Consortium DC-COB:
Beheerst Boren in Stedelijk Gebied
werkpakket Internationalisering - ECTP
© Deltares, 2009 J. Breedeveld
Titel
Consortium DC-COB: Beheerst Boren in Stedelijk Gebied
Opdrachtgever Consortium DC-COB Project 1001164-003 Kenmerk 1001164-003-GEO-0001 Pagina's 58 Trefwoorden
Consortium DC-COB, Europa, Kaderprogramma’s, ECTP, ondergronds bouwen Samenvatting
Binnen het werkpakket ‘Internationalisering - ECTP’ van het DC-COB project ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’ [2] is als volgt een concrete invulling aan de ambitie gegeven:
1) Het vanuit het Consortium DC-COB leveren van een actieve bijdrage aan het totstand-komen van het ECTP als geheel en de Focus Area Underground Construction (FAUC) daarbinnen in het bijzonder.
2) Het vanuit het Consortium DC-COB deelnemen aan de voorbereidingen van en het actief bijdragen aan het formuleren van een visie op de ontwikkeling van ondergronds bouwen in Europa tot aan het jaar 2030.
De doelstellingen zijn behaald door zeer actief te zijn in een aantal belangrijke ECTP-organisatiedelen (ENABLE, Support/Operational Group, FA Underground Construction, medecoördinator National Technology Platforms, DeltaNeth). De actieve deelname heeft zich niet alleen geuit door input te leveren, bv aan de adviesdocumenten [73] [74] [75] van het ECTP aan de Europese Commissie, maar ook door het organiseren van FAUC meetings. Om invloed te kunnen (blijven) uitoefenen op de Europese onderzoeksprogrammering van KP7 (en KP8, KP9, et cetera), is het van belang deze posities minimaal te behouden en bij voorkeur te versterken. Zeker omdat binnen KP7 er naar verwachting in een call van 2011 een mogelijkheid zal komen voor ondergronds bouwen om Europese subsidie te krijgen. Daarbij is het wenselijk dat de Nederlandse input op het gebied van ondergronds bouwen (o.a. aan het ECTP) wordt gestroomlijnd. Aangezien binnen net NTP DeltaNeth geen specifieke focus op ondergronds bouwen ligt, zal dat binnen een ander overlegorgaan moeten plaatsvinden. Dit is een logische rol voor het COB (in het bijzonder het vervolg op GPB) om op te pakken.
Ook wordt aanbevolen om zorg te dragen voor een (verbeterde) aansluiting van de juiste mensen binnen de Nederlandse klankbordgroepen en de Nederlandse vertegenwoordigers binnen het Programma Comité op de prioriteiten van het Nederlandse ondergronds bouwen. Referenties
DC-7153-219-14/CT01.10 (WP nummer 01.18.11 ‘Internationalisering – ECTP)
Versie Datum Auteur Paraaf Review Paraaf Goedkeuring Paraaf 01 2009-07-08 ir. J. Breedeveld ir. J.C. Landwehr ing. M. Hutteman
Status definitief
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Inhoud
Lijst van Figuren i
1 Inleiding 1
1.1 Achtergronden 1
1.1.1 Kernthema ‘Beheerst Benutten van de Ondergrond’ 1
1.1.2 Consortium DC-COB 1
1.1.3 Project ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’ 2
1.1.4 Werkpakket ‘Internationalisering ECTP’ 2
1.1.5 European Construction Technology Platform 3
1.2 Ambities en doelen 3
1.2.1 Stakeholders en participanten 3
1.3 Leeswijzer 4
2 Beheerst Boren in Stedelijk Gebied 5
2.1 Inleiding 5
2.2 Inhoud van ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’ 5
2.3 Inhoud van verschillende werkpakketten 6
2.3.1 Beheerste zakkingen 6
2.3.2 Effectief grondverbeteren 6
2.3.3 Betrouwbare trillingsmaatregel 7
2.3.4 Gedrag van bouwputten 7
2.3.5 Bezwijkveiligheid boortunnels 8
2.3.6 Procesverbetering aanleg ondergrondse infrastructuur 8
2.3.7 Bouwplaats als Trekpleister 8
2.3.8 Metingen Groene Harttunnel 8
3 De Europese context 9
3.1 Inleiding 9
3.2 European Research Area 9
3.3 European Technology Platform 10
3.4 SUSTINFRA 11
3.5 ECCREDI 12
3.5.1 ELGIP 12
3.5.2 ENCORD 13
3.6 ECTP 14
3.6.1 Organisatie tot eind 2007 14
3.6.2 Organisatie vanaf 2008 17
3.7 ENABLE 18
3.8 Relevante Europese projecten en organen 19
3.8.1 Projecten in Europese Kaderprogramma’s 19
3.8.2 Relevante Europese organen 20
3.9 De Europese context voor ondergronds bouwen 22
4 Bijdrage aan het ECTP 23
4.1 Inleiding 23
4.2 Bijdrage aan tot stand komen ECTP 24
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
4.2.2 Op weg naar het ECTP 25
4.3 Bijdrage aan ECTP-organisatie 26
4.3.1 Inbreng binnen HLG 26
4.3.2 Inbreng binnen SG en OG 26
4.3.3 Inbreng binnen FAUC 27
4.3.4 Inbreng binnen JTI’s 29
4.3.5 Inbreng binnen NTP’s 30
5 Conclusies en aanbevelingen 33
5.1 Resultaten m.b.t. de Europese ambities DC-COB 33
5.2 Vervolgstappen voor DC in Europa 34
6 Referentielijst 37
Bijlage(n)
A Relevante Europese Projecten A-1
A.1 UPTUN (KP5) A-1
A.2 FIT (FP%) A-1
A.3 DARTS (FP5) A-2
A.4 SafeT (FP5) A-2
A.5 SIRTAKI (FP5) A-2
A.6 RuFUS (FP5) A-3
A.7 GeoTechNet (FP5) A-3
A.8 E-CORE (FP5) A-4
A.9 L-Surf (FP6) A-4
A.10 TUNCONSTRUCT (FP6) A-5
A.11 SCOUT (FP6) A-5
A.12 AMGISS (FP6) A-6
A.13 EERWEM (FP6) A-7
B Lijst European Technology Platforms B-1
C “Vision 2030” ECTP C-1
D “Strategic Research Agenda” ECTP D-1
E “Implementation Action Plan” ECTP E-1
F Artikelen EURO:TUN 2007 F-1
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Lijst van Figuren
Figuur 3.1 Schematisatie van Europese onderzoeksprogrammering 11
Figuur 3.2 Organisatie ECTP tot eind 2007 [8] 14
Figuur 3.3 Verbanden tussen Focus Areas binnen de constructiesector [8] 16
Figuur 3.4 Verband tussen ECTP en NTP’s in de lidstaten [8] 16
Figuur 3.5 Organisatie ECTP vanaf begin 2008 [10] 17
Figuur 3.6 Verband tussen KP5-projecten over ondergronds bouwen
[14] 21
Figuur 3.7 Schematisatie Europese onderzoeksprogrammering voor
ondergronds bouwen 22
Figuur 4.1 Convenant de Nederlandse bouwsector, kenniswereld,
maatschappelijke organisaties en overheid/bestuur 31 Figuur 5.1 De Europese onderzoeksprogrammering toegespitst op
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
1 Inleiding
1.1 Achtergronden
1.1.1 Kernthema ‘Beheerst Benutten van de Ondergrond’
In het dichtbevolkte Nederland, en dan vooral aan de westzijde, staat de schaarse ruimte voortdurend onder druk. Steeds meer mensen en een toenemende bedrijvigheid leiden ertoe dat er hier op allerlei plekken nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen verrijzen. En omdat iedereen overal snel wil kunnen komen, gaan deze ruimtelijke ontwikkelingen gepaard met steeds meer wegen en spoorwegen.
Eén van de manieren om Nederland ondanks al deze ruimteclaims leefbaar te houden, is het benutten van de ondergrond. Niet alleen voor overlastveroorzakende functies, maar ook voor functies die prima zonder daglicht kunnen, zoals de opslag van goederen. Ondanks dat het gebruik van ondergronds ruimte steeds gangbaarder is, is er nog veel kennis nodig om te zorgen dat de potentie van deze vorm van ruimtegebruik de komende jaren goed wordt benut. Hoe is bijvoorbeeld de omgevingshinder bij het aanleggen en gebruiken van ondergrondse infrastructuur te minimaliseren? Aan welke veiligheidseisen moeten
ondergrondse constructies eigenlijk voldoen? En hoe zijn de kosten van ondergronds bouwen terug te dringen?
Binnen Delft Cluster (DC) kernthema “Beheerst Benutten van de Ondergrond” is in de periode 2004-2009 onderzoek gedaan om antwoorden te vinden op deze en vele andere vragen. Dit onderzoek was ondergebracht in drie projecten. Twee daarvan zijn relevant binnen het kader van deze rapportage, namelijk:
CT 01.10 ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’. CT 01.20 ‘Innovatief Ondiep Bouwen’.
1.1.2 Consortium DC-COB
DC heeft de bovengenoemde projecten ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’ en ‘Innovatief Ondiep Bouwen’ samen met het Centrum Ondergronds Bouwen (COB) uitgevoerd in het zogenaamde ‘Consortium DC-COB’. Deze intensieve relatie tussen beide organisaties op het gebied van ondergronds bouwen en ondergronds ruimtegebruik lag voor de hand, gezien de doelstellingen die beide organisaties zichzelf hebben gesteld.
Het gezamenlijk inventariseren en tegen het licht houden van de onderzoeksbehoeften op dit gebied had tot doel het rendement van de verschillende onderzoeken te optimaliseren. Hierbij is steeds onderscheid gemaakt tussen lange termijn-, fundamenteel onderzoek (DC) en korte termijn-, projectgebonden onderzoek (COB).
Aansluiting op anderen BSIK-initiatieven, zoals binnen het kennisnetwerk ‘8 voor Ruimte’, heeft via het COB gelopen.Via het COB is daarnaast ook de aansluiting verzorgd met programma’s zoals die bestaan binnen CURNET.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
1.1.3 Project ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’
In toenemende mate wordt in deltagebieden de toevlucht genomen tot de ondergrond om in een beperkte ruimte toch alle functies te kunnen realiseren die een moderne samenleving zich wenst. Tegelijkertijd is die samenleving steeds kritischer op de impact die bouwprojecten hebben op de reeds bestaande stedelijke structuur.
De uitkomst van afzonderlijke maatschappelijke afwegingen rond de accommodatie van het toenemende transportaanbod is ongewis, maar in het totale beeld is er een voortdurende behoefte aan nieuwe of aangepaste transportinfrastructuren. Zonder het aanpassen van deze infrastructuren leidt het groeiende transportaanbod tot capaciteitstekorten en congestie. Het verslechteren van de bereikbaarheid in en van Nederland ligt dan vrij snel in het verschiet. Volgens het projectplan [1] heeft het DC-project ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied” zich vooraf tot doel gesteld om de zo gewenste benutting van de ondergrond voor de realisatie van de aanleg van diverse functies niet ten koste te laten gaan van de leefkwaliteit op maaiveld. Zonder daarbij echter te vervallen in zeer kostbare oplossingen. Daartoe worden binnen het project objectieve methoden en modellen ontwikkeld om omgevingsbeïnvloeding door ondergrondse bouwprojecten te voorspellen, te kwantificeren en te beheersen.
Het project ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’ heeft bestaan uit een aantal inhoudelijke werkpakketten met elk de focus op een ander deel van het projectonderwerp:
WP CT 01.11 ‘Beheerste Zakkingen’. WP CT 01.12 ‘Effectief Grondverbeteren’. WP CT 01.13 ‘Betrouwbare Trillingsmaatregel’. WP CT 01.14 ‘Gedrag van Bouwputten’. WP CT 01.15 ‘Bezwijkveiligheid Boortunnels’.
WP CT 01.16 ‘Procesverbetering aanleg ondergrondse infrastructuur’. WP CT 01.17 ‘Bouwplaats als Trekpleister’.
WP CT 01.18 ‘Internationalisering (ECTP)’. WP CT 01.19 ‘Metingen Groene Harttunnel’. 1.1.4 Werkpakket ‘Internationalisering ECTP’
Binnen het DC-onderzoeksprogramma is een belangrijk deel van de totale omvang aan werk-zaamheden gericht op het verspreiden van de behaalde projectresultaten en opgedane kennis richting de stakeholders. Het internationaal profileren van het DC-COB
onderzoeksprogramma is in dat opzicht een belangrijke component. Verder heeft het Consortium DC-COB de wens uitgesproken om de inhoudelijke activiteiten en de
internationale onderzoeksprogramma’s (op het gebied van ondergronds bouwen) op elkaar af te stemmen.
Binnen het kernthema ‘Beheerst Benutten van de Ondergrond’ heeft men daarom besloten om de activiteiten, noodzakelijk om het DC-COB onderzoeksprogramma internationaal te profileren en de afstemming tussen dit programma en de diverse internationale
onderzoeksprogramma’s op het gebied van ondergronds bouwen tot stand te brengen, conform work package plan [2] onder te brengen binnen een afzonderlijk WP
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
1.1.5 European Construction Technology Platform
In 2005 is in opdracht van de Europese Commissie vanuit de Europese constructiesector het
European Construction Technology Platform opgezet. Dit platform heeft de afgelopen jaren
de Europese Commissie rondom de thema’s met betrekking tot de constructiesector geadviseerd en daarmee de zichtbaarheid van deze sector binnen Europese
onderzoeksprogramma’s, zoals bijvoorbeeld het Zevende Kaderprogramma, vergroot. Om onderling overleg tussen alle stakeholders in de Europese constructiesector te stroomlijnen – de constructiesector is met circa 26 miljoen werknemers de grootste sector binnen Europa – is er binnen het Europese constructieplatform een aantal zogenaamde
Focus Areas opgericht, waarbinnen alle Europese stakeholders met interesse voor bepaalde
thema’s binnen de sector kunnen meepraten. In Paragraaf 3.6 wordt de organisatie van het platform kort toegelicht.
Binnen het European Construction Technology Platform speelt het thema ondergronds bouwen een niet onbelangrijke rol, getuige het feit dat hiervoor een aparte Focus Area is opgericht: de Focus Area Underground Constructions. Hiermee heeft het platform dus ruimte gecreëerd voor alle Europese stakeholders, zoals het COB en DC, die bij de Europese Commissie willen aangeven welke rol ondergronds bouwen kan spelen bij het leefbaar houden van de leefomgeving van morgen, met name in stedelijke gebieden.
1.2 Ambities en doelen
Conform het work package plan [2] was de ambitie van de activiteiten binnen het werkpakket ‘Internationalisering - ECTP’ erop gericht om (a) het DC-COB onderzoeksprogramma op het gebied van ondergronds bouwen te profileren en (b) de onderzoeksactiviteiten binnen de overige werkpakketten van het DC-COB project ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’ en de internationale onderzoeksprogramma’s op het gebied van ondergronds bouwen af te stemmen.
Met de informatie over het European Construction Technology Platform in Paragraaf 1.1.5 in gedachten, wordt in het work package plan [2] een concrete invulling van de ambitie van DC middels de volgende doelen gegeven:
1) Het vanuit het Consortium DC-COB leveren van een actieve bijdrage aan het totstand-komen van het European Construction Technology Platform als geheel en de Focus Area
Underground Construction daarbinnen in het bijzonder.
2) Het vanuit het Consortium DC-COB deelnemen aan de voorbereidingen van en het actief bijdragen aan het formuleren van een visie op de ontwikkeling van ondergronds bouwen in Europa tot aan het jaar 2030.
1.2.1 Stakeholders en participanten
Naast de direct betrokken stakeholders DC en COB kunnen als belangrijkste stakeholders van dit werkpakket genoemd worden de diverse participanten achter het COB
(ingenieursbureaus, aannemers, opdrachtgevers).
Naast de direct betrokken partijen binnen het Consortium DC-COB, zullen de diverse partijen vertegenwoordigd binnen het COB naar verwachting een actieve bijdrage leveren. Vanuit Bouwdienst RWS is aangegeven een actieve bijdrage te willen leveren.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
1.3 Leeswijzer
In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de inhoud van DC-COB- project ‘ Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’, waarvan het onderhavige werkpakket ‘Internationalisering – ECTP’ deel uitmaakt.
Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 inzicht gegeven in de Europese context. Daarbij wordt eerst een algemeen beeld van de European Research Area gegeven. Vervolgens wordt dit
algemene beeld toegespitst op het onderwerp ondergronds bouwen. Daarin komen de relevante Europese platforms, en hun onderlinge relaties, aan bod die de belangen van het ondergronds bouwen in Brussel (kunnen) behartigen.
Daarna wordt in Hoofdstuk 4 ingegaan op de bijdragen die de partners binnen het Consortium DC-COB hebben geleverd aan het tot stand komen en functioneren van het
European Construction Technology Platform als geheel en de Focus Area Underground Construction in het bijzonder.
Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 gekomen tot de resultaten, die de inspanningen van de afgelopen jaren door de partners binnen Consortium DC-COB hebben opgeleverd. En aanbevelingen om ervoor te zorgen dat de Nederlandse sector die zich bezig houdt met ondergronds bouwen ook in de toekomst de vruchten van dit resultaat kan (blijven) plukken. In Hoofdstuk 6 is een lijst van gebruikte referenties opgenomen.
Daarnaast is een deel van de informatie in bijlagen vastgelegd. Bijlage A geeft een opsomming van relevante Europese projecten die zijn uitgevoerd of op het moment van schrijven nog in uitvoering zijn. Bijlage B geeft een lijst van de European Technology
Platforms. In Bijlage C, Bijlage D en Bijlage E zijn drie adviesdocumenten van het European Construction Technology Platform aan de Europese Commissie opgenomen. En ten slotte is
in Bijlage F en Bijlage G een aantal artikelen opgenomen die namens consortiumpartner Deltares bij het EURO:TUN 2007 congres respectievelijk het EURO:TUN 2009 congres met succes is ingediend.
N.B. Gedurende de uitvoering van het onderhavige werkpakket heeft in verband met een fusie op 1 januari 2008 van een aantal DC- en COB-partners (waaronder GeoDelft) een naamsverandering plaatsgevonden. In dit document is, ter bevordering van het
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
2 Beheerst Boren in Stedelijk Gebied
2.1 Inleiding
Voordat wordt aangegeven op welke wijze het onderzoek binnen het project ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’ en binnen de verschillende DC werkpakketten internationaal zijn
geprofileerd en in hoeverre er afstemming met internationale onderzoeksprogramma’s op het gebied van ondergronds bouwen heeft plaatsgevonden, wordt eerst ingegaan op het project en de onderliggende werkpakketten.
Het toelichten van de verschillende werkpakketten, wat op basis van onder andere de websites van DC [3] en het COB [4] plaatsvindt, wordt gedaan op volgorde van codering:
WP CT 01.11 ‘Beheerste Zakkingen’. WP CT 01.12 ‘Effectief Grondverbeteren’. WP CT 01.13 ‘Betrouwbare Trillingsmaatregel’. WP CT 01.14 ‘Gedrag van Bouwputten’. WP CT 01.15 ‘Bezwijkveiligheid Boortunnels’.
WP CT 01.16 ‘Procesverbetering aanleg ondergrondse infrastructuur’. WP CT 01.17 ‘Bouwplaats als Trekpleister’.
WP CT 01.19 ‘Praktijkonderzoek Groene Harttunnel’.
In Bijlage A wordt een korte inhoudelijke toelichting gegeven van de (al uitgevoerde) Europese projecten die relevant zijn voor het vakgebied van ondergronds bouwen. Uit het vergelijken van de informatie in Bijlage A en de beschrijvingen van elk werkpakket in de volgende paragraaf kan blijken dat er van raakvlakken sprake is. Dit kan belangrijke informatie zijn voor toekomstige Europese activiteiten vanuit Delft Cluster dan wel het COB (zie Paragraaf 5.2).
2.2 Inhoud van ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’
Dichtbevolkte gebieden als de Nederlandse Randstad zijn alleen leefbaar te houden indien op een efficiënte manier wordt omgegaan met de beschikbare ruimte. Een van de opties is het benutten van de ondergrond voor overlastveroorzakende functies en functies die uitstekend zonder daglicht kunnen. Om op een veilige, duurzame en betaalbare manier gebruik te kunnen maken van de ondergrond, is hoogwaardige kennis nodig.
Bij de aanleg van ondergrondse constructies moet omgevingshinder – verzakkingen, schade aan gebouwen en trillingshinder - zoveel mogelijk worden voorkomen, zonder dat dit leidt tot uiterst kostbare oplossingen. Binnen het DC-COB project ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’ worden objectieve methoden en modellen ontwikkeld om deze
omgevingsbeinvloeding door ondergrondse bouwprojecten te voorspellen, kwantificeren en beheersen.
Er is daarbij niet alleen gekeken naar de effecten op de omgeving van het boren van tunnels, zoals bij de Noord/Zuidlijn in Amsterdam, maar ook naar de effecten van bijvoorbeeld grond-kerende constructies voor de aanleg van bouwputten. Ook zijn de mogelijkheden onderzocht die grondverbeteringstechnieken kunnen bieden bij het beheersen van
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Het DC-COB project is opgedeeld in een aantal werkpakketten en is nauw op
praktijkprojecten zoals de Noord/Zuidlijn in Amsterdam en de Groene Harttunnel aangesloten. Deze projecten hebben in het kader van het Gemeenschappelijke Praktijkonderzoek
Boortunnels (GPB) plaatsgevonden, een onderzoeksprogramma dat vanaf 2000 met succes binnen het COB tot uitvoering is gekomen.
2.3 Inhoud van verschillende werkpakketten 2.3.1 Beheerste zakkingen
Binnen dit WP worden numerieke modellen en monitoringstrategieën ontwikkeld om zakkingen bij de aanleg van ondergrondse constructies te kunnen beheersen. Conform het projectplan [1] is dit WP een voortzetting van het onderzoek uit eerder DC-onderzoek.
Naast de al genoemde numerieke modellen en monitoringsstrategieën wordt de relatie tussen optredende verzakkingen en eventuele schade aan nabijgelegen gebouwen en constructies onderzocht en wordt nagegaan hoe hierbij schadeclassificatiesystemen te gebruiken. Het onderzoek is gestart met een promotieonderzoek naar het beïnvloeden van belendingen. Een praktijkcase waarin de onderzoeksresultaten van dit werkpakket zijn toegepast is de Groene Harttunnel, waarbij de case zich heeft zich gericht op het onderzoeken van de liggerwerking achter de tunnelboormachine tijdens de bouw van Boortunnel Groene Hart. De verplaatsingen en vervormingen van de tunnel, de spanningen in de lining en groutdruk op de buitenkant van de tunnelbuis zijn in de uitwerking van deze case de speerpunten geweest. Het doel van dit WP is om op basis van de eerste resultaten van de uitgebreide monitoring, die in Amsterdam bij de aanleg van de Noord/Zuidlijn plaatsvindt, gereed te hebben. 2.3.2 Effectief grondverbeteren
Bij de aanleg van ondergrondse constructies kunnen omgevingseffecten worden beperkt door lokaal de grond te verbeteren. Binnen dit WP is naar twee mogelijke grondverbeterings-technieken gekeken, namelijk grondbevriezing en compensation grouting.
Het onderzoek naar grondbevriezing heeft zich ten eerste gericht op de vraag hoe de effecten van kunstmatige grondbevriezing beter kunnen worden voorspeld en beheerst. Daarbij
worden de sterkte en vorstuitzetting als belangrijke factoren beschouwd, die volgens het projectplan [1] zowel met laboratoriumexperimenten als in situ metingen is onderzocht. Het onderzoek naar compensation grouting heeft zich op de haalbaarheid van
grouttechnieken voor het beheersen van verticale verplaatsingen van constructies op paalfunderingen (bv als gevolg van het boren van tunnels) gericht. Daarbij is vooral naar
fracture grouting gekeken.
Volgens het projectplan [1] is het doel van het WP om aan het einde van het onderzoek de fundamentele kennis naar praktische richtlijnen/handboeken te vertalen. Verder is er naar gestreefd het numerieke model, dat gebruikt kan worden voor het ontwerpen van de grond-verbeteringstechniek grondbevriezing, gereed te hebben.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
2.3.3 Betrouwbare trillingsmaatregel
Bij de aanleg en exploitatie van ondergrondse infrastructuur kunnen trillingen ontstaan die naar de omgeving wegstralen hinder of schade kunnen veroorzaken. Een belangrijk probleem bij bouwwerkzaamheden in stedelijke omgeving is het voorkomen van schade aan
belendingen en beperkten van hinder tijdens het plaatsen van funderingselementen.
Afwegingen rondom het al dan niet toepassen van trillingsreducerende maatregelen komen dan ook telkens terug bij bouwwerkzaamheden in stedelijke omgeving.
Voor de aannemers van funderingswerken kunnen de kosten voor reducerende (zeker in relatieve zin ten opzichte van de aanneemsom van het werk) aanzienlijk zijn. Reducerende maatregelen zijn soms kostbaar, trillingsvrije technieken zijn meestal aanzienlijk duurder. Voorbeelden uit het verleden hebben laten zien dat uitgevoerde reducerende maatregelen niet altijd het voorspelde effect hebben. De onzekerheid in de beschikbare
voorspellingsmodellen is groot, zodat het vaak voor de aanvang van een werk onzeker is reducerende maatregelen nodig zijn. Het resultaat is dat het voor aannemers van
funderingswerken lastig is om rekening te houden met trillingen. Hierdoor worden zij regelmatig geconfronteerd met onvoorziene vertragingen van het werk en schadeclaims achteraf.
Heien en trillen zijn momenteel in de meeste gevallen de goedkoopste en betrouwbaarste technieken om bouwwerken te realiseren, maar worden door mogelijke schade en hinder door trillingen en mogelijke schade aan trillingsgevoelige processen in de nabije omgeving steeds minder acceptabel. Verbetering van de kennis over het te verwachten trillingsniveau en de mogelijkheden dit niveau te reduceren, zal de toepasbaarheid van de technieken ook in de toekomst garanderen.
Tijdens de aanleg wordt vaak gebruik gemaakt van zwaar materieel. Dit geeft soms sterke trillingen. Als de bouwwerkzaamheden vlak bij de gebouwen plaatsvinden, kunnen de werk-zaamheden schade aan het gebouw veroorzaken in de vorm van bijvoorbeeld het scheuren van metselwerk of het loslaten van pleisterwerk. Een eerste onderzoek richt zich op het beter inschatten van deze trillingsterkte en de mogelijkheid deze te reduceren. Dit onderzoek is eind 2006 gestart en zal dit jaar worden afgerond. Doel is om dan onder meer een op ervaringen gebaseerd voorspellingsmodel (GeoBrain Trillingen) gereed te hebben over dit onderdeel.
Tijdens de exploitatie van de ondergrondse infrastructuur ontstaan meestal zwakkere trillingen. Daarbij gaat het vooral om trillingen, die voelbaar zijn. Dat kan hinder veroorzaken als deze vaak voorkomen. Een tweede onderzoek richt zich op de ontwikkeling van modellen waarmee de effectiviteit van maatregelen waarmee deze trillingen verkleind kunnen worden. Het is van belang de efficiëntie van deze maatregelen nauwkeurig is te voorspellen. Deze maatregelen zijn namelijk meestal kostbaar, zodat het wenselijk is om vooraf zekerheid te hebben over de effectiviteit ervan.
2.3.4 Gedrag van bouwputten
Bouwputten gedragen zich in de praktijk vaak anders dan vooraf gedacht. Om dat in de toekomst te voorkomen, wordt een gevalideerd voorspellingmodel ontwikkeld. Daarbij wordt van praktijkgegevens van recente COB-onderzoeken bij de Sophiaspoortunnel en de tunnel Pannerdensch Kanaal gebruik gemaakt, aangevuld met resultaten van het praktijkonderzoek Noord/Zuidlijn. Het onderzoek is in 2005 gestart bij Pannerdensch Kanaal en zal in de loop van 2007 worden voortgezet bij de Noord/Zuidlijn.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
2.3.5 Bezwijkveiligheid boortunnels
We onderzoeken het gedrag van boortunnels onder bezwijkbelastingen. Hiervoor doen we proeven in een laboratorium met een proefopstelling op ware grootte. Doel van het onderzoek is een betere beoordeling van de constructieve veiligheid van een gesegmenteerde tunnel-lining en van de marge tussen de daadwerkelijke belastingen en de bezwijkbelasting. Het onderzoek is in 2005 gestart en halverwege 2007 afgerond. Het doel is geweest om dan een gevalideerd model gereed te hebben waarmee de huidige marge tussen het ontwerp en het daadwerkelijk bezwijken bepaald kan worden.
2.3.6 Procesverbetering aanleg ondergrondse infrastructuur
Binnen dit werkpakket wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om het boorproces en de omgevingseffecten beter te beheersen bij het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen met behulp van boortechnieken. Het onderzoek richt zich daarbij op een beter begrip van de krachtswerking die optreedt bij micro-tunneling.
Het onderzoek is in 2005 gestart en is in 2008 afgerond. Het werkpakket had tot doel gesteld om dan voor het eerst een ontwerpmodel gereed te hebben waarmee de optredende
krachten tussen de verschillende segmenten van een leiding aangelegd met behulp van micro-tunnelling kunnen worden voorspeld.
Naast de deelname vanuit het participantennetwerk van het COB, hebben BetonSon, Dienst Water & Riolering van gemeente Amsterdam en Hoogheemraadschap van Delfland
bijgedragen aan het onderzoek. 2.3.7 Bouwplaats als Trekpleister
Binnen dit werkpakket zijn alle communicatieactiviteiten van het onderzoeksproject ‘Beheerst Boren in Stedelijk Gebied’ gebundeld. Met als doel om de resultaten van dit project van Consortium DC-COB breed onder de aandacht te brengen en het toepassen van de in de WP’s ontwikkelde kennis in de praktijk te stimuleren.
2.3.8 Metingen Groene Harttunnel
Het werkpakket Metingen Groene Harttunnel wil de effecten analyseren van de passage van de hogesnelheidstrein in de tunnel op de omgeving. Hierbij zijn een uitgebreide meting en analyses met de modellen voorzien. Dit project vindt plaats in nauw overleg met het Geotechnical Research Institute (GRI) in Japan.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
3 De Europese context
3.1 Inleiding
Om de betrokkenheid van Consortium DC-COB bij het tot stand komen en de organisatie van het European Construction Technology Platforms (ECTP) te begrijpen, is het noodzakelijk eerst een aantal andere Europese ‘organisaties’ en hun onderlinge verband toe te lichten:
Het begrip “European Research Area”. Het begrip “European Technology Platform”.
Het Europese projectvoorstel “Sustainability & Infrastructures”.
Het Europese belangenplatform “European Council for Construction Research,
Development and Innovation”.
Het Europese belangenplatform “European Network of Construction Companies for
Research and Development”.
Het “European Technology Platform” voor de constructiesector en
het Europese project “Raising European Awareness of a Sustainable Built
Environment”.
Vervolgens zal worden ingegaan op de relevante Europese projecten en organisaties op het gebied van ondergronds bouwen. Er is daarbij overigens bewust voor gekozen om in dit hoofdstuk het gebruik van Europese afkortingen zoveel mogelijk te vermijden, om de
leesbaarheid te vergroten. In Paragraaf 4.1 wordt wel een afkortingenlijst weergegeven, die in het vervolg van dat hoofdstuk wel zal worden gebruikt.
3.2 European Research Area
In maart 2000 werd door de Europese Unie in Lissabon een overeenkomst gesloten over een actie- en ontwikkelingsplan om de concurrentiepositie van Europa in de wereld, en dan met name ten opzichte van de Verenigde Staten en Japan, te verbeteren: de ‘Lissabon-strategie’. De economische pijler onder deze strategie had tot doel om van Europa binnen 10 jaar de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken.
Een concrete doelstelling in de Lissabon-strategie was dat in 2010 iedere lidstaat minimaal 3% van het Bruto Binnenlands Product aan onderzoek en ontwikkeling moest uitgeven. Hiervan zou tweederde door de private sector en een derde door overheid moeten worden gefinancierd.
Om de wetenschap binnen de Europese Unie zo effectief mogelijk te kunnen mobiliseren, en daarmee het bovengenoemde doel te bereiken, heeft de Europese Commissie getracht het internationale onderzoek te structureren. De beste wetenschappelijke instellingen binnen en soms ook buiten de Europese Unie, worden middels een systeem van subsidieprogramma’s (de European Research Area) gestimuleerd samen te werken aan de relevante onderwerpen. Belangrijkste resultaten die Europa hiermee wenst te bereiken zijn: het centraliseren van dit onderzoek (dat niet binnen elke lidstaat op kleinere schaal zou moeten plaatsvinden) en het vergroten van de mobiliteit van wetenschappers binnen de Europese Unie.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Binnen de European Research Area vallen bijvoorbeeld de Kaderprogramma’s – op dit moment loopt het Zevende Kaderprogramma – en regionale structuurfondsen zoals
INTERREG. De belangrijkste verschillen tussen subsidieprogramma’s betreffen de omvang en de wijze waarop onderzoek in aanmerking kan komen. Wat dat laatste betreft wordt er bij subsidieprogramma’s onderscheid gemaakt tussen twee verschillende benaderingen:
Bij een top down benadering kan een onderzoeksvoorstel worden ingediend dat binnen de onderwerpen past, die door Europa vooraf zijn aangegeven (de Kaderprogramma’s).
Bij een bottom up benadering dient het onderzoeksvoorstel wel aan meer algemene criteria te voldoen, maar kan het onderwerp zelf worden aangedragen (bijvoorbeeld INTERREG).
Voor toelichting op het Zevende Kaderprogramma wordt naar een deel van de Cordis- website [76] verwezen.
3.3 European Technology Platform
In Paragraaf 3.2 werd aangegeven dat met de European Research Area het internationale onderzoek binnen de Europese Unie wordt gestructureerd. Daarbij subsidieert de Europese Commissie alleen relevant onderzoek. Om aan te kunnen geven welk onderzoek relevant is, zowel bij subsidieprogramma’s met een top down als bottom up benadering, laat de
Europese Commissie zich adviseren.
De Europese Commissie hecht groot belang aan het advies van stakeholders die binnen de verschillende Europese sectoren actief zijn. Om de onderlinge communicatie te stroomlijnen zijn alle sectoren gestimuleerd zich te organiseren in zogenaamde European Technology
Platforms. In Bijlage B wordt een lijst van alle actieve platforms gegeven. Deze platforms
oefenen hun adviserende functie bij het opstellen van de vele Europese onderzoeks-programma’s onder meer uit door het opstellen van:
De visie van de sector tot het jaar 2030.
De bijbehorende strategische onderzoeksagenda en
de bijbehorende planning om deze onderzoeksagenda in de Europese onderzoeksagenda van de Europese Commissie te implementeren. Daarmee geven de platforms in belangrijke mate richting aan de technologische
kennisontwikkeling in Europa, binnen bijvoorbeeld de Kaderprogramma’s, op het betreffende vakgebied. De belangrijkste voorwaarden aan de European Technology Platforms zijn dat het open platforms dienen te zijn, zodat alle stakeholders binnen de sector kunnen meepraten, en dat het bedrijfsleven van de sector de leiding heeft in het platform.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
In figuur 3.1 wordt schematisch weergegeven hoe de Europese onderzoeksprogrammering in elkaar zit, op basis waarvan kan worden nagegaan hoe dat te beïnvloeden.
Figuur 3.1 Schematisatie van Europese onderzoeksprogrammering
3.4 SUSTINFRA
In december 2002 kwam op initiatief van het Franse aannemingsbedrijf Vinci een groot aantal Europese partners in Brussel bijeen om te praten over het opzetten van het constructiesector gerelateerd KP6-projectvoorstel “Sustainability & Infrastructures”. Voor het traject, om tot een KP6-voorstel te komen, had Vinci het bedrijf Processus & Innovation ingeschakeld. Het projectvoorstel zou uiteindelijk moeten leiden tot een groot Europees Integrated Project, met het acronym (oftewel de afgekorte naam) SUSTINFRA.
Het projectvoorstel was erop gericht om nieuwe ontwerp-, uitvoerings- en
monitoringsmethoden te ontwikkelen waarmee tot innovatieve oplossingen voor vraagstukken op het gebied van al bestaande en nieuwe infrastructuur te komen. Het voorstel voorzag in een projectorganisatie bestaande uit vier clusters, te weten:
Het cluster “BUILDING” zou zich concentreren op het uitvoeren van nieuwe, duurzame infrastructuur, waarbij de mogelijkheid van het toepassen van nieuwe werkmethoden en materialen om de omgevingsimpact te minimaliseren zou worden onderzocht.
Het cluster “OPERATING” zou zich richten op het optimaliseren van het
beheerstraject bij bestaande infrastructuur, waarbij o.a. werd gedacht aan nieuwe methoden om de staat van deze infrastructuur in kaart te brengen en de levensduur hiervan te verlengen.
Het cluster “SITE KNOWLEDGE” zou tot doel hebben om innovatieve ICT- en kennis-management-concepten in het ontwerp-, uitvoerings- en monitoringsproces op te
Programma
Comité
KP1…KP6
Denktank
EC
Lobby
ETP’s
European Research Area
bottom up
subsidieprogramma’s
(bv INTERREG)
top down
subsidieprogramma’s
(bv Kaderprogramma’s)
Adviserende organen
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
nemen, ten einde tot een (voor het betreffende gebied) optimaal bouwproces te komen.
Het cluster “INTEGRATION” zou zorgdragen voor het trainen en verspreiden van de kennis opgedaan in alle andere clusters.
Het thema ondergronds bouwen zou vooral in de clusters “BUILDING”, “OPERATING” en “INTEGRATION” een rol krijgen. In subparagraaf 4.2.1 wordt verder ingegaan op de
inhoudelijke invulling die binnen dit projectvoorstel door consortiumpartner Deltares voor hun rekening zou worden genomen.
N.B. Door de Europese Commissie is aan dit projectvoorstel geen subsidie verleend. Het concurrerende projectvoorstel TUNCONSTRUCT (zie subparagraaf 3.8.1) is wel gesubsidieerd en loopt in principe nog tot het einde van 2009. Het is daarmee, op dit moment, het enige Europese project op het gebied van ondergronds bouwen. Ondanks dat dit projectvoorstel niet is gehonoreerd, kan van dit Europese netwerk nog steeds gebruik worden gemaakt. Een groot deel van de consortiumpartners is namelijk lid van European Construction Technology Platform (zie Paragraaf 3.6). 3.5 ECCREDI
Een groot aantal Europese belangenorganisaties met betrekking tot de constructiesector heeft op 19 december 1995 formeel het European Council for Construction Research,
Development and Innovation (ECCREDI) geïnstalleerd [5]. Dit platform behartigt in Brussel de
belangen van alle deelnemende partijen aan de Europese constructiesector, zoals onder andere:
Aannemers en toeleveranciers. Consultants.
Architecten.
Producenten van bouwmateriaal. Bouw- en woningtoezicht instanties. Onderzoeksinstituten.
Dit Europese belangenplatform heeft tot doel om een bijdrage te leveren aan het
concurrentievermogen, de kwaliteit van en veiligheid binnen de Europese constructiesector en het prestatievermogen van deze sector op het gebied van milieu. Daarnaast wil zij een bijdrage leveren aan de overall duurzaamheid van constructies door de reikwijdte en effectiviteit van onderzoek, ontwikkeling en innovatie binnen de sector te verhogen.
Het European Council for Construction Research, Development and Innovation heeft in 2004 het initiatief genomen tot de opzet van een European Technology Platform voor de Europese constructiesector. Daartoe is een voorstel gemaakt waarin één van de platformleden de leiding heeft gekregen, namelijk het European Network of Construction Companies for
Research and Development (ENCORD, zie subparagraaf 3.5.2). Dit heeft te maken met de
genoemde belangrijke voorwaarde aan een dergelijk platform, namelijk dat het bedrijfsleven hierin de leiding moet hebben. De huidige voorzitter van European Council for Construction
Research, Development and Innovation is Wentink.
3.5.1 ELGIP
Het voormalige GeoDelft heeft in 2002 het initiatief genomen tot de opzet van het European
geo-1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
technische onderzoeksbureaus [6]. In 2003 is dit Europese platform lid geworden van
European Council for Construction Research, Development and Innovation.
Op dit moment bestaat dit geotechnische netwerk, waarin ook (maar niet alleen) zaken over ondergronds bouwen worden besproken, uit de volgende instituten:
België : Belgian Building Research Institute (BBRI). Tsjechië : Technical University in Prague.
Frankrijk : Laboratoire Central des Ponts et Chaussées (LCPC). Duitsland : Technical University Darmstadt.
Noorwegen : Norwegian Geotechnical Institute (NGI).
Polen : Warsaw Geotechnical Laboratories Group (WGLG). Portugal : Laboratorio Nacional de Engenharia Civil (LNEC). Slovenië : University of Maribor.
Spanje : Centro de Estudios y Experimentación de Obras Publicas (CEDEX). Zweden : Swedish Geotechnical Institute (SGI).
Engeland : Cambridge University (Scofield Centre). Nederland : Deltares.
Dr. Scott Steedman was op het moment van oprichting voorzitter van het European Council
for Construction Research, Development and Innovation en is destijds door het European Large Geotechnical Institutes Platform als EU liaison aangesteld. Inmiddels is deze rol binnen
het platform door Bas Hemmen opgenomen en is Joost Wentink voorzitter geworden.
Een belangrijk doel van dit geotechnische platform, naast het promoten van het vakgebied en netwerk, is het beïnvloeden van de Europese onderzoeksagenda en het delen van informatie over de Europese projecten binnen de partners. Een lijst van deze projecten, die niet
specifiek over ondergronds bouwen gaan, staat op de website van het platform [6]. 3.5.2 ENCORD
In 1989 is het European Network of Construction Companies for Research and Development (ENCORD) opgezet. Dit Europese belangenplatform behartigt binnen het European Council
for Construction Research, Development and Innovation de belangen voor research,
ontwikkeling en innovatie door het Europese bedrijfsleven en heeft zichzelf tot doel gesteld deze zaken te promoten [7].
Onder de leden bevinden zich, onderverdeeld naar land van herkomst, de volgende belangrijke aannemers en toeleveranciers binnen de Europese constructiesector:
Engeland : Balfour Beatty, Corus Group, Taylor Woodrow. Duitsland : Hochtief, Züblin.
Frankrijk : Bouygues, Saint-Gobain, Soletanche Bachy, Vinci. Nederland : Ballast Nedam, BAM.
Spanje : Acciona, Dragados, FCC Construccion. Scandinavië : Consolis, NCC, Uponor, YIT.
Het merendeel van deze leden is zowel in de oorspronkelijke als de huidige organisatie van het ECTP actief, welke in Paragraaf 3.6 zullen worden toegelicht.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
3.6 ECTP
Nadat het voorstel vanuit ECCREDI voor het opzetten van een Europees platform voor en door de Europese constructiesector door de Europese Commissie was goedgekeurd, werd in 2005 het European Construction Technology Platform (ECTP) opgericht. Dit platform heeft als missie het prestatie- en concurrentievermogen van de Europese constructiesector door gezamenlijke research en innovatie zodanig te verhogen, dat op globaal niveau (en vooral ten opzichte van de Verenigde Staten en Japan) een goede concurrentiepositie wordt verkregen [8]. Een belangrijke taak van het platform is dat het, namens de gehele Europese
constructiesector, de Europese Commissie adviseert over de inhoud van de Europese onderzoeksprogramma’s.
Om als Europese constructiesector consensus te bereiken over de te varen koers wat betreft de constructiegerelateerde onderwerpen binnen de Europese onderzoeksprogramma’s heeft het European Construction Technology Platform tot 2007 een aantal adviesdocumenten voor de Europese Commissie geformuleerd (zie Bijlage C, D en F):
“Vision 2030” [73] Waar wil de sector in het jaar 2030 staan? “Strategic Research Agenda” [74] Wat moet de sector daarvoor onderzoeken? “Implementation Action Plan” [75] Hoe liggen de onderzoeksprioriteiten in de sector?
Om de bijdrage van DC aan het tot stand komen van het European Construction Technology
Platform en de geformuleerde adviesdocumenten aan de Europese Commissie toe te kunnen
lichten, is enig inzicht in de platformorganisatie noodzakelijk. Daarbij dient er onderscheid te worden gemaakt naar de platformorganisatie zoals die tot eind 2007 bestond (circa 350 leden) en de situatie zoals deze sinds begin 2008 van kracht is (circa 800 leden). 3.6.1 Organisatie tot eind 2007
In figuur 3.2 wordt aangegeven hoe de platformorganisatie er tot het einde van 2007 uitzag.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
De High Level Group was in feite het managementteam van het European Construction
Technology Platform en bestond tot het einde van 2007 uit geselecteerde kopstukken van de
belangrijkste stakeholders in de Europese constructiesector: aannemers, toeleveranciers, consultants, research organisaties, beheerders, klanten en financiële instanties.
Bovengenoemde stakeholders waren ook bijna allemaal met minimaal één persoon vertegen-woordigd in de Support Group, het onderdeel dat in feite de platformactiviteiten organiseerde en coördineerde. In de Support Group hadden verder nog de volgende leden zitting:
De voorzitter van de Support Group.
De secretaris van het European Construction Technology Platform. De beide coördinatoren van elke Focus Area en
de beide coördinatoren van alle National Technology Platforms.
In de Mirror Group had, naast een aantal mensen van het platform zelf, tevens een aantal representanten van de Europese Commissie (Directorate-General Research) en Europese lidstaten zitting. Zo werden deze stakeholders geïnformeerd over en betrokken bij de strategie en voorstellen vanuit het platform, en daarmee vanuit de gehele Europese constructiesector.
De Advisory Group Clients & Users en Advisory Group SMEs hadden eenzelfde soort functie, namelijk het in gesprek blijven met en betrekken van de klanten respectievelijk de gebruikers van de Europese constructiesector en het Europese midden- en kleinbedrijf binnen de sector. In de vele Europese onderzoeksprogramma’s wordt namelijk de deelname van de Small and
Medium-sized Entreprises (het midden- en kleinbedrijf) erg belangrijk gevonden. Overigens
doelt de Europese Commissie met de term Small en Medium op commerciële bedrijven met minder dan 50 respectievelijk 250 werknemers.
Binnen elke Focus Area zorgden beide coördinatoren (de zogenaamde Focus Area leaders) voor de onderwerpen waarover door de stakeholders binnen de Focus Area over werd gepraat, het opzetten en onderhouden van de organisatiestructuur van de Focus Area en de frequentie waarop zij bijeen kwam. De output bestond uit voorstellen aan de Support Group en bijdragen vanuit hun deelsector aan adviesdocumenten en andere Europese initiatieven. Om alle onderwerpen binnen de gehele Europese constructiesector af te kunnen dekken, heeft het European Construction Technology Platform de volgende Focus Areas ingesteld:
Underground Construction : duurzaam gebruik van ondergrondse ruimte.
Cities & Buildings : duurzame ontwikkeling van het stedelijke gebied.
Quality of Life : duurzame ontwikkeling van ons leefmilieu.
Materials : duurzaam gebruik van (bouw)materialen.
Networks : duurzame ontwikkeling van infrastructuur.
Cultural Heritage : duurzaam behoud van cultureel erfgoed.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
In figuur 3.3 wordt het verband tussen de verschillende Focus Areas en de constructiesector tot uiting gebracht, waarbij de verticaal geplaatste Focus Areas betrekking hebben op specifieke deelsectoren. In de horizontaal weergegeven Focus Areas wordt gepraat over benaderingen, aspecten, materialen en methoden die binnen de vier deelsectoren kunnen worden toegepast.
Figuur 3.3 Verbanden tussen Focus Areas binnen de constructiesector [8]
Om een zo groot mogelijk deel van de Europese constructiesector – in 2005 werkgever voor 26 miljoen Europeanen verdeeld over 1,8 miljoen organisaties, waarvan bijna 95% met minder dan 10 werknemers in dienst – bij het platform te betrekken, heeft het platform alle Europese lidstaten gestimuleerd een eigen National Technology Platform (zie figuur 3.4) op te zetten.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Een aantal belangrijke redenen om voor deze wijze van organisatie te kiezen zijn geweest: Om het werk van het ECTP in een nationale context te promoten, om zo organisaties
binnen de nationale constructiesectoren te stimuleren binnen het ECTP te participeren. Om de nationale standpunten in de ECTP-visiedocumenten mee te nemen en
Europese constructiegerelateerde onderzoeksprioriteiten vanuit het ECTP in te kunnen brengen in de nationale subsidieprogramma’s.
Om communicatie, kennisuitwisseling en transnationale samenwerking (zoals binnen de Europese subsidieprogramma’s ERABUILD en EurekaBuild) tot stand te brengen. Om verschillen in nationaal beleid en regelgeving met betrekking tot de
constructiesector en belemmeringen voor innovatie op Europees niveau in kaart te brengen.
In Nederland is DeltaNeth [9] het NTP voor de nationale constructiesector. Hierop wordt in subparagraaf 4.3.5 nader ingegaan.
3.6.2 Organisatie vanaf 2008
Met het opstellen van de eerder genoemde adviesdocumenten aan de Europese Commissie medio 2007 was een belangrijke doelstelling van het European Construction Technology
Platform behaald. Om de missie te kunnen vervolgen werd eind 2007 besloten om zichzelf op
een meer eenvoudige en efficiënte wijze te gaan organiseren. Eén van de redenen was dat het platform, na het tijdperk waarin de Europese Commissie de financiële ruimte mogelijk maakte, niet meer zonder financiële bijdrage van haar eigen leden kon bestaan. In de reorganisatie wilde het platform wel het goed werkende principe van de Focus Area en het netwerk van National Technology Platforms behouden [10].
In figuur 3.5 wordt aangegeven hoe de platformorganisatie er sinds begin 2008 er uitziet.
Figuur 3.5 Organisatie ECTP vanaf begin 2008 [10] General Assembly
High Level Group Executive Committee General Secretariat Operational Group Working Groups Focus Areas National Technology Platforms Advisory Groups
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Uit figuur 3.5 blijkt dat in de nieuwe platformorganisatie, naast de Focus Areas en nationale platforms, meer onderdelen uit de oude organisatie zijn opgenomen.
Dit zijn de volgende onderdelen, inclusief een korte toelichting op de betreffende functie: Alle platformleden hebben zitting in de General Assembly, die elke twee jaar
uit hun midden een nieuwe samenstelling van de High Level Group kiest.
Het General Secretariat wordt nog steeds aangestuurd door de High Level Group,
maar stuurt in de nieuwe situatie de Operational Group aan.
De Advisory Groups vallen ook in de nieuwe organisatie, net als alle Focus Areas en
de National Technology Platforms, onder de Operational Group.
Een nieuw onderdeel binnen de platformorganisatie is de Executive Committee, welke bestaat uit een selectie van High Level Group-leden die door henzelf worden gekozen. Dit comité komt vaker bijeen dan de High Level Group, zodat strategische beslissingen sneller kunnen worden genomen, en representeert het Europese platform bij meetings op hoog niveau.
De Operational Group lijkt een nieuw onderdeel binnen de organisatie, maar heeft dezelfde functie als de voormalige Support Group. Naast de Focus Areas, Advisory Groups en
National Technology Platforms vallen ook de Working Groups onder dit onderdeel van de
organisatie. 3.7 ENABLE
In mei 2005 werd binnen het Europese Zesde Kaderprogramma (KP6) het project “Raising
European Awareness of a Sustainable Built Environment” met acronym “ENABLE” opgestart.
Binnen dit project financierde de Europese Commissie activiteiten die nodig waren om het
European Construction Technology Platform op te zetten en om in Europa de resultaten
vanuit het ECTP te promoten.
Het project ENABLE betrof een Specific Support Action, een financieel instrument dat de Europese Commissie binnen dit onderzoeksprogramma kon gebruiken om:
Het implementeren van resultaten uit het onderzoeksprogramma te ondersteunen. Het voorbereiden van toekomstige onderzoeksprogramma’s te ondersteunen en Het deelnemen aan onderzoeksprogramma’s door het midden- en kleinbedrijf,
kleine onderzoeksgroepen, nieuw opgezette en afgelegen onderzoekscentra en organisaties uit kandidaat-lidstaten te stimuleren en faciliteren.
N.B. Het karakter van dit type EU-project blijkt duidelijk uit de ENABLE deliverables, te weten:
Het organiseren van workshops om tot een Strategic Research Agenda te komen. Het organiseren van een conferentie om de betrokkenheid van het midden- en
klein-bedrijf (zogenaamde SME’s) binnen de Europese constructiesector te stimuleren. Het implementeren van een digitale werkomgeving voor het platform.
Het initiëren en ondersteunen van de opzet van National Technology Platforms. Het implementeren van de (per land geprioriteerde) input uit National Technology
Platforms in de Strategic Research Agenda.
Het communiceren van de resultaten, onder meer door het organiseren van de jaarlijkse Plenary Assembly van het European Construction Technology Platform.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Voor een overzicht van alle deliverables van ENABLE wordt ook naar de notulen van de NTP meeting van 25 april 2005 [69] verwezen.
Het project werd door het Franse Centre Scientifique et Technique du Bâtiment (CSTB) geleid en het consortium bestond verder uit de volgende projectpartners:
België: Architects Council of Europe, Belgian Building Research Institute. Duitsland: HeidelbergCement Technology Center.
Frankrijk: Bouygues, Soletanche Bachy. Groot-Brittannië: Scott Steedman. Italië: Autostrade per l’Italia. Nederland: Deltares.
Polen: Market research and Analysis Centre Ltd. (ASM). Slovenië: Building and Civil Engineering Institute (GI ZRMK). Spanje: Acciona, Dragados, FCC Construcción.
Zweden: NCC.
3.8 Relevante Europese projecten en organen
In deze paragraaf wordt allereerst een beknopte (en mogelijk onvolledige) lijst van de relevante Europese projecten en organen op het gebied van ondergronds bouwen gegeven. 3.8.1 Projecten in Europese Kaderprogramma’s
De kennis over de al uitgevoerde projecten op het gebied van ondergronds bouwen is belangrijk. Deze projecten vormen namelijk de basis voor verder onderzoek binnen de Europese Kaderprogramma’s. Daarbij horen de Europese projecten uitgevoerd binnen het Vijfde Kaderprogramma (1998-2002) en het Zesde Kaderprogramma (2002-2006):
Vijfde Kaderprogramma: - UPTUN Zesde Kaderprogramma: - L-Surf
- FIT - TUNCONSTRUCT - DARTS - SCOUT - SafeT - AMGISS - SIRTAKI - EERWEM - RuFUS - GeoTechNet - E-CORE
Op dit moment lopen er geen Europese projecten op het gebied van ondergronds bouwen binnen het Zevende Kaderprogramma (2007-2013). In Bijlage A worden de projecten kort toegelicht en wordt, zo mogelijk, ook een verwijzing naar de website gegeven.
TUNCONSTRUCT
Reden om kort op het Europese project TUNCONSTRUCT in te gaan is dat het op dit moment het enige onderzoeksproject op het gebied van ondergronds bouwen is, dat door de Europese Commissie wordt medegefinancierd. Dit multidisciplinaire onderzoeksproject, dat binnen het Zesde Kaderprogramma is opgestart, promoot de ontwikkeling en implementatie van Europese innovatieve technologieën in het ondergronds bouwen [11]. In dit enorme project, met een totaal budget van circa € 26 miljoen, werken ongeveer 40 partners uit 11 Europese lidstaten vanuit alle delen van de constructiesector samen [12], waaronder:
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Academici:Technische Universiteiten van Graz (coördinator), Wenen (Oostenrijk), Bochum (Duitsland), Catalonië (Spanje).
Aannemers:Bouygues (Frankrijk), Dragados, FCC Construcción (Spanje), NCC (Zweden), Matt MacDonald (UK), Hochtief (Duitsland).
Engineering: Ed. Züblin, Herrenknecht (Duitsland), Amberg Engineering (Zwitserland), GEOCISA (Spanje).
Beheerders:Deutsche Bahn (Duitsland), Communidad de Madrid (Spanje), Société Metro Marseille (Frankrijk).
Oonderzoek: STUVA (Duitsland), TNO (Nederland).
De projectdoelen van TUNCONSTRUCT zijn onderverdeeld in 4 subprojecten:
1. DESIGN: Het verbeteren van ontwerptools (onder meer op basis van expertkennis en met simulatiesoftware van het bouwproces) zal leiden tot een reductie van kosten, de bouwtijd en de risico’s die ondergronds bouwen met zich meebrengen.
2. TECHNOLOGIES: Het ontwikkelen van innovatieve technologieën – nieuwe tunnelboor-machines, met grotere diameters en voor elk type ondergrond waarbij in het bouwproces ook robots worden ingezet – waarbij ook de kwaliteit van het eindproduct en de veiligheid van de werknemers in de tunnel een punt van aandacht is.
3. PROCESSES: Het opzetten van een web-based systeem om (real time) alle voorhanden zijnde (monitorings)gegevens te visualiseren ten behoeve van een optimaal bouwproces, waaronder ook een automatisch stuursysteem voor TBM.
4. SERVICES: Het ontwikkelen van technologieën voor het verbeteren van inspectie- en
service-life-analysis systemen, zoals nieuwe sensoren en robotten.
3.8.2 Relevante Europese organen
Om de Europese netwerken, die binnen een aantal genoemde en inmiddels formeel afgeronde KP5 projecten tot stand zijn gekomen, in stand te houden heeft de International
Tunnelling and Underground Space Association (ITA-AITES, [13]) in 2005 een commissie
ingesteld: de Committee on Operational Safety of Underground Facilities (ITA-COSUF, [14]). In figuur 3.6 wordt dit verband van Vijfde Kaderprogramma-projecten nader toegelicht.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
De kennis over ondergronds bouwen wordt ook behartigd binnen de International Society for
Soil Mechanics and Geotechnical Engineering (ISSMGE, [15]), waarbij vooral de volgende
Technical Committees (TC’s) van belang zijn: TC18: Deep Foundations.
TC28: Underground Construction in Soft Ground (A. Bezuijen van Deltares). TC36: Foundation Engineering in Difficult Soft Soil Conditions.
TC38: Soil-Structure Interaction.
TC41: Geotechnical Infrastructure for Mega Cities and New Capitals. 3.9 De Europese context voor ondergronds bouwen
In figuur 3.7 wordt de vertaling van figuur 3.1 naar ondergrondse bouwen weergegeven.
Figuur 3.7 Schematisatie Europese onderzoeksprogrammering voor ondergronds bouwen
SenterNovem
Programma
Comité
KP5 UPTUN FIT DARTS SafeT SIRTAKI RuFUS GeoTechNet KP6 L-Surf TUNCONSTRUCT SCOUT AMGISS EERWEMAdviserende organen
EC
ECTP - FAUC
European
Research Area
bottom up
(bv INTERREG)
top down
(bv KP’s)
DeltaNeth
Klankbordgroepen
ELGIP
ISSMGE
ITA
(COSUF)
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
4 Bijdrage aan het ECTP
4.1 Inleiding
In Paragraaf 3.6 is het tot stand komen en de organisatie van het European Construction
Technology Platform toegelicht. Hierin wordt een groot aantal Engelse benamingen, van
bijvoorbeeld onderdelen van de platformorganisatie, genoemd die in de dagelijkse praktijk worden afgekort. In de onderstaande lijst is getracht een zo compleet mogelijk overzicht van deze afkortingen te geven, die in het vervolg ook zullen worden toegepast:
ACE : Architects’ Council of Europe.
AG : Advisory Group.
DG : Directorate-General.
EC : Europese Commissie.
ECCREDI: European Council for Construction Research, Development and
Innovation.
ECTP : European Construction Technology Platform.
ENCORD: European Network of Construction Companies for Research &
Development.
ERA : European Research Area.
ETP : European Technology Platform.
FA : Focus Area.
FACB : Focus Area Cities & Buildings.
FAQoL : Focus Area Quality of Life.
FAUC : Focus Area Underground Construction.
HLG : High Level Group.
IAP : Implementation Action Plan.
IP : Integrated Project.
JTI : Joint Technology Initiative.
KP6 : Zesde Kaderprogramma van de Europese Commissie. KP7 : Zevende Kaderprogramma van de Europese Commissie. NTP : National Technology Platform.
OG : Operational Group.
PA : Plenary Assembly.
SG : Support Group.
SME : Small and Medium-sized Enterprise.
SO : Scientific Officer.
SRA : Strategic Research Agenda.
SSA : Specific Support Action.
ToR : Terms of Reference.
UC : Underground Construction.
WG : Working Group.
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Verder is een aantal mensen binnen COB, DC en Deltares, al dan niet binnen het kader van het werkpakket ‘Internationalisering – ECTP’, in Europa actief geweest en nog steeds actief. In het vervolg zullen de achternamen worden toegepast:
drs. I. Stringa (Inge) COB/Movares.
ir. P.P.T. Litjens (Paul) COB/Delft Cluster/Deltares. ing. J.J. Wentink (Joost) Delft Cluster/Deltares. ir. J. Breedeveld (Joost) Delft Cluster/Deltares. prof. dr. ir. F.B.J. Barends (Frans) Deltares.
ir. B.R. Hemmen (Bas) Deltares. dr. F.H.M. Mischgofsky (Erik) Deltares. 4.2 Bijdrage aan tot stand komen ECTP
4.2.1 Kennismaking met Europa: SUSTINFRA
In december 2002 waren namens het COB, DC en Deltares de heren Litjens, Barends en Hemmen aanwezig bij de eerste bijeenkomst voor het opzetten van het Europese project-voorstel SUSTINFRA (zie Paragraaf 3.4). Onder de aanwezigen waren meerdere partners die binnen het later opgezette ECTP actief zijn geworden [16] en [17]:
Claude Dumoulin, Bouygues Travaux Publics (aannemer, Frankrijk). Jean-Pierre Hamelin, Solétanche-Bachy (aannemer, Frankrijk). Göran Holm, SGI (research en adviesbureau, Zweden).
Javier Mardaras, Labein (aannemer, Spanje). Livia Pardi, Autostrade per l’Italia (beheerder, Italië).
Litjens heeft tijdens deze meeting het COB en DC geïntroduceerd [18]. In het projectvoorstel zouden beide Nederlandse organisaties een inhoudelijk aandeel aan SUSTINFRA leveren:
Op consortiumniveau is een en ander vastgelegd in de notulen [16] en [17].
Op projectniveau zou Deltares binnen het cluster BUILDING als projectleider van het project “Novel Underground Construction” optreden. Uit de beschrijvingen van dit deelproject [19] en alle onderliggende WP’s (referenties [19A] t/m [19I]) blijkt, dat zowel het COB als een aantal DC-partners als deelnemer zouden worden betrokken. Dit blijkt ook uit de deelnemerslijst van SUSTINFRA [20].
Binnen het cluster OPERATING [21] zou een aantal DC-partners binnen de WP’s van project “Assessment and strengthening of soil under existing infrastructure
embankments” als deelnemer actief zouden gaan zijn, zie [21A] en [21B].
De EC heeft onderzoekssubsidie voor dit onderwerp uiteindelijk niet aan SUSTINFRA, maar aan het concurrerende projectvoorstel TUNCONSTRUCT toegekend. Dit project, dat tussen 2006 en 2009 in uitvoering is, richt zich specifiek op het ontwikkelen van innovatieve
methoden en processen bij tunnelbouw (met name geboorde tunnels) en wordt door Graz University of Technology (Oostenrijk) gecoördineerd. Partners in het consortium zijn o.a.:
Bouygues Travaux Publics (aannemer, Frankrijk). Herrenknecht (leverancier, Duitsland).
Ruhr University Bochum (universiteit, Duitsland). Acciona Infraestructuras (aannemer, Spanje). FCC Construccion (aannemer, Spanje).
Universitat Politècnica de Catalunya (universiteit, Spanje). TNO (onderzoeksinstituut, Nederland).
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
Ondanks dat het projectvoorstel SUSTINFRA niet werd gehonoreerd, kan het meewerken aan het projectvoorstel worden gezien als de serieuze kennismaking met belangrijke
onderzoekspartners in de Europese constructiesector en de onderzoeksprogramma’s van het COB en DC.
4.2.2 Op weg naar het ECTP
Medio oktober 2003 heeft Litjens namens COB, DC en Deltares deelgenomen aan een door ENCORD georganiseerde workshop “Underground Construction”, die door Spaanse
aannemer en ENCORD-lid Dragados werd gehost. Litjens heeft in de workshop een
presentatie gehouden over de R&D-ontwikkelingen op het gebied van ondergronds bouwen in Nederland. Hierin heeft Litjens de context van het (gezamenlijke) onderzoek binnen het COB en DC toegelicht, alsmede de raakvlakken tussen deze organisaties en ENCORD, zie de documenten [22] en [23].
In 2003 is door ECCREDI (zie Paragraaf 3.5) een discussie onder de platformleden en met de EC op gang gebracht over de opzet van één ETP voor de gehele Europese
constructiesector onder leiding van de belangenorganisatie ENCORD (zie Paragraaf 3.6), dat binnen ECCREDI het bedrijfsleven van de constructiesector representeert. In 2003 is ELGIP, waaronder COB- en DC-partner Deltares, lid van ECCREDI geworden en kreeg zo ook een rol in de opzet van de organisatie en inhoud van het ECTP. Dit wordt geïllustreerd met drie voorbeelden:
Op 14 en 15 oktober 2004 is door ECCREDI de conferentie “Building for Europe” (B4E) in Maastricht georganiseerd, waar het idee voor het ECTP is gelanceerd. In de aanloop naar B4E heeft ECCREDI op 9 juni 2004 een meeting in Brussel
georganiseerd. Hier is het idee van ECCREDI over één Europees platform [24] besproken met een afdelingshoofd van DG RTD, een onderdeel van de EC. ELGIP wordt in deze presentatie als co-leader van de FA “Cities: urban issues/living” genoemd.
Ook ENCORD heeft op de ECCREDI meeting van 9 juni 2004 overigens een plan voor één Europees platform [25] gepresenteerd. Daarin wordt het project ENABLE, de door de EC ge-cofinancierde SSA ter ondersteuning van de opzet van het ECTP (Paragraaf 3.7), al genoemd waarin Deltares ook heeft meegedraaid.
Uiteindelijk is binnen ECCREDI overeengekomen dat er één ETP voor de constructie-sector zou komen, het ECTP, onder leiding van ENCORD. De organisatie zou
ruwweg bestaan uit een aantal FA’s onder leiding van de HLG en SG. Daarbij werd in eerste instantie voorzien dat ELGIP en ACE samen leiding aan de FA “Urban Living” gingen geven. In de onderlinge afstemming tussen deze co-leaders tijdens de meeting op 1 juli 2004 in Delft konden ook representanten van DC, TNO-Bouw en CUR meepraten [26].
Het COB, DC en Deltares hebben inhoudelijk een bijdrage geleverd aan de opzet van het ECTP en FAUC. Bijvoorbeeld door het leveren van commentaar door Litjens [27] en Wentink [28] op het door ENCORD opgestelde concept voor het “Visie 2030”-document van de FAUC. Tijdens de FAUC meeting op 26 oktober 2004 in Madrid [29] wordt door Litjens en het Spaanse GEOCISA initiatief genomen tot de gezamenlijke bijdrage aan de FAUC-visie, het opstellen van document “3rd Generation Design Tools” [30].
1001164-003-GEO-0001, Versie 01, 8 juli 2009, definitief
4.3 Bijdrage aan ECTP-organisatie 4.3.1 Inbreng binnen HLG
Zoals aangegeven in subparagraaf 3.6.1 en subparagraaf 3.6.2, kan de HLG worden gezien als de Raad van Toezicht van het ECTP. Zij komen circa 2 keer per jaar bijeen om de strategische beslissingen te nemen. Tevens voeren zij namens het ECTP overleg met bijvoorbeeld de EC. Sinds 2008 bestaat er tevens een Executive Committee, die bestaat uit een kleine selectie van HLG-leden en voor een bepaalde periode worden gekozen door HLG. Een belangrijke voorwaarde aan een ETP is dat het door het bedrijfsleven worden geleid. Onder de HLG-leden bevinden zich dan ook de managers, de directieleden en de CEO’s van de grotere Europese, aan de constructiesector gerelateerde bedrijven:
Aannemers (o.a. Hochtief, Bouygues, VINCI Group, NCC, Royal BAM Group, Dragados).
Leveranciers (o.a. Herrenknecht, Saint-Gobain, CORUS, Lafarge). Consultants (o.a. Arcadis, Arup).
Beheerders (Autostrade per l’Italia).
Onderzoeksorganisaties (o.a. TNO, CSTB, VTT).
Klanten, gebruikers en financiële instanties (o.a. EDF, Eurocities, EIB).
COB en DC-partners hebben tot 2008 geen deel van de HLG uitgemaakt [31]. Daar Wentink vanaf het begin wel deel heeft uitgemaakt van de SG van het ECTP, was hij op 1 maart 2005 wel aanwezig bij de eerst HLG meeting in Brussel [32]. Naast de HLG-leden uit het ECTP waren bij deze meeting ook vertegenwoordigers van de EC (o.a. SO’s), vertegenwoordigers van een aantal lidstaten en een aantal vertegenwoordiger van het Europese Parlement. Op dit moment maakt Wentink als voorzitter van ECCREDI wel deel uit van de HLG.
4.3.2 Inbreng binnen SG en OG
Zoals aangegeven in subparagraaf 3.6.1 en subparagraaf 3.6.2, kan de vroegere SG (en huidige OG) worden gezien als het dagelijkse bestuur van het ECTP. Zij komen daarvoor circa zes keer per jaar bijeen. Onder de SG- en OG-leden bevinden zich alle co-leaders van de verschillende FA’s, AG’s en WG’s evenals beide coördinatoren van de NTP’s.
Vanwege het feit, dat Wentink en Hemmen vanaf het begin namens consortiumpartner Deltares één van de twee NTP-coördinatoren binnen het ECTP was [33], heeft DC vanaf het begin inbreng in de vroegere SG en huidige OG gehad. Verder is Hemmen in 2007 namens Deltares co-leader van de FAQoL geworden. Wentink en/of Hemmen hebben daardoor tussen 2004 en 2008 dan ook zo goed als alle SG en OG meetings kunnen bijwonen. In alle SG en OG meetings zijn SO’s van DG Research van de EC aanwezig geweest. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat het ECTP (en dus ook consortiumpartner Deltares) via korte lijnen met de EC heeft kunnen communiceren over de inhoud van Europese
onderzoeksprogramma’s wat betreft de inbreng van de constructiesector.
Zoals gezegd, Deltares heeft vanaf het begin als co-leader van de NTP’s deel uitgemaakt van de vroegere SG en huidige OG. In deze rol heeft Hemmen bijvoorbeeld gewerkt aan een vragenlijst, waarin alle NTP’s werd gevraagd om potentiële KP7-onderzoeksonderwerpen te prioriteren. Hemmen heeft de feed back op deze vragenlijst en de resultaten aan de SG gepresenteerd. Op basis van deze resultaten heeft het ECTP de EC geadviseerd over de wensen van de Europese constructiesector, met een zo groot mogelijk draagvlak vanuit het