• No results found

Bemesting en vochtvoorziening van de aardbei : literatuurstudie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bemesting en vochtvoorziening van de aardbei : literatuurstudie"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C 2990

ï-N_S_T_I_T_U_U_T__VOOR__B_0_D_E_M_V_R_U_C_H_T_B_A_A_R_H_E_I_D

Onderzoek naar de structuur van enkele tuinbouwpronden in de Bommeler- en Tielerwaard

door B.C. Bakker

1. Inleiding

Het is bekend, 'dat de structuur van rivierkleigronden vaak te wensen overlaat. Vooral de 'slechte bewerkbaarheid die bij de grondbewerking veel moeite en kosten met zich mee-brengt, vormt een ernstig euvel, in het bijzonder wanneer de grond voor tuinbouw wordt gebruikt. Op veel bedrijven in de Bommeler- en Tielerwaard tracht men hierin verbetering te brengen door toediening van mengsels van compost en zwart-veen. In de praktijk worden zeer verschillende hoeveelheden gebruikt omdat nog niet bekend is, hoeveel zou moeten worden toegediend om van een goede structuur en bewerkbaarheid ver-zekerd te zijn.

Om daarvover wat meer gegevens te verkrijgen werd op

verzoek van en in samenwerking met het Rijkstuinbouwconsulent-schap te Geldermalsen op 6 en 7 november 1962 in een aantal

rolkassen en enkele vaste kassen in het ambtsgebied van dat consulentschap een onderzoek ingesteld naar de structuur van de grond.

2 • Wijze van onderzoek

Bij dit onderzoek werd gestreefd naar een ruime sprei-ding in het gehalte aan afslibbare delen van de betrokken gronden om ook een indruk van de betekenis van de zwaarte voor de fysische eigenschappen te verkrijgen.

Waar mogelijk werd op elk bedrijf onderzoek verricht zowel op met compost-veenmengsel behandelde als op vergelijk-bare niet behandelde grond. Op slechts 4 van de 19 bedrijven bleek achteraf een dergelijke vergelijking reëel te zijn. Op de overige bedrijven was het niet behandelde perceel in zoveel opzichten anders dan het behandelde (ander gewas, waardoor andere grondbewerking; in de meeste gevallen niet onder glas; andere voorgeschiedenis) dat de structuur op een geheel ander niveau lag.

Het onderzoek omvatte de volgende waarnemingen en bepa-lingen:

a. visuele beoordeling, van bodemstructuur en aggregaatbin-ding op weinig en sterk verdichte plekken (bedden en paden) volgens de door PEERLKAMP (1959) beschreven methode; b. bepaling van de granulaire samenstelling, het gehalte aan

organische stof en koolzure kalk, de pH;

c. bepaling van de consistentiegrenzen en het vochtgehalte bij pF 2 op de door BOEKEL (1959) beschreven wijze;

d. het verzamelen van verdere gegevens over grond,

toege-diende hoeveelheid organisch materiaal, waterhuishouding 2

(2)

2

-en grondbewerking door middel van e-en -enquête. Deze gege-vens dienen om te worden ingelicht over tijdstip, hoeveel-heid en aard van de toepediende organische stof en om

voor eventuele afwijkingen een verklaring te kunnen geven. 3. Resultaten

De volledige resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de bijlagen 1 t/m 4.

4- • De betekenis van organische stof

4.1. De toegediende hoeveelheid organische stof

Uit de enquête bleek (bijlage 4) dat als organisch ma-teriaal in hoofdzaak compost-veenmengsel en stalmest werden gebruikt. Verder vonden nog toepassing champignonmest, turf-molm en tuinturf.

Wanneer wordt nagegaan hoeveel organisch jnateriaal op de verschillende gronden sinds 1960 jaarlijks gemiddeld werd toegediend, dan blijkt dat op de zwaardere gronden meer or-ganisch materiaal is toegediend dan op de lichtere. Dit is geheel in overeenstemming met de verwachtingen. In tabel 1 is een samenvatting gegeven van dit aspect van de organische stofvoorziening.

Tabel 1. Toegediende hoeveelheden (vers) organisch materiaa1

en stijging van het org. stofgehalte.

% <16y

< 25 25-35

> 35

gift gem. per jaar (m3/are) 1,8 2,9 3,4 % org. stof 5,4 5,1 7,6 oorspr. % org. stof 3,0 2,5 2,9 4.2. De gehalten aan organische stof

Bij beschouwing van de gehalten aan organische stof, die gemiddeld per groep (ingedeeld naar gehalte aan afslit-r baar) in tabel 1 zijn vermeld, blijkt duidelijk dat verreweg de sterkste stijging is opgetreden bij de gronden met meer dan 35% afslibbaar.

Voor de lichtere gronden met een gehalte aan afslibbare delen <35% is uit de gemiddelde gehalten bij toeneming van de zwaarte geen stijging van het gehalte aan organische stof af te leiden. Beoordeeld over het gehele traject van licht tot zwaar blijkt het gehalte aan organische stof toch wel toe te nemen naarmate de grond zwaarder wordt. Dit is gra-fisch weergegeven in figuur 1. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat dit een menselijke invloed is en geen natuurlijke, zoals een dergexijk verband bij de mariene kleigronden. De stijging van het gehalte aan organische stof per m3 toegediende organische mest is voor alle groe-pen praktisch even groot.

(3)

3

-%

org. stof

9

8

-7

6

4

3

•met organ,

mat.

S

• o •

o 00

--— onbeh.

2 ° ° ° o

1

-10 20 3-0 40 50

% afslibb,

Figuur 1. Verband tussen de gehalten aan afslibbare delen en organische stof. 4.3. Invloed van organische stof op de actuele structuur

De toestand van de structuur is, zoals eerder vermeld, gekarakteriseerd door middel van de visuele beoordeling. In figuur 2 is het verband tussen het op die wijze verkregen

structuurcijfer (St.) en het gehalte aan organische stof weergegeven. Daarbij is het aantal monsters naar zwaarte in-gedeeld in 3 groepen (gehalten aan afslibbaar <25%, 25-35% en >35%) en is onderscheid gemaakt in de structuurtoestand in de bedden en in de paden. Daardoor is weliswaar het aan-tal punten per figuur gering, maar wordt de grote spreiding die het totale materiaal te zien geeft voor een deel klaard. Uit de figuur blijkt een duidelijke tendens tot ver-betering van de structuur bij stijgend gehalte aan organische stof, zowel op een laag niveau (paden) als op een hoger

(bedden).

Nu heeft de ervaring geleerd, dat voor een goede groei van de gewassen een visuele structuurwaardering met 5j à 6 voldoende is, ook voor tuinbouwgewaasen. Uit de figuur valt dan af te leiden dat voor de lichtere gronden (tot 35% af-slibbare delen) een gehalte aan organische stof van 4 à 5%

nodig is om dit te bereiken. Bij kleigronden met meer dan 35% afslibbare delen zal het organische stofpehalte echter tot ongeveer 7% opgevoerd moeten worden om dat structuutni-veau te bereiken. Wordt de eis gesteld dat ook in de paden het fysisch groeimilieu voor de plantewortel goed is, dan

(4)

-/ \ u X3 CO etf co co \£> tf\ • * r f \ Q) •"-O co vO u \ f * \ V 43 43 a5 +3 " ~ CO c o

I, 1 I

c\j CJ V«

^ B

M O °0 bfl ^4 O C—v a V*. SJO ut\ t r \ m / \ $-. cö £> •H rH CO «M «Ö «fN CVI uV cr\ 1 I A oa U ctS «J X» 43 •H r-H ca V8 -- 1 — • \ # • \ • \ • \ • \ 1 1 o •P «5 S hû fn O 1 4J 0) 1 B

° •

\ °

l 1 • P «} S ft W) * 4 O f-. a» "0 c o N 0 1,., ! * * " • -• ,i O CN +3 m co feu u o C-*8-*-v£> LfN r r \ Cvj O J O s p 03 CO bö O V O «A P f \ CM SO K \ m çy K cp T l ort o Ö i A cc\ L f \ CU J* ctf aJ ,o .O •H H M «H ctf

(5)

4

-moet zowel bij lichte als bij zware kleigronden het gehalte aan organische stof 2 procent hoger zijn. In het algemeen zal een goede structuur in de paden voornamelijk vereist zijn in verband met de bewerkbaarheid.

4.4. Invloed van organische stof op de bewerkbaarheid Bij de visuele methode ter beoordeling van de bodem-structuur wordt, naast een algemene indruk (het St-cijfer) ook de aggregaatbinding gewaardeerd met een aantal punten (het B-cijfer; sterke binding: hoog cijfer; schaal 1-10). Daarmee kan een indruk worden gevormd over de bewerkbaarheid van de grond. In de tuinbouw zal dit aspect van de

bodem-structuur in het algemeen nog zwaarder wegen dan op akker-bouwbedrijven. Voor een op tomaten volgend gewas immers, moet de grond met inbegrip van de paden, in korte tijd weer

in een goede structuurtoestand worden gebracht. Een gun-stige uitgangstoestand van de grond is daarbij een voordeel. Dit is het geval wanneer de binding relatief gering is.

In fig. 3 is de samenhang van het organische stofge-halte en het bindingscijf ~ (B!* van de grond grafisch weer-gegeven. Dat de grond in de paden in een dichtere pakking

is gebracht blijkt uit de (gemiddeld) hogere bindingscijfers. Het is nog onvoldoende bekend welke waarde het B-cijfer maximaal mag aannemen om van een goede verkruimelbaarheid en bewerkbaarheid verzekerd te kunnen zijn. De voorlopige in-druk is verkregen dat deze maximum waarde ongeveer 5 is. Ervan uitgaande dat deze indruk juist zal blijken te zijn kan aan de hand van de grafieken van figuur 3 zeer globaal worden aangegeven hoe hoog het gehalte aan organische stof moet zijn om ook in de paden een binding te verkrijgen die met niet meer dan 5 punten wordt gewaardeerd. Voor de gron-den met minder dan 35% afslibbare delen is dat ongeveer 6%, voor zwaardere kleigronden wel 9 à 10%.

4.5. Invloed van organische stof op de structuurcapaciteit Daar de actuele structuur in sterke mate varieert en zich in de loop der tijd wijzigt, onderscheidt men daarvan wel de structuurcapaciteit, d.w.z. die eigenschappen van de grond, welke het cntstnar. van een gunstige actuele structuur bevorderen en haar verval tegengaan.

In verband met de ernstige verdichting van de grond die wordt aangetroffen in de paden is het van belang na te gaan hoe groot^de weerstand van de grond is tegen de krachten die deze verdichting veroorzaken en in hoeverre deze weerstand wordt verhoogd door het toedienen van comr>ost-veenmenesel. Een mogelijkheid daartoe biedt het consistentieonderzoek. Daarbij wordt de uitrolgrens van de grond bepaald en verge-leken met de veldcapaciteit (gew. % vocht bij pF 2). Een vergroting van de weerstand tegen mechanische druk, bijv. door een bepaalde eul-cuurmaa cregel, zal tot uiting moeten komen in een hogere waarde van het quotiënt

uitrolgrens veldcapaciteit *

Naast de weerstand tegen mechanische krachten is ook die tegen de dispergerende werking van water door het

con-sistentieonderzoek te karakteriseren (vloeigrensbepaling). Op analoge wijze als bij de bepaling van uitrolgrens en

veldcapaciteit, wordt in dit geval de waarde van het

(6)

-OQ i A r A A . u X) £> *H •H en t M ca V * -o / «... / • / • 0 a

1 / *

* 1 — m m « CK O • P CO oo . c— t»0 o < « £ . V 0 - Lf\ CA CM OO N£> t A < A CM CQ «A / CA / / \ / lU / ctfY / Q / • H • ' f—4 tQ «M et) V *

-r

i

* 1 rH CÖ CÖ •H *4 Q> P CÖ S feO u o -p © S 4-> C0 O * m u o u (0 o N o 1 1 — , « " -m « m O O s + 3 83 CO faû O 4 c—**. - vO - i A « *^-< A CM OO vO I A < A CM TS • H

£

«8 £»

•B

IP C3 5s « £>TJ 0) ®£) TS O © <« •c: M h-t O o OJ CÖ u o « q O

t*

|k KJ' 3 3 f*, PQ rA 1 CA CM u cö ctf X3 x> •H r-l 18 cd V2 » » -0 | 1

J

. • / " " ' 1 1 1 • • co vO I A r A CM - CO u o vO i A • « * f A CM I A CM V u Ctf cö X3 •r4 r-4 03 Ctf " * * • • I

1

1

1

1

1

1

f ! •

t

y

1

I

I

. \ /* • / / * f • * ^ « o m OO b0 o VU t A f A CM xs CÖ Ö • H » A CA I ITS CM U CO ca £> to 03 PQ' CO l A U * X3 «o CO >X) l A f A CM co h0 O vO • A CA CM O O.43 m CO bfl U O vO u \ m~»-

J

r A CM CO VD l A r A CM CO VO W\ « A CM

(7)

- 5

tient v °ei~grens^ bepaald. Hoge waarden duiden ook hier

veldcapaciteit r

op een gunstige potentiële structuur i.v.m. gevoeligheid voor verslemping.

Uit vroeger onderzoek op akkerbouwpercelen, waar de organische stof in de loop van vele jaren is opgebouwd en daardoor homogeen in de bouwvoor is verdeeld, is gebleken dat bij toeneming van het gehalte aan organische stof de

beide quotiënten groter worden, hetgeen erop wijst dat zowel de weerstand tegen mechanische krachten, als die tegen de dispergerende werking van water, groter wordt.

Bij beoordeling van de op bijlage 2 vermelde en in^fig. 4 weergegeven resultaten van het consistentieonderzoek in samenhang met de gehalten aan organische stof blijkt dat hier de beide quotiënten dalen naarmate het gehalte aan

or-ganische stof toeneemt.

Dit wat onverwachte resultaat moet worden toegeschreven aan het feit dat de bij dit onderzoek betrokken gronden niet homogeen zijn, maar bestaan uit tamelijk heterogene mengsels van de oorspronkelijke grond en veen en compost. Door de

grote vochthoudendheid van het compost-veenmengsel (spons-structuur van de brokjes veen) stijgt bij toenemend gehalte van de grond aan dit materiaal het vochtgehalte bij pF 2,

op de gebruikelijke wijze bepaald aan niet gehomogeniseerde grond, sterker dan de aan gehomogeniseerde grond bepaalde vloei- en uitrolgrens. Bij deze laatstgenoemde bepalingen gaat door het intensief mengen en kneden de sponsstructuur van eventuele veenbrokjes verloren. Dit betekent dat op dergelijke heterogene gronden de methode in deze vorm geen bruikbare resultaten oplevert.

Dit resultaat vormt een aanwijzing dat de werking van het hier toegediend organisch materiaal niet berust op een verandering van de eigenschappen van de oorspronkelijke klei-deeltjes, maar in hoofdzaak van mechanische aard is. Door-dat de fysische eigenschappen van het toegediende compost-veenmengsel gunstiger zijn dan die van de oorspronkelijke grond, zullen die van het mengsel van beide ook gunstiger zijn. Verder zal het organisch materiaal het aaneenkitten van kleideeltjes kunnen voorkomen (paneereffeet) waardoor de bewerkbaarheid van de grond verbetert. Tenslotte zal de oorspronkelijke grond door het toegediende materiaal kunnen worden beschermd tegen de werking van regen of beregening

(mulch-effect).

5. De betekenis van de zwaarte van de grond

5.1. Invloed van de zwaarte op de actuele structuur

Uit recent onderzoek is gebleken dat bij toenemend ge-halte aan afslibbare delen de actuele structuur gemiddeld slechter wordt. Het luchtgehalte wordt lager, de hoeveel-heid beschikbaar vocht kleiner en de visuele waardering is lager (BOEKEL, 1963). Bij beschouwing van de desbetreffende resultaten van dit onderzoek komt dezelfde tendens naar voren. In figuur 5 is de visuele waardering van de actuele structuur uitgezet tegen het percentage afslibbare delen.

De invloed op de actuele structuur in de bedden in de bovenste figuur is berekend bij gemiddelde waarden van het organische stofgehalte, het U-cijfer en het

(8)

-Figuur 4. Invloed van het organische s t o f g e h a l t e op de s t r u c t u u r c a p a c i t e i t .

e i d c a p a c i t e i t g e c o r r i g e e r d op g e h a l t e aan a f s l i b b . )

v 1,1 1 ,0 0,9 0,7 • 0,6 •

• met org. mat. o zonder org..mat, It be zand perceel 4

8

10 12%org. s t o f

v l o e i g r e n s

1,5

1,4 1,3 1,2

M

1 ,0 o X

\ °

« o \ _ ' 0 \ o \ • o \ o \

\ n

• • * \

#° \

1 i l

8 10 . 12$ o r g , s t o f

(9)

Figuur 5. Invloed van de zwaarte op de actuele structuur St.-. 10 8 » i n bedden — ^ _ • • • • ^~~-«* ° o • o • ' o "^^"^--^ • •o o * ^""~"^-->~^. o • o • met o r g . mat. • o zonder o r g . mat. il bezand p e r c e e l « - » — » • • - - - * o o — I 10 20 30 40 50 60% aftllbfcadfr St.-"» 1 0 i n paden 10 20 30 ' 4 0 50 60% afalibbaü

(10)

6

-tage vocht bij bemonstering en is weergegeven door de rechte lijn. In de onderste figuur waarin de invloed op de struc-tuur in de paden is weergegeven werd geen correctie op de

andere factoren aangebracht. In aanmerking genomen dat voor een goede gewasgroei de actuele structuur gedurende de

groeiperiode minstens met bl à 6 punten gewaardeerd moet worden (stippellijn in de grafieken) zou bij een gemiddeld gehalte aan organische stof van ca. 5,5% een goede structuur gewaarborgd zijn bij een gehalte aan afslibbare delen bene-den 30 à 35%. Zou men de eis stellen dat ook in de pabene-den een

gunstig fysisch gr.oeimilieu voor de plantewortel aanwezig moet zijn, wat overigens niet direct noodzakelijk lijkt, dan zou de grond - eveneens bij een gemiddeld gehalte aan organische stof van ca. 5,5% - gemiddeld niet meer dan 20% afslibbare delen mogen bevatten. Uit de grafieken blijkt echter dat enkele tamelijk lichte gronden toch een slechte actuele structuur hebben, vermoedelijk als gevolg van een minder gunstige behandeling en bewerking van de grond.

5.2. Invloed van de zwaarte O P de bewerkbaarheid

Het is algemeen bekend dat de bij grondbewerking beno-digde kracht toeneemt naarmate de grond een groter gehalte aan afslibbare delen bevat, dus zgn. zwaarder wordt. Zoals in punt 4.4 is uiteengezet is een relatief geringe ag<^re-gaatbinding tijdens de grondbewerking gunstig te noemen. Zoals reeds werd opgemerkt, kan door visuele beoordeling een indruk van die aggregaatbinding worden verkregen (B-cijfer). In figuur 6 is voor de desbetreffende percelen dit cijfer uitgezet tegen het gehalte aan afslibbare delen. Zowel in de bedden als in de paden blijkt er een vrij grote spreiding te bestaan in de mate van binding, die voor een deel te verklaren valt uit verschillen in de gehalten aan organiyche stof en vocht. Uitgaande van de veronderstelling dat voor een goede bewerkkbaarheid het B-cijfer niet boven de 5 mag komen, is uit de figuur globaal af te leiden dat

het gehalte aan afslibbaar in dat geval gemiddeld niet boven 35% mag stijgen. Wil men ook in de paden een goede bewerk-baarheid hebben, wat in verband met een volgend gewas, b.v. sla, meestal wel gewenst zal zijn dan moet het gehalte aan afslibbare delen bij voorkeur gemiddeld niet hoger zijn dan 2 5%.

5.3. Invloed van de zwaarte op de structuurcapaciteit Hoe de invloed van de zwaarte van de grond op de ver-houdingen uitrolgrens : veldcapaciteit en vloeigrens : veldcapaciteit voor deze monsters is, kan worden duidelijk gemaakt door de invloed van het gehalte aan organische

stof te elimineren en de aldus verkregen waarden uit te zetten tegen het gehalte aan afslibbaar (fig. 7 ) . Het ge-vonden verband tussen het gehalte aan afslibbaar en het

.... . uitrolgrens ,, , , .. **• - - j -

quotient — r - ^ —& r——r— bleek bin een eenziidige

over-M veldcapaciteit •' e

schrijdingskans van 2\% statistisch -iuist betrouwbaar. Dat i. o. -i •-u -u -1... T-.U * • » o. vloeigrens „„„ tussen het slibgehalte en het quotient •-- -, ^capaciteit niet betrouwbaar.

(11)

-Figuur 6. Invloed van de zwaarte op de bewerkbaarheid B

in bedden 10

10 20 30 40 50 60% afslibbaar

met org. mat o zonder org. mat,

B 10 2 -i n paden o +/ • • / • / • /

/ m

/ / • • / • « • - «.— -• - ^ , j i 10 20 30 40 50 60i a f s l i b b a a r

(12)

Figuur 7» Invloed van de zwaarte op de s t r u c t u u r c a p a c i t e i t

•elSoapaclte'l't ^

e c o r r

' °P «ehalte aan o r g . s t o f )

veiücap 1,1 1,0 0 , 9 0 , 8 0 , 7 » 1 — o o o o . *0 o 10 20 30 40 50 60fS afelibbaar

• net org. mat. G zonder org. mat. * bezand perceel

fdoapaciteit ( êe c o r r* °P gehalte aan org. atof)

1,5

-1,4

1,3

I | 4

1.1

1,0

o o

o

o o

• o o

o

-I I 10 20 30 40 50 60^ afellbbaar

(13)

7

-Bij lichtere gronden is de bewerkbaarheid i.h.a. beter (hogere waarde verhouding uitrolgrens : veldcacaciteit) maar neemt de gevoeligheid voor verslemping toe (lagere waarde verhouding vloeigrens : vcldcapaciteit).

In dit verband is het interessant eens na te gaan welke invloed bezanding heeft op bovengenoemde structuuraspecten. Op een van de bezochte bedrijven is in 1959 een t>erceel met

12 cm fijn zand bezand. Uit de analyseresultaten (bijlage 1) blijkt, dat het gehalte aan afslibbaar door deze behandeling gedaald is van 46 tot 33%. De verhouding uitrolgrens :

veldcapaciteit nam, toe van 0,79 tot 1,00, het quotiënt vloeigrens : veldcapaciteit nam eveneens toe, nl. van 1,26 tot 1,49. Dat betekent dat zowel de weerstand tegen mecha-nische krachten en de verkruimelbaarheid als de weerstand tegen verslemping zijn verbeterd. Dit laatste resultaat is wat onverwacht omdat in het algemeen de gevoeligheid voor verslemping toeneemt naarmate de grond lichter wordt. Moge-lijk heeft ook hier het niet homogeen zijn van de grond een rol gespeeld.

Overigens werd de indruk verkregen dat op dit bezande perceel de verkruimelbaarheid nog wel iets te wensen over laat. In de paden werd een vrij sterke binding aangetroffen. Waarschijnlijk had hier een wat sterkere bezanding toegepast kunnen v/orden zonder de gevoeligheid voor verslemping al te zeer te verhogen. Het opgebrachte zand, volgens de enouête "fijn" zand, blijkt volgens de resultaten van de mechanische analyse grof geweest te zijn. De grootste procentuele stij-ging onderstij-ging de subfractie 210-300 y. Met dit grovere zand zijn de mogelijkheden voor bezanding wat ruimer dan met fijn zand. De bewerkbaarheid wordt meer verbeterd en ver-slemping zal minder gauw optreden dan bij gebruik van fijn zand (BAKKER, 19 64).

Bezanding biedt het voordeel dat geen freouente aan-vulling van nieuw materiaal noodzakelijk is, zoals bij or-ganische bemesting het geval is„

Het ontstaan van betonstructuren na bezanding, waarvoor men in het rivierkleigebied nogal bevreesd is, is

vermoede-lijk niet een gevolg van een ongunstige verhouding; van grof en fijn zand maar moet aan andere oorzaken, b.v. aan een

sterke afneming van het vochtgehalte in een droge tijd, wor-den toegeschreven.

6. Samenvatting en conclusies

Om een indruk te krijgen van de betekenis van organi-sche bemesting en andere factoren voor de structuur en de

bewerkbaarheid van rivierkleigronden die worden gebruikt voor de intensieve groenteteelt in kassen, werd in het najaar

van 1962 in samenwerking met het Rijkstuinbouwconsulent-schap te Geldermalsen een oriënterend onderzoek verricht. Daarbij werd van een aantal gronden variërend in zwaarte en hoeveelheid toegediende organische stof in het laborato-rium de textuur, de organische stof- en kalktoestand en de structuurcapaciteit bepaald en de structuur en bewerkbaar-heid ter plaatse visueel beoordeeld, terwijl door middel van een enquête gegevens werden verkregen over het tijdstip en de hoeveelheid van de toegediende organische stof, de grond-bewerking enz.

(14)

Daarbij is gebleken dat het compost-veenmengsel dat in dit gebied veel wordt gebruikt, bij deze kasgronden een verbetering in de structuur en de bewerkbaarheid heeft ge-geven. Om echter van een goede actuele structuur verzekerd te zijn, moet het gehalte aan organische stof op lichte gronden zeker 5-7% zijn en op zware gronden nog enkele pro-centen hoger. Voor een goede bewerkbaarheid is op lichte gronden 4 à 5% voldoende, maar op zware gronden is een ge-halte van wel 8 à 10% vereist.

Vooral aan de zwaardere gronden moeten dus grote hoe-veelheden organisch materiaal worden toegediend om een goe-de kasgrond te verkrijgen.

Een andere mogelijkheid om een zware grond te verbete-ren is bezanding. Het is gebleken dat bij een gehalte aan organische stof van 5,5% een voldoende actuele structuur en bewerkbaarheid worden verkregen bij een gehalte aan afslib-bare delen van 25%.

Een moeilijkheid bij dit onderzoek vormt de heterogene samenstelling van de bouwvoor. Gebleken is dat verbetering van de structuurcapacitei\. .an deze gronden niet kwantita-tief is aan de te geven door de gebruikelijke wijze van

consistentieonderzoek. 6. Literatuur

PEERLKAMP, P.K.: A visual method of soil structure evaluation, Meded. van de Landbouwhogeschool en de Op-zoekingsstations van de Staat te Gent 2_4 (1959) 216-221.

: Evaluation of the structure of clay soils by means of soil consistency.

Meded. van de Landbouwhogeschool en de Op-zoekingsstations van de Staat te Gent 2_4 (1959) "363-368.

: Invloed van de zwaarte op enkele fysische eigenschappen van de grond.

Landbk. Tijdschr. (1963) 507-518. : Laboratoriumonderzoek naar de invloed van

bezanding op de consistentie van kleigron-den.

Landbouwvoorl. 21 (1964) 167-174. BOEKEL, P.

BOEKEL,

(15)

b i j l a g e 1a

G CD TS G o CD TS r H CD -a _G O) rQ CO r H CD CO bC G 0 CD CD > I - P co O Q-l S O ü - p CD S CD Ti G > CD o N G CD TS G O - G ü co • H S CD -G o I ,G o co • H CO <H •P CD 4 3 G > G CD • P CÖ • P r H CO CDi granulair e samenstellin g (i n gew. % o p drog e grond ) f — 1 T T V i p U 1 CD 1 •|- icH 3 - H ü - \ o O O O C - . 0 0 v -o \ o O CM O T -c o o o O u O MD \ 0 O O CM MD < * " - s . O O CM O <^-c A * \ 0 O O r - m CM ^ o O T -l A C M T — L T \ i - r \ O T -L A \ 0 U " \ T t r -LA \ t r -o L A O \ L A M D V CM V W O - G P O w C A O - O cö O r H O Ui • G G C A O ^ CO O I A CM i A L A I A O N V D O Cr- r r - O N c O C~- i— i— O OD CO CO L A C O C—OO O C - O S r - O N r - O O M D O N CM t ^ -r_ v_ ^ _ evj T — r A T— •<— V C M C M T -o -o -o -o -o -o -o -o -o -o -o -o -o C O C O " ^ CT-CO O M D C O C O r Ar: L A r A ' r O N r A O N O N f r -T— O O O O V - O O T — ^ - O T - O r - O r - O O O " d - O L A r - r - O J O s r A ^ C O ( A O N C O C A M D H - L T \ c O OO CM T - O r - , — , — O T — C M T - T — X — O C M T - T - r - C M O CA C A C O L A C O C O ^ T ^ r C \ C ~ r L r \ i r \ r O r ^ ) r L A T O T T T T C M C A C M C M C A C M I A C A T C M M D T -L A C— C A O N r A ^ o T - C O O N M D « \ O C - ^ 0 \ O -L T \ O J -L A • s f r r T ( A J ( M C \ J C M f C \ C \ l • s f ^ V f l O O ^ C M O J O r -i — MD T - O OO T - O N -sf C A •<- L A M D CM CT-MD C— C - L A " ^ ^ t L A "si- "~h C A i A M D «cf L A ^ C A M D M D C O M D O ( A L A I - - C M T— * — t — T— V— O r - t A ^ r - O N C O I A CM C A CM LACTSC—CXD CT-CO L T \ o O MD L A MD MD CT— O N MD M D C M C M i A f A L A ' ^ t C - - L A N O LT\ c A r— O N r A CT- O r - C A C O CO CM M D C — C — I A CM CM -sf O M D ^ C A MD MD M D C N O O M D T C M ^ C M C O L C N , , — l A L A L A ^ f -C r - i A O N r - T - -CM ( T — O N r - -CM -CO ^ O O N O N -C A -C A * ^ OO C A C A M D C O ' - i - C O C O M D c A C M c A ^ M D C M L A - ^ "sf " ^ C A L C \ O N C M C O C ~ - O N C O MD • s t r - CM O N O O O N MD CT-CM O N L f \ , u - \ C M O O O N O C O C—OO O C - L C N C A L T S M D I A M D M D T * - T— r— r— r ~ ^ f - C O ( A C O \ X ) L r \ s t O O C M C—CO ( A C — O N O N O MD O C A C O C— O CO MD O C N C O O N O N r A r - O N T - CO NO CO CM r T - r - C M - - i - l . M i - r - r T - N r - T— T— T— CM C O v - LX\ CM 0 \ O C A C - O N C O ^ - C A C M T - O N T - O O C A O c O C A O ~ x J - M D O ^ — -st CM O o D I A O N CM O M D M D C M - s t c A c A C A C M C M C A - s t ' s t c A C ' A r - C M T — "sf T - "sf-v - O N i.r\ "sf-v - O MD < "sf-v t L T N C M C M ' q f ^ f - M D c A c A, , ;t ' — C O C O c\i L C \ C O r r c r ~ c A L A c r ^ M D c ~ i r 0 ' s t T— C A ^ O N C T -T— C M T — *— r - r - r — I — C \ J C M r - T — -T— -T— T - C M C M CM O C A O MD I A C O C M C N ^ f - r A C T - u r \ M D T — C O M D C M C M l A MD L A "si- C A C O MD ^d" MD CO O N r A L A ^ f L A L A M D C O "st L f \ L r \ ^ u - \ r r x O N O Nr- C M C A ' s t i r ~ - r - r A ^ - C A C A C N T - M D 0 0 \ û ^ r - r - i A C M r - O s t L r \ T - 0 O d O T - O t r - C A T - C A L A ^ — C M C O O t r - O C M C M C M M D C A C r - O N C O MD MD C - O - M D CT—C—MD C—-MD C T - C — C — M D MD MD M D MD MD T - CM C A " s f l A M D C—CO O N O T— CM C A "st L A MD C~~CO CÖ C M CD bfl r H • O • H ^ 3 OH O OH O CD • H r*

(16)

b i j l a g e 1b

G CD G O U O Xi r H CD T J G CO -G O 42 G O 0) CTJ , ü • H r H CD W > 0) T3 G t> CD O N u CD G o -G ü rn • H S CD -G ü 1 •G O f0 •H < H -P I t -G G CO > G CD • P CÖ - p r H 3 to CD 1 T3 G O U hO CD M O U T3 P H O V*-• CD !x0 G •H G • H r H H CD • P CO G CD to CD U • H rtf r H G et! U î--0 1 CD • O C , _ | • H Ü \ . o O O o cCM T -o \ o O CM A T-CO \ o O L A o o o NO O o CM N O O CM O *d" c A \ o O O T - C A CM \ o O T -ur\CM \ o L A L A O T -L A L A T— c -O L A O N O N O V CM V • < H hO O V i - SH -P O co C A O V i O cö O r H O 1 « Ä OH G C—• C A C O "d" CM r LTN l A T -C V J ^ C O O \ C N ^ O \ ^ t > T — C M T — v r r t — C M T -L P S O O O O T - O T -O O O O O O O O O N C A v - f - ~ N O N D NO CT- T— T - O O O O O O O T --,— LT\ C A •<— O N C M O N 1 > O C A O O s— O i - O O C M CA OO NO NO LA O N L A "d" ON O N V - C M O O N O O N O O O O N O N r — T - r - T - C M C M T — ^ O N CO O L T \ T - O N C— O N T— O N O J ^ m ^ N Û r f \ r C— N O <d" H - N O -x)- O L A C A N O N O C A CO L A N O O L A •<— H r H - T - t — r r \ H ; O O c O L r \ I A r ^ c o c— N O 0 N t r ~ T — " d -N O C A O N O O N O O N O C A c A CM CO C"~ N O CO N O t - L A C A O T - N O N O C A O L A L A C~- L T \ T - O N C O O N T — O CO c— T - c~- cr- o L T \ o o c o "d" CA O v - t— CO CM CA ON T C M C M C M C M T C M C M r -ON *d" o o NO CM H- v - CA O L f A L f A c o ^ c — i r o c M T -CM L A -CM ( A C A -CM [ A ^ A A L A CO L A T— •vt- O r f \ C O ^ - d " O N L A O T - N O r— O C O \ — C M T — C M C M T — T C A T -O T - 1 ? ~ , ~ O C M C A N O - ^ * d " CM r - W ( A O J ^ C A CM O N r - v - H ; O O O i - r N . O O O O O N O c A - r - C M ' d - O H -O C M ^ - n A T - H - O C - C M c— NO er- t r - C ~ tr~ C— L A c—-o T - CM f A ^ t LT\ N O t > \ *— O N , -O -O N T - -ON. T- O N CM O CM v - CM O ON ( A O CM O O O O I A N O CO N O T - O T - O LA ON CO v -CM -CM *d" r-CM OO T - -so t A c~ r T -<d" OO N O O - ^ r f \ A C A CM i — L A CM O C A CM NO CM LT\ L f \ ^ r A O N ( A C O L A LT\ O CM T - l A L A H - C A L A OO «sf- C - c A C O ^ A C ^ C-~ O f A O N •=d- O C A i — CM T - T - CM T - CO C A O C A ^ A CM L A C A •<— C A ^ t " L A O T - CM CO ON C N N O v - T - CM C A "=t CM L A CM C A CM CM L A CM T T -C~- CM O O ^f" C A NO CM C~- ( T - N O NO CM C A " d " N O T— -d-•Î— 1 CM O C A O O N O CO C A O N Y — O o CNJ C A -d-CM L A 'd-C A C A C A ON O N C A Hr C -c A T -O N CM CD U O CTJ H •<s • H 43 P H o s O CD • H N IK

(17)

bijlage 2

Resultaten van hetconsistentieonderzoek en de bepaling van het vochtgehalte bij bemonstering • .• " :

n r . 1a 1b 2a 2b

3a

3b

4a 4b

5a

5b

6a

6b

7a

7b

8a

9a

10a 9/1 0b 1 1 a 11b 12a 12b 13a 13b 14a 14b 15a 16a 1 6b 17a 18a 19a 19b i

u i t r o l

-grens

28,8

24 27 22 24 19 24 19

37

22

35

19 25 24 33 35 31 27 24 20 29 2 1 , 26 24 24 1 8 ' 32 3 2 ,

21 .

36,

2 6 , 2 8 , 2 2 , ,8 , 3 ,1 ,8 , 3 ,8 , 8 , 4 , 3 , 3 , 9 , 3 ,1 0 2 ,2 , 0 3 1 3 1 2 2 8 5 7 9 9 0 4

5

7

i v l o e i -g r e n s 3 8 , 1 3 4 , 8 3 9 , 3 3 8 , 3 3 5 , 5 2 6 , 1 3 2 , 6 2 9 , 5 4 8 , 1 3 2 , 6 4 7 , 3 2 7 , 2 3 2 , 5 3 1 , 8 4 5 , 3 4 8 , 1 4 6 , 0 4 2 , 9 3 4 , 0 2 7 , 4 4 0 , 6 31 , 2 3 4 , 6 3 0 , 8 3 3 , 3 2 7 , 2 41 , 2 4 6 , 8 3 6 , 1 5 4 , 6 2 7 , 9 4 5 , 6 3 4 , 0 \ v e l d c a p a -c i t e i t 3 7 , 4 29 31 27 29 19 26 22 53 25 48 20 26 25 49 41 46 29 29 23 32 20 26 22 2 4 , 21 ,

36,

39,

2 5 , 4 2 , 2 5 ,

36,

2 2 , ,8 ,2 , 3 ,6 , 4 , 9 , 4 ,6 , 0 ,0 4

,9

»o

,6 ,8 »8 6 2 4 ,4 9 8 0

5

2 6 1 6 6 8 1 8 ; gew.fo v o c h t b i j bera. 3 0 , 9 2 7 , 4 21 .6 2 5 , 8 21 , 0 21 ,1 2 7 , 0 2 3 , 2 3 6 , 0 2 5 , 4 3 0 , 5 2 2 , 4 2 9 , 4 11 ,6 3 4 , 2 2 3 , 9 21 , 3 31 , 2 1 9 , 2 2 3 , 4 21 ,1 2 4 , 9 1 3 , 4 2 5 , 7 2 2 , 7 2 2 , 2 1 7 , 7 2 2 , 8 2 3 , 9 2 8 , 9 1 9 , 0 3 6 , 6 1 6 , 8 1 u i t r o l g r . v e l d c a p . 0 , 7 7 0 , 8 3 0 , 8 7 0,81 0 , 8 4 0 , 9 9 0 , 9 2 0 , 8 8 0 , 7 0 0 , 8 9 0 , 7 4 0 , 9 6 0 , 9 4 0 , 9 6 0 , 6 6 0 , 8 4 0 , 6 7 0,91 0 , 8 3 0 , 8 6 0 , 9 0 1 ,01 0 , 9 8 1 , 1 0 1 ,01 0 , 8 7 0 , 8 9 0 , 8 4 0 , 8 6 0 , 8 4 1,02 0 , 7 9 1 , 0 0 t v l o e i g r . v e l d c a p . 1 , 0 2 1 , 1 7 1,26 1 , 4 0 1 , 2 0 1 , 3 4 1 ,21 1 , 3 2 0 , 9 0 1 , 3 0 0 , 9 8 1 , 3 3 1 ,21 1 , 2 7 0 , 9 1 1 , 1 5 0 , 9 8 1 , 4 5 1 , 1 6 1 , 1 7 1 , 2 5 1 ,4-9 1 , 2 9 1 , 4 0 1,36 1 , 2 8 1 , 1 2 1 , 2 0 1 ,41 1 , 2 8 1,08 1 , 2 6 1 , 4 9

Opm. De monsters aangegeven met a zijn van de met compost-veenmengsel behandelde gronden, die met b van de niet daarmee behandelde gronden. Monster 19b is afkomstig van een perceel dat in 1959 is bezand met 12 cm fijn zand.

(18)

bijlage 3

Visuele beoordeling van bodemstructuur en aggregaatbinding

nr. 1 2

3

4

3

6

7

8

9

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19a 19b i i i 1

met compost-veen behandeld structuur in bedden 1

7

34 64

7

74 64 7-7+ 6+ 34

7

7+ 34 6*

7

4*

7-5

5

5

— — — _ — j in paden t

6

4

5

6

7

6

34 7-4+

3

5

3

3

4 4 24 34

3

34 -1 binding in bedden 1

3

6

3

3

2

3

3

3

34

9

c2.

3

44

3

7

34 4 34

6

' in paden 4-i 74

3

4 24 34

6

3

7*

9

3

4

7

6* 6è 8±

3

3

7

-onbehandeld structuur in bedden

6

7

64

6

64 64

3

-4 44

6

3

34 -4 -• in paden • -34

-3

4 4 -2 -44 -binding in bedden 44 24 34

3

4 34

3

-6

3

3

3

3

-8

-in paden '

-6

-74

7

7

-9+

-3

(19)

-bijlage 4

Enkele gegevens ontleend aan de enquête

n r . bedr. 1 2 3 4 3 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 a a n t a l j a r e n i n g e b r . voor t u i n -bouw 3 3 7 5 3 3 3 3 3 1 23 6 10 10 39 2 11 7 10 I I a a n t a l j a r e n i n g e b r . a l s k a s 2 2 1 3 3 2 3 3 3 1 6 6 7 3 1 2 3 6 7 s i n d comp o s t -veen 4 , 3 3 , 3 2 , 0 4 , 0 -3 , 0 2 , 0 3 , 3 3 , 3 4 , 0 4 , 0 4 , 3 -4 , 3 3 , 0 3 , 0 8 , 3 2 , 0 3 I960 t o e g e d i e n d o r g a n i s c h m a t e r i a a l i n m 3 / a r e s t a l -mest 1,6 1,0 1,0 6,0 -1,0 2 , 3 2 , 3 2 , 3 1,0 2 , 3 3 , 0 2 , 0 -1,0 0 , 3 2 , 2 -3,6 1 d i v e r -sen _ 2,01< t t tm

-3 , o

1

»

tm -1 . 51' _ _ _ _ _ t o -t a a l 6 , 1 8 , 5 , 3,02> 10,52> -6 , 0 7 , 3 8,0 9,02> 3 , 0 6 , 3 7 , 3 2 , 0 4 , 3 6 , 0 3,3 1 0 , 8 ; 3 , 3 3,6 . .. i n a a n -t a l j a r e n 2 2 1 3 -3 3 3 3 1 3 2 3 3 3 2 3 2 3 •• -gem. p e r j a a r 3 , 0 4,2 3,0 3,3 -2 , 0 2 , 3 2 , 7 3 , 0 3 , 0 2 , 1 3 , 8 0 , 7 1,3 2 , 0 2 , 7 3 , 6 1,7 1 ,2 • % af-s l i b b . 21 48 34 30 -24 26 31 42 43 32 30 18 23 20 42 40 16 33 % o r g . s t o f 6 , 0 3 , 3 4 , 0 3,6 -6 , 8 4 , 2 8 , 4 9 , 3 3 , 7 3,3 4 , 6 3 , 1 3 , 8 6 , 6 8 , 2 4 , 2 4 , 3 1) 2) champignonmest m3/are tt = tuinturf

tm = turfmolm (hoeveelheden aangegeven in kg of aantal balen) geschat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The primary distributor roads in the city of Harare connect in a radial pattern to regional and national destinations (Refer to Appendix B). 15a) depicts the classification of

3,4 Cis-diamminedichloroplatinum(II), commonly referred to as Cisplatin, is the most recognized metal-containing drug used in the treatment of cancer. 1,5 However,

Hij zorgt er voor dat voorbereiding van de productbereiding verloopt volgens de vastgestelde bedrijfsprocedures en dat er altijd gewerkt wordt volgens procedures en voorschriften op

Momenteel worden de termen klinische en subklinische ketose gebruikt om aan te tonen dat een koe een verhoogde concentratie ketonen in het bloed, de melk of de urine heeft, al

Gezien het afwezig blijven van duidelijke verschillen in deze en de eerder aangehaalde proeven, waarbij kaliumbichromaat werd toegevoegd aan potgrond samengesteld uit voedingsarm&lt;

Het is een stevige uitspraak die per direct forse consequenties heeft voor individuele ondernemers, maar ook voor de uitvoering van opgaven door gemeenten, provincies

De onderzochte gronden voldoen aan de gestelde eisen en zijn derhalve goed geschikt voor (de moderne) fruitteelt (hard fruit). Voor de geschiktheid van zacht fruit

de bemonsteringsdata liepen i.v.m. de ontwikkeling van het gewas en de werkzaamheden op het laboratorium wat uiteen. Opvallend zijn de grote verschillen in beworteling tussen de