• No results found

Natuurlijk vissen op schol en tong

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Natuurlijk vissen op schol en tong"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuurlijk vissen op schol en tong

709

Inleiding

Sinds het eind van de jaren tachtig voert de overheid een beleid dat moet leiden tot

duurzaam gebruik en verbetering van het

water als leefomgeving. Het kader voor het bereiken van de watermilieudoelstellingen

voor de gebruiksfunctie zeevisserij is

vast-gelegd [1, 2, 3]. Het uitgangspunt van het waterbeleid is het instandhouden en ontwikkelen van gezonde waterhuishoud-kundige systemen die een duurzaam gebruik garanderen. De algemene doelstel-lingen voor het visserijbeleid zijn: het

A. D. RIJNSDORP RIVO-DLO

K. C. J. VAN DEN ENDE RIKZ

bevorderen van een verantwoorde visserij en een evenwichtige exploitatie van de vis-bestanden. Dat wil zeggen dat rekening

moet worden gehouden met andere func-ties voor het aquatisch ecosysteem,

waar-onder natuur. Het Europees beleid (EU) is richtinggevend1 voor het nationaal bekid.

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering, handhaving en controle. Voor de ecosystemen in de zoute wateren is harmonisatie van de visserij met de eco-systeemdoelstellingen, vooral de platvis-visserij waarin Nederland een belangrijk aandeel heeft, één van de belangrijkste aandachtspunten.

Voor de Nederlandse zeevisserij is de

boomkorvisserij op schol en tong veruit

de belangrijkste bedrijfstak, met 85% van de in2et en financiële opbrengst. In 1995 vingen de Nederlandse boomkorvissers circa 44.000 ton schol en 21.000 ton tong. De Nederlandse vissers bezitten de vangst-rechten voor respectievelijk circa 38% en 75% van deze vissoorten op de Noordzee. Deze platvisvisserij wordt grotendeels met boomkorschepen uitgeoefend. De boomkorvisserij is weinig selectief en vangt aanzienlijke hoeveelheden onder-maatse platvis, niet commerciële vissoorten en ongewervelde bodemdieren die weer overboord worden gegooid. Het huidige niveau van inspanning en visserij-sterfte is te hoog en het beleid van de EU is erop gericht de visserij sterfte te reduceren om de duurzaamheid van de visbestanden en de visserij te garanderen.

In het kader van de

Watersysteemverken-Samenvatting

Modellen zijn een belangrijk hulpmiddel bij het beleid en beheer van de Nederlandse wateren. Voor de zeevisserij op schol en tong is het bio-economisch schol-tongmodel ontwikkeld. Het model vormt een belangrijke verbetering van het instrumentarium voor diverse vragen waarin het ruimtelijk aspect of biologische processen een belang-rijke rol spelen. Een optimalisatie-analyse heeft aangetoond dat een reductie van de visserij-inspanning tot een niveau van 40-60% van het niveau in 1995 een maximali-satie van de vangst van schol en tong en een maximalimaximali-satie van de netto-opbrengst geeft. Dit mogelijk scenario heeft zowel voor de visserijsector in zijn totaal als voor het ecosysteem belangrijke voordelen. Op termijn is een hogere en stabielere opbrengst te vangen bij aanzienlijk lagere kosten en ecosysteemeffecten.

ningen is door het Rijksinstituut voor Visserij-onderzoek (RIVO-DLO), Land-bouw Economisch Instituut (LEI-DLO) en het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) een bio-economisch simulatie-model ontwikkeld voor de platvisvisserij

op schol en tong in de Noordzee. Met

dit model is een aantal verkenningen uitgevoerd naar mogelijke varianten voor de platvisvisserij waarbij de duurzaamheid van de visbestanden, de visserij en een minimalisatie van de ecosysteemeffecten van de visserij voorop staan.

In dit artikel worden enkele resultaten van de analyses, die met het bio-economisch

simulatiemodel voor WSV zijn uitgevoerd,

aangegeven in het licht van de problemen

die zijn gesignaleerd [4}.

Het bio-economisch simulatiemodel voor schol en tong

Het bio-economisch simulatiemodel bestaat uit een biologische en een eco-nomische module (afb. 1). Beide modules wisselen wekelijks informatie uit over visvangst en visserij-inzet. Simulatie van de ontwikkeling van de schol- en tong-vangsten en paaibiomassa in de periode 1984-1993 kon worden gereconstrueerd. Deze evaluatie geeft voldoende vertrouwen in de resultaten van het model.

De biologische en economische modules zijn uitgebreid beschreven [5, 6, 1], en [8], Voor WSV zijn de modules op een aantal

belangrijke punten uitgebreid: modellering van jaarlijkse veranderingen in visserij-inspanning en groei, een relatie is ingevoerd voor situaties waarbij de jaarlijkse aanwas daalt als door overbevissing de paaibio-massa beneden een kritisch niveau daalt

en tenslotte is er een relatie ontwikkeld

voor de afhankelijkheid van de groei van de populatiegrootte en de eutrofiërings-index [9].

De Biologische module

In de biologische module wordt de dyna-miek van de schol- en tongpopulaties gemodelleerd op basis van vier fundamen-tele processen: groei, migratie, sterfte en geboorte. De populaties zijn opgebouwd

uit zes (schol) en zeven (tong) lengte-groepen. De eerste lengtegroep

vertegen-woordigt de jongste dieren die nog te Wein zijn om in de visnetten te worden gevangen. De tweede lengtegroep wordt al wel gevangen maar is nog niet markt-waardig en wordt op zee overboord gegooid (discards). De resterende lengte-groepen vertegenwoordigen de markt-sorteringen waarin de platvis in de afslagen worden verhandeld. De visserij is gemodel-leerd voor de totale internationale vloot. Er is gestreefd naar een eenvoudige

analytische opbouw om de

simulatie-resultaten inzichtelijk te houden. Het model heeft twee vernieuwende aspecten. Ten eerste is de ruimtelijke

(2)

710

dynamiek gemodelleerd op een gedetail-leerde ruimtelijke schaal van circa 30 x 30 mijl. Ten tweede beschrijft het model de interacties tussen groei, migratie en sterfte. In het model is op ieder moment bekend hoe groot de populatieomvang is, hoe de vissen ruimtelijk verdeeld zijn en hoe de verdeling is over de lengtegroepen. Ook is bekend hoeveel vissen er van iedere lengtegroep per tijdsperiode gevangen zijn.

De Economische module

In de economische module (afb. 2) wordt de visserijvloot opgesplitst in een interna-tionale vloot en een Nederlandse vloot. Over de inzet van de internationale vloot zijn geen gedetailleerde gegevens beschik-baar. Het model gaat daarom uit van een vaste inzet van de internationale vloot per kwartaal en de daarbij behorende ruimte-lijke verdeling. De Nederlandse vloot is onderverdeeld in pk-groepen, waarvoor vanaf 1991 inzetgegevens bekend zijn per maand, kwadrant en pk-klasse.

Anders dan de biologische module is de economische module gebaseerd op statis-tische verbanden tussen aanvoer gn prijs-ontwikkeling en de geregistreerde inzet-verdeling over de kwadranten en in de tijd. De schol- en tongvangsten worden verdeeld over de vlootsegmenten. De besomming wordt bepaald uit de berekende visprijs en de aanvoer. Op basis van de besomming worden verschillende andere grootheden berekend.

Toepassingen van het schol-tong model

Het schol-tongmodel is in de Water-systeemverkenningen toegepast voor de situatie waarbij aandacht is gegeven aan de evaluatie van het huidige waterbeleid [10], vermindering van de visserij-inspan-ning, voor de sluiting van gebieden voor de visserij, vergroting van de maaswijdte van het vistuig en de mogelijke effecten van afnemende eutrofiëring in het kust-water en dichtheidsafhankelijke groei [U]. Ter illustratie van het gebruik van het model worden hier de resultaten aan-gegeven van de variant waarin is uitgegaan van 'Economisch optimaal vissen' met handhaving van een gesloten gebied voor schepen > 300 pk: 'de scholbox'. Voor het bepalen van het economisch optimum werd een aantal berekeningen uitgevoerd waarbij de visserij-inspanning werd gevarieerd van 0,2 tot 1,8 maal de inspanning in 1995. De vangst door de Nederlandse vloot vertoont zowel voor schol als tong een brede piek bij een inspanning van 0,4 tot 0,6 maal de inspan-ning in 1995 (afb. 3). Het paaibestand van schol en tong neemt geleidelijk af met een toename van de visserij-inspanning. Het absolute niveau van de vangst en

paaiAfb. 2 - Het

bio-economisch model. KOWLIKGCH I1£I HET BIOLOGISCH MOEI

- 4 U*0NtS!0r K0S1EN - f PEEL-LDHEN TOEHUOEGK UMHBE !0[S(I0E»E nam UfiNGST EM fiftNVOER U E R U E R K I N G fviitkr hotuttUwdrfl

massa in afbeelding 3 is aanzienlijk hoger omvang van dit effect moet het absolute dan het huidige omdat het model rekening niveau met voorzichtigheid worden geïnte houdt met een positief effect van de schol- preteerd. In economische termen is er box. Vanwege de onzekerheid over de sprake van een optimale visserij bij een

Aß. 3. 2 150000 "3 m S 100000 - Schol Calch EU - Tong Catch EU - « - • \ 1—H 1 l \—f-s o ö ö ™ ^ ^ _ Viiserijinipaoaiag t.o.v. 1995 i —> r s »t >o oo VUserijiaipaoBlttg t.o.v. 1995 - Netto kosten - Toegevoegde waarde - Rente en afschrijving - Arbeidskosten ö o o — — — VisMiïji»fp»B«ingt.o.v. 1995 - Schol discard % - Tong discard % ViMerijiaspaarâg t.o.v. 1995

(3)

H20 (29) 1996, nr. 24

711

>0.2x >0.1x

0.8 1 1.2 1.4 1.6

Boomkor Inspanning t.o.v. 1994

Afb. 4 - WSV-micro-cxtrapolatic.

reductie van de inspanning tot een niveau van 0,4-0.6 van de inspanning in 1995. Ook voor het bodemverstoringsprobleem is deze beperking bijzonder belangrijk. Recent onderzoek naar de microversprei-ding van de Nederlandse boomkorvloot heeft aangetoond dat in acht meest inten-sief beviste kwadranten van 30 x 30 mijl gemiddeld 33% van het oppervlak minder dan éénmaal per jaar werd bevist [6]. Als aangenomen wordt dat een vermindering van de totale inspanning niet leidt tot een verandering van de microverspreiding, kan worden berekend dat het oppervlak van intensief beviste gebieden zal afnemen en het oppervlak van gebieden die slechts weinig frequent worden bevist zal toe-nemen zoals aangegeven in afbeelding 4. Omdat er aanwijzingen zijn dat er in de intensief beviste gebieden competitie tussen individuele schepen optreedt is het waarschijnlijk dat bij een reductie in visserij-inspanning de bodemverstoring vooral zal afnemen in het weinig intensief beviste gebied. De bodemverstoring in de meest intensief beviste gebieden, overeen-komend met de gebieden waar zich lokale concentraties van platvis voordoen, zal in mindere mate afnemen. De boomkor-visserij wordt ook gekenmerkt door een aanzienlijke bijvangst van niet-doelsoorten en ondermaatse exemplaren van commer-cieel geëxploiteerde vissoorten. Naast schar en schol, die meer dan 60% van de

bijvangst uitmaken, zijn grauwe poon en wijting belangrijk [12]. De vermindering van de visserij-inspanning zal ook een belangrijke vermindering in het aantal discards opleveren.

Conclusies

Het schol-tongmodel vormt een belang-rijke verbetering van het instrumentarium voor de beantwoording van vragen over de boomkorvisserij en meer specifiek de platvisvisserij waarin het ruimtelijke aspect of de interactie van biologische processen

een belangrijke rol speelt. Vragen als het effect van een gesloten gebied, de vermin-dering van de ongewenste bijvangst en de invloed van waterstaatkundige werken op de schol/tongstand kunnen worden beantwoord.

Met het gereedkomen van de tweede versie van het schol-tongmodel is een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van gereed-schap waarin de ruimtelijke aspecten, de interacties van biologische processen en de interactie van biologische en economische processen beschreven worden.

De verkenningen met het model geven voldoende vertrouwen om het model voor de evaluatie van mogelijke maatregelen te kunnen gebruiken [10, 11].

Literatuur

1. Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1989/1990). Derde Nota Waterhuishouding.

2. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en

Visserij (1993). Structuurnota Zee- en Kustvisserij. 3. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1989/1990). Natuurbeleidsplan. 4. Rijnsdorp, A. D., Dol, W., Jager, J. de, Stralen, M. van, Wilde, J. W. de en Wijk, M. van (1996).

WalerSysteem Verkenning 1996. WSV*Analyse Zee- en

Kustvisserij. RIVO Rapport CO 20/96, 56 pp. 5. Pastoors, M., Schobben, J. en Rijnsdorp, A. D. (1994). Plaice 1.7. A simulation model. 6. Rijnsdorp, A. D., Buys, A. M., Storbeck F. en Visser, E. (1994). De microverspreiding van de

Nederlandse boomkorvisserij in 1993-1994. RIVO

Rapport CO 18/94, 35 pp.

7. Rijnsdorp, A. D. (1995). Eindrapportage

RIVO-DLO; Bijdrage schol-case. RIVO Rapport CO 24/1995.

8. Salz, P., Dol, W., Smit, W. (1994). Schol case,

Economisch model, Eindverslag.

9. Dol, W., Pastoors, M. A. en Rijnsdorp, A. D. (1996). WSV*Analyse: Verkenningen betreffende

beheersscenario's voor de platvisvisserij met behulp van een ruimtelijk simulatiemodel FLATEISH2.0. RIVO

Rapport CO 19/96, 36 pp.

10. Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1996).

Watersysteemverkenningen, Vastgestelde maatregelen huidig beleid in perspectief.

11. Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1996).

Watersysteemverkenningen, Toekomst voor water

(in prep.).

12. Beek, F. I. van (1990). Discards sampling

programme for the Dutch paricipalion. RIVO rapport

DEMVIS 90-303. 24 pp. • • •

Noord-Holland wil extra

aanpak watervervuiling

De terugdringing van de waterveront-reiniging in Noord-Holland gaat niet goed genoeg. De provincie wil vanaf 1998 extra maatregelen nemen om de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren. Dat is de kern van een voorlopig tweede water-huishoudingsplan, dat milieugedeputeerde F. de Zeeuw (PvdA) medio november heeft gepresenteerd.

Zo gaat Noord-Holland met de agrarische sector overleggen of er zogeheten spuitvrije zones kunnen worden ingesteld, gebieden waar geen schadelijke bestrijdingsmiddelen in het water worden geloosd. Daarnaast moeten er minder koperhoudende stoffen in het water terechtkomen.

Het provinciebestuur wil een beroep doen op de scheepvaart en de huishoudens in Noord-Holland. De Zeeuw vindt verder de aanpak van vervuilde waterbodems nood-zakelijk. Verontreinigd bagger kan worden opgeslagen in enkele tijdelijke depots. Noord-Holland wil ook de verdroging van natuurgebieden als de Kennemerduinen en het Naardermer tegengaan door er minder water aan te onttrekken. Een onderzoek moet aantonen of de bemaling in polders en natuurgebieden minder kan. De provincie gaat daarover in discussie met andere waterbeheerders.

Een andere optie is om bepaalde polders te bestemmen als waterbuffer. Het provincie-bestuur wil daartoe twaalf miljoen gulden per jaar uittrekken. De Zeeuw sluit niet uit dat ook de Noord-Hollandse burger mee moet betalen in de vorm van hogere water-schapslasten. (ANP)

Summaries

• End of page 703.

of single measurements were analysed. Important analysed meausurements are: watermanagement measurements around desiccated areas, the reduction and the reallocation of groundwater extractions, the reduction of sprinkling irrigation, the conversion of pine-forest in deciduous-forest, the inundation of some deep polders and the change of land use as predicted by the 'Centraal Plan Bureau'.

The main conclusions stated in ENW, concerning the magnitude of the required measurements en the costs for achieving the 25%-reduction target, are not contradicted by the results of these WE. Especially in the long-term, the policy targets appear to be well attainable.

The effects of the aiti rnatives current policy, system policy and breakpoini policy are proportional with the effects of the ENW alternative. At a national scale, watermanagement measurements appear to be much more effective, and at lesser costs, than measurements as the reduction and the reallocation of groundwater extractions. However, at a regional scale the impact of the reduction and reallocation of groundwater extractions might be significant. Changes in land use in our countrv might have, large effects on the costs and benefits for waterusers (including nature).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Auteurs: Ans Mouton, David Buysse, Maarten Stevens, Tom Van den Neucker, Emilie Gelaude, Raf Baeyens, Seth Martens, Yves Jacobs & Johan Coeck Instituut voor Natuur- en

Op de startpagina (zie afbeel- ding 1) kan door de lijst gegaan worden, door telkens per maatregel aan te klikken of 1) deze op het bedrijf al wordt toegepast, of dat 2) de

Tabel 13.1 De gemiddelde bedrijfsoppervlakte op nevenbedrijven Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland 6,3 8,5 6,5 4,8 4,1

Based on this definition, it can be stated that a case study research is helpful in answering the research question, because it provides an in-depth and integral understanding of

For these performance events, the props included the composition itself (music based on the score) and a flute.. I played Poulenc’s ruins on alto flute so that the sounding pitch

Scholtz bespeur ook 'sigbare vol- doening' by Smit as hy verslag doen van gebeure waar hy, soos Scholtz dit stel, aktief die geskiedenis betree (pp. 3-18) baie swaar geleun

stipulates that a wife in a customary marriage has, on the basis of equality with her husband and subject to the matrimonial property system governing the marriage, full status

The aim of this study was to explore the structural and external validity of Waterman et al.’s (2010) Questionnaire for Eudaimonic Well-Being (QEWB) among South African