• No results found

Kanttekeningen-Kuiper-bij-rapport-hoogleraren-onderwijsrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kanttekeningen-Kuiper-bij-rapport-hoogleraren-onderwijsrecht"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kanttekeningen bij ‘Vrijheid van stichting’, Eindrapport Huisman c.s.

1. De auteurs bepleiten hartstochtelijk een richtingvrije scholenstichting. Onduidelijk blijft voor welk probleem dit ingrijpende voorstel nu eigenlijk een oplossing zou kunnen bieden. Wordt in het huidige bestel in onvoldoende mate het recht van ouders gehonoreerd om het soort onderwijs te kiezen dat zij voor hun kinderen gewenst achten? Het bekende onderzoek naar schoolkeuzemotieven van het Sociaal-Cultureel Planbureau wordt gebruikt voor de

conclusie dat een bestel met tweederde scholen met een confessionele signatuur (min of meer per definitie) niet aansluit bij de wensen van ouders. Maar dit rapport heeft die kwestie niet onderzocht en meet ook geen ontevredenheid van ouders over het schoolaanbod. Bovendien als ouders een andere verhouding willen dan kunnen zij dit door hun

keuzegedrag wel degelijk beïnvloeden, maar er is (vreemd genoeg) sprake van een stabiele marktverdeling tussen openbaar en bijzonder. In de praktijk zien we dat de verruimde keuzemogelijkheid op het vlak van pedagogische richting (grofweg ‘meer traditioneel’ versus ‘meer vernieuwend’) in de regel volop aanwezig is en dwars door de traditionele

denominatieve scheidslijnen heengaat, (Christelijke Jenaplanschool, openbare

Montessorischool, enzovoort). De scholen hebben de maatschappelijke veranderingen en behoeften van ouders aan pedagogische keuzes in hoge mate weten te accommoderen binnen het huidige bestel. Er is geen aanwijzing dat een groot deel van de ouders over deze situatie zeer ontevreden zou zijn; de Raad van State concludeerde dit ook al in 2002 en er is geen enkele aanwijzing dat dit nu anders is. De ontevredenheid wordt vooral in de politiek opgeworpen, in de regel door politici die moeite hebben met het hoge aandeel van confessionele scholen. Er is geen objectieve reden voor onderwijsjuristen om zich vanuit hun professie op deze manier voor dat karretje te laten spannen, tenzij zij hiermee hun eigen, overigens uiteraard legitieme, politieke oordeel naar buiten willen brengen. Het zou hen dan wel sieren om deze vooringenomenheid ook gewoon te expliciteren en niet te verhullen door een primair juridische argumentatie.

2. Dat er juridische haken en ogen zitten aan de wijze waarop het richtingbegrip in de loop der tijd juridisch is vormgegeven wordt wel overtuigend aangetoond. Dit geldt zeker ook voor de bepaling in de Wet op de Fusietoets dat de wetgever een voorgenomen fusie kan afkeuren indien de daadwerkelijke variatie van het onderwijsaanbod, zowel in het opzicht van richting als pedagogisch-didactische aanpak op significante wijze wordt belemmerd’. Deze bepaling zou inderdaad zo snel mogelijk geschrapt moeten worden; wat overigens naar mijn mening voor de gehele wet geldt. Maar richtingvrije planning in een bestel dat overigens nog tot in lengte van jaren gekenmerkt zal worden door de huidige richtingen roept weer nieuwe, zowel praktische als juridische problemen op waar de auteurs lichtvaardig aan voorbij gaan. 3. De praktische problemen waar de Raad van State eerder op heeft gewezen worden

genegeerd of gebagatelliseerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de methoden van meting van de behoefte. De systematiek van ouderverklaringen is wel degelijk onbetrouwbaar. Nog lastiger is de directe meting vanuit bijvoorbeeld de gemeente, want welke richtingen noem je dan met naam en toenaam in de vragenlijst en is het aan de gemeente om daarbij een keuze te maken? Het zal duidelijk zijn dat van de wijze waarop de betreffende richtingen worden gestructureerd in een vragenlijst een groot sturend effect uitgaat. De indirecte meting wordt ten opzichte van de directe metingen wel erg gemakkelijk weggezet.

4. Problematisch is ook het feit dat de commissie wel pleit voor richtingvrije planning maar alle andere consequenties van loslating van het richtingbegrip in het onderwijsrecht slechts signaleert, maar niet bij de beschouwing betrekt. Het argument daarvoor is simpelweg dat dit buiten het bestek van dit onderzoek valt. Ik wijs in dit kader slechts op het

leerlingenvervoer. Zonder handhaving van het richtingbegrip zoals we dat nu kennen is niet voor te stellen dat de huidige regeling in stand kan blijven. Daarmee wordt voor die ouders

(2)

die daar gebruik van maken de keuzevrijheid ernstig beperkt en wordt dus geen recht gedaan aan de bedoeling van art. 23. Dat geldt nog sterker als er ook consequenties zouden ontstaan voor de wijze waarop de AWGB in praktijk kan worden gebracht in het onderwijs. Het is een omissie dat de commissie op de door hen zelf genoemde punten niet verder is ingegaan.

5. Anders dan de titel en de vraagstelling van het rapport doen vermoeden gaan de auteurs wel uitvoerig in op de door hen gevoelde noodzaak om de positie van het openbaar onderwijs te versterken. De aanleiding is echter onduidelijk. Als meer ouders behoefte hebben aan openbaar onderwijs dan zou het marktaandeel van dit onderwijs de afgelopen jaren wel gegroeid zijn, maar dit is niet het geval. De spreiding van dit type onderwijs is nog altijd zeer groot (‘alomtegenwoordig’) en er is dus ook geen enkele reden om stichtings- en opheffingsnormen te verlagen ten opzichte van die van het bijzonder onderwijs. Ook voor de invoering van een apart initiatiefrecht van ouders (hoeveel, welke kilometergrenzen dat blijft allemaal in het midden) is geen goede aanleiding te verzinnen, nog los van de

ondoelmatigheid van schaarse middelen die deze beide maatregelen met zich mee zou kunnen brengen. De auteurs redeneren anders. Uit het feit dat ‘slechts’ een derde van de leerplichtige scholen openbaar is, leiden zij af dat er dringend meer openbaar onderwijs moet worden aangeboden. Ook deze redenering wordt verder niet onderbouwd en duidt op een sterke vooringenomenheid die beter geëxpliciteerd had moeten worden. De bijzondere positie in de Grondwet (‘primaat’) kan onmogelijk op louter juridische gronden vertaald worden in de norm dat bijvoorbeeld de meerderheid van de scholen in ons land openbaar moet zijn, laat staan dat de meerderheid van de ouders en kinderen zich op deze scholen moeten vervoegen. Bij de conclusie klinkt het ferm, alsof het een ernstig feit betreft:

‘Nochtans vormt het openbaar onderwijs feitelijk een minderheid (p.57).’ Even verderop doet men er nog een schepje bovenop: ‘Nochtans neemt het openbaar onderwijs feitelijk een uitzonderingspositie in.’ Dit soort constateringen doen potsierlijk aan en plaatsen het gehele advies in een vreemd daglicht.

6. Curieus is het voorstel ten aanzien van scholenstichting in een nieuwbouwwijk.

Uitgangspunt is dat de reproductie van de huidige verdeling over signaturen absoluut moet worden doorbroken, een aanname waar vraagtekens bij kunnen worden geplaatst (zie 1). Een tweede uitgangspunt is dat de positie van het openbaar onderwijs in ons land toe is aan een stevige versterking, een aanname waar ook de nodige vraagtekens bij kunnen worden geplaatst (zie 5). Deze twee uitgangspunten samen leiden dan tot de suggestie dat alle nieuwe scholen in een nieuwbouwwijk automatisch moeten starten als openbare school, (dus ook in megawijken als Leidsche Rijn). Ouders die aan dit eenheidsaanbod willen ontsnappen worden dus gedwongen om hun kinderen buiten de eigen wijk naar school laten gaan. Vervolgens mag dan na twee jaar een school van richting veranderen als een

gekwalificeerde meerderheid van de ouders dat willen. Onduidelijk is of de ouders die noodgedwongen voor een school buiten de wijk moesten kiezen nog mee mogen of willen doen aan dit keuzeproces. Maar dan komt het volgende probleem. Stel dat na twee jaar zo´n meerderheid zou zeggen dat de school voortaan bijvoorbeeld PC, RK of Montessori moet zijn, hoe ga je dat dan doen met de bestaande schoolleider en docenten die ervoor gekozen hebben om in het openbaar onderwijs te werken? Kortom, dit voorstel kan er alleen maar op gericht zijn om inderdaad in alle nieuwbouwwijken in ons land gedwongen

openbaar onderwijs als enige optie over te houden. Met dit weinig realistische voorstel geven de onderwijsjuristen er blijk van dat ze bezig zijn met een lobby die erop gericht is om de sterke positie van het confessioneel onderwijs in ons land terug te dringen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(Ja, dit sou goed gewees het. Mar di Engelse is meeste handelaars. As hulle mar kan geld maak, dan traak dit hulle verder niks. Kijk, hoe het hulle later gemaak! Dis ni alleen dat

[r]

De begrenzing van de autonomie van de bestuurder is de afgelopen dertig jaar toegenomen doordat onderwijsorganisaties aan meer en fijnmaziger zorgplichten hebben te

The legal research in chapter 5 shows that public supervision and the various instruments for administrative sanctions strongly emphasize the accountability of educational entities

bestuurder van een complexe onderwijsorganisatie (Hoofdstuk 3) 587 10.2.4 Zorgplichten als betrekkelijk recent fenomeen (Hoofdstuk 4) 588 10.2.5 De groei van het

De in 1889 gestelde vraag over het ‘eigenaarschap’ van de school vond zijn oorsprong in de onderliggende vraag of niet een beroep moest worden gedaan op vrijstelling van

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In het Windmill-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat wanneer de wet – in- geval de overheid ‘bij een publiekrechtelijke regeling ter behartiging van zekere belangen