• No results found

ADHD symptomatologie en verwerkingssnelheid : de relatie tussen de mate van ADHD symptomen en verwerkingssnelheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ADHD symptomatologie en verwerkingssnelheid : de relatie tussen de mate van ADHD symptomen en verwerkingssnelheid"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

ADHD Symptomatologie en Verwerkingssnelheid

De Relatie tussen de Mate van ADHD Symptomen en Verwerkingssnelheid

Bachelorthese

Universiteit van Amsterdam

Lont AJN Studentnummer: 10586784 Juni 2016 Aantal woorden; 4170 Begeleiders; N. de Vent en I. Groot

(2)

2 Inleiding Abstract 3 Inleiding 4 Methode 7 Deelnemers 7 Materiaal 8 Procedure 10 Data analyse 10 Resultaten 11 Discussie 16 Referenties 18 Reflectieverslag 21

(3)

3 Abstract

Door gebrek aan onderzoek in de subklinische populatie en bewijs voor een meer

dimensionele benadering van de stoornis werd er in dit onderzoek gekeken naar de relatie tussen de

mate van ADHD symptomen en verwerkingssnelheid in de gezonde populatie (N=175). Als

deelvraag werd er onderzocht of er ook een verband te vinden was met de speed-accuracy tradeoff

(SAT). Uit de resultaten bleek dat er geen verband is tussen ADHD symptomen en

verwerkingssnelheid maar dat leeftijd, opleidingsniveau en sekse betere voorspellers waren. Ook

bleek er geen relatie tussen ADHD symptomen en de SAT te zijn. Doordat de DSM 5 wel van een

dimensionele benadering uitgaat bij deze stoornis, is het voor vervolgonderzoek aan te raden zowel

(4)

4 Inleiding

Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) of in het Nederlands;

aandachtstekort-hyperkinetische stoornis is een neurologische gedrags en ontwikkelingsstoornis, waarbij gedrags,

cognitieve, emotionele en neurofysiologische indicatoren een rol spelen (Woods, 2002). In de

onderzoeksliteratuur is de discussie gaande of ADHD continueert in de volwassenheid of dat er in

de volwassenheid minder tot geen spraken meer is van een klinisch diagnostiseerbare stoornis. Er

wordt namelijk in een aantal onderzoeken gesteld dat de symptomen van ADHD minder worden

naar mate kinderen ouder worden (Cheung, 2015). Terwijl een ander onderzoek laat zien dat veel

volwassen die gediagnosticeerd zijn met ADHD in hun kindertijd problemen met functioneren in

hun volwassenjaren blijven ervaren (Cheung, 2015). De longitudinale studies die naar volharding

van ADHD in de volwassenheid laten verschillende percentages tussen de 15-70% zien (Cheung,

2015). Deze verschillende percentages worden volgens Farone et al. (2006) verklaard door de

wisselende criteria die gebruikt worden voor het diagnosticeren van ADHD bij volwassenen

(aangehaald in Cheung, 2015).

Stoornis in de DSM

Momenteel wordt er in Nederland nog gebruik gemaakt van de DSM 4. Deze versie is in

1994 ingevoerd en heeft sindsdien veel kritiek ontvangen op de diagnostische criteria voor ADHD

(Bell, 2011). Zo stelt Kooij (2001) dat ADHD eerder een dimensionele stoornis is en er geen sprake

is van discrete categorieën. Ook Lubke (2009) spreekt eerder over een continuum. Lahey et al. liet

in zijn onderzoek zien dat door de veranderlijkheid van ADHD, zeker richting adolescentie en

volwassenjaren, de DSM 5 beter een dimensie waarop geschoven kan worden, kan integreren (Bell,

2011). Echter is het wel de vraag of we in de klinische wereld opzoek moeten gaan naar een

afgebakende set criteria aangezien veel volwassenen die nu niet voldoen aan de al bestaande criteria

van ADHD voor volwassenen wel verscheidene problemen ervaren met onoplettendheid,

(5)

5 Cognitieve problemen

Volgens Mulder (2010) is de gestoorde cognitie een belangrijke verklaring voor het ontstaan en

het in stand houden van de stoornis. Cognitieve problemen kunnen er in de adolescentie en

volwassenheid voor zorgen dat er problemen ontstaan in de studententijd (academisch

onderpresteren), problemen op werk, meer frequente baanwisselingen en een lager

socioeconomische status. Verder worden substantie gebruik, depressieve, angst en antisociale

persoonlijkheidsstoornissen gerappporteerd onder volwassenen met gediagnosticeerde ADHD.

(Faraone, 2000). Er wordt vaak gesteld dat de cognitieve gebieden waarop mensen met ADHD

problemen ervaren; uitgestelde aandacht, planning, organisatie, gedrags inhibitie, impulsiviteit,

cogntitieve flexibiliteit en informatiesnelheid zijn (Woods, 2002). Toch is hier ook geen complete

overeenstemming over. In het model van Barkley (1997) wordt gedragsinhibitie beschreven als kern

tekort bij mensen met ADHD (aangehaald in Shanahan, 2006). Hij stelt dat hieruit alle andere

uitvoerende problemen voorkomen. Echter is er uit geindiceerd dat het verontstelde gebrek aan

gedragsinhibitie niet te vinden is bij ongeveer de helft van de deelnemers met ADHD. Door Nigg et al (2005) werd er zelfs bevonden dat er bij 20% van de deelnemers met ADHD űberhaupt geen problemen op taken die verschillende executieve functies meten gevonden. Doordat niet alle

mensen met ADHD per definitie op executieve taken uitvallen en de theorie van Barkley dus niet

voldoende stand houdt, moet er dus verder worden gezocht naar andere verklaringen. Recenter

onderzoek laat zien dat volwassenen met ADHD vaak problemen met uitgestelde aandacht,

werkgeheugenen en mentale verwerkingssnelheid ervaren (Biederman, Petty, Clarke, Lomedico &

Faraone, 2011). In een andere studie werd gevonden dat verwerkinggsnelheid de beste voorspeller

is van de onoplettendheid symptomen bij ADHD (Shanahan, 2006). Verwerkingssnelheid wordt

gedefinieerd als de snelheid van het afmaken van een taak met een redelijke accuraatheid

(Jacobson, 2011). Verwerkingssnelheid valt dus niet onder de executieve functies maar is misschien

eerder een van de voorwaarden voor de prestatie op deze functies. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen

(6)

6

op taken die het executief functioneren meten. Doordat verwerkinggsnelheid niet de enige

voorspeller voor een goede prestatie op de executieve functies hoeft te zijn kan dit verklaren

waarom sommige mensen met ADHD uitval op bepaalde taken laten zien terwijl anderen hier niet

op uitvallen. Doordat verschillende studies een relatie aan hebben getoond tussen ADHD en

verwerkingssnelheid, en het volgens Shanahan nog niet geheel duidelijk is hoe dit met elkaar

samenhangt is het interresant hier verder naar te kijken.

De Speed-accuracy tradeoff

Een andere mogelijke verklaring voor de verschillen op de prestaties van het executief

functioneren van mensen met ADHD kan de Speed-accuracy tradeoff (SAT) zijn. De SAT is een

belangrijk aspect in het optimaliseren van gedrag in reacties op gebeurtenissen om ons heen

(Mulder, 2010). Mensen maken een constante afweging tussen iets zo snel mogelijk beslissen en het

verkrijgen van een zo hoog mogelijke accuraatheid om het gedrag zoveel mogelijk te optimaliseren.

Wanneer informatie meer ruis bevat, zal er meer tijd nodig zijn om een correcte beslissing te maken

en wisselt men snelheid voor accuraatheid in. Het is van mensen met ADHD bekent dat ze moeite

hebben met het aanpassen van hun gedrag aan de omgeving en dat ze een impulsievere neiging in

het maken van beslissingen hebben (Mulder, 2010). Dit kan komen doordat deze basisvaardigheid

van optimalisatie minder goed verloopt door de neiging impulsief te reageren. Dit zou dus kunnen

betekenen dat mensen met ADHD meer fouten maken doordat ze problemen met aanpassen aan de

omgeving ervaren, doordat ze niet genoeg tijd nemen voor het filteren van de ruis omdat ze sneller

en impulsiever reageren dan mensen zonder ADHD.

Meer kennis over ADHD in de volwassenheid zal veel voordelen op verschillende gebieden

opleveren (Biederman, 2011). Zo kan het er voor zorgen dat er op klinisch gebied meer passende

behandelingen zullen komen om de ziekteverschijnselen te verminderen. Ook kan er met meer

kennis over de instandhoudende (cognitieve) aspecten van de stoornis gerichter hulp geboden

(7)

7

Het is uit bovenstaande literatuur bekend dat mensen met ADHD problemen ervaren met

verwerkingssnelheid. Echter is nog onbekend of dit ook in de subklinische populatie gevonden

wordt, maar door de notie dat de stoornis eerdere en dimensioneel karakter lijkt te hebben, is het

ook mogelijk in deze subklinische populatie te kijken en een uitspraak te doen. De vraag of er een

verband bestaat tussen de mate van ADHD symptomatologie, in de gezonde/subklinische populatie,

en verwerkingssnelheid zal in onderstaand onderzoek worden beantwoord. Doordat is aangetoond

dat mensen met ADHD problemen met het executief functioneren ervaren, en verwerkingssnelheid

hier een voorwaarde voor kan zijn, wordt er bij een hogere mate van ADHD symptomen een tragere

verwerkingssnelheid verwacht. Ten tweede zal er gekeken worden of er in de subklinsiche

volwassen populatie een verband is tussen ADHD symptomen en de SAT. Uit de literatuur blijkt

dat mensen met ADHD meer fouten en een snellere beslissing zullen maken. Daarom wordt hier

verwacht dat er bij een hogere mate van ADHD een hogere SAT wordt gevonden.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek namen 175 deelnemers deel waarvan een aantal bachelorstudenten

Psychologie en Psychobiologie afkomstig van de UvA, aangemeld via lab.uva.nl voor

proefpersoonpunten, waren. De rest van de deelnemers werden geworven uit de vrienden- en

familie kring van de onderzoekers en namen vrijwillig deel. Van het totaal aantal deelnemers waren

69 man (39,4%) en 106 vrouw (60,6%) met een leeftijd van M = 32,28 jaar, SD= 18,668 (bereik

18-86). Het opleidingsniveau, gemeten op de schaal van Verhage, van de deelnemers was verschillend

met een minimum van ‘Minder dan 6 klassen lager onderwijs’ (1) en maximum van

‘Wetenschappelijk onderwijs; master’ (7) met een gemiddelde van ‘Havo/Atheneum/Gymnasium’

(M = 5.79) (Verhage, 1983) . Er gaven 6 deelnemers aan zowel met de Nederlandse als Engelse taal

en een aantal dialecten te zijn opgegroeid. Alle deelnemers waren afkomstig uit de gezonde

(8)

8

alcohol en of drugs gebruik binnen 24 uur voor de testafname werden geëxcludeerd. Deelnemers

gediagnosticeerd met ADHD werden niet uitgesloten.

Materiaal

Bij iedere deelnemer werd een testbatterij afgenomen welke, inclusief pauze, ongeveer 90

minuten duurde. De gehele testbatterij werd afgenomen ter bijdrage aan het ANDI project

(Schmand, Murre, Huizenga, Agelink van Rentergem Zandvliet, & de Vent, 2013). Alleen

onderstaande testen zijn gebruikt bij dit onderzoek.

Algemene vragenlijst. Voor alle benodigde algemene informatie werd er bij aanvang een

vragenlijst afgenomen met vragen over geslacht, leeftijd, handvoorkeur, moedertaal,

opleidingsniveau (Verhage, 1983), alcohol en drugs gebruik, de aanwezigheid van een

gediagnosticeerde stoornis, een stoornis in het functioneren van het centraal zenuwstelsel en

eventueel medicatie gebruik.

Om de onafhankelike variabele te meten werd er gebruik gemaakt van het Diagnostisch

Interview voor ADHD bij volwassenen (DIVA) (J.J.S. Kooij & M.H. Francken, 2009). Hierbij

worden er symptomen uitgevraagd in twee categorieën; aandachtstekort en

hyperactiviteit-impulsiviteit. Een voorbeeld item uit de categorie aandachtstekort is; ‘Heeft u vaak moeite de

aandacht bij taken te houden?’ en voor de categorie hyperactiviteit-impulsiviteit; ‘Beweegt u vaak

onrustig met handen of voeten of draait u vaak in uw stoel?’. Deze vragen worden gescoord op een

5 puntsschaal waarbij 0=nooit, 1=zelden, 2=soms, 3=regelmatig, 4=meestal en 5=altijd. Doordat de

afname procedure is veranderd tot het stellen van de vragen en scoren op een 5 punts schaal is er

geen uitspraak over de betrouwbaarheid van het interview te geven. De test is vorig jaar gevalideerd

door Ramos-Quiroga et al. (2015) en laat een goede samenhang met drie andere zelf-rapportage

testen zien ( r = .544 tot r = .720).

De afhankelijke variabele verwerkingssnelheid werd gemeten door de Trail Making Test

(9)

9

De Trail Making test (TMT) (Reitan & Wolfson, 1985) geeft informatie over de mentale

flexibiliteit, executieve functies, visuele zoekfunctie, scannings vermogen en verwerkingssnelheid

(Tombaugh, 2004). De test bestaat uit twee condities; TMT-A en TMT-B. Bij de TMT-A conditie

wordt er aan de deelnemer gevraagd 25 omcirkelde cijfers van laag naar hoog zo snel mogelijk met

elkaar te verbinden; 1-2-3 ect. Bij de TMT-B is het de bedoeling de cijfers van laag naar hoog met

elkaar te verbinden en bij ieder cijfer een letter te combineren in volgorde van het alfabet;

1-a-2-b-3c ect. Beide condities worden gescoord aan de hand van de benodigde tijd voor het verbinden van

de reeks. Wanneer de deelnemer een fout maakt grijpt de experimentator in en wijst het correcte

antwoord aan. De test-hertestbetrouwbaarheid is redelijk voor Taak A ( r = 0.79 ) en hoog voor

Taak B ( r = 0.89) (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). Er worden verschillende

begripsvaliditeiten gevonden, van matig tot redelijk hoog, wat laat zien dat beide taken zowel

dezelfde als verschillende cognitieve processen meten (Tombaugh, 2004).

Met de D2 (Brickenkamp & Zillmer, 1998) worden aandachts- en concentratieprocessen

gemeten (Bates & Lemay, 2004). Bij deze test is het de bedoeling dat de deelnemer alle ‘d’tjes met

in totaal twee streepjes op een groot stimulivel aangeeft. De streepjes mogen of beiden boven de ‘d’

staan, of beiden onder de ‘d’ of een er boven en een er onder. Er zitten ook afleiders in de regels;

‘p’tjes en ‘d’tjes met maar één, drie of vier streepjes. De deelnemers krijgen steeds 20 seconde per

regel, en de expererimentator kapt de deelnemer af met de zin; ‘stop, volgende regel’ wanneer de 20

seconde voorbij zijn. Mocht de deelnemer tot het einde van de regel zijn gekomen moet hij wachten

op het signaal van de experimentator dat de 20 seconde voorbij zijn. Er wordt van links naar rechts

gewerkt om zo alle 14 regels af te maken. De test wordt gescoord op tot hoever de deelnemer komt

en het aantal gemaakte fouten. Volgens Bates en Lemay (2004) vallen zowel de interne consistentie

als de construct validiteit binnen de typische range voor neuropsychologische tests van .80 tot .95,

en zijn dus hoog.

Van de WAIS-III werd alleen de Symbool substitutie afgenomen (Wechsler, 1997). De

(10)

10

Bovenaan het blad staan de cijfers gecombineerd met de bijbehorende symbolen. Het is de

bedoeling dat de deelnemer zoveel mogelijk correcte symbolen van links naar rechts onder de

bijbehorende cijfers noteert. De totale tijd voor de test is 120 seconde en de experimentator geeft

aan wanneer deze voorbij zijn. De uiteindelijke score is het totaal aantal correct gecombineerde

cijfers met symbolen. Zowel de begripsvaliditeit als de test-hertesbetrouwbaarheid (r = 0.84) zijn

hoog (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012).

Procedure

Tot zover mogelijk werden de deelnemers op het lab van de UvA getest, zo niet dan werd er

door de onderzoekers een rustige ruimte gezocht met zo min mogelijk geluid van buitenaf en zo

weinig mogelijk afleidingen en belemmeringen. Alle deelnemers vulden de informed consent in

waarbij toestemming werd gegeven voor het onderzoek. Hierna werden de vragenlijsten ingevuld

en begon de testafname. Alle testen werden schriftelijk of mondeling afgenomen. De deelnemers

geworven via Lab.uva.nl kregen 2 proefpersoonpunten ter beloning, alle vrienden en familieleden

deden dit vrijwillig.

Data analyse

Het programma waarmee alle data voor dit onderzoek geanalyseerd werd is IBM SPSS

statistics 20 (IBM Corp, 2011) .Om een indexscore voor verwerkingssnelheid samen te stellen

werden maten uit de gebruikte testen gekozen. Bij de TMT werd de totale tijd op de TMT-A bij de

TMT-B opgeteld. Van de D2 werden het totaal aantal goed aangegeven items min het aantal fout

aangegeven items gedaan en dit leverde de Concentratieprestatiescore op. Bij de Symbool

substitutie werd de totale score genomen. De TMT werd omgescoord zodat een hoge score een

betere verwerkingssnelheid representeerde en hierna werden alle drie de scores op de testen

omgezet in z-scores. Om de uiteindelijke indexscore voor verwerkingssnelheid te genereren werden

de z-scores van deze testen bij elkaar opgeteld. De mate van ADHD symptomen werd berekend

(11)

11

een lineaire regressie analyse gekeken of er een verband bestond tussen ADHD symptomen (DIVA

somscore) en verwerkingssnelheid (indexscore). Er werd gecontroleerd voor sekse, leeftijd en

opleiding. Dit leverde twee modellen op in de regressie analyse. In het eerste blok werden alleen

sekse, leeftijd en opleiding toegevoegd en in het tweede blok werd de somscore op de DIVA

toegevoegd om te kijken wat de mate van ADHD symptomen toevoegd aan het model met enkel de

demografische gegevens. Dit werd gedaan door de enter-methode.

Om te meten of er relatie was van met de SAT werd het precentage fouten gebruikt. Deze

maat werd berekend door het totaal aantal fouten op de D2 te delen door het totaal aantal verwerkte

items en deze score met 100 te vermenigvuldigen. Hierbij werd verwacht bij een hoge mate van

ADHD symptomen (somscore DIVA) een hogere SAT (percentage fouten van D2) te vinden. Om

dit te onderzoeken werd er wederom een lineaire regressie analyse gedaan waarbij twee modellen

ontstonden; in het eerste blok werd er gecontroleerd voor sekse, leeftijd en opleiding en in het

tweede blok werd ADHD symptomen als onafhankelijke variabele toegevoegd.

Om eventuele outliers te verwijderen is er gebruik gemaakt van de voor het effect van

leeftijd, sekse en opleiding gecorrigeerde standardized residuals. Wanneer een score meer dan 3.5

standaarddeviaties afweek van het gemiddelde, werden deze deelnemers uitgesloten.

Resultaten

Er namen 175 personen deel aan dit onderzoek waarvan 69 man en 106 vrouw waren. De

overige beschrijvende statistieken voor het verwijden van de outliers zijn te vinden in Tabel 1. Door

de in de vorige alinea uitgelegde keuze voor het verwijderen van bepaalde outliers, werden er twee

deelnemer uitgesloten op de TMT, een deelnemer op de D2 (concentratieprestatie) en een

deelnemer op de gebruikte waarde van de D2 (foutenpercentage). Voor iedere toest werd de

standaard significantiewaarde van 0.05 gehanteerd. De assumpties van normaliteit, lineariteit en

(12)

12

Tabel 1

Beschrijvende statstieken voor verwijderen ouliers

In Tabel 2 staan alle testgegevens van de gebruikte variabelen voor het testen van beide

hypothesen na verwijdering van de outliers.

Tabel 2

De gebruikte variabelen voor zowel de hoofdanalyse als de deelvraag waarbij gecontroleerd wordt voor leeftijd, sekse en opleiding en de indexscore voor verwerkingssnelheid, SAT en ADHD

symptomen.

Verwerkingssnelheid resultaten

Er werd een multipele lineaire regressieanalyse met de indexscore voor verwerkingssnelheid

als afhankelijke variabele. ADHD symptomen werd als onafhankelijke variabele meegenomen en er N Minimum Maximum Gemiddelde (Standaarddeviatie)

Leeftijd 175 18 86 32,28 (18.67)

Opleiding 175 1 7 5,79 (0.75)

N Minimum Maximum Gemiddelde (Standaarddeviatie)

Leeftijd 173 18 86 32,05 (18.65) Sekse 173 1 2 1,61 (0.49) Opleiding 173 1 7 5,79 (0.75) Verwerkingssnelheid ADHD symptomen SAT 173 173 174 -8,37 5 -21,30 8,95 61 -0,17 0,0379 28,64 -3,82 (2.39) (11.04) (3,81)

(13)

13

werd gecorrigeerd voor leeftijd, opleiding en sekse. Hierdoor kwamen er twee modellen tot stand;

een model met leeftijd, sekse en opleiding meegenomen en een model met ADHD symptomen om

de toegevoegde waarde te kunnen bepalen.

Beide modellen lieten significante resulaten zien. Het eerste model met verwerkingssnelheid

als afhankelijke en als voorspellers leeftijd, sekse en opleidingsniveau, F (3, 172) = 68,41, p < .001.

En het tweede model waarbij de onafhankelijke variabele ADHD symptomen werd toegevoegd, F

(4, 172) = 51,03, p < .001. Zowel in het eerste als tweede model waren leeftijd, sekse en

opleidingsniveau significant, zie Tabel 3. De in het tweede model meegenomen scores van de

ADHD symptomen waren niet significant, ß = .002, t = .20, p = .84.

Tabel 3.

De invloed van ADHD symptomen en leeftijd, sekse en opleidingsniveau op verwerkingsnelheid

Model Predictor B SE(B) ß t Sig. (p)

1 Leeftijd Sekse Opleidingsniveau -.087 .578 .502 .007 .253 .170 -.679 .118 .158 -12.69 2.28 2.95 .<.001 .023 .004 2 Leeftijd Sekse Opleidingsniveau ADHD symptomen -.087 .576 .503 .002 .007 .254 .171 .011 -.678 .118 .158 .011 -12,65 2.27 2.95 .20 <.001 .024 .004 .840

Noot. Model 1: Leeftijd, sekse en opleidingsniveau

Model 2: Leeftijd, sekse, opleidingsniveau en ADHD symptomen

Het eerste model verklaarde 5,48% van de verwerkingssnelheid (R2 = .548, F (3, 169) =

(14)

14

(R2 = .549, F (1, 168) = 0,04, p = .84). Verwerkingssnelheid werd dus niet voorspeld door ADHD

symptomen maar wel sterk door sekse, opleidingsniveau en leeftijd.

Tabel 4.

Verklaarde varianties van de verwerkingssnelheid door leeftijd, sekse, opleiding en ADHD symptomen

Model R2 F df1 df2 p

1 .548 68,41 3 169 < .001

2 .549 .04 1 168 < .001

Noot. Model 1: Leeftijd, sekse en opleidingsniveau

Model 2: Leeftijd, sekse, opleidingsniveau en ADHD symptomen

SAT resultaten

De deelvraag werd opnieuw met een lineaire regressie geanalyseerd. De afhankelijke

variabele was de SAT en er werden twee modellen gevormd met de enter methode; een model

waarbij gecontroleerd werd voor sekse, leeftijd en opleidingsniveau en een model waarbij ook

ADHD symptomen als onafhankelijke variabelen werden meegenomen.

Beide modellen lieten significante resulaten zien F (3, 173) = 10,97 , p < .001 en F (4, 173)

= 8,22, p < .001. Opleidingsniveau en sekse waren in beide gevallen niet significant, zie tabel 5.

Leeftijd was wel significant en dus een sterke voorspeller. Wederom was ADHD in het tweede

(15)

15

Tabel 5.

De invloed van ADHD symptomen en leeftijd, sekse en opleidingsniveau op de SAT.

Model Predictor B SE(B) ß t Sig. (p)

1 Leeftijd Sekse Opleidingsniveau -.072 .133 .629 .015 .546 .368 -.352 .017 .124 -4.836 .244 1.708 <.001 .807 .089 2 Leeftijd Sekse Opleidingsniveau ADHD symptomen -.072 .127 .632 .008 .015 .548 .369 .024 -.315 .016 .125 .024 -4.807 .232 1.712 .334 <.001 .817 .089 .739

Noot. Model 1: Leeftijd, sekse en opleidingsniveau

Model 2: Leeftijd, sekse, opleidingsniveau en ADHD symptomen

Het eerste model verklaarde 1,62% van de verwerkingssnelheid (R2 = .162, F (3, 170) =

10,97, p < .001). Het tweede model waarin ADHD is toegevoegd verklaarde 1,63% van de variantie

(R2 = .163, F (1, 169) = 0,112, p = .74. ADHD symptomen was dus geen significante voorspeller

(16)

16

Tabel 6.

Verklaarde varianties van de verwerkingssnelheid door leeftijd, sekse, opleiding en ADHD symptomen

Model R2 F df1 df2 p

1 .162 10,97 3 170 <.001

2 .163 .12 1 169 .74

Noot. Model 1: Leeftijd, sekse en opleidingsniveau

Model 2: Leeftijd, sekse, opleidingsniveau en ADHD symptomen

Discussie

In dit onderzoek is er gekeken naar de relatie tussen de mate van ADHD symptomen en

verwerkingssnelheid. Als deelvraag werd er gekeken of er een verband was tussen ADHD

symptomen en de SAT. De gevonden verbanden werden in beide gevallen niet verklaard door

ADHD symptomen, maar leek bij de hoofdvraag te worden verklaard door de factoren leeftijd,

opleidingsniveau en sekse en bij de deelvraag op leeftijd. Er kan dus geconcludeerd worden dat

ADHD symptomen geen significante voorspeller voor verwerkingssnelheid en de SAT is.

De gevonden resultaten ondersteunen de hypothese niet waarin gesteld werd dat een

verhoogde mate van ADHD zorgt voor een vermindering van de verwerkingssnelheid en een hogere

SAT. De resultaten sluiten ook niet aan bij eerder onderzoek gedaan naar de relatie tussen

verwerkingssnelheid en ADHD (Shanahan, 2006) en de theorie van Mulderr (2010) over het SAT.

In beide gevallen is er in het eerder onderzoek gebruik gemaakt van een klinsiche populatie en zijn

de deelnemers in dit onderzoek geworven uit de subklinische populatie. Het zou dus zo kunnen zijn

dat de genoemde cognitieve aspecten alleen in een populatie met deelnemers waarbij ADHD is

gediagnosticeerd te vinden is. Dit resultaat lijkt meer in lijn met de DSM 4 aangezien hierbij ADHD

(17)

17

de hypothesen zijn echter nog gedaan voor de DSM 5, terwijl hierin voor een meer dimensionele

stoornis wordt gepleit. Het is dus noodzakelijk meer onderzoek te in de subklinische populatie,

omdat hieruit meer informatie over ADHD als dimensionele stoornis gehaald kan worden.

In dit onderzoek is geen random sample afgenomen en de deelnemers waren voornamelijk

afkomstig uit de familie en vriendenkring. Door deze redenen is het niet met zekerheid te zeggen of

het resultaat van dit onderzoek te generaliseren is naar de algehele Nederlandse bevolking om de

volgende redenen; de DIVA is door de onderzoeker zoals gebruikelijk in interviewvorm

afgenomen. Het verschil met een normale afname is dat de psycholoog een onbekende van de

patient is en er minder kans is op sociaal wenselijke antwoorden. Ten tweede zijn de deelnemers of

afkomstig uit de aanmelders via lab.uva.nl welke bestaan uit eerste- en tweedejaars

psycho(bio)logie studenten, of uit de kennissenkring van de onderzoekers waarin zich ook veel

studenten bevinden. Dit zorgt ervoor dat het opleidingsniveau niet representatief genoeg is geweest

in dit onderzoek; er is een gemiddel hoge opleiding in de deelnemerspoule aanwezig. Volgens

Mulder (2010) is er sprake van een gestoorde cognitie bij volwassenen met ADHD welke kan

leiden tot cognitieve problemen op de studie en het werk welke vervolgens kunnen zorgen voor een

lagere socioeconomische status. Opleidingsniveau bleek volgens de resulaten een goede voorspeller

voor verwerkingssnelheid. Doordat onze sample voornamelijk hoogopgeleiden bevat zullen deze

anders scoren op de DIVA dan wanneer het sample meer normaal verdeeld is.

Een ander punt van discussie is de verdeling van leeftijd in dit onderzoek. De deelnemers

zijn voor 66,9% jong volwassenen (18-25 jaar) en maar voor 10,6% boven de 60. Leeftijd was

zowel voor verwerkingssnelheid als de SAT een goede voorspeller. Het zou dus kunnen dat doordat

jongeren het over het algemeen beter op cognitieve taken doen dan ouderen dit een vertekening van

de data heeft gegeven. De cognitieve veroudering die optreed bij ouderen kan er misschien voor

zorgen dat de cognitieve problemen die zich bij ADHD voordoen versterken en er dus meer

(18)

18

Een laatste punt van discussie heeft te maken met de veranderingen die zijn aangebracht bij

de DIVA. Doordat in de klinische populatie dit instrumten dient te worden afgenomen door een

diagnosticus met veel klinische ervaring op het gebied van ADHD is het de vraag of het instrument

zo gemakkelijk om te zetten was in antwoordmogelijkheden op een schaal. Doordat ADHD volgens

de literatuur eerder een dimensionele dan een cognitieve stoornis is, zou er verwacht worden dat een

schaal misschien juist beter is dan het ja of nee beoordelen van een clinicus. Echter waren de vragen

wel redelijk voor interpretatie vatbaar geconstrueerd. Mede hierdoor kan dit instrument dus beter

gebruikt worden voor een gestructureerd interview waarbij de patient met voorbeelden kan komen,

zodat er door de clinicus een oordeel kan worden gevormd. Met meer concretere vragen en een

beter geanalyseerde schaal was er misschien meer spreiding gevonden. Er kan dus getwist worden

over de betrouwbaarheid van deze manier van afname.

Hoewel beiden hypothesen verworpen zijn, levert dit onderzoek toch nieuwe informatie op.

Het toont namelijk aan dat er in de gezonde populatie geen verband gevonden kan worden tussen

ADHD symptomen en verwerkingssnelheid, maar het zegt niet dat dit verband niet aanwezig is bij

de klininische populatie. Omdat er zeker gevallen bekend zijn waarin er een relatie gevonden is

tussen ADHD en verwerkingssnelheid zal er nog meer onderzoek gedaan moeten worden in zowel

de subklinsische als de klinische populatie. Door deze beide populaties te onderzoeken kan er naar

een grens gezocht worden naar duidelijkere grensen en kunnen de dimensionele schalen met meer

ondersteuning ingevoerd worden. Deze informatie zal uiteindelijk een bijdrage kunnen leveren bij

de diagnose en de behandeling van volwassenen met ADHD.

Referenties

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders

(19)

19

Bates, M. E., & Lemay, E. P. (2004). The d2 test of attention: construct validity and extensions in

scoring techniques. Journal of the International Neuropsychological Society, 10(03),

392-400.

Bell, A. S. (2011). A critical review of ADHD diagnostic criteria: what to address in the

DSM-V. Journal of Attention Disorders, 15(1), 3-10.

Biederman, J., Petty, C. R., Clarke, A., Lomedico, A., & Faraone, S. V. (2011). Predictors of

persistent ADHD: an 11-year follow-up study. Journal of psychiatric research, 45(2),

150-155.

Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J., & Schmand, B. (2012). Handboek neuropsychologische

diagnostiek.-2e herz. dr. Pearson.

Brickenkamp, R., & Zillmer, E. (1998). The d2 test of attention. Hogrefe & Huber Pub.

Cheung, C. H., Rijdijk, F., McLoughlin, G., Faraone, S. V., Asherson, P., & Kuntsi, J. (2015).

Childhood predictors of adolescent and young adult outcome in ADHD. Journal of

psychiatric research, 62, 92- 100.

Faraone, S. V., Biederman, J., Spencer, T., Wilens, T., Seidman, L. J., Mick, E., & Doyle, A. E.

(2000). Attention-deficit/hyperactivity disorder in adults: an overview. Biological

psychiatry, 48(1), 9-20.

IBM Corp. Released 2011. IBM SPSS Statistics for Windows, Version 20.0. Armonk, NY: IBM

Corp.

Jacobson, L. A., Ryan, M., Martin, R. B., Ewen, J., Mostofsky, S. H., Denckla, M. B., & Mahone,

E. M. (2011). Working memory influences processing speed and reading fluency in

ADHD. Child Neuropsychology,17(3), 209-224.

(20)

20

Lubke, G. H., Hudziak, J. J., Derks, E. M., van Bijsterveldt, T. C., & Boomsma, D. I. (2009).

Maternal ratings of attention problems in ADHD: evidence for the existence of a

continuum. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 48(11),

1085-1093.

Mulder, M. J., Bos, D., Weusten, J. M., van Belle, J., van Dijk, S. C., Simen, P., van Engeland, H.,

& Durston, S. (2010). Basic impairments in regulating the speed-accuracy tradeoff predict

symptoms of attention-deficit/hyperactivity disorder. Biological psychiatry, 68(12),

1114-1119.

Nigg, J. T., John, O. P., Blaskey, L. G., Huang-Pollock, C. L., Willicut, E. G., Hinshaw, S. P., &

Pennington, B. (2002). Big five dimensions and ADHD symptoms: links between

personality traits and clinical symptoms. Journal of personality and social

psychology, 83(2), 451.

Nigg, J. T., Stavro, G., Ettenhofer, M., Hambrick, D. Z., Miller, T., & Henderson, J. M. (2005).

Executive functions and ADHD in adults: evidence for selective effects on ADHD symptom

domains. Journal of Abnormal Psychology, 114(4), 706.

Ramos-Quiroga, J. A., Nasillo, V., Richarte, V., Corrales, M., Palma, F., Ibáñez, P., & Kooij, J. S.

(2016). Criteria and Concurrent Validity of DIVA 2.0 A Semi-Structured Diagnostic

Interview for Adult ADHD. Journal of attention disorders, 1087054716646451.

Schmand, B. A., Murre, J. M. J., Huizenga, H. M., Agelink van Rentergem Zandvliet, J. A., & de

Vent, N. R. (2013). Advanced Neuropsychological Diagnostics Infrastructure.

Geraadpleegd op 27 mei 2016, van http://www.andi.nl/home-page/

Shanahan, M. A., Pennington, B. F., Yerys, B. E., Scott, A., Boada, R., Willcutt, E. G., & DeFries,

J. C. (2006). Processing speed deficits in attention deficit/hyperactivity disorder and reading

(21)

21

Tombaugh, T. N. (2004). Trail Making Test A and B: normative data stratified by age and

education. Archives of clinical neuropsychology,19(2), 203-214.

Verhage, F. (1983). Het coderen van het opleidingsniveau voor researchdoeleinden. Groningen, The

Netherlands: Academic Hospital Groningen, State University Groningen-internal publication.

Woods, S. P., Lovejoy, D. W., & Ball, J. D. (2002). Neuropsychological characteristics of adults

with ADHD: a comprehensive review of initial studies. The Clinical

Neuropsychologist, 16(1), 12-34.

Reflectieverslag

De eerste stap van het maken van een opzet was enorm moeilijk. Ik vond, tot nu toe

eigenlijk, het heel moeilijk een goede zandloperstructuur aan te brengen en alleen de belangrijke

aspecten van de onderzoeksliteratuur mee te nemen. Ook vond ik het moeilijk achteraf te

verantwoorden waarom we in deze populatie onderzoek doen, waarom we deze testen afnamen en

waarom we met ons groepje dit als vraag hadden bedacht. Doordat ik een aantal keer van insteek

ben gewisseld, heb ik redelijk wat feedback kunnen krijgen en is het nu pas, bij het laatste

inlevermoment een goed lopend verhaal vind ik zelf. Ik denk dat dit dus ook een van mijn grotere

zwakheden was. Helaas heb ik het deelproduct 1 inlevermoment deels gemist door het inleveren

van een verkeerd document, welke nog eigenlijk meer een opzet was dan een echte inleiding.

Daarom enorm blij met het extra inlevermoment geweest, zodat ik iets meer feedback op de

structuur kon krijgen.

Het eerste inlevermoment was volgens mij bij iedereen laag onder niveau. Ik vond het

moeilijk in te schatten hoe ik op de juiste manier resultaten kon verkrijgen. Vooral aan de algemene

feedback bij deze ronde heb ik veel gehad, hierdoor werd het analyseplan bij de andere

inlevermomenten veel duidelijker en kon ik om concretere feedback vragen.

(22)

22

dat ik nog wat dieper had in kunnen duiken op de verklarening van deze resultaten en dit dan mee te

nemen in mijn discussie.

Een sterk punt vind ik de methodesectie, die is erg gestructureerd en bondig. Ook ben ik nu

tevreden met de lijn door mijn inleiding.

De ethische aspecten waren niet veel aan bod bij ons onderzoek, behalve mijn gedrag tijdens

de afname en onderling na de afname naar mijn vrienden en familiekring om. Ik denk echter dat ik

tijdens de afname correct heb gehandeld en heb het er behalve met mijn groepsgenoten, niet meer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Main results of this work to date include: An efficiency model, predicting a prototype efficiency of ~5%; A gas flow and pressure separation analysis, showing that the packed bed

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

officials outside the school with a mandate from a national/local authority, by: (1) coordinating visits to all schools and stakeholders in the network; (2) examining the quality

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

Figure 4.15 illustrates SATHD results for EPRI’s DPQ project while Figure 4.16 shows the results for this dissertation.. The results compare

The overall curriculum design, the breadth and depth of knowledge and skills contained as part of the learning content, the high level of specification and guidance

It is observed that modern renew- able energy grew globally by 4.4% on average compared to a 1.8% growth of energy consumption from 1990 to 2005 when prices of fossil fuels were