• No results found

Van vervreemding naar trouwe aanhang: een onderzoek naar actieve participatie van mannelijke en vrouwelijke leden van de Nederlandse Politiebond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van vervreemding naar trouwe aanhang: een onderzoek naar actieve participatie van mannelijke en vrouwelijke leden van de Nederlandse Politiebond"

Copied!
144
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

VAN VERVREEMDING

NAAR TROUWE AANHANG

EEN ONDERZOEK NAAR ACTIEVE PARTICIPATIE VAN MANNELDKE EN VROUWELDKE LEDEN VAN DE NEDERLANDSE POLITIEBOND

In opdracht van: Begeleidende docenten: De Nederlandse Politiebond Amsterdam Drs. Anja Berkelaar Dr. Jelle Visser

Doctoraalscriptie van de doorstroomstudie Organisatie en Beleid

Annemarie Pots en Annette Sibma Organisatie en Beleid

Universiteit van Amsterdam Amsterdam, februari 1993

(3)

VOORWOORD

Dit onderzoek is verricht in het kader van een afstudeerproject van de doorstroomstudie Organisatie en Beleid van de Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek is tot stand gekomen in opdracht van de Nederlandse Politiebond te Amsterdam. De Nederlandse Politiebond is een vakbond voor medewerkers van de politieorganisatie en richt zich op collectieve en individuele belangenbehartiging van haar leden.

Vanuit de Nederlandse Politiebond is het onderzoek begeleid door de medewerkster Positieve Actie Corine van der Vliet en de assistent bestuüïder Ja.IÎ ·wmem van de Pûl. Graag willen wij hen bij deze bedanken voor hun enthousiasme en inzet tijdens het onderzoek. Zij hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de voortgang en het resultaat van het onderzoek.

Drs. Anja Berkelaar en Dr. Jelle Visser hebben vanuit de universiteit het onderzoek begeleid. Wij willen hen bedanken voor de constructieve bijdrage aan de kwaliteit van het onderzoeksproj eet.

Tevens willen wij onze dank uitspreken aan de leden die hebben meegewerkt aan de enquête en het interview.

Amsterdam, februari 1993

Annemarie Pots Annette Sibma

(4)

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING 10

1.1. AANLEIDING ONDERZOEK 10

1.2. EVENREDIGE VERTEGENWOORDIGING 11

1.3. OPZET VAN HET ONDERZOEK 15

1.3.1. Systeembenadering 15 1.3.2. Doelstellingen 16 1.3.3. Wat is actief? 16 1.3.4. Wat is doorstroom? 17 1.3.5. Invloedsfactoren 17 1.3.6. Vraagstelling 19

1.4. METHODE VAN ONDERZOEK 20

1.4.1. Beschrijving onderzoek 20 1.4.2. Voorbereidingsfase 20 1.4.3. Analyse ledenbestand 20 1.4.4. Literatuurstudie 20 1.4.5. Kwantitatief onderzoek 21 1.4.6. Kwalitatief onderzoek 22 1. 4. 7. Opbouw onderzoeksverslag 23 1.4.8. Verantwoording taken 24

2.

DE NEDERLANDSE POLITIEBOND 25 2.1. INLEIDING 25 2.2. DE NEDERLANDSE POLITIEBOND 25 2.3. ORGANEN BINNEN DE NPB 27

2.3.1. De algemene vergadering (het bondscongres) 27

2.3.2. Het hoofdbestuur 27 2.3.3. De bondsraad 27 2.3.4. De afdelingen 28 2.3.5. De adviesraden 28 2.3.6. De secretariaten 28 2.4. STRUCTUURVERANDERING 29 2.5. OVERLEGORGANEN 29

(5)

3.

PERSOONSGEBONDEN FACTOREN 30

3.1. INLEIDING 30

3.2. MOTIEVEN VOOR LIDMAATSCHAP 30

3.2.1. Inleiding 30

3.2.2. Motieven en betrokkenheid 31

3.2.3. Individuele belangen 34

3. 2 .4. Ideëel-collectieve motieven 35

3.2.5. Sociale invloeden 36

3.2.6. Categorieën die zijn toegevoegd 37

3.2.7. Indeling opnieuw bekeken 39

3.2.8. Conclusie 41

3.3. MOTIEVEN VOOR LIDMAATSCHAP VAN LEDEN DIE ACTIEF ZDN OF ACTIEF

ZUN GEWEEST 43

3.3.1. Inleiding 43

3.3.2. Motieven actieve leden 43

3.3.3. Conclusie 44

3.4. PARTICIPEREN 45

3.4.1. Inleiding 45

3.4.2. Motieven tot participatie volgens van de Vall 45

3.4.3. Redenen voor het niet actief zijn 46

3.4.4. Redenen voor het actief zijn 51

3. 4. 5. Stoppen met actieve participatie 53

3.5. PRAKTISCHE BELEMMERINGEN VOOR

HET UITVOEREN VAN VAKBONDSWERK 56

3.6. KANSEN OM ACTIEF TE WORDEN

(6)

4.

CULTURELE FACTOREN 60

4.1. INLEIDING 60

4.2. ORGANISATIECULTUUR 61

4.3. FUNCTIE VAN CULTUUR 62

4.4. UITINGSVORMEN VAN ORGANISATIECULTUUR 63

4.5. OPERATIONALISATIE 65 4.6. RESULTATEN 68 4.6.1. Symbolen 68 4.6.2. Rituelen 69 4.6.3. Helden 71 4.6.4. Waarden en grondbeginselen 71 4.7. CULTUURBEÏNVLOEDING 77

A 0 PROFIELSCHETS VAN LEDEN Of\

"t.o. ov 4.9. GETALSVERHOUDINGEN 87 4.10. DOMINANTE MANNENCULTUUR 89 4.11. TOKENS 92 4.11.1. Zichtbaarheid 92 4.11.2. Contrast 94 4 .11. 3. Assimilatie 95 4.12 CONCLUSIE 96

5.

STRUCTURELE FACTOREN 98 5.1. INLEIDING 98 5.2. DE VERENIGING 98 5.3. DEMOCRATIE 98

5.4. NON-PARTICIPATIE VAN DE LEDEN 100

5.5. DEMOCRATIE EN PARTICIPATIE 102

5.6. SITUATIE NPB 104

5.6.1. Mate van democratie 104

5.6.2. Communicatie en informatie 106

5.6.3. Indeling van de leden 109

5.7. CONCLUSIE 110

6.

CONCLUSIES EN BELEIDSAANBEVELINGEN 112

6.1. INLEIDING 112

6.2. ACTIEVE PARTICIPATIE LEDEN 113

6.2.1. Autocratie en betrokkenheid 113

6.2.2. De persoonsgebonden factoren 117

6.2.3. De structuur van de NPB 119

(7)

LITERATUlJRLUST

LUST VAN BULAGEN

Bijlage 1: Enquête

Bijlage 2: Representativiteit enquête

Bijlage 3: Kruistabellen en statistische verbanden

130 133 137

(8)

LIJST VAN TABELLEN

Hoofdstuk 1

1.1. De vertegenwoordiging van mannen en vrouwen binnen de NPB 12 1.2. De vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het actieve kader 12 1.3. Vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het actieve kader

op verschillende niveaus 13

1.4. Vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in functies namens de NPB

Hoofdstuk 3

3. 1. Motieven voor het lidmaatschap gebaseerd op de indeling van van de Vall (1963)

3.2. Individuele belangen als motief voor lidmaatschap 3.3. Ideëel-collectieve motieven als motief voor lidmaatschap 3.4. Sociale motieven als motief voor lidmaatschap

3.5. Toegevoegde categorieën als motief voor lidmaatschap 3.6. Nieuwe indeling voor motieven lidmaatschap

3. 7. Actieve leden per motief

14 33 34 35 36 37 40 43 3.8. Redenen voor het niet-actief zijn binnen de NPB 47 3.9. Redenen om actief te participeren binnen de NPB 52 3.10. Redenen om te stoppen met de actieve participatie binnen de NPB 54

3.11. Belemmeringen voor mannen en vrouwen 56

3.12. Belemmeringen voor het uitvoeren van vakbondswerk 57

3.13. Kansen voor mannen en vrouwen 58

3.14. Kansen voor het uitvoeren van vakbondswerk 59

Hoofdstuk 4

4.1. Profielschets mannelijke en vrouwelijke leden 82 4.2. Vrijetijdsbesteding van vrouwelijke leden met en zonder kinderen 83 4.3. Vrijetijdsbesteding actieve en niet-actieve mannelijke leden 84 4.4. Vrijetijdsbesteding actieve en niet-actieve vrouwelijke leden 84 4.5. Vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het actieve kader

op verschillende niveaus 88

4.6. Vertegenwoordiging van mannelijke en vrouwelijke leden in functies namens de NPB

Hoofdstuk 6

6.1. Vertegenwoordiging van mannelijke en vrouwelijke leden in het actieve kader op verschillende niveaus binnen de NPB

89

(9)

LUST VAN FIGUREN

Hoofdstuk 1

1.1. Het systeem met de twee elementen 15

1.2. Doorstroom van leden van lid naar actief lid in hogere

bestuursfuncties 16

1.3. Schematisch weergave van de deelvragen en de doelstellingen 19

Hoofdstuk 2

2 .1. Organisatieschema van de NPB

Hoofdstuk 4

4.1. Schillen van cultuur

4.2. Vicieuze cirkel vrouwelijke leden

Hoofdstuk 5

5. 1. Een typologie van betrokkenheid van leden 5.2. De cyclus van vakbondsactiviteit

5. 3. Organisatieschema van de NPB

Hoofdstuk 6

6.1. Vicieuze cirkel autocratie 6.2. Autocratie

6.3. Vicieuze cirkel democratie en betrokkenheid 6.4. Autocratie en democratie

6.5. Congruentie verwachtingen en activiteiten 6.6. De cyclus van vakbondsactiviteit

6. 7. Een typologie van betrokkenheid van leden

6. 8. Vicieuze cirkel actieve participatie vrouwelijk leden 6.9. Vrijetijdsbesteding mannelijke en vrouwelijke leden

26 64 96 101 103 105 114 115 116 117 118 120 121 124 125

(10)

LIJST VAN AFKORTINGEN

ACP

=

Algemeen Christelijke Politiebond

CNV

=

Christelijk Nationaal Vakverbond

FNV

=

Federatie Nederlandse Vakbeweging

NPB

-

Nederlandse Politiebond

PvdA = Partij van de Arbeid

(11)

1. INLEIDING

1.1. AANLEIDING ONDERZOEK

De Nederlandse Politiebond (NPB) heeft in 1979 het initiatief genomen om de vrou-welijke leden in een protestvergadering bijeen te roepen. Aanleiding daartoe was een uitspraak van de echtgenote van een politieman, die bezwaar maakte tegen het feit, dat haar man nachtdiensten draaide met een politievrouw. Uit deze vergadering stond een 15-tal vrouwen op die zich actief gingen inzetten om de positie van vrouwelijke politieagen-ten te verbeteren. Met het installeren van de werkgroep 'Gelijke kansen', werd emanci-patie een vast onderdeel van het beleid van de NPB en op deze wijze ontstond het vak-bondsvrouwenwerk binnen de NPB. In 1981 werd de werkgroep omgedoopt tot

'Advies-raad vrouwen' en structureel opgenomen in de statuten van de NPB. De belangrijkste taak

van de adviesraad was het gevraagd en ongevraagd adviseren aan het hoofdbestuur van de NPB over emancipatieaangelegenheden. In 1983 werd door de NPB bij het Ministerie van Sociale Zaken subsidie aangevraagd om een emancipatiemedewerkster aan te stellen binnen de bond. Zij moest het emancipatiebeleid verder structureren, coördineren en bewaken. In totaal duurde dit project vier jaar. De belangrijkste doelstellingen van het project waren het opstarten van het emancipatieproces binnen de Nederlandse Politie en het bevorderen van een actieve deelname van meer vrouwen aan het vakbondswerk binnen de NPB. Begin 1987 werd de subsidiekraan voor het emancipatieproject binnen de NPB door het Ministerie dichtgedraaid. Een achteruitgang in het emancipatieproces binnen de NPB was hiervan het gevolg. In november 1987 werd de toenmalige voorzitter van de Adviesraad vrouwen van de NPB aangesteld als emancipatiemedewerkster van de NPB. Het Haagse gemeentepolitiekorps, waar zij in dienst was, stelde haar arbeidsplaats op verzoek van het hoofdbestuur van de NPB voor een periode van drie jaar ter beschikking ten behoeve van landelijk emancipatiewerk voor de NPB. Eén van haar eerste taken was het opzetten van een sekretariaat vrouwelijke leden van de NPB. Daarnaast ging zij zich voornamelijk bezig houden met het bevorderen van een actieve deelname van meer vrouwen aan het vakbondswerk binnen de NPB.

Op het congres in mei 1987 werden een aantal structuurwijzigingen met betrekking tot het emancipatiebeleid van de NPB aangenomen. De belangrijkste wijzigingen voor het vakbondsvrouwenwerk waren:

dat de voorzitter van het op te richten Sekretariaat Vrouwelijke leden van de NPB het recht van spreken zou krijgen op het congres en

dat er binnen alle 128 afdelingen van .de NPB een contactpersoon emancipatie-zaken kon worden aangesteld.

(12)

Het Sekretariaat Vrouwelijke leden werd opgericht en er werd een beleidsplan opgesteld dat in november 1988 werd gepresenteerd. In het beleidsplan werd naast voorstellen om de positie van vrouwelijke politieagenten te verbeteren, tevens opgenomen dat het Sekretariaat een voorstel zal schrijven om te komen tot een positief actiebeleid binnen de bond.

Op het bondscongres van de NPB, gehouden op 31 mei 1990, werd de voorzitter van het Sekretariaat Vrouwelijke leden voor het eerst in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van het recht om te spreken. In haar inleiding maakte de voorzitter van het Sekretariaat Vrouwelijke leden duidelijk hoe slecht het was gesteld met de positie van vrouwen binnen de politie en binnen de bond. Tevens richtte zij haar kritiek naar het hoofdbestuur: Slechts vier regels zijn opgenomen in het beleidsplan van de NPB, waarin duidelijk moet worden gemaakt dat er meer aandacht moet zijn voor de positie van vrouwelijke leden. Het hoofdbestuur onderkende de problematiek wel, maar had geen uitgewerkt plan om hier wat aan te doen. De voorzitter van het Sekretariaat Vrouwelijke leden gaf aan, dat er op korte termijn een positief actieplan voor de NPB zou moeten komen en verzocht het congres om een intentieverklaring ten behoeve van positieve actie uit te spreken. Het congres voldeed aan dit verzoek, waarmee zij het positieve actieproces officieel in gang zette. Als gevolg van deze intentieverklaring diende het Sekretariaat Vrouwelijke leden een voorstel in bij het hoofdbestuur tot een positief actiebeleid binnen de NPB. In de vergadering van 4 juli 1991 besloot het hoofdbestuur tot het instellen van een projectgroep

positieve actie. Deze projectgroep heeft tot taak het positieve actiebeleid binnen de NPB

nader uit te werken en een draagvlak voor dit beleid binnen de bond te creëren. De centrale doelstelling van het positieve actiebeleid is het bereiken van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen binnen de Nederlandse Politiebond, verdeeld over alle functies binnen een "redelijke" termijn.

Met deze doelstelling en een knelpuntennota werd door de werkgroep "positieve actie" contact opgenomen met de Universiteit van Amsterdam. De vraag die hierbij werd gesteld

luidde: 'Op welke wijze kan de Nederlandse Politiebond meer vrouwen actief krijgen in

alle geledingen en functies binnen de bond' .

1.2. EVENREDIGE VERTEGENWOORDIGING

Wat van wezenlijk belang is, voordat het onderzoek wordt gestart, is het bepalen wat nu "evenredige vertegenwoordiging" is en of vrouwen daadwerkelijk onevenredig vertegen-woordigd zijn binnen de NPB. Evenredige vertegenwoordiging van vrouwen binnen de NPB kan op diverse wijzen worden gedefinieerd. In dit onderzoek wordt onder evenredi-ge verteevenredi-genwoordiging verstaan de verteevenredi-genwoordiging van vrouwelijke en mannelijke

(13)

kaderleden ten opzichte van de verhouding mannelijke en vrouwelijke leden binnen de NPB. Deze interpretatie van evenredige vertegenwoordiging binnen de NPB wil zeggen dat als er 16% vrouwelijke leden zijn binnen de NPB er ook 16% vrouwelijke leden in het kader aanwezig zouden moeten zijn. Hiernaast wordt onderzocht welke functies mannen en vrouwen binnen de bond uitoefenen.

De evenredige vertegenwoordiging van vrouwen binnen de NPB ten opzichte van het aantal vrouwen binnen de politieorganisatie is achterwege gelaten. Dit is omdat cijfers over het totale aantal vrouwen die werkzaam zijn binnen de politieorganisatie op korte termijn niet waren te achterhalen.

De NPB heeft een totaal aantal leden van 19.041 (mei 1992). De vrouwen binnen de bond zijn als volgt vertegenwoordigd:

!Leden

1 Absoluut Percentage

Mannen 15.961 83,8%

Vrouwen 3.080 16,2%

Totaal 19.041 100,0%

Tabel 1.1. De vertegenwoordiging van mannen en vrouwen binnen de NPB

Bij het bepalen van het voorkomen van evenredige of onevenredige vertegenwoordiging binnen de bond, moet er worden bepaald hoe groot het aandeel van vrouwen in het actieve kader is:

!Kaderleden

1 Absoluut Percentage

Mannen 1152 90,6%

Vrouwen 119 9,3%

Totaal 1271 100,0%

Tabel 1.2. De vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het actieve kader

Een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen betekent dat het percentage vrouwelijke leden en het percentage vrouwelijke kaderleden overeenkomt. Indien we nu het percentage vrouwelijke leden vergelijken met het aandeel vrouwelijke kaderleden zien we dat er een verschil van 6,9% (16,2%-9,3%) voorkomt. Op basis van deze cijfers concluderen wij dat er een onevenredige vertegenwoordiging van vrouwen in het kader binnen de NPB bestaat.

(14)

Naast het bepalen van onevenredige vertegenwoordiging van vrouwen in het gehele actieve kader, gaat onze aandacht ook uit naar vrouwen die verdeeld zijn over de functies binnen de NPB. Om hier meer over te kunnen zeggen is inzicht in de organisatiestructuur van de NPB nodig. In de volgende tabel zijn functies binnen de NPB in hiërarchische volgorde geplaatst.

Het volgende cijfermateriaal is afkomstig uit de ledenadministratie. Enkele cijfers komen niet overeen met wat in werkelijkheid zou moeten voorkomen, bijvoorbeeld voor 128 afdelingen moeten er 128 voorzitters zijn. In de uitdraaien van de ledenadministratie komen 108 voorzitters van afdelingsbesturen voor. Dit wordt veroorzaakt door de zogenaamde 'slapende afdelingen' . Deze afdelingen hebben geen volledig of helemaal geen bestuur.

Mannen NPB Vrouwen

Abs. Perc. Abs. Perc.

15961 83,8% 3080 16,2% 17 94,4% 1 5,9% 61 96,8% Bondsraad 2 3,2% Voorzitter 106 98,1% 2 1,9% Secretaris 110 94,0% 128 afdelingen 7 6,0% Penningmeester 113 94,2% 7 5,8% Bestuurslid 347 85,3% 60 14,7% Contactpersonen 475 91,7% 43 8,3% Contactpersoon 8 17,0% 39 83,0% Emancipatiez. 15961 83,8% 19.041 leden 3080 16,2%

Tabel 1.3. Vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het actieve kader op verschillende niveaus

Uit deze tabel valt af te lezen, dat vrouwelijke kaderleden binnen de functies op alle niveaus binnen de NPB zijn ondervertegenwoordigd indien we dit vergelijken met het

vrouwelijke aandeel van 16,2 % binnen de leden van de NPB (met uitzondering van de

functie contactpersoon emancipatiezaken, waar sprake is van een omgekeerde onevenredi-ge verteonevenredi-genwoordiging).

(15)

Naast deze functies zijn er andere werkzaamheden die voor of namens de NPB verricht kunnen worden. De percentages van mannen en vrouwen in deze functies zijn:

1 1

Mannen Vrouwen

Abs. Perc. Abs. Perc.

Regionale 103 94,5% 6 5,5%

dienstcommissie

Dienstcommissie 374 96,6% 13 3,4%

Tabel 1.4. Vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in functies namens de NPB.

Ook in deze functies zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in vergelijking met het percentage vrouwelijke leden binnen de NPB.

De conclusie die uit deze cijfers getrokken kan worden is, dat vrouwen onevenredig vertegenwoordigd zijn in het actieve kader van de NPB.

De centrale doelstelling van het positieve actiebeleid is het bereiken van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen binnen de Nederlandse Politiebond te verdelen over alle functies binnen een "redelijke" termijn. De vraag die uit het bovenstaande gesteld kan

worden is: Waarom is een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen belangrijk voor een vakbond?

De vakbeweging heeft volgens 'het sociologisch perspectief' in hoofdzaak twee functies. Ten eerste treedt zij ten behoeve van haar leden steeds corrigerend in de samenleving op. Ten tweede is de vakbeweging 'het voertuig van de emancipatie voor de arbeidende groep' .1 De NPB tracht als 'voertuig van de emancipatie' met een positief actieplan voor vrouwen binnen de politie naar buiten te treden. Wil de bond dit plan kunnen "verkopen" aan de politieorganisatie dan zal binnen de bond zelf deze plannen ook uitgevoerd moeten worden of eigenlijk al gerealiseerd moeten zijn ("practice what you preach"). Evenredige vertegenwoordiging is een vereiste voor de vakbond, wil zij deze evenredige verte-genwoordiging nastreven binnen het politieapparaat. Door de aanwezigheid van meer vrouwen in het actieve kader wordt het emancipatieproces extern (binnen de politieorgani-satie) versterkt.

Rijnvos, C.J.,

1977, Democratie en vakbeweging: een kritische studie over de Nederlandse werknemersorganisa-tie. Leiden: Stenfert Kroese B.V.

(16)

1.3.

OPZET VAN HET ONDERZOEK

1.3.1. Systeembenadering

De vraag die door de NPB werd gesteld was: 'op welke wijze kan de bond meer vrouwen actief krijgen verdeeld over alle geledingen in de Nederlandse Politiebond'. De vraag die de NPB stelt is een handelingsvraag. Deze vraag moet worden vertaald naar een sociolo-gische vraagstelling die vraagt naar 'oorzaken' die interessante gegevens opleveren. Om meer inzicht te krijgen in bovengenoemde vraagstelling is het dus noodzakelijk om de achtergrond van de geschetste problematiek te achterhalen. Dit kan worden bereikt met behulp van de systeembenadering2

Een systeem is een, afhankelijk van het door de onderzoeker gestelde doel, binnen de totale werkelijkheid te onderscheiden verzameling elementen. Deze elementen hebben ûnderlinge relaties en (eventueel) relaties met andere elementen uit de totale werkelijk-heid. Deze verzameling elementen is de inhoud van het systeem. Er bestaan relaties tussen de elementen. Deze relaties beschrijven een bepaalde samenhang tussen die elementen. In een systeem is er een wisselwerking of interactie, de elementen beïnvloeden elkaar. Dit houdt in dat er geen geïsoleerd element of groep elementen binnen het systeem kan voorkomen. In dit onderzoek wordt naar het systeem organisatie gekeken. De elementen bestaan uit de vrouwelijke en mannelijke leden. Omdat de elementen in het systeem elkaar beïnvloeden is het belangrijk naar het gehele systeem te kijken en in te zoomen naar de verschillende elementen. Naast het vrouwelijke element wordt er aandacht geschonken aan het mannelijke element. Deze twee elementen beïnvloeden elkaar en verklaringen die voor het ene element gelden kunnen ook voor het andere element gelden of misschien ook niet. Door naar het systeem te kijken kan er meer inzicht in de problematiek worden verkregen.

N 1

P e mannen

B d

e vrouwen

n

Figuur 1.1. Het systeem met de twee elementen

in 't Veld, J"

1987, Analyse van organisatieproblemen, een toepassing van denken in systemen en processen, Leiden/Antwerpen: Stenfert Kroese BV.

(17)

1.3.2. Doelstellingen

De doelstellingen die aan het onderzoek ten grondslag liggen zijn gericht op de elementen binnen het systeem:

1. Het achterhalen van factoren welke van invloed zijn op de verschillen in de actieve participatie en de doorstroom van vrouwen en mannen binnen de NPB.

2. Het bepalen van de mate van invloed en de richting van de factoren die de oorzaak zijn van de verschillen in de actieve participatie en de doorstroom van vrouwen en mannen binnen de NPB.

3. Het aangeven van beleidsopties, die de actieve participatie en de doorstroom van mannen en vrouwen binnen de NPB bevorderen.

Om deze doelstellingen te bereiken moet eerst worden bepaald wat verstaan wordt onder actieve participatie, doorstroom en de invloedsfactoren.

1.3.3. Wat is actief?

Actief zijn betekent in dit onderzoek het actief zijn binnen de NPB. Dit actief zijn kan

betekenen het vervullen van een functie binnen de structuur van de NPB. Actief zijn kan

vervolgens ook betekenen het uitvoeren van werkzaamheden voor de NPB, zonder een functie binnen de NPB te aanvaarden. Actief zijn kan ook namens de vereniging plaats-vinden. Leden nemen dan deel uit naam van de NPB in één van de overlegorganen waarin de NPB een plaats heeft.

Actieve leden zijn: leden die werkzaamheden of een functie vervullen binnen of namens de NPB.

Passieve leden zijn: leden die contributie betalen, het bondsblad ontvangen en gebruik maken van de faciliteiten van de NPB.

(18)

1.3.4. Wat is doorstroom?

Een ander facet aan het onderzoek is dat de aandacht niet alleen wordt besteed aan het actief zijn, maar ook aan het actief zijn binnen alle geledingen van de bond. Het volgende figuur geeft een verduidelijking hiervan:

r.====>

Il

HOGERE BESTUURSFUNCTIE

Il

>!PASSIEF LIDI

NIET LID

Figuur 1.2. Doorstroom van leden van niet lid naar actief lid in hogere bestuursfuncties

Naast het proces van passief naar actief lid worden, is het van belang dat leden doorstro-men naar hogere bestuursfuncties.

Doorstroom betekent in dit onderzoek dat een actief lid die een functie vervult onderin de organisatie, zitting neemt in een hoger orgaan binnen de NPB.

1.3.5. Invloedsfactoren

Het probleem van actieve participatie en doorstroom zal vanuit verschillende invalshoeken worden bekeken. In deze paragraaf zal hier een toelichting op worden gegeven.

Volgens Keuning en Eppink3 is een organisatie een creatie van mensen voor mensen. Organisaties ontstaan als een resultante van doelbewust menselijk handelen. Het zijn 'instrumenten' waarmee en waarin realisatie van doelstellingen mogelijk wordt. Terwijl mensen, machines en gebouwen zichtbaar en aanwijsbaar zijn, neemt een organisatie geen concrete gestalte aan. Het is een abstractie. Een organisatie wordt immers gevormd door het geheel van de werkrelaties die mensen met elkaar aangaan om daardoor een

gemeen-Keuning, D" Eppink, D.J"

1990, Management en organisatie: Theorie en toepassing. Leiden/ Antwerpen: Stenfert kroese uitgevers.

(19)

schappelijk doel te bereiken. Toch heeft een organisatie ook een eigen identiteit, waardoor zij als het ware een 'eigen leven' leidt. Individuele mensen vervullen daarin een functie en spelen een rol. Het voortbestaan van een organisatie is echter veelal niet afhankelijk van een enkel individu.

Organisaties laten zich vormgeven en begrenzen en vertonen intern en extern gedrag. Organisaties worden gezien als bewust in te schakelen 'intermediairs' en door de mens te ontwerpen 'instrumenten', waarin door rationeel menselijk handelen realisatie van doel-stellingen mogelijk wordt. De structuur en het gedrag volgens richtlijnen en regels is het abstracte verschijnsel van de organisatie. Maar de organisatie is meer dan structuur en het gedrag. Bij nadere kennismaking van een organisatie is er nog 'iets' in organisaties aanwezig, dat op zekere hoogte ongrijpbaar is, maar in uitspraken, denk- en handelswij-zen van mensen in de organisatie wel als zeer bepalend wordt ervaren. Dit 'iets' is men de laatste jaren 'organisatiecultuur' gaan noemen. Een organisatiecultuur wordt primair gevormd door de heersende ideeën die een (groot) aantal organisatieleden uitdragen en met zich meedragen in termen van gedeelde waarden, normen en overtuigingen. Een belangrijke functie van cultuur is dat dit het (organisatie-)leven in zekere zin voorspelbaar en overzichtelijk maakt, een band schept tussen leden van een organisatie en bijvoorbeeld ook maakt dat er niet van geval tot geval steeds nieuwe beslissingen moeten worden genomen. Organisatiecultuur is zo te zien als de gemeenschappelijke verstandhouding van de leden van een organisatie. Deze organisatiecultuur uit zich ook in aanwijzingen, vormen van beloning en straf, in tradities en gewoonten en in de normen en regels binnen de organisatie.

Deze twee aspecten, structuur en cultuur, worden beschouwd als de basisaspecten van de organisatie. In dit onderzoek wordt er vanuit gegaan dat deze twee aspecten van invloed zijn op het actief participeren en de doorstroom binnen een organisatie.

Naast deze twee aspecten is er een derde aspect dat invloed heeft op de actieve par-ticipatie en doorstroom van leden binnen de NPB. Dit zijn de persoonsgebonden factoren. Persoonsgebonden factoren zijn factoren die per persoon verschillen of factoren die per groep mensen verschillen. Voorbeelden van factoren die in dit onderzoek onder per-soonsgebonden factoren vallen zijn bijvoorbeeld sexe, leeftijd, kinderen, interesses, samenlevingsvormen, opleiding, behoeften, motivaties, betrokkenheid, etc.

Uit het bovenstaande blijkt dat drie factoren van belang zijn bij het bestuderen van de actieve participatie en doorstroom van leden binnen de NPB. Dit zijn de structurele factoren, de culturele factoren en de persoonsgebonden factoren.

(20)

1.3.6. Vraagstelling

Na het definiëren van de begrippen actieve participatie, doorstroom en de invloedsfac-toren kunnen we de hoofdvraag die ten grondslag ligt aan het onderzoek vaststellen.

In welke mate en in hoeverre zijn factoren van invloed op de verschillen in de actieve participatie en de doorstroom tussen mannelijke en vrouwelijke leden binnen de Nederlandse Politiebond?

Zoals hierboven beschreven gaan we uit van een aantal factoren die van invloed zijn op de actieve participatie en doorstroom van mannelijke en vrouwelijk leden binnen de NPB. Op basis van deze drie factoren is de hoofdvraag opgesplitst in drie deelvragen:

1. Op welke wijze en in hoeverre zijn persoonsgebonden factoren van invloed op de actieve participatie en de doorstroom van mannelijke en vrouwelijke leden binnen de NPB?

2. Op welke wijze en in hoeverre zijn culturele factoren van invloed op de actieve participatie en de doorstroom van mannelijke en vrouwelijke leden binnen de NPB?

3. Op welke wijze en in hoeverre zijn structurele factoren van invloed op de actieve participatie en de doorstroom van mannelijke en vrouwelijke leden binnen de NPB?

Schematisch wordt in figuur 3 weergeven op welke wijze vanuit de verschillende deelvra-gen de doelstellindeelvra-gen van het onderzoek kunnen worden bereikt:

Culturele factoren 1 Structurele factoren 1 Persoonsgebonden -factoren >-

9

leden >-

8

,____ > Actieve Participatie en doorstroom

Figuur 1.3. Schematische weergave van de deelvragen en de doelstellingen

(21)

1.4. METHODE VAN ONDERZOEK

Het onderzoek bestond uit een voorbereidingsfase, een analyse van het ledenbestand, een theoretisch onderzoek, een kwantitatief onderzoek, een kwalitatief onderzoek, een analyse van het verkregen materiaal en het schrijven van de conclusies en aanbevelingen.

1.4.1. Beschrijving onderzoek

Het onderzoek valt te typeren als een beschrijvend onderzoek. Beschrijvend, omdat een inventarisatie wordt gemaakt van de invloedsfactoren met betrekking tot de actieve partici-patie en doorstroom.

1.4.2. Voorbereidingsfase

De voorbereidingsfase van het onderzoek heeft ten doel kennis te maken met de or-ganisatie en inzicht te verkrijgen in de doelstellingen en werkwijze van de NPB. Deze voorbereidingsfase bestond uit twee stappen. De eerste stap bestond uit het bestuderen van de statuten, het beleidsplan, enkele nummers van het bondsblad en notulen van ver-gaderingen van diverse organen binnen de bond. De tweede stap had tot doel een beter begrip in de werkwijze en het functioneren van de NPB te krijgen en werd bereikt door enkele vergaderingen op verschillende niveaus in de bond bij te wonen. Verder zijn oriënterende gesprekken gevoerd met enkele bezoldigde bestuursleden van de NPB.

1.4.3. Analyse ledenbestand

Een analyse van het ledenbestand had tot doel inzicht te krijgen in de opbouw van de vereniging (geslacht, leeftijd, rang, etc.) en om te onderzoeken waaruit en in hoeverre de onevenredige vertegenwoordiging binnen de NPB bestaat.

1.4.4. Literatuurstudie

In de literatuurstudie is theorie bestudeerd over de volgende onderwerpen. Het eerste onderwerp is de literatuur over methoden, technieken en sociologische theorieën voor het opzetten van een onderzoek. Verder is literatuur over structurele, culturele en persoonsge-bonden factoren bestudeerd. Ten derde zijn artikelen bestudeerd over het beleid, doelstel-lingen en de rol van de vakbond in de maatschappij. De literatuurstudie heeft ten doel meer inzicht te krijgen in de problematiek die aan het onderzoek ten grondslag ligt.

(22)

1.4.5. Kwantitatief onderzoek

Het kwantitatieve onderzoek bestond uit een enquête (zie bijlage 1). Deze enquête is opgesteld om in kaart te brengen wie de leden zijn en om inzicht te krijgen in de invloed die persoonsgebonden factoren hebben op het actief participeren binnen de NPB. Deze persoonsgebonden factoren zijn bijvoorbeeld de gezinsopbouw, leeftijd, rang bij de politie, reisafstand naar het werk, het aantal kinderen, de opleiding, etc. Tevens zijn enkele open vragen opgenomen die inzicht geven in

de betrokkenheid van de leden bij de bond; motieven om lid te worden van een vakbond;

de belemmeringen voor het uitvoeren van vakbondswerk; redenen waarom leden wel actief worden binnen de bond; redenen om te stoppen met actieve participatie in de bond; de kans om actief te worden binnen de NPB.

De enquête is verzonden naar 1000 leden. Om een afspiegeling van het ledenbestand te krijgen is gekozen voor een gestratificeerde steekproef. Dit betekent dat de leden in groepen zijn ingedeeld. Er is gekozen voor een kleine, middelgrote en grote afdeling in het oosten, het zuiden en het westen van het land. Daarna zijn, gerelateerd naar de grootte van de afdeling, aselect enquêtes verstuurd. Dit betekent dat naar de afdeling met de meeste leden de meeste enquêtes zijn verstuurd naar aselect gekozen leden. Naar de afdeling met het minst aantal leden zijn evenredig minder enquêtes verzonden naar aselect gekozen leden.

Betrouwbaarheid, populatiefractie en onnauwkeurigheid zijn drie factoren die van invloed zijn op de steekproef. Van de 1000 enquêtes die zijn verzonden zijn 358 (N) enquêtes teruggestuurd.

De betrouwbaarheid stellen we op 95 % . Een betrouwbaarheid van 95 % levert in de tabel van de normale verdeling z = 1,96. De onnauwkeurigheid wordt weergegeven door een maximaal toegestane afwijking (a) van de antwoorden. De populatiefractie (p(l-p)) wordt gesteld op 0,25 (door de onbekendheid van de populatie). Door middel van de formule

N

=

z2 x p(l-p)

a2

<=> 358

=

3,84

x

0,25 a2

=> a

=

5,1%

kunnen we berekenen dat de onnauwkeurigheid van de steekproef 5,1 % is. Dit betekent

Buijs, drs. A.,

1984, Statistiek om mee te werken, Leiden/Antwerpen: H.E. Stenfert Kroese B.V.

(23)

dat resultaten die voortkomen uit de enquête voor 95 % betrouwbaar zijn en een onnauw-keurigheid hebben van 5, 1 % .

Een voorbeeld is dat als een conclusie 10 is met een onnauwkeurigheid van 5,1 % (0,051 x 10 = 0,51), dan is de marge waarin het antwoord valt:

10 - 0,51 en 10

+

0,51, dus het antwoord ligt tussen 10,51 en 9,49.

Worden conclusies getrokken uit een deel van de 358 respondenten (bijvoorbeeld alleen vrouwelijke respondenten) dan is met dezelfde betrouwbaarheid de onnauwkeurigheid groter.

308 enquêtes zijn er teruggestuurd door mannelijke leden. Dit betekent voor een betrouw-baarheid van 95% een onnauwkeurigheid van 5,5%:

N

=

z x p(l-p)

a2

<=> 308

=

3,84 x 0,25 => a2

a

=

5,5%

50 enquêtes zijn er teruggestuurd door vrouwelijke leden. Dit betekent voor een betrouw-baarheid van 95 % een onnauwkeurigheid van 13,5 % :

N

=

z2 x pCl-p)

a2

<=> 50

=

3,84 x 0,25 => a

=

13,5% a2

Wegens tijd en kostprijs is met deze betrouwbaarheidsfactor en onnauwkeurigheidsfactor te werk gegaan. Als we verder kijken naar de representativiteit van de enquête dan zien we dat 14,1 % vrouwen de enquête terug hebben gestuurd. Binnen de bond is 16,2% vrouw. Van de respondenten is 8,1 % actief binnen de bond. In werkelijkheid is een percentage van 6,7% leden actief binnen de bond. Deze verschillen in percentages kunnen een kleine vertekening in het verkregen materiaal betekenen. De enquêtes zijn verwerkt in het statistiek programma SPSS. Dit statistiek programma SPSS is een computerpro-gramma waarmee statistische analyses kunnen worden uitgevoerd. Met dit procomputerpro-gramma kunnen verbanden worden achterhaald met de gegevens die voort zijn gekomen uit de teruggestuurde enquêtes. Ook hier zijn de verbanden voor 95 % betrouwbaar en voor

5, 1 % onnauwkeurig als er conclusies worden getrokken voor de gehele groep responden-ten.

1.4.6. Kwalitatief onderzoek

Om dieper in te gaan op een aantal onderwerpen die naar voren kwamen uit de enquête en uit de literatuur hebben wij een interview opgesteld. Het interview heeft betrekking op de onderwerpen structuur, cultuur en persoonsgebonden factoren. Het interview is gehouden met sleutelpersonen binnen de NPB. Deze sleutelpersonen bestaan uit actieve leden uit alle geledingen van de bond, leden die actief zijn geweest binnen de bond en

(24)

niet actieve leden. Per categorie (geleding) is een mannelijk lid en een vrouwelijk lid geïnterviewd om de overeenkomsten en verschillen in antwoorden en meningen te kunnen bepalen. Deze leden zijn gekozen, omdat de verwachting was dat van deze respondenten de meeste informatie over de betreffende onderwerpen kon worden verkregen. De planning was om 20 interviews uit te voeren. 2 leden wilden niet meewerken aan het onderzoek. De 2 leden die niet mee wilden werken behoren tot de niet-actieve leden. De redenen voor het niet mee willen werken waren geen interesse en geen heil zien in het onderwerp van het onderzoek. Door de tijdsdruk is niet verder gezocht naar andere respondenten. Er zijn interviews gehouden met 2 hoofdbestuursleden, 2 bondsraadsleden, 4 kaderleden op afdelingsniveau, 2 leden van het regionaal georganiseerd overleg, 1 lid van het Sekretariaat Vrouwelijke leden, 1 lid van het Sekretariaat Gepensioneerde leden, 4 leden die actief geparticipeerd hebben op verschillende niveaus binnen de NPB en 2 niet actieve leden.

Veel actieve leden binnen de NPB vervullen dubbelfuncties binnen de NPB. Naast bijvoorbeeld hoofdbestuurlid, kan de respondent ook werkzaam zijn in een afdelingsbe-stuur, een redico of dico, etc. De uitspraken die in deze interviews naar voren kwamen kunnen niet worden gegeneraliseerd. Voor ons hebben de interviews inzicht geleverd in de geschetste problematiek. De interviews zijn met behulp van een taperecorder vastge-legd en vervolgens letterlijk uitgewerkt. Per interview is er gemiddeld 15 pagina's 'tekst' vastgelegd. Deze uitgewerkte interviews zijn vervolgens in een analyseschema verwerkt aan de hand van de onderwerpen die de basis van ons kwalitatief onderzoek vormden. Vanuit dit analyseschema zijn de onderwerpen besproken, onderling vergeleken en geanalyseerd.

1.4. 7. Opbouw onderzoeksverslag

De volgende indeling wordt in het rapport gehanteerd. In het volgende hoofdstuk worden de verschillende niveaus van bestuur van de NPB beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de persoonsgebonden factoren die van invloed zijn op het lidmaatschap van de bond en de actieve participatie van de leden besproken. De gegevens voor dit hoofdstuk zijn afkomstig uit de open vragen van de enquête.

Cultuur als invloedsfactor op actieve participatie komt in hoofdstuk 4 aan de orde. Ten eerste wordt de organisatiecultuur van de NPB als geheel besproken. Daarna wordt in

kaart gebracht wie de leden zijn door middel van een profielschets van de leden. Tenslotte

worden de getalsverhoudingen tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke leden weer-gegeven en de invloed daarvan op de participatie van leden. De weer-gegevens over de invloed van de organisatiecultuur op participatie zijn afkomstig uit het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek. De profielschets van de leden is afgeleid uit de kwantitatieve data van de enquête.

(25)

De structurele factoren en de invloed daarvan op actieve participatie worden in hoofdstuk 5 beschreven. In dit hoofdstuk wordt met name ingegaan op het begrip democratie en de invloed van participatie op de democratie binnen de NPB. Er wordt beschreven hoe de negatieve cirkelgang van de autocratie van de leiding en apathie van de leden kan worden doorbroken.

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de data uit het kwalitatieve onderzoeksmateriaal.

In hoofdstuk 6 tenslotte worden de conclusies beschreven en de beleidsaanbevelingen gedaan. De conclusies over de invloed van persoonsgebonden, culturele en structurele factoren worden hier geïntegreerd. Op basis daarvan worden de beleidsaanbevelingen gedaan.

1.4.8. Verantwoording taken

Tijdens het onderzoek zijn de taken als volgt verdeeld. Door Annemarie en Annette is gezamelijk uitgevoerd:

het voortrajekt van het onderzoek zoals het opstellen van de probleemstelling en de doelstellingen van het projekt;

de uitvoering van het onderzoek, het opstellen van de enquête en het interview, het uitwerken van de enquête, het afnemen en uitwerken van de interviews en het opstellen en invullen van de analyseschema's.

De taakverdeling tijdens het schrijven van het rapport is als volgt: Annette de hoofdstukken 1, 2, 3, 5 en 6;

Annemarie de hoofdstukken 4 en 6.

(26)

2. DE NEDERLANDSE POLITIEBOND

2.1. INLEIDING

Om factoren te kunnen aanwijzen vanuit de structuur van de NPB die van invloed zijn op de participatie en doorstroom is het van belang een goed inzicht te hebben in het functioneren van deze vakbond. Tevens wordt duidelijk binnen welke functies participatie en doorstroom mogelijk is binnen de bond. In hoofdstuk 1 is al ingegaan op functies die binnen de NPB voorkomen. Een volledig overzicht over het functioneren van de vereni-ging zal in dit hoofdstuk worden gegeven.

2.2. DE NEDERLANDSE POLITIEBOND

De Nederlandse Politiebond is officieel opgericht op 29 januari 1946 te Utrecht. De NPB is te beschouwen als een voortzetting van vier niet-confessionele bonden, of zoals men dat destijds noemde, neutrale bonden die al ver voor de Tweede Wereldoorlog actief waren. De omstandigheden waaronder een politievakbond moet opereren zijn verschillend van die in het 'vrije bedrijfsleven'. Zo hebben politiebonden slechts te maken met één werkgever, de overheid, die bovendien een sterke machtspositie bezit. Daarnaast zijn politievakbon-den door allerlei wetten gebonpolitievakbon-den waardoor zij in hun actiemiddelen minder ver kunnen gaan dan vakbonden in andere sectoren. Toch kunnen politievakbonden wel resultaten boeken, maar voor deze bonden is de landelijke politiek een beslissende factor, terwijl voor vakbonden in het bedrijfsleven vooral de gang van zaken in de betreffende bedrijfs-tak de machtspositie bepaald. 5 Door de hoge organisatiegraad van de politiebonden (ongeveer 85 % ) hebben de bonden maatschappelijk gezien een grote stem in deze landelijke politiek verkregen.

De NPB heeft 19.041 leden (mei 1992), waarvan 15.650 leden in de executieve sector werkzaam zijn en 3.391 in de administratieve, technische en huishoudelijke dienst. De NPB is een vakbond voor iedereen die bij de politie werkt. De structuur van de NPB ziet er op het ogenblik als volgt uit:

Veen, D.J., Zandbergen, M.A"

1987, Honderd jaar politievakorganisatie in Nederland, 1887 - 1987. Utrecht: Histosearch.

(27)

SECRETARIATEN - GEPENSIONEERDE LEDEN - VROUWELIJKE LEDEN HOOFDBESTUUR/ DAGELIJKS BESTUUR ES RADEN 128x AFDELING AFDELING IAFDELINGI

Figuur 2.1. Organisatieschema van de NPB

De leden worden ingedeeld in 128 afdelingen. In de afdelingsvergaderingen worden afgevaardigden gekozen voor het bondscongres. Het bondscongres kiest het hoofdbestuur en benoemt de bezoldigde bestuurders die in functie worden gekozen. Het hoofdbestuur kiest uit haar midden een dagelijks bestuur. Dit dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de besluiten van het hoofdbestuur. De in functie gekozen bezoldigde bestuurders zijn verantwoordelijk voor het functioneren van de diverse onderdelen van de werkorganisatie. De bondsraad is samengesteld uit afgevaardigden van de afdelingen, secretariaten en adviesraden, waarmee het hoofdbestuur periodiek over de voortgang van beleidspunten spreekt dan wel beleidspunten ter advisering voorlegt.

De secretariaten hebben de zorg voor de specifieke doelgroepen gepensioneerde leden en vrouwelijke leden. De adviesraad adviseert het hoofdbestuur over aangelegenheden betreffende het administratief en technisch politiepersoneel.

(28)

2.3.

ORGANEN BINNEN DE NPB

2.3.1.

De algemene vergadering (het bondscongres)

Het bondscongres vormt het hoogste orgaan in de bond. Het bepaalt het beleid en contro-leert het hoofdbestuur op de uitvoering daarvan. Het bondscongres benoemt de bezoldigde bestuurders in hun functie en kiest het hoofdbestuur. Hiernaast fungeert het bondscongres in bepaalde gevallen als beroepsinstantie voor besluitvorming van het hoofdbestuur. Tevens kiest het bondscongres een bondsraad die in de jaren dat er geen congres wordt gehouden een aantal taken van het congres overneemt.

Het bondscongres bestaat uit afgevaardigden uit de afdelingen. Deze afgevaardigden worden gekozen op de ledenvergaderingen van de afdelingen. Alleen deze afgevaardigden mogen stemmen op het bondscongres. Naast deze afgevaardigden hebben de leden van hoofdbestuur, de leden van de bondsraad, de bezoldigde bestuurders, ereleden en genodigden van het hoofdbestuur toegang tot het congres. Deze aanwezigen hebben geen stemrecht. Het bondscongres komt één keer in de drie jaar bijeen.

2.3.2.

Het hoofdbestuur

Het hoofdbestuur heeft de dagelijkse leiding over de NPB. Het hoofdbestuur moet verantwoording afleggen over het gevoerde beleid aan de bondscongres.

Tot de taken van het hoofdbestuur horen het besturen van de bond, het behartigen van de belangen van de bond, het handhaven en uitvoeren van de bepalingen in de statuten en het huishoudelijke reglement en de handhaving en uitvoering van de besluiten die op het bondscongres zijn genomen. Uit het hoofdbestuur wordt het dagelijks bestuur gekozen. Het dagelijks bestuur voert de besluiten die genomen zijn door het hoofdbestuur uit en bereidt zaken voor die in het hoofdbestuur aan de orde moeten komen.

Het hoofdbestuur wordt gekozen door het congres en bestaat uit onbezoldigde leden, die worden gekozen op voordracht van het (zittende) hoofdbestuur dan wel de afdelingen en bezoldigde bestuurders die in functie worden benoemd.

2.3.3.

De bondsraad

De bondsraad vormt het controlerende orgaan in de bond. De taken van de bondsraad bestaan uit het gevraagd en ongevraagd adviseren van het hoofdbestuur, het opstellen van de begroting, de controle op de voortgang van de uitvoering van de door het bonds-congres genomen besluiten en het beslissen over beroepszaken. De bondsraad vergadert minstens twee keer per jaar.

De bondsraad bestaat uit leden die voorgedragen worden door een provincie, afdelingen met meer dan 500 leden en landelijke afdelingen met meer dan 500 leden. Deze leden

(29)

worden gekozen door het bondscongres. In afwijking van de statuten heeft de bondsraad in 1990 in overleg met het hoofdbestuur een voorzitter uit haar midden gekozen. Volgens de statuten moet het voorzitterschap behoren tot de bondsvoorzitter die ook voorzitter is van het bondscongres en het hoofdbestuur.

2.3.4. De afdelingen

In een gemeente of in meer dan één gemeente in Nederland kan een afdeling van de bond worden gevormd, als in deze gemeente tenminste, naar het oordeel van het hoofdbestuur, voldoende leden werkzaam zijn. Het hoofdbestuur stelt het gebied van iedere afdeling vast en deelt elk lid in bij een afdeling. In bijzondere gevallen kan het hoofdbestuur besluiten tot het vormen van een landelijke afdeling. Elke afdeling wordt bestuurd door een afdelingsbestuur dat bestaat uit een oneven aantal van tenminste drie en ten hoogste negentien leden.

De leden van het afdelingsbestuur worden gekozen door de ledenvergadering van de afdeling uit kandidaten die door het afdelingsbestuur zijn voorgesteld en/of uit kandidaten voorgesteld door de leden van de afdeling. De leden van het afdelingsbestuur worden gekozen voor een periode van twee jaar. Het dagelijks bestuur van de afdeling wordt gevormd door de voorzitter, de secretaris en de penningmeester van de afdeling. De taken en bevoegdheden van het afdelingsbestuur bestaan onder andere uit het leiden en laten functioneren van de afdeling, het voeren van acties op het terrein van de plaatselijke belangenbehartiging, het voorlichten en adviseren van het hoofdbestuur over zaken waarvoor dat nodig of gewenst is, het behartigen van de belangen van de leden van de af-deling, etc. Een ledenvergadering moet in ieder geval twee keer per jaar plaatsvinden.

2.3.5. De adviesraden.

Er zijn adviesraden voor leden waarvan de rechtspositie niet is geregeld in de politiewet, namelijk het administratief en technisch politiepersoneel. De adviesraad heeft tot taak het indienen van congresvoorstellen en het gevraagd en ongevraagd geven van adviezen en informatie aan het hoofdbestuur. De leden van een adviesraad worden benoemd door de bondsraad uit kandidaten die zijn voorgedragen door het hoofdbestuur.

2.3.6. De secretariaten.

Er zijn secretariaten voor de gepensioneerde leden van de NPB en de vrouwelijke leden van de bond. De secretariaten hebben, gericht op de specifieke belangen in algemene zin van de tot deze groep behorende leden, tot taak het gevraagd en ongevraagd geven van adviezen en informatie aan het hoofdbestuur en het organiseren van bijeenkomsten in overeenstemming met het hoofdbestuur. Een secretariaat bestaat uit 12 leden die worden

(30)

benoemd door de bondsraad en zijn voorgedragen door het hoofdbestuur. Twee afgevaar-digden van één secretariaat zijn bevoegd aan het bondscongres deel te nemen. Zij mogen het woord voeren op het congres, maar mogen niet stemmen.

2.4. STRUCTUURVERANDERING

Het is mogelijk dat de structuur van de NPB binnenkort wordt veranderd. Oorzaak hiervan is de reorganisatie van de politieorganisatie. Deze reorganisatie van de politie houdt onder andere in dat de Rijkspolitie en de Gemeentepolitie worden samengevoegd in een regionale politie. De nieuwe politieorganisatie zal bestaan uit 25 regio's en het Korps Landelijke Politiediensten (bijzondere diensten onder beheer van de minister van Justitie). De structuur van de NPB zal hierop worden aangepast.

2.5. OVERLEGORGANEN

Naast de functies binnen de NPB, zijn er functies waarin leden plaats kunnen nemen namens de NPB. Dit zijn het Regionaal Georganiseerd Overleg (RGO, per politieregio en één voor het korps landelijke politiediensten) en de Regionale Dienstcommissie (Redico). Deze twee overlegvormen zijn geografisch gebonden. Het Regionaal Georganiseerd Overleg vindt plaats tussen de politievakorganisaties en de regionale korpsbeheerder, de regionale korpschef voert overleg met de Redico. Het RGO heeft een belangrijke functie binnen de reorganisatie van de politie. In dit overleg gaat het voornamelijk over de arbeidsvoorwaarden en de arbeidsverhoudingen binnen de politie. In de RGO's nemen van elke bond twee leden zitting. Bij de NPB is één lid afkomstig uit het hoofdbestuur, het tweede lid is een afdelingslid van de vakbond (uit de betreffende regio).

In de Redico nemen werknemers uit de politieorganisatie van de desbetreffende regio plaats. In dit overleg gaat het voornamelijk over de arbeidsomstandigheden en de arbeidsinhoud. De vakbonden proberen in dit orgaan eigen afgevaardigden te plaatsen. Naast de Redico bestaan lokaal nog de dienstcommissies. Deze Dico's zullen bij het invoeren van de reorganisatie verdwijnen. De functie van de Dico is te vergelijken met die van een ondernemingsraad.

Het RGO, de Redico en de Dico ontlenen hun bevoegdheden aan het besluit "Overleg en medezeggenschap politie" (Koninklijk Besluit).

(31)

3. PERSOONSGEBONDEN FACTOREN

3.1. INLEIDING

In dit hoofdstuk worden de persoonsgebonden factoren besproken die van invloed zijn op de actieve participatie binnen een vakbond. Deze persoonsgebonden factoren zijn de motieven voor het lidmaatschap van de NPB, de betrokkenheid van leden bij vakbondsac-tiviteiten, de redenen voor het wel of niet actief participeren binnen de NPB.

In paragraaf 3.2. wordt ingegaan op de motieven die van invloed zijn op het lid w9rden van de NPB. Verder wordt in deze paragraaf bepaald in welke mate leden betrokken zijn bij het vakbondswerk en wat de invloed daarvan is op het participeren binnen de bond. Paragraaf 3.3. bespreekt de motieven die actieve leden en leden die actief zijn geweest hebben voor het lidmaatschap van de NPB. In deze paragraaf wordt gekeken of het motief voor het lidmaatschap van invloed is op het participeren binnen de bond. In paragraaf 3.4. worden de motieven besproken waarom leden wel of niet actief worden binnen een vakbond en waarom actieve leden stoppen met de actieve participatie. De laatste twee paragrafen gaan in op de praktische belemmeringen voor het uitvoeren van vakbondswerk en de kansen om actief te worden binnen de NPB.

Deze onderwerpen worden behandeld aan de hand van de resultaten van de open vragen uit de enquête (zie bijlage 1). In de paragraaf motieven voor het actief participeren worden de gegevens uit de enquête aangevuld met gegevens verkregen uit de interviews.

3.2. MOTIEVEN VOOR HET LIDMAATSCHAP

3.2.1. Inleiding

In deze paragraaf wordt de betrokkenheid van de leden van de NPB bij het vakbondswerk besproken. Deze betrokkenheid wordt vastgesteld met behulp van de motieven die leden hebben om lid te zijn van de NPB. De vooronderstelling die aan dit onderzoek ten grondslag ligt is dat de betrokkenheid van de leden van invloed is op het al dan niet actief willen participeren binnen een vakbond.

Bij het bepalen van de betrokkenheid van de leden van de NPB wordt gebruik gemaakt van de theorie van van der Vall6

• De indeling van de motieven tot lidmaatschap van de

leden van de NPB, wordt in eerste instantie gebaseerd op de indeling van van der Vall

(1963), namelijk de driedeling de 'individuele motieven', 'de ideëel-collectieve motieven'

en 'de sociale motieven' (§§ 3.2.2-3.2.5.). Omdat niet alle antwoorden van de

responden-Va11, M. van de,

1963, De vakbeweging in de welvaartsstaat, Meppel: J.A. Boom en Zoon.

(32)

ten binnen deze indeling kunnen worden geplaatst, wordt er een nieuwe indeling van de antwoorden gemaakt. Dit is de driedeling van de motieven 'een bewuste keuze voor een vakbond', het motief 'een bewuste keuze voor de NPB' en het motief 'een onbewuste keuze om lid te zijn van een vakbond of de NPB' (§ 3.2.6.). Naar aanleiding van deze motieven wordt de betrokkenheid van de leden bij het vakbondswerk vastgesteld.

3.2.2.

Motieven en betrokkenheid

Het lidmaatschap van een vakbond is een vrijwillige keuze. Door deze vrijwilligheid zijn volgens van der Vall (1963) subjectieve factoren van invloed op de toestroming van nieuwe leden. Van der Vall stelt dat de volgende factoren van invloed zijn op het beslissingsproces van een werknemer om lid te worden van een vakbond:

1. het beeld dat de werknemer zich van de vakbond eigen heeft gemaakt

(de functies die de bond voor de leden vervult, de leden, de structuur en de ideële doelen van de vakbond);

2. de behoeften die de werknemer door het lidmaatschap wil bevredigen en

3. het sociale milieu dat langs directe weg pressie uitoefent en die de aanmelding van de werknemer bevordert of remt (het gezinsmilieu, het arbeidsmilieu en het vrije-tijdsmilieu).

Deze drie factoren, het beeld, de behoeften en het sociaal milieu, zijn volgens van de Vall (1963) samen van invloed op de besluitname ten aanzien van de aanmelding van de werknemer bij de vakbond. Heeft de werknemer zich als vakbondslid aangemeld, dan ontstaat de mogelijkheid dat het lid zich met de organisatie en haar leden identificeert en tot participatie overgaat. De participatie kan betekenen dat het lid vergaderingen bezoekt, activiteiten voor de bond verricht, een functie binnen de bond aanvaard, etc. Lopen beeld en behoeften te zeer uiteen met wat de bond feitelijk te bieden heeft, dan neemt volgens van der Vall de aantrekkingskracht van de vakbond bij haar leden af, neemt de stroom van nieuwe ieden af en gaat het iedentai achteruit.

Er wordt aandacht geschonken aan de motieven die de leden hebben voor het lidmaat-schap, omdat volgens van der Vall (1963) deze motieven van invloed zijn op de betrok-kenheid van de leden bij het vakbondswerk. De mate van betrokbetrok-kenheid is van invloed op de toewijding van de leden ten aanzien van de bond. Wij verbinden hieraan de vooron-derstelling dat leden die meer betrokken zijn, eerder actief worden binnen een vakbond. In dit onderzoek verdiepen wij ons in de behoeften die de werknemer door het lidmaat-schap wil bevredigen. Deze behoeften worden afgeleid van de motieven die leden hebben om lid te zijn van de NPB.

(33)

De motieven die leden voor het lidmaatschap hebben zijn volgens van de Vall (1963):

A. Individuele belan~en (bijvoorbeeld om individuele problemen in de arbeidssfeer,

wrijving, ontslag, etc. te voorkomen, voor persoonlijke informatie, voor persoon-lijke voordelen, etc.);

B. Ideëel-collectieve motieven (bijvoorbeeld mede voor de werknemers in mijn

bedrijf, arbeids- of beroepsgroep, voor het maatschappelijke belang voor alle werknemers, organisatie maakt machtig, uit sociale plicht, geen klaploper zijn, omdat het een norm is, voor een betere samenleving);

C. Sociale invloeden (invloed van ouders, collega's, vrouw, chef, vrienden, etc.).

Volgens van de Vall (1963) ligt de grootste aantrekkingskracht van de bonden op het in-dividuele vlak. De vakbond krijgt hierdoor het karakter van een verzekeringsinstituut (behartiging van de belangen van de leden op rechtskundig gebied). De leden die om deze motieven lid zijn, zijn volgens van der Vall niet erg betrokken bij de bond. Dit is, omdat de leden niet worden beheerst door traditionele gevoelens van solidariteit en collectieve gebondenheid. Zij aanvaarden de bestaande voorzieningen en organisaties zonder er diepere idealen of gevoelens aan te verbinden.

Van de motieven zijn, volgens van der Vall, de ideëel-collectieve motieven het meest in overeenstemming met het traditionele vakbondsdoel: de collectieve lotsverbetering van de werknemers door middel van bedrijfsgerichte en maatschappelijke activiteit. Van der Vall stelt dat leden met ideëel collectieve motieven van grote betekenis zijn voor de vakbond, omdat hun binding reeds bij toetreding groter is. Zij behoren volgens van der Vall (1963) tot de (potentiële) participantengroep.

Sociale invloeden zijn volgens van der Vall soms zo krachtig dat de werknemer uitslui-tend toetreedt tot een vakbond om aan de pressie van ouders, collega's, chef, etc. te ontkomen. Van een vrijwillig lidmaatschap is dan geen sprake meer. Van beeldvorming en het krijgen van waardering voor de bond is in dit proces geen sprake, het is alleen een aanpassing in het uiterlijk gedrag. Volgens van der Vall zijn leden die om deze motieven lid zijn geworden niet erg betrokken bij de vakbond.

Om de motieven voor lidmaatschap van de leden van de NPB te kunnen bepalen is in de enquête de vraag gesteld: Waarom bent u lid geworden van de NPB? Met de motieven die door de respondenten zijn gegeven, wordt de betrokkenheid bepaald van de leden bij de NPB.

Op de vraag: Waarom bent u lid geworden van de NPB? hebben 351 respondenten geantwoord. 406 antwoorden zijn in de tabellen verwerkt, omdat enkele respondenten meerdere redenen hebben aangegeven. In de weergave van de resultaten zijn de

(34)

denten die actief zijn en actief zijn geweest samengevoegd. Deze keuze is gemaakt, omdat deze leden nu of in het verleden actief zijn (geweest) binnen de bond. Het motief voor lidmaatschap van deze leden kan misschien een verklaring geven waarom leden wel of niet actief worden binnen een bond (ook al is dat in het verleden geweest). Een onder-scheid in mannelijke en vrouwelijke respondenten onder de actieve leden en leden die actief zijn geweest is niet gemaakt, omdat er dan met zeer kleine absolute getallen gewerkt gaat worden die niet meer representatief zijn voor het onderzoek.

Enkele categorieën van de indeling van van der Vall komen niet voor in de antwoorden van de respondenten (zie tabellen 3.1/3.3). Dit kan een aantal oorzaken hebben. Eén daarvan is dat het onderzoek plaats vindt binnen één vakbond die bestaat uit werknemers afkomstig uit één organisatie (de politieorganisatie). Het karakter van het werk dat de leden verrichten kan van invloed zijn op de redenen waarom men lid is van een vakbond. Een andere oorzaak kan zijn dat de motieven om lid te worden van een vakbond zijn veranderd. Van der Vall heeft zijn onderzoek verricht in het jaar 1963. In de jaren die voorbij zijn gegaan kunnen maatschappelijke veranderingen van invloed zijn geweest op de motieven waarom werknemers lid worden van een vakbond.

Naast het feit dat enkele categorieën niet voorkomen in de antwoorden van de respon-denten, zijn er antwoorden geconstateerd die niet binnen de indeling van van der Vall vallen. Deze antwoorden zijn ingedeeld in categorieën die zijn toegevoegd aan de indeling van van der Vall (1963) (zie tabel 3.4).

De volgende tabellen laten de indeling en de percentages van de antwoorden in de categorieën zien.

Motieven voor lidmaatschap Absoluut Percentage

Individuele belangen 100 24,6

Ideëel-collectieve belangen 92 22,6

Sociale invloeden 14 3,4

Categorieën toegevoegd 200 49,2

1 06 99,8*

Tabel 3.1. Motieven voor het lidmaatschap gebaseerd op de indeling van van der Vall (1963)

* door afronding totaal niet precies 100%

(35)

3.2.3. Individuele belangen

Actief + Niet- Mannel. Vrouwel. Totaal A. Individuele belangen geweest actief leden leden

Abs. % Abs. % Abs. % Abs. % Abs. 1. om individuele problemen in de 8 14,3 88 25,1 81 23,4 15 25,0 96

arbeidssfeer, wrijving, ontslag, etc. te voorkomen

2. om individuele voordelen,

-

-

-

-

-

-

-

-

-bijv. bevordering te verkrijgen

3. om voordelen buiten de arbeide-

-

-

-

-

-

-

-

-

-sfeer (bijv. een woning) te verkrijgen

4. om persoonlijke informatie en

-

-

4 1,1 2 0,6 2 3,3 4 adviezen

s.

om psychologische redenen, bijv.

-

-

-

-

-

-

-

-

-prestige

Tabel 3.2. Individuele belangen als motief voor lidmaatschap

De grootste groep van respondenten valt in deze groep, namelijk de respondenten met het motief 'om individuele problemen in de arbeidssfeer, wrijving, ontslag, etc. te voorko-men' (23,6%). Volgens van der Vall krijgt de vakbond hierdoor het karakter van een 'conflictverzekering': het feit dat de vakbond juridische en materiële steun verleent bij moeilijkheden in het bedrijf. Door deze motieven heen klinkt op de achtergrond angst om als enkeling weerloos te staan tegenover een economische macht die sterker is dan men zelf. De betrokkenheid van deze leden bij de vakbond is volgens van der Vall niet hoog. De leden uit deze categorie zijn wegens calculerende motieven lid.

Antwoorden die binnen deze categorie vallen zijn bijvoorbeeld:

'Om bij problemen (werkgever, etc.) op een bond terug te vallen voor hulp'

'Als er ooit wat gebeurt dat er dan een beroep kan worden gedaan op juridische bijstand e.d.'

'Altijd makkelijk' 'Eventuele ruggesteun'

A.Pots en A.Sibma, Organisatie en Beleid, UvA 34

% 23,6

-1,0

(36)

-3.2.4. Ideëel-collectieve motieven

Actief + Niet- Mannel. Vrouwel. Totaal

B. Ideëel~collectieve motieven geweest actief leden leden

Abs. % Abs % Abs. % Abs. % Abs.

1. mede voor de werknemers in mijn

-

-

15 4,3 14 4,0 1 1,7 15 bedrijf, in mijn arbeide- of

beroepsgroep, leden, etc.

2. om het maatschappelijk belang

-

-

1 0,3 1 0,3

-

-

1 voor alle werknemers, voor de

arbeiders, etc.

3. organisatie maakt ons machtig, 2 3,8 37 10,6 32 9,2 7 11,7 39 eendracht maakt macht, etc.

4. uit sociale plicht, om niet te 1 1,8 14 4,0 12 3,5 3 s,o 15 parasiteren, om geen klaploper

te zijn, etc.

5. uit sociale plicht, omdat men 3 5,4 19 5,4 22 6,4

-

-

22 lid behoort te zijn, omdat het

norm is, etc.

6. uit idealisme, voor een betere

-

-

-

-

-

-

-

-

-samenleving, om een gelukkiger

mensheid, etc.

Tabel 3.3. Ideëel-collectieve motieven als motief voor lidmaatschap

De categorie 'organisatie maakt ons machtig, eendracht maakt macht, etc.' (9,6%) komt binnen alle antwoorden als derde grootste categorie naar voren. Voorbeelden van antwoorden die in deze categorie vallen zijn:

'Samen sta je sterker'

'Zonder de bond sta je alleen, meer macht met z'n allen'

'Ik vind het belangrijk dat een grote organisatie voor zover mogelijk de belangen behartigt'

'Omdat een bond beter de belangen kan behartigen dan wanneer je dat alleen moet doen'

Volgens van der Vall z1Jn deze leden niet alleen om de individuele belangen lid. De ideëel-collectieve gebondenheid komt in de antwoorden uit deze categorie niet erg duidelijk naar voren. Een antwoord als 'zonder bond sta je alleen, meer macht met z'n allen' kan heel goed op het individuele belang zijn gericht. Daar bedoelen wij mee: 'ik heb die anderen nodig om mijn eigen belang te beschermen'. Dit klinkt niet erg ideëel-collectief. Deze antwoorden komen meer overeen met de categorie individuele belangen. Ook hier klinkt op de achtergrond angst om als enkeling weerloos te staan tegenover een economische macht (massa-groep) die sterker is dan men zelf.

A.Pots en A.Sibma, Organisatie en Beleid, UvA 35

% 3,7 0,2 9,6 3,7 5,4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vooral de combinatie van face tot face-begeleiding en digitale ondersteuning opent perspectieven voor de toekomst, zo blijkt uit een bevraging van Liga Autisme Vlaanderen.. Bekijk

Therefore, to assess the fairness of OBA, rather than using the average consumer benchmark, the target group benchmark should be used, which according to article

eY:Y QϿАϔϨϔвΞАϔϱϩ 7ЁΞϨζЧϱЁϡ υϱЁ rϔЁζϣζЅЅ +ϱϨϨЛϩϔΫΞАϔϱϩ ϔϩ B#bM ġ ?ΞЁβЧΞЁζ 2ЦΞϣЛΞАϔϱϩ υϱЁ Ξϩ 2ϿϔϣζϿАϔΫ mЅζAΫΞЅζ

De Basislasser gebruikt meet gereedschappen en materieel en persoonlijke beschermingsmiddelen, die nodig zijn voor het meten en controleren van de vervaardigde producten,

Wageningen UR werkt met belanghebbenden in diverse regio’s aan regionale transities rondom duurzame voedselvoorziening, economische levensvatbaarheid en kwaliteit van de

In het project wordt daarom onder meer gezocht naar rassen voor chips en friet.. Resultaten zijn niet snel te verwachten, legt

Er mogen geen stukjes bladsteel bij het snijvlak blijven zitten, omdat deze snel tot rotting kunnen overgaan* Wanneer de kool gepeld, dus zon- der omblad, wordt aangevoerd, moeten

With regard to their experience of national citizenship, the interviewees indicated that they thought that the formal citizenship requirements, like learning the Dutch language, was