dat het 5-HTTLPR gen in interactie met sensitiviteit een voorspeller kan zijn voor de ontwikkeling van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen. In dit onderzoek werden drie onafhankelijke studies gedaan die de interactie tussen het 5-HTTLPR gen en opvoeding van ouders hebben gemeten. In totaal deden er 1874 kinderen mee van de leeftijd negen tot 15 jaar. Studie één heeft gebruik gemaakt van een vragenlijst die ingevuld werd door de ouders. Studie twee

(16)

heeft de interactie onderzocht doormiddel van observationeel onderzoek. Bij studie drie werd er gebruik gemaakt van zelfrapportages die door de kinderen zelf ingevuld werden.

Uit alle drie de studies, met allemaal verschillende meetinstrumenten, is gebleken dat kinderen die twee korte allelen van het 5-HTTLPR gen hebben zowel positief als negatief gevoeliger zijn voor de opvoeding die ouders bieden dan kinderen die een andere variant van het gen hebben. Dit betekent dat de “Differential Sucsceptibility theory” ook hier een rol speelt. Omdat sensitiviteit een onderdeel is van de opvoeding betekenen deze resultaten dat sensitiviteit van ouders zowel in positieve als in negatieve zin kan bijdragen aan de

ontwikkeling van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen, wat betekent dat het 5-HTTLPR gen een modererende invloed zou kunnen hebben op de relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag bij kinderen.

Discussie

In dit literatuuronderzoek werd de rol van het 5-HTTLPR gen op de relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen onderzocht. Geconcludeerd kan worden dat verschillende onderzoeken erop wijzen dat er mogelijk een relatie is tussen de constructen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen (Browne & Jenkins, 2012; Buist et al., 2004; Cents et al., 2014; Groh et al., 2012; Hoghugi, 1998; Kiel & Maack, 2012; Kok et al., 2013; Smith, 2010). Door de hechting die kinderen met hun ouders hebben kan sensitiviteit indirect een invloed hebben op het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen (Cents et al., 2014; Garai et al., 2009; Van der Voort et al., 2014). Daarnaast blijkt sensitiviteit van ouders indirect een invloed uit te oefenen op het ontwikkelen van

internaliserende gedragsproblemen bij kinderen omdat gebleken is dat sensitiviteit de emotie-regulatievaardigheden van kinderen stimuleert die op hun beurt een buffer zijn tegen het

(17)

ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen (Duncombe et al., 2012; Sroufe et al., 2010). Hoewel er vooral indirecte relaties tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen zijn gevonden in de

literatuur suggereert de literatuur dat het gen 5-HTTLPR een modererende invloed kan hebben op de relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen. De modererende rol van dit gen vindt zijn herkomst in de “Differential Susceptibility theory” wat betekent dat dragers van een variant van dit gen (s,s of s,l) zowel positieve als negatieve uitkomsten kunnen hebben met betrekking tot het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen (Chhangur et al., 2012). Met name het hebben van twee korte allelen (s,s) blijkt een invloed te hebben op het ontwikkelen van internaliserend probleemgedrag (Belsky & Pluess, 2009). De gevonden resultaten bevestigen de hypothese dat sensitiviteit van ouders een invloed kan hebben op het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen en dat het 5-HTTLPR gen een modererende invloed kan hebben op de relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen.

Hoewel er verschillende aanwijzingen zijn dat er een relatie is tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen zijn er ook beperkingen aan dit literatuuronderzoek die de gevonden resultaten in twijfel kunnen trekken. Ten eerste wordt er in verschillende onderzoeken gebruik gemaakt van

observatie-instrumenten en vragenlijsten om sensitiviteit te meten (Garai et al., 2009; McDonald et al., 2010; Rudolph & Zimmer-Gembeck, 2014; Van der Voort et al., 2014). Een nadeel van observaties is dat obervatoren er niet altijd in slagen om alle vormen van interactie tussen ouders en kinderen te observeren waardoor deze niet gescoord worden en daardoor de resultaten van het onderzoek wellicht niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid (Kiff et al., 2011). Daarnaast kunnen observatoren het negatieve gedrag van ouders

(18)

onderschatten of kunnen ouders, doordat ze weten dat ze geobserveerd worden, minder negatief gedrag vertonen dan in het dagelijks leven. Bij vragenlijsten speelt mee dat ouders een sociaal wenselijk antwoord kunnen geven waardoor er een vertekend beeld over de relatie tussen de constructen kan ontstaan die niet strookt met de werkelijkheid (Agresti & Franklin, 2012).

Ten tweede wordt in het onderzoek van Wachs (1991) beargumenteerd dat interactie-effecten tussen constructen vaker gevonden worden in de vroege kindertijd. Omdat de literatuur in dit literatuuronderzoek zich met name richt op de vroege kindertijd kan het zijn dat de gevonden relaties niet voorspellend of belovend zijn voor de latere levensloop van kinderen. Dit betekent dat de gevonden resultaten wellicht niet toe te schrijven zijn aan kinderen in de adolescentie en dat dit literatuuronderzoek slechts aanwijzingen geeft voor problematiek die later in het leven van kinderen kan ontstaan als gevolg van internaliserend probleemgedrag, maar geen voorspellingen weergeeft. Ten derde richtten de onderzoeken in dit literatuuronderzoek zich op verschillende aspecten van internaliserende gedragsproblemen zoals angst, depressie en inhibitie. Gezien internaliserend probleemgedrag een onderdeel is van angst- en stemmingsstoornissen is dit niet per definitie een probleem, maar de gevonden literatuur richt zich niet allemaal specifiek op een dezelfde kenmerken van internaliserend probleemgedrag. Dit betekent dat men geen conclusies kan trekken over de afzonderlijke kenmerken van internaliserend probleemgedrag (bijv. inhibitie). Tot slot zijn de steekproeven in de gevonden literatuur relatief klein waardoor het niet mogelijk is om de resultaten te generaliseren en met elkaar te vergelijken (Drenth & Sijtsma, 2009; Kok et al., 2013).

Vervolgonderzoek zou zich specifiek kunnen richten op de rol van insensitiviteit van ouders gezien uit het onderzoek van Wagner et al. (2015) gebleken is dat dat lage levels van sensitiviteit corresponderen met hoge levels van internaliserende gedragsproblemen bij het kind. Dit betekent dat de mate van sensitiviteit van ouders ook zou kunnen meespelen in de

(19)

mate van het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen. Daarnaast is aan te bevelen dat vervolgonderzoek zich specifiek zal richten op de mogelijke relatie tussen sensitiviteit van ouders en het ontwikkelen van internaliserende gedragsproblemen bij kinderen door ook onderscheid te maken in de verschillende kenmerken van internaliserend probleemgedrag zodat eventuele verschillen tussen kenmerken van internaliserend

probleemgedrag zichtbaar worden. Tot slot is het van belang om te kijken naar de

verschillende leeftijdsfasen waarin kinderen zich bevinden om een beeld te krijgen van het verloop van de ontwikkeling van internaliserende gedragsproblemen bijvoorbeeld

doormiddel van longitudinale studies. Het is van belang om kennis te verwerven in de ontstaanswijze van internaliserende gedragsproblemen en de rol van sensitiviteit en het 5-HTTLPR gen op het ontstaan hiervan. Hierdoor kan de wetenschap wellicht de “black box” inzichtelijker maken zodat voorkomen kan worden dat jonge kinderen door een combinatie van factoren internaliserende gedragsproblemen ontwikkelen die mogelijk de rest van hun leven beïnvloeden.

(20)

Literatuur

Agresti, A., & Franklin, C. A. (2012). Statistics: The art and science of learning from data. Boston, MA: Pearson Education.

Aunola, K., & Nurmi, J. (2005). The role of parenting styles in childen’s problem behavior. Child Development. 76, 1144-1159. doi:10.1111/j.1467-8624.2005.00840.x-i1

Bandura, A. (1971). Social learning theory. Morristown, United States of America: General Learning Corporation.

Bayer, J. K., Sanson, A. V., Hemphill, S. A. (2006). Parent influences on early childhood internalizing difficulties. Journal of Applied Developmental Psychology, 27, 542-559. doi:10.1016/j.appdev.2006.08.002

Bellani, M., Nobile, M., Bianchi, V., Van Os, J., & Brambilla, P. (2013). G x E interaction and neurodevelopment II. Focus on adversities in paediatric depression: the

moderating role of serotonin transporter. Epidemiology and Psychiatric Sciences, 22, 21-28. doi:10.1017/S2045796012000625

Belsky, J., & Pluess, M. (2009). Beyond diathesis stress: Differential susceptibility to environmental influences. Psychological Bulletin, 135, 885-908.

doi:10.1037/a0017376

Bogdan, R., Agrawal, A., Gaffrey, M. S., Tillman, R., & Luby, J. L. (2014). Serotonin transporter-linked polymorphic region (5-HTTLPR) genotype and stressful life events interact to predict preschool-onset depression: a replication and developmental extension. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 55, 448-457.

(21)

Bowlby, J. (1969). Attachment and loss. London: Hogarth Press.

Brett, Z. H., Humphreys, K. L., Smyke, A. T., Gleason, M. M., Nelson, C. A., Zeanah, C. H., Fox, N. A., & Drury, S. C. (2015). Serotonin transporter linked polymorphic region (5-HTTLPR) genotype moderates the longitudinal impact of early caregiving on externalizing behavior. Development and Psychopathology, 27, 7-18.

doi:10.1017/S0954579414001266

Browne, D. T., & Jenkins, J. M. (2012). Health across early childhood and socioeconomic status: Examining the moderating effects of differential parenting. Social Science & Medicine, 74, 1622-1629, doi:10.1016/j.socscimed.2012.01.017

Bronfenbrenner, U. (1978). The social role of the child in ecological perspective. Zeitschrift für Soziologie, 7, 4-20. Verkregen van http://www.jstor.org/stable/23839567

Buist, K. L., Dekovíc, M., Meeus, W., & Van Aken, M. A. G. (2004). Gehechtheid en internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten. Kind en Adolescent, 25, 80-91. doi:10.1007/BF03060909

Carver, C. S., Johnson, S. L., & Joormann, J. (2008). Seronergic function, two-mode models of self-regulation, and vulnerability to depression: what depression has in common with impulsive aggression. Psychological Bulletin, 6, 912-943.

doi:10.1037/a0013740

Caspi, A., Sugden, K., Moffitt, T. E., Taylor, A., Craig, I. W., Harrington, H., . . . Poulton, R. (2003). Influence of life stress on depression: Moderation by a polymorphism in the 5-HTT Gene. Science, 301, 368-389. doi:10.1126/science.1083968

(22)

Cents, R. A. M., Kok, R., Tiemeier, H., Lucassen, N., Szekely, E., Bakermans-Kranenburg, M. J., Hofman, A., Jaddoe, V. W. V., Van IJzendoorn, M. H., Verhulst, F. C., & Lambregste- van den Berg, M. P. (2014). Variations in maternal 5-HTTLPR affect observed sensitive parenting. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 55, 1024-1032. doi:10.1111/jcpp.12205

Chhangur, R. R., Weeland, J., Overbeek, G., Matthys, W. C. H. J., & De Castro, B. O. (2012). Orchids: an observational randomized controlled trial on childhood

differential susceptibility. BMC Public Health, 12(917). doi:10.1186/1471-2458-12-917

Chung, T., Cornelius, J. R., Martin, C. S., Ferrell, R., Maisto, S. A., & Clark, D. B. (2014). Serotonin transporter genotype linked to adolescent substance use treatment outcome through externalizing behavior. Frontiers in Pediatrics, 2, 1-7.

doi:10.3389/fped.2014.00071

Cicchetti, D., & Rogosch, F. A. (2014). Genetic moderation of child maltreatment effects on depression and internalizing symptoms by serotonin transporter linked polymorphic region (5-HTTLPR), brain-derived neurotrophic factor (BDNF), norepinephrine transporter (NET), and corticotropin releasing hormone receptor 1 (CRHR1) genes in African American children. Development and Psychopathology, 26, 1219-1239. doi:10.1017/S0954579414000984

Cline, J. I., Belsky, J., Li, Z., Melhuish, E., Lysenko, L., McFarquhar, T., Stevens, S., & Jaffee, S. R. (2015). Take your mind off it: Coping style, serotonin transporter linked polymorphic region genotype (5-HTTLPR), and children’s internalizing and

externalizing problems. Development and Psychopathology, 27, 1129-1143. doi:10.1017/S0954579415000723

(23)

Drenth, P. J. D., & Sijtsma, K. (2006). Testtheorie: Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen. Houten: Bohn, Stafleu, van Loghum.

Duncombe. M. E., Havighurst, S. S., Holland, K. A., & Frankling, E. J. (2012). The

contribution of parenting practices and parent emotion factors in children at risk for disruptive behavior disorders. Child Psychiatry & Human Development, 43, 715-733. doi:10.1007/s10578-012-0290-5

Eisenberg, N., Cumberland, A., Spinrad, T. L., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Reiser, M., . . . Guthrie, I. K. (2001). The relations of regulation and emotionality to children’s externalizing and internalizing problem behavior. Child Development, 72(4), 1112-1134. doi:10.1111/1467-8624.00337

Garai, E. P., Forehand, R. L., Colletti, J. M., Reeslund, K., Potts, J., & Compas, B. (2009). The relation of maternal sensitivity to children’s internalizing and externalizing problems within the context of maternal depressive symptoms. Behavior Modification, 33, 559-582. doi:10.1177/0145445509342581

Gianoutsos, J. (2006). Locke & Rousseau: Early childhood education. The Pulse, 4, 1-23.

Groenendaal, H., & Dekovíc, M. (2000). Risicofactoren voor kwaliteit van de opvoeding. Pedagogiek, 20.

Groh, A. M., Roisman, G. I., Van IJzendoorn, M. H., Bakermans- Kranenburg, M. J., & Fearon, R. P. (2012). The significance of insecure and disorganized attachment for children’s internalizing symptoms: A meta-analytic study. Child Development, 83, 591–610. doi:10.1111/j.1467-8624.2011.01711.x

(24)

. Oldehinkel, A. J. (2011). Differential susceptibility in youth: evidence that 5

HTTLPR x positive parenting is associated with positive affect ‘for better and worse’. Translational Psychiatry, 1(44), 1-7, doi:10.1038/tp.2011.44

Heberle, A. E., Krill, S. C., Briggs-Gowan, M. J., & Carter, A. S. (2015). Predicting externalizing and internalizing behavior in kindergarten : Examining the buffering role of early social support. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 44(4), 640-654. doi:10.1080/15374416.2014.886254

Hinshaw, S. P., Han, S. S., Erhardt, D., & Huber, A. (1992). Internalizing and externalizing behavior problems in preschool children : Correspondence among parent and teacher ratings and behavior observations. Journal of Clinical Child Psychology, 21(2), 143 150. doi:10.1207/s15374424jccp2102_6

Hoghughi, M. (1998). The importance of parenting in child health. BMJ, 316, 1546.

Karg, K., Burmeister, M., Shedden, K., & Sen, S. (2011). The serotonin transporter promotor variant (5-HTTLPR), stress, and depression meta-analysis revisited. Arch Gen Psychiatry, 68, 444-454. doi:10.1001/archgenpsychiatry.2010.189

Kiel, E. J., & Maack, D. J. (2012). Maternal BIS sensitivity, overprotective parenting, and children’s internalizing behaviors. Personality and Individual Differences, 53, 257 262. doi:10.1016/j.paid.2012.03.026

Kiff, C. J., Lengua, L. J., & Zalewski, M. (2011). Nature and Nurturing: Parenting in the context of child temperament. Clinical Child and Family Psychology Review, 14, 251-301. doi:10.1007/s10567-011-0093-4

(25)

V., Hofman, A., Verhulst, F. C., & Tiemeier, H. (2013). Maternal sensitivity and internalizing problems: Evidence from two longitudinal studies in early childhood. Child Psychiatry Human Development, 44, 751-765. doi:10.1007/s10578-013-0369-7

Kessler, R. C., Berglund, P., Jin, R., Merikangas, K. R., & Walters, E. E.(2005). Lifetime prevalence and age-of-onset distrubutions of DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Archives of General Psychiatry, 62, 593-602. doi:10.1001/archpsyc.62.6.593

Lamb, D. J., Middeldorp, C. M., Van Beijsterveldt, C. E. M., & Boomsma, D. I. (2012). Gene-environment internaction in teacher-rated internalizing and externalizing problem behavior in 7- to 12-year-old twins. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 53, 818-825. doi:10.1111/j.1469-7610.2011.02497.x

Locke, J. (1689). Essay Concerning Human Understanding. New York: Macmillan.

Mcdonald, K. L., Bowker, J. C., Rubin, K. H., Laursen, B., & Duchene, S. (2010). Interactions between rejection sensitivity and supportive relationships in the prediction of adolescents’ internalizing difficulties. Youth and Adolescence, 39,563-574. doi:10.1007/s10964-010-9519-4

Mesman, J., Oster, H., & Camras, L. (2012). Parental sensitivity to infant distress: What do discrete negative emotions have to do with it? Attachment & Human Development. 14, 337-348. doi:10.1080/14616734.2012.691649

Mills-Koonce, W. R., Gariépy, J., Propper, C., Sutton, K., Calkins, S., Moore, G., & Cox, M. (2007). Infant and parent factors associated with early maternal sensitivity: A

caregiver-attachment systems approach. Infant Behavior & Development, 30, 114 126. doi:10.1016/j.infbeh.2006.11.010

(26)

Pezawas, L., Meyer-Lindenberg, A., Drabant, E. M., Verchinski, B. A., Munoz, K. E., Kolachana, B. S., . . . Weinberger, D. R. (2005). 5-HTTLPR polymorphism impacts human cingulate-amygdala interactions: a genetic susceptibility mechanism for depression. Nature Neuroscience, 8, 828-834. doi:10.1038/nn1463

Reitz, E., Dekovíc, M., & Meijer, A. M. (2005). The structure and stability of externalizing and internalizing problem behavior during early adolescence. Journal of Youth and Adolescence,34, 577-588. doi:10.1007/s10964-005-8947-z

Reitz, E., Dekovíc, M., & Meijer, A. M. (2006). Relations between parenting and externalizing and internalizing problem behaviour in early adolescence: Child behaviour as a moderator and predictor. Journal of Adolescence, 29, 419-436, doi:10.1016/j.adolescence.2005.08.003

Risch, N, Herrell, R., Lehner, T., Liang, K., Eaves, L., Hoh, J., . . . Merikangas, K, R. (2009). Interaction between the serotonin transporter gene (5-HTTLPR), stressful life events, and risk of depression. The Journal of the American Medical Association, 301, 2462-2471. doi:10.1001/jama.2009.878

Rousseau, J. J. (1762). The Social Contract, Penguin Books, London.

Rudolph, J., & Zimmer-Gembeck, M. J. (2014). Parent relationships and adolescents’ depression and social anxiety: Indirect associations via emotional sensitivity to rejection threat. Australian Journal of Psychology, 66, 110-121.

doi:10.1111/ajpy.12042

Schmidt, L. A., Fox, N. A., & Hamer, D. H. (2007). Evidence for a gene-gene interaction in predicting children’s behavior problems: Association of serotonin transporter short and dopamine receptor D4-long genotypes with internalizing and externalizing

(27)

behaviors in typically developing 7-year-olds. Development and Psychopathology, 19, 1105-1116. doi:10.1017/S0954579407000569

Smith, M. (2010). Good parenting: Making a difference. Early Human Development. 86, 689 693, doi:10.1016/j.earlhumdev.2010.08.011

Spera, C. (2005). A review of the relationship among parenting practices, parenting styles, and adolescent school achievement. Educational Psychology Review, 17, 125-146, doi:10.1007/s10648-005-3950-1

Sroufe, L. A., Coffino, B., & Carlson, E. A. (2010). Conceptualizing the role of early experience: Lessons from the Minnesota longitudinal study. Developmental Review, 30, 36-51. doi:10.1016/j.dr.2009.12.002

Tavecchio, L., & Reiling, E. (1993). De vreemde situatie: hechtingstheorie in de praktijk van de kinderopvang. In A. Hol & A. Rusch, Kinderopvang als beroep: handboek voor opleiding en praktijk. (pp. 49-62). Amersfoort: Academische Uitgeverij Amersfoort.

Uher, R., & McGuffin, P. (2008). The moderation by the serotonin transporter gene of environmental adversity in the aetiology of mental illness: Review and

methodological analysis. Molecular Psychiatry, 13, 131-146. doi:10.1038/mp.2009.123

Van der Voort, A., Linting, M., Juffer, F., Bakermans-Kranenburg, J., Schoenmaker, C., & van IJzendoorn, M. H. (2014). The development of adolescents’ internalizing behavior: longitudinal effects of maternal sensitivity and child inhibition. Journal of Youth and Adolescence, 43, 528-540. doi:10.1007/s10964-0139976-7

(28)

D. Wachs & R. Plomin (Eds), Conceptualization and measurement of organism environment interaction. (pp. 162-182). Washington, DC : American Psychological Association.

Wagner, N. J., Propper, C., Gueron-Sela, N., Mills-Koonce, W. R. (2015). Dimensions of maternal parenting and infants’autonomic functioning interactively predict early internalizing behavior problems. Journal of Abnormal Child Psychology.

doi:10.1007/s10802-015-0039-2

Weeland, J., Overbeek, G., De Castro, B. O., Matthys, W. (2015). Underlying mechanisms of gene-environment interactions in externalizing behavior: A systematic review and search for theoretical mechanisms. Clinical Child and Family Psychology Review, 18, 413-442. doi:10.1007/s10567-015-0196-4

Yap, M. B. H., & Jorm, A. F. (2015). Parental factors associated with childhood anxiety, depression, and internalizing problems: A systematic review and meta-analysis. Journal of Affective Disorders, 175, 424-440. doi:10.1016/j.jad.2015.01.050

Young, S. E., Smolen, A., Stallings, M. C., Corley, R. P., & Hewitt, J. K. (2003). Sibling based association analyses of the serotonin transporter polymorphism and

internalizing behavior problems in children. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44, 961-967. doi:10.1111/1469-7610.00180

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The current institutions give big parties the initiative over all issues and force small parties to compete among themselves to enter the coalition at all, whereas Ministry Voting

responsibilities’ pillar structure, Ban effectively drops the responsibility to rebuild from the principle. The new pillar structure than works with a prevent / assist /

With education, knowledge about for example tiger biology, the importance of tiger conservation and reducing injuries to tigers (Barlow et al., 2010; Respondent 4,

The RBS data (cf. Table II ) and the changes in optoelectronic properties when annealing in oxygen-rich atmospheres [Figs. A reduction of the number of subgap defects with

Firing table is mainly based on trajectory models such as the Point Mass Model (PMM), the Modified Point Mass Model (MPMM) or the Five Degrees of Freedom (5-DOF).. PMM is the

This thesis focuses on the consideration of the fraught relationship between knowledge and the feminine in the predominantly Catholic society of late medieval England, as presented

Unmodified squalene (Sq) and epoxidized squalene (ESq), as models for natural rubber and epoxidized natural rubber, were mixed with silica in the presence or absence of TESPT

Deze residenties werden door Nederlanders regelmatig bezocht tijdens een Grand Tour door Frankrijk, een reis die zowel gericht was op educatie als op vermaak.. De