1
ADHD Symptomatologie en Verwerkingssnelheid
De Relatie tussen de Mate van ADHD Symptomen en Verwerkingssnelheid
Bachelorthese
Universiteit van Amsterdam
Lont AJN Studentnummer: 10586784 Juni 2016 Aantal woorden; 4170 Begeleiders; N. de Vent en I. Groot
2 Inleiding Abstract 3 Inleiding 4 Methode 7 Deelnemers 7 Materiaal 8 Procedure 10 Data analyse 10 Resultaten 11 Discussie 16 Referenties 18 Reflectieverslag 21
3 Abstract
Door gebrek aan onderzoek in de subklinische populatie en bewijs voor een meer
dimensionele benadering van de stoornis werd er in dit onderzoek gekeken naar de relatie tussen de
mate van ADHD symptomen en verwerkingssnelheid in de gezonde populatie (N=175). Als
deelvraag werd er onderzocht of er ook een verband te vinden was met de speed-accuracy tradeoff
(SAT). Uit de resultaten bleek dat er geen verband is tussen ADHD symptomen en
verwerkingssnelheid maar dat leeftijd, opleidingsniveau en sekse betere voorspellers waren. Ook
bleek er geen relatie tussen ADHD symptomen en de SAT te zijn. Doordat de DSM 5 wel van een
dimensionele benadering uitgaat bij deze stoornis, is het voor vervolgonderzoek aan te raden zowel
4 Inleiding
Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) of in het Nederlands;
aandachtstekort-hyperkinetische stoornis is een neurologische gedrags en ontwikkelingsstoornis, waarbij gedrags,
cognitieve, emotionele en neurofysiologische indicatoren een rol spelen (Woods, 2002). In de
onderzoeksliteratuur is de discussie gaande of ADHD continueert in de volwassenheid of dat er in
de volwassenheid minder tot geen spraken meer is van een klinisch diagnostiseerbare stoornis. Er
wordt namelijk in een aantal onderzoeken gesteld dat de symptomen van ADHD minder worden
naar mate kinderen ouder worden (Cheung, 2015). Terwijl een ander onderzoek laat zien dat veel
volwassen die gediagnosticeerd zijn met ADHD in hun kindertijd problemen met functioneren in
hun volwassenjaren blijven ervaren (Cheung, 2015). De longitudinale studies die naar volharding
van ADHD in de volwassenheid laten verschillende percentages tussen de 15-70% zien (Cheung,
2015). Deze verschillende percentages worden volgens Farone et al. (2006) verklaard door de
wisselende criteria die gebruikt worden voor het diagnosticeren van ADHD bij volwassenen
(aangehaald in Cheung, 2015).
Stoornis in de DSM
Momenteel wordt er in Nederland nog gebruik gemaakt van de DSM 4. Deze versie is in
1994 ingevoerd en heeft sindsdien veel kritiek ontvangen op de diagnostische criteria voor ADHD
(Bell, 2011). Zo stelt Kooij (2001) dat ADHD eerder een dimensionele stoornis is en er geen sprake
is van discrete categorieën. Ook Lubke (2009) spreekt eerder over een continuum. Lahey et al. liet
in zijn onderzoek zien dat door de veranderlijkheid van ADHD, zeker richting adolescentie en
volwassenjaren, de DSM 5 beter een dimensie waarop geschoven kan worden, kan integreren (Bell,
2011). Echter is het wel de vraag of we in de klinische wereld opzoek moeten gaan naar een
afgebakende set criteria aangezien veel volwassenen die nu niet voldoen aan de al bestaande criteria
van ADHD voor volwassenen wel verscheidene problemen ervaren met onoplettendheid,
5 Cognitieve problemen
Volgens Mulder (2010) is de gestoorde cognitie een belangrijke verklaring voor het ontstaan en
het in stand houden van de stoornis. Cognitieve problemen kunnen er in de adolescentie en
volwassenheid voor zorgen dat er problemen ontstaan in de studententijd (academisch
onderpresteren), problemen op werk, meer frequente baanwisselingen en een lager
socioeconomische status. Verder worden substantie gebruik, depressieve, angst en antisociale
persoonlijkheidsstoornissen gerappporteerd onder volwassenen met gediagnosticeerde ADHD.
(Faraone, 2000). Er wordt vaak gesteld dat de cognitieve gebieden waarop mensen met ADHD
problemen ervaren; uitgestelde aandacht, planning, organisatie, gedrags inhibitie, impulsiviteit,
cogntitieve flexibiliteit en informatiesnelheid zijn (Woods, 2002). Toch is hier ook geen complete
overeenstemming over. In het model van Barkley (1997) wordt gedragsinhibitie beschreven als kern
tekort bij mensen met ADHD (aangehaald in Shanahan, 2006). Hij stelt dat hieruit alle andere
uitvoerende problemen voorkomen. Echter is er uit geindiceerd dat het verontstelde gebrek aan
gedragsinhibitie niet te vinden is bij ongeveer de helft van de deelnemers met ADHD. Door Nigg et al (2005) werd er zelfs bevonden dat er bij 20% van de deelnemers met ADHD űberhaupt geen problemen op taken die verschillende executieve functies meten gevonden. Doordat niet alle
mensen met ADHD per definitie op executieve taken uitvallen en de theorie van Barkley dus niet
voldoende stand houdt, moet er dus verder worden gezocht naar andere verklaringen. Recenter
onderzoek laat zien dat volwassenen met ADHD vaak problemen met uitgestelde aandacht,
werkgeheugenen en mentale verwerkingssnelheid ervaren (Biederman, Petty, Clarke, Lomedico &
Faraone, 2011). In een andere studie werd gevonden dat verwerkinggsnelheid de beste voorspeller
is van de onoplettendheid symptomen bij ADHD (Shanahan, 2006). Verwerkingssnelheid wordt
gedefinieerd als de snelheid van het afmaken van een taak met een redelijke accuraatheid
(Jacobson, 2011). Verwerkingssnelheid valt dus niet onder de executieve functies maar is misschien
eerder een van de voorwaarden voor de prestatie op deze functies. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen
6
op taken die het executief functioneren meten. Doordat verwerkinggsnelheid niet de enige
voorspeller voor een goede prestatie op de executieve functies hoeft te zijn kan dit verklaren
waarom sommige mensen met ADHD uitval op bepaalde taken laten zien terwijl anderen hier niet
op uitvallen. Doordat verschillende studies een relatie aan hebben getoond tussen ADHD en
verwerkingssnelheid, en het volgens Shanahan nog niet geheel duidelijk is hoe dit met elkaar
samenhangt is het interresant hier verder naar te kijken.
De Speed-accuracy tradeoff
Een andere mogelijke verklaring voor de verschillen op de prestaties van het executief
functioneren van mensen met ADHD kan de Speed-accuracy tradeoff (SAT) zijn. De SAT is een
belangrijk aspect in het optimaliseren van gedrag in reacties op gebeurtenissen om ons heen
(Mulder, 2010). Mensen maken een constante afweging tussen iets zo snel mogelijk beslissen en het
verkrijgen van een zo hoog mogelijke accuraatheid om het gedrag zoveel mogelijk te optimaliseren.
Wanneer informatie meer ruis bevat, zal er meer tijd nodig zijn om een correcte beslissing te maken
en wisselt men snelheid voor accuraatheid in. Het is van mensen met ADHD bekent dat ze moeite
hebben met het aanpassen van hun gedrag aan de omgeving en dat ze een impulsievere neiging in
het maken van beslissingen hebben (Mulder, 2010). Dit kan komen doordat deze basisvaardigheid
van optimalisatie minder goed verloopt door de neiging impulsief te reageren. Dit zou dus kunnen
betekenen dat mensen met ADHD meer fouten maken doordat ze problemen met aanpassen aan de
omgeving ervaren, doordat ze niet genoeg tijd nemen voor het filteren van de ruis omdat ze sneller
en impulsiever reageren dan mensen zonder ADHD.
Meer kennis over ADHD in de volwassenheid zal veel voordelen op verschillende gebieden
opleveren (Biederman, 2011). Zo kan het er voor zorgen dat er op klinisch gebied meer passende
behandelingen zullen komen om de ziekteverschijnselen te verminderen. Ook kan er met meer
kennis over de instandhoudende (cognitieve) aspecten van de stoornis gerichter hulp geboden
7
Het is uit bovenstaande literatuur bekend dat mensen met ADHD problemen ervaren met
verwerkingssnelheid. Echter is nog onbekend of dit ook in de subklinische populatie gevonden
wordt, maar door de notie dat de stoornis eerdere en dimensioneel karakter lijkt te hebben, is het
ook mogelijk in deze subklinische populatie te kijken en een uitspraak te doen. De vraag of er een
verband bestaat tussen de mate van ADHD symptomatologie, in de gezonde/subklinische populatie,
en verwerkingssnelheid zal in onderstaand onderzoek worden beantwoord. Doordat is aangetoond
dat mensen met ADHD problemen met het executief functioneren ervaren, en verwerkingssnelheid
hier een voorwaarde voor kan zijn, wordt er bij een hogere mate van ADHD symptomen een tragere
verwerkingssnelheid verwacht. Ten tweede zal er gekeken worden of er in de subklinsiche
volwassen populatie een verband is tussen ADHD symptomen en de SAT. Uit de literatuur blijkt
dat mensen met ADHD meer fouten en een snellere beslissing zullen maken. Daarom wordt hier
verwacht dat er bij een hogere mate van ADHD een hogere SAT wordt gevonden.
Methode Deelnemers
Aan dit onderzoek namen 175 deelnemers deel waarvan een aantal bachelorstudenten
Psychologie en Psychobiologie afkomstig van de UvA, aangemeld via lab.uva.nl voor
proefpersoonpunten, waren. De rest van de deelnemers werden geworven uit de vrienden- en
familie kring van de onderzoekers en namen vrijwillig deel. Van het totaal aantal deelnemers waren
69 man (39,4%) en 106 vrouw (60,6%) met een leeftijd van M = 32,28 jaar, SD= 18,668 (bereik
18-86). Het opleidingsniveau, gemeten op de schaal van Verhage, van de deelnemers was verschillend
met een minimum van ‘Minder dan 6 klassen lager onderwijs’ (1) en maximum van
‘Wetenschappelijk onderwijs; master’ (7) met een gemiddelde van ‘Havo/Atheneum/Gymnasium’
(M = 5.79) (Verhage, 1983) . Er gaven 6 deelnemers aan zowel met de Nederlandse als Engelse taal
en een aantal dialecten te zijn opgegroeid. Alle deelnemers waren afkomstig uit de gezonde
8
alcohol en of drugs gebruik binnen 24 uur voor de testafname werden geëxcludeerd. Deelnemers
gediagnosticeerd met ADHD werden niet uitgesloten.
Materiaal
Bij iedere deelnemer werd een testbatterij afgenomen welke, inclusief pauze, ongeveer 90
minuten duurde. De gehele testbatterij werd afgenomen ter bijdrage aan het ANDI project
(Schmand, Murre, Huizenga, Agelink van Rentergem Zandvliet, & de Vent, 2013). Alleen
onderstaande testen zijn gebruikt bij dit onderzoek.
Algemene vragenlijst. Voor alle benodigde algemene informatie werd er bij aanvang een
vragenlijst afgenomen met vragen over geslacht, leeftijd, handvoorkeur, moedertaal,
opleidingsniveau (Verhage, 1983), alcohol en drugs gebruik, de aanwezigheid van een
gediagnosticeerde stoornis, een stoornis in het functioneren van het centraal zenuwstelsel en
eventueel medicatie gebruik.
Om de onafhankelike variabele te meten werd er gebruik gemaakt van het Diagnostisch
Interview voor ADHD bij volwassenen (DIVA) (J.J.S. Kooij & M.H. Francken, 2009). Hierbij
worden er symptomen uitgevraagd in twee categorieën; aandachtstekort en
hyperactiviteit-impulsiviteit. Een voorbeeld item uit de categorie aandachtstekort is; ‘Heeft u vaak moeite de
aandacht bij taken te houden?’ en voor de categorie hyperactiviteit-impulsiviteit; ‘Beweegt u vaak
onrustig met handen of voeten of draait u vaak in uw stoel?’. Deze vragen worden gescoord op een
5 puntsschaal waarbij 0=nooit, 1=zelden, 2=soms, 3=regelmatig, 4=meestal en 5=altijd. Doordat de
afname procedure is veranderd tot het stellen van de vragen en scoren op een 5 punts schaal is er
geen uitspraak over de betrouwbaarheid van het interview te geven. De test is vorig jaar gevalideerd
door Ramos-Quiroga et al. (2015) en laat een goede samenhang met drie andere zelf-rapportage
testen zien ( r = .544 tot r = .720).
De afhankelijke variabele verwerkingssnelheid werd gemeten door de Trail Making Test
9
De Trail Making test (TMT) (Reitan & Wolfson, 1985) geeft informatie over de mentale
flexibiliteit, executieve functies, visuele zoekfunctie, scannings vermogen en verwerkingssnelheid
(Tombaugh, 2004). De test bestaat uit twee condities; TMT-A en TMT-B. Bij de TMT-A conditie
wordt er aan de deelnemer gevraagd 25 omcirkelde cijfers van laag naar hoog zo snel mogelijk met
elkaar te verbinden; 1-2-3 ect. Bij de TMT-B is het de bedoeling de cijfers van laag naar hoog met
elkaar te verbinden en bij ieder cijfer een letter te combineren in volgorde van het alfabet;
1-a-2-b-3c ect. Beide condities worden gescoord aan de hand van de benodigde tijd voor het verbinden van
de reeks. Wanneer de deelnemer een fout maakt grijpt de experimentator in en wijst het correcte
antwoord aan. De test-hertestbetrouwbaarheid is redelijk voor Taak A ( r = 0.79 ) en hoog voor
Taak B ( r = 0.89) (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). Er worden verschillende
begripsvaliditeiten gevonden, van matig tot redelijk hoog, wat laat zien dat beide taken zowel
dezelfde als verschillende cognitieve processen meten (Tombaugh, 2004).
Met de D2 (Brickenkamp & Zillmer, 1998) worden aandachts- en concentratieprocessen
gemeten (Bates & Lemay, 2004). Bij deze test is het de bedoeling dat de deelnemer alle ‘d’tjes met
in totaal twee streepjes op een groot stimulivel aangeeft. De streepjes mogen of beiden boven de ‘d’
staan, of beiden onder de ‘d’ of een er boven en een er onder. Er zitten ook afleiders in de regels;
‘p’tjes en ‘d’tjes met maar één, drie of vier streepjes. De deelnemers krijgen steeds 20 seconde per
regel, en de expererimentator kapt de deelnemer af met de zin; ‘stop, volgende regel’ wanneer de 20
seconde voorbij zijn. Mocht de deelnemer tot het einde van de regel zijn gekomen moet hij wachten
op het signaal van de experimentator dat de 20 seconde voorbij zijn. Er wordt van links naar rechts
gewerkt om zo alle 14 regels af te maken. De test wordt gescoord op tot hoever de deelnemer komt
en het aantal gemaakte fouten. Volgens Bates en Lemay (2004) vallen zowel de interne consistentie
als de construct validiteit binnen de typische range voor neuropsychologische tests van .80 tot .95,
en zijn dus hoog.
Van de WAIS-III werd alleen de Symbool substitutie afgenomen (Wechsler, 1997). De
10
Bovenaan het blad staan de cijfers gecombineerd met de bijbehorende symbolen. Het is de
bedoeling dat de deelnemer zoveel mogelijk correcte symbolen van links naar rechts onder de
bijbehorende cijfers noteert. De totale tijd voor de test is 120 seconde en de experimentator geeft
aan wanneer deze voorbij zijn. De uiteindelijke score is het totaal aantal correct gecombineerde
cijfers met symbolen. Zowel de begripsvaliditeit als de test-hertesbetrouwbaarheid (r = 0.84) zijn
hoog (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012).
Procedure
Tot zover mogelijk werden de deelnemers op het lab van de UvA getest, zo niet dan werd er
door de onderzoekers een rustige ruimte gezocht met zo min mogelijk geluid van buitenaf en zo
weinig mogelijk afleidingen en belemmeringen. Alle deelnemers vulden de informed consent in
waarbij toestemming werd gegeven voor het onderzoek. Hierna werden de vragenlijsten ingevuld
en begon de testafname. Alle testen werden schriftelijk of mondeling afgenomen. De deelnemers
geworven via Lab.uva.nl kregen 2 proefpersoonpunten ter beloning, alle vrienden en familieleden
deden dit vrijwillig.
Data analyse
Het programma waarmee alle data voor dit onderzoek geanalyseerd werd is IBM SPSS
statistics 20 (IBM Corp, 2011) .Om een indexscore voor verwerkingssnelheid samen te stellen
werden maten uit de gebruikte testen gekozen. Bij de TMT werd de totale tijd op de TMT-A bij de
TMT-B opgeteld. Van de D2 werden het totaal aantal goed aangegeven items min het aantal fout
aangegeven items gedaan en dit leverde de Concentratieprestatiescore op. Bij de Symbool
substitutie werd de totale score genomen. De TMT werd omgescoord zodat een hoge score een
betere verwerkingssnelheid representeerde en hierna werden alle drie de scores op de testen
omgezet in z-scores. Om de uiteindelijke indexscore voor verwerkingssnelheid te genereren werden
de z-scores van deze testen bij elkaar opgeteld. De mate van ADHD symptomen werd berekend
11
een lineaire regressie analyse gekeken of er een verband bestond tussen ADHD symptomen (DIVA
somscore) en verwerkingssnelheid (indexscore). Er werd gecontroleerd voor sekse, leeftijd en
opleiding. Dit leverde twee modellen op in de regressie analyse. In het eerste blok werden alleen
sekse, leeftijd en opleiding toegevoegd en in het tweede blok werd de somscore op de DIVA
toegevoegd om te kijken wat de mate van ADHD symptomen toevoegd aan het model met enkel de
demografische gegevens. Dit werd gedaan door de enter-methode.
Om te meten of er relatie was van met de SAT werd het precentage fouten gebruikt. Deze
maat werd berekend door het totaal aantal fouten op de D2 te delen door het totaal aantal verwerkte
items en deze score met 100 te vermenigvuldigen. Hierbij werd verwacht bij een hoge mate van
ADHD symptomen (somscore DIVA) een hogere SAT (percentage fouten van D2) te vinden. Om
dit te onderzoeken werd er wederom een lineaire regressie analyse gedaan waarbij twee modellen
ontstonden; in het eerste blok werd er gecontroleerd voor sekse, leeftijd en opleiding en in het
tweede blok werd ADHD symptomen als onafhankelijke variabele toegevoegd.
Om eventuele outliers te verwijderen is er gebruik gemaakt van de voor het effect van
leeftijd, sekse en opleiding gecorrigeerde standardized residuals. Wanneer een score meer dan 3.5
standaarddeviaties afweek van het gemiddelde, werden deze deelnemers uitgesloten.
Resultaten
Er namen 175 personen deel aan dit onderzoek waarvan 69 man en 106 vrouw waren. De
overige beschrijvende statistieken voor het verwijden van de outliers zijn te vinden in Tabel 1. Door
de in de vorige alinea uitgelegde keuze voor het verwijderen van bepaalde outliers, werden er twee
deelnemer uitgesloten op de TMT, een deelnemer op de D2 (concentratieprestatie) en een
deelnemer op de gebruikte waarde van de D2 (foutenpercentage). Voor iedere toest werd de
standaard significantiewaarde van 0.05 gehanteerd. De assumpties van normaliteit, lineariteit en
12
Tabel 1
Beschrijvende statstieken voor verwijderen ouliers
In Tabel 2 staan alle testgegevens van de gebruikte variabelen voor het testen van beide
hypothesen na verwijdering van de outliers.
Tabel 2
De gebruikte variabelen voor zowel de hoofdanalyse als de deelvraag waarbij gecontroleerd wordt voor leeftijd, sekse en opleiding en de indexscore voor verwerkingssnelheid, SAT en ADHD
symptomen.
Verwerkingssnelheid resultaten
Er werd een multipele lineaire regressieanalyse met de indexscore voor verwerkingssnelheid
als afhankelijke variabele. ADHD symptomen werd als onafhankelijke variabele meegenomen en er N Minimum Maximum Gemiddelde (Standaarddeviatie)
Leeftijd 175 18 86 32,28 (18.67)
Opleiding 175 1 7 5,79 (0.75)
N Minimum Maximum Gemiddelde (Standaarddeviatie)
Leeftijd 173 18 86 32,05 (18.65) Sekse 173 1 2 1,61 (0.49) Opleiding 173 1 7 5,79 (0.75) Verwerkingssnelheid ADHD symptomen SAT 173 173 174 -8,37 5 -21,30 8,95 61 -0,17 0,0379 28,64 -3,82 (2.39) (11.04) (3,81)
13
werd gecorrigeerd voor leeftijd, opleiding en sekse. Hierdoor kwamen er twee modellen tot stand;
een model met leeftijd, sekse en opleiding meegenomen en een model met ADHD symptomen om
de toegevoegde waarde te kunnen bepalen.
Beide modellen lieten significante resulaten zien. Het eerste model met verwerkingssnelheid
als afhankelijke en als voorspellers leeftijd, sekse en opleidingsniveau, F (3, 172) = 68,41, p < .001.
En het tweede model waarbij de onafhankelijke variabele ADHD symptomen werd toegevoegd, F
(4, 172) = 51,03, p < .001. Zowel in het eerste als tweede model waren leeftijd, sekse en
opleidingsniveau significant, zie Tabel 3. De in het tweede model meegenomen scores van de
ADHD symptomen waren niet significant, ß = .002, t = .20, p = .84.
Tabel 3.
De invloed van ADHD symptomen en leeftijd, sekse en opleidingsniveau op verwerkingsnelheid
Model Predictor B SE(B) ß t Sig. (p)
1 Leeftijd Sekse Opleidingsniveau -.087 .578 .502 .007 .253 .170 -.679 .118 .158 -12.69 2.28 2.95 .<.001 .023 .004 2 Leeftijd Sekse Opleidingsniveau ADHD symptomen -.087 .576 .503 .002 .007 .254 .171 .011 -.678 .118 .158 .011 -12,65 2.27 2.95 .20 <.001 .024 .004 .840
Noot. Model 1: Leeftijd, sekse en opleidingsniveau
Model 2: Leeftijd, sekse, opleidingsniveau en ADHD symptomen
Het eerste model verklaarde 5,48% van de verwerkingssnelheid (R2 = .548, F (3, 169) =
14
(R2 = .549, F (1, 168) = 0,04, p = .84). Verwerkingssnelheid werd dus niet voorspeld door ADHD
symptomen maar wel sterk door sekse, opleidingsniveau en leeftijd.
Tabel 4.
Verklaarde varianties van de verwerkingssnelheid door leeftijd, sekse, opleiding en ADHD symptomen
Model R2 F df1 df2 p
1 .548 68,41 3 169 < .001
2 .549 .04 1 168 < .001
Noot. Model 1: Leeftijd, sekse en opleidingsniveau
Model 2: Leeftijd, sekse, opleidingsniveau en ADHD symptomen
SAT resultaten
De deelvraag werd opnieuw met een lineaire regressie geanalyseerd. De afhankelijke
variabele was de SAT en er werden twee modellen gevormd met de enter methode; een model
waarbij gecontroleerd werd voor sekse, leeftijd en opleidingsniveau en een model waarbij ook
ADHD symptomen als onafhankelijke variabelen werden meegenomen.
Beide modellen lieten significante resulaten zien F (3, 173) = 10,97 , p < .001 en F (4, 173)
= 8,22, p < .001. Opleidingsniveau en sekse waren in beide gevallen niet significant, zie tabel 5.
Leeftijd was wel significant en dus een sterke voorspeller. Wederom was ADHD in het tweede
15
Tabel 5.
De invloed van ADHD symptomen en leeftijd, sekse en opleidingsniveau op de SAT.
Model Predictor B SE(B) ß t Sig. (p)
1 Leeftijd Sekse Opleidingsniveau -.072 .133 .629 .015 .546 .368 -.352 .017 .124 -4.836 .244 1.708 <.001 .807 .089 2 Leeftijd Sekse Opleidingsniveau ADHD symptomen -.072 .127 .632 .008 .015 .548 .369 .024 -.315 .016 .125 .024 -4.807 .232 1.712 .334 <.001 .817 .089 .739
Noot. Model 1: Leeftijd, sekse en opleidingsniveau
Model 2: Leeftijd, sekse, opleidingsniveau en ADHD symptomen
Het eerste model verklaarde 1,62% van de verwerkingssnelheid (R2 = .162, F (3, 170) =
10,97, p < .001). Het tweede model waarin ADHD is toegevoegd verklaarde 1,63% van de variantie
(R2 = .163, F (1, 169) = 0,112, p = .74. ADHD symptomen was dus geen significante voorspeller
16
Tabel 6.
Verklaarde varianties van de verwerkingssnelheid door leeftijd, sekse, opleiding en ADHD symptomen
Model R2 F df1 df2 p
1 .162 10,97 3 170 <.001
2 .163 .12 1 169 .74
Noot. Model 1: Leeftijd, sekse en opleidingsniveau
Model 2: Leeftijd, sekse, opleidingsniveau en ADHD symptomen
Discussie
In dit onderzoek is er gekeken naar de relatie tussen de mate van ADHD symptomen en
verwerkingssnelheid. Als deelvraag werd er gekeken of er een verband was tussen ADHD
symptomen en de SAT. De gevonden verbanden werden in beide gevallen niet verklaard door
ADHD symptomen, maar leek bij de hoofdvraag te worden verklaard door de factoren leeftijd,
opleidingsniveau en sekse en bij de deelvraag op leeftijd. Er kan dus geconcludeerd worden dat
ADHD symptomen geen significante voorspeller voor verwerkingssnelheid en de SAT is.
De gevonden resultaten ondersteunen de hypothese niet waarin gesteld werd dat een
verhoogde mate van ADHD zorgt voor een vermindering van de verwerkingssnelheid en een hogere
SAT. De resultaten sluiten ook niet aan bij eerder onderzoek gedaan naar de relatie tussen
verwerkingssnelheid en ADHD (Shanahan, 2006) en de theorie van Mulderr (2010) over het SAT.
In beide gevallen is er in het eerder onderzoek gebruik gemaakt van een klinsiche populatie en zijn
de deelnemers in dit onderzoek geworven uit de subklinische populatie. Het zou dus zo kunnen zijn
dat de genoemde cognitieve aspecten alleen in een populatie met deelnemers waarbij ADHD is
gediagnosticeerd te vinden is. Dit resultaat lijkt meer in lijn met de DSM 4 aangezien hierbij ADHD
17
de hypothesen zijn echter nog gedaan voor de DSM 5, terwijl hierin voor een meer dimensionele
stoornis wordt gepleit. Het is dus noodzakelijk meer onderzoek te in de subklinische populatie,
omdat hieruit meer informatie over ADHD als dimensionele stoornis gehaald kan worden.
In dit onderzoek is geen random sample afgenomen en de deelnemers waren voornamelijk
afkomstig uit de familie en vriendenkring. Door deze redenen is het niet met zekerheid te zeggen of
het resultaat van dit onderzoek te generaliseren is naar de algehele Nederlandse bevolking om de
volgende redenen; de DIVA is door de onderzoeker zoals gebruikelijk in interviewvorm
afgenomen. Het verschil met een normale afname is dat de psycholoog een onbekende van de
patient is en er minder kans is op sociaal wenselijke antwoorden. Ten tweede zijn de deelnemers of
afkomstig uit de aanmelders via lab.uva.nl welke bestaan uit eerste- en tweedejaars
psycho(bio)logie studenten, of uit de kennissenkring van de onderzoekers waarin zich ook veel
studenten bevinden. Dit zorgt ervoor dat het opleidingsniveau niet representatief genoeg is geweest
in dit onderzoek; er is een gemiddel hoge opleiding in de deelnemerspoule aanwezig. Volgens
Mulder (2010) is er sprake van een gestoorde cognitie bij volwassenen met ADHD welke kan
leiden tot cognitieve problemen op de studie en het werk welke vervolgens kunnen zorgen voor een
lagere socioeconomische status. Opleidingsniveau bleek volgens de resulaten een goede voorspeller
voor verwerkingssnelheid. Doordat onze sample voornamelijk hoogopgeleiden bevat zullen deze
anders scoren op de DIVA dan wanneer het sample meer normaal verdeeld is.
Een ander punt van discussie is de verdeling van leeftijd in dit onderzoek. De deelnemers
zijn voor 66,9% jong volwassenen (18-25 jaar) en maar voor 10,6% boven de 60. Leeftijd was
zowel voor verwerkingssnelheid als de SAT een goede voorspeller. Het zou dus kunnen dat doordat
jongeren het over het algemeen beter op cognitieve taken doen dan ouderen dit een vertekening van
de data heeft gegeven. De cognitieve veroudering die optreed bij ouderen kan er misschien voor
zorgen dat de cognitieve problemen die zich bij ADHD voordoen versterken en er dus meer
18
Een laatste punt van discussie heeft te maken met de veranderingen die zijn aangebracht bij
de DIVA. Doordat in de klinische populatie dit instrumten dient te worden afgenomen door een
diagnosticus met veel klinische ervaring op het gebied van ADHD is het de vraag of het instrument
zo gemakkelijk om te zetten was in antwoordmogelijkheden op een schaal. Doordat ADHD volgens
de literatuur eerder een dimensionele dan een cognitieve stoornis is, zou er verwacht worden dat een
schaal misschien juist beter is dan het ja of nee beoordelen van een clinicus. Echter waren de vragen
wel redelijk voor interpretatie vatbaar geconstrueerd. Mede hierdoor kan dit instrument dus beter
gebruikt worden voor een gestructureerd interview waarbij de patient met voorbeelden kan komen,
zodat er door de clinicus een oordeel kan worden gevormd. Met meer concretere vragen en een
beter geanalyseerde schaal was er misschien meer spreiding gevonden. Er kan dus getwist worden
over de betrouwbaarheid van deze manier van afname.
Hoewel beiden hypothesen verworpen zijn, levert dit onderzoek toch nieuwe informatie op.
Het toont namelijk aan dat er in de gezonde populatie geen verband gevonden kan worden tussen
ADHD symptomen en verwerkingssnelheid, maar het zegt niet dat dit verband niet aanwezig is bij
de klininische populatie. Omdat er zeker gevallen bekend zijn waarin er een relatie gevonden is
tussen ADHD en verwerkingssnelheid zal er nog meer onderzoek gedaan moeten worden in zowel
de subklinsische als de klinische populatie. Door deze beide populaties te onderzoeken kan er naar
een grens gezocht worden naar duidelijkere grensen en kunnen de dimensionele schalen met meer
ondersteuning ingevoerd worden. Deze informatie zal uiteindelijk een bijdrage kunnen leveren bij
de diagnose en de behandeling van volwassenen met ADHD.
Referenties
American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders
19
Bates, M. E., & Lemay, E. P. (2004). The d2 test of attention: construct validity and extensions in
scoring techniques. Journal of the International Neuropsychological Society, 10(03),
392-400.
Bell, A. S. (2011). A critical review of ADHD diagnostic criteria: what to address in the
DSM-V. Journal of Attention Disorders, 15(1), 3-10.
Biederman, J., Petty, C. R., Clarke, A., Lomedico, A., & Faraone, S. V. (2011). Predictors of
persistent ADHD: an 11-year follow-up study. Journal of psychiatric research, 45(2),
150-155.
Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J., & Schmand, B. (2012). Handboek neuropsychologische
diagnostiek.-2e herz. dr. Pearson.
Brickenkamp, R., & Zillmer, E. (1998). The d2 test of attention. Hogrefe & Huber Pub.
Cheung, C. H., Rijdijk, F., McLoughlin, G., Faraone, S. V., Asherson, P., & Kuntsi, J. (2015).
Childhood predictors of adolescent and young adult outcome in ADHD. Journal of
psychiatric research, 62, 92- 100.
Faraone, S. V., Biederman, J., Spencer, T., Wilens, T., Seidman, L. J., Mick, E., & Doyle, A. E.
(2000). Attention-deficit/hyperactivity disorder in adults: an overview. Biological
psychiatry, 48(1), 9-20.
IBM Corp. Released 2011. IBM SPSS Statistics for Windows, Version 20.0. Armonk, NY: IBM
Corp.
Jacobson, L. A., Ryan, M., Martin, R. B., Ewen, J., Mostofsky, S. H., Denckla, M. B., & Mahone,
E. M. (2011). Working memory influences processing speed and reading fluency in
ADHD. Child Neuropsychology,17(3), 209-224.
20
Lubke, G. H., Hudziak, J. J., Derks, E. M., van Bijsterveldt, T. C., & Boomsma, D. I. (2009).
Maternal ratings of attention problems in ADHD: evidence for the existence of a
continuum. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 48(11),
1085-1093.
Mulder, M. J., Bos, D., Weusten, J. M., van Belle, J., van Dijk, S. C., Simen, P., van Engeland, H.,
& Durston, S. (2010). Basic impairments in regulating the speed-accuracy tradeoff predict
symptoms of attention-deficit/hyperactivity disorder. Biological psychiatry, 68(12),
1114-1119.
Nigg, J. T., John, O. P., Blaskey, L. G., Huang-Pollock, C. L., Willicut, E. G., Hinshaw, S. P., &
Pennington, B. (2002). Big five dimensions and ADHD symptoms: links between
personality traits and clinical symptoms. Journal of personality and social
psychology, 83(2), 451.
Nigg, J. T., Stavro, G., Ettenhofer, M., Hambrick, D. Z., Miller, T., & Henderson, J. M. (2005).
Executive functions and ADHD in adults: evidence for selective effects on ADHD symptom
domains. Journal of Abnormal Psychology, 114(4), 706.
Ramos-Quiroga, J. A., Nasillo, V., Richarte, V., Corrales, M., Palma, F., Ibáñez, P., & Kooij, J. S.
(2016). Criteria and Concurrent Validity of DIVA 2.0 A Semi-Structured Diagnostic
Interview for Adult ADHD. Journal of attention disorders, 1087054716646451.
Schmand, B. A., Murre, J. M. J., Huizenga, H. M., Agelink van Rentergem Zandvliet, J. A., & de
Vent, N. R. (2013). Advanced Neuropsychological Diagnostics Infrastructure.
Geraadpleegd op 27 mei 2016, van http://www.andi.nl/home-page/
Shanahan, M. A., Pennington, B. F., Yerys, B. E., Scott, A., Boada, R., Willcutt, E. G., & DeFries,
J. C. (2006). Processing speed deficits in attention deficit/hyperactivity disorder and reading
21
Tombaugh, T. N. (2004). Trail Making Test A and B: normative data stratified by age and
education. Archives of clinical neuropsychology,19(2), 203-214.
Verhage, F. (1983). Het coderen van het opleidingsniveau voor researchdoeleinden. Groningen, The
Netherlands: Academic Hospital Groningen, State University Groningen-internal publication.
Woods, S. P., Lovejoy, D. W., & Ball, J. D. (2002). Neuropsychological characteristics of adults
with ADHD: a comprehensive review of initial studies. The Clinical
Neuropsychologist, 16(1), 12-34.
Reflectieverslag
De eerste stap van het maken van een opzet was enorm moeilijk. Ik vond, tot nu toe
eigenlijk, het heel moeilijk een goede zandloperstructuur aan te brengen en alleen de belangrijke
aspecten van de onderzoeksliteratuur mee te nemen. Ook vond ik het moeilijk achteraf te
verantwoorden waarom we in deze populatie onderzoek doen, waarom we deze testen afnamen en
waarom we met ons groepje dit als vraag hadden bedacht. Doordat ik een aantal keer van insteek
ben gewisseld, heb ik redelijk wat feedback kunnen krijgen en is het nu pas, bij het laatste
inlevermoment een goed lopend verhaal vind ik zelf. Ik denk dat dit dus ook een van mijn grotere
zwakheden was. Helaas heb ik het deelproduct 1 inlevermoment deels gemist door het inleveren
van een verkeerd document, welke nog eigenlijk meer een opzet was dan een echte inleiding.
Daarom enorm blij met het extra inlevermoment geweest, zodat ik iets meer feedback op de
structuur kon krijgen.
Het eerste inlevermoment was volgens mij bij iedereen laag onder niveau. Ik vond het
moeilijk in te schatten hoe ik op de juiste manier resultaten kon verkrijgen. Vooral aan de algemene
feedback bij deze ronde heb ik veel gehad, hierdoor werd het analyseplan bij de andere
inlevermomenten veel duidelijker en kon ik om concretere feedback vragen.
22
dat ik nog wat dieper had in kunnen duiken op de verklarening van deze resultaten en dit dan mee te
nemen in mijn discussie.
Een sterk punt vind ik de methodesectie, die is erg gestructureerd en bondig. Ook ben ik nu
tevreden met de lijn door mijn inleiding.
De ethische aspecten waren niet veel aan bod bij ons onderzoek, behalve mijn gedrag tijdens
de afname en onderling na de afname naar mijn vrienden en familiekring om. Ik denk echter dat ik
tijdens de afname correct heb gehandeld en heb het er behalve met mijn groepsgenoten, niet meer