• No results found

Ecologisch verantwoord wonen in een ecowijk? : een onderzoek naar de invloed van sociale contacten op de houding en het gedrag van bewoners in een Dubowijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ecologisch verantwoord wonen in een ecowijk? : een onderzoek naar de invloed van sociale contacten op de houding en het gedrag van bewoners in een Dubowijk"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

f;Bn ondBtzoBk naat dB lnvloBd van f1oeff1IB eontaetBn op dB houding Bn hBf gBdtag

van bBwonBtf1 In BBn

JscqurJ/ine !;chmidt DocfotEJEJ/J;cdpfiB t!ulfrJutgociologiB ll!Jfl dB l/tJillBtgifBif lll/fl Amgfetdllm fvfBi

2000

Dubowfik

kBtgfe hegBIBidet: prof. dt N. WilfBtditJk TwBede hBgBIBidet: drg 8. !-letfz

(2)

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven in het kader. van mijn studie Cultuursociologie aan de Universiteit van Amsterdam.

Ik was niet van punt a naar punt b gekomen zonder de hulp van anderen.

Zo had ik de interviews niet kunnen houden zonder de tijd die de bewoners van de ecowijk op het GWL-terrein hebben vrij gemaakt om mij te woord te staan.

En natuurlijk bedank ik mijn begeleiders Brigitte Hertz en Nico Wilterdink voor de inhoudelijke begeleiding.

Mijn ouders, mijn zussen Nicolette en Mariëlle en last but zeker not least Marcello, Martine, Nathalie en Niek en Stefan hebben veel voor mij betekend door ieder op een eigen manier mee te lezen en mee te denken (en dat ook heel lang hebben

volgehouden!). Zij stimuleerden mij op de juiste momenten om door te gaan en de scriptie tot een goed einde te brengen. J oletta bedank ik voor de avonden die ik achter haar computer mocht doorbrengen.

Jacqueline Schmidt Amsterdam, mei 2000

Afbeelding voorkant: maquette van de ecowijk Foto: Peter Ruigrok

(3)

Inhoudsopgave

1. INLEIDING ..•... " .••... """" .. "" •. " .. " .... "" ..• ""." ... " .... "." •. " .. "" •..• "" ••.•.. " •... "".".""" ... """ .... ".3

2. ECOLOGISCH VERANTWOORD GEDRAG IN SOCIALE CONTEXT .""""" .. " ... "" .• " .. "6

2.1 DE ECOWIJK IN AMSTERDAM ... " .. "" .... " ... "." ... " ... " ... "" ... " ... " ... " ... "." ... ".6 2.2 SOCIOLOGISCH PERSPECTIEF .. "." .. "."." ... "" .. " ... " .... "" ... " ... " ... "."" .... " ... " .... "".7 2.3 PROBLEEMSTELLING EN HYPOTHESEN." ... "" .. "" ... " ... " ... " ... " ... " ... ".""" ... " ... 14 2. 3.1 Probleemstelling." ... "." ... ""."" .... ""."." ... " ... " ... " ... " ... "."" .. """."." .. " ... 14 2.3.2 Hypothesen .. "" .. " .... ".""." .. " .. "." ... "" .... " ... " .... " ... "." ... " ... " ... "." ... "."" ... "."" .. " ... 15 2.4 METHODIEK ... " ... " .... " ... ""." ... "." ... " ... " ... " ... "."." ... " ... " ... "" ... " ... " .. "." ... "" .. 19 2.4.1 Verantwoording van de onderzoeksmethode: het bewonersonderzoek "".".""""""""."."".".20

3. ONTWIKKELING VAN DUURZAAM BOUWEN IN NEDERLAND "" •••.• ".""" ... "." ... ""21

3.1 DUURZAME ONTWIKKELING"" .... ""." .. "."" .. " ... "" ... " ... " ... " ... "" ... "." ... "" ... " .. " ... 21

3.2 FASEN VAN DUURZAAM BOUWENENWONEN"."."".".""""""."".""""""""".""""""""""."."."""22 3.3 BEWONERS- EN OVERHEIDSPROJECTEN"." .... " ... """ •. " .. " .. "." ... ""."" ... """".".""."."." .. " ... 24 3.4 ONDERZOEK NAAR BEWONERSGEDRAG """ ... " ... "." .. " .. " ... "" .. " ... "" ..•. "." ... "."."""."" .. " ... 25 3.4. 1 Opgedane ervaring met het bewonersproject Het Groene Dak " " " " " " " " " " . " " " " " . " " " . " " . " . 2 6 3.5 CONCLUSIE ... "." ... "."." ... ""." ... " ... "" ... " .. " ... " ... " ... "". " .. " .. "" ... ".29

4. BEWONERSONDERZOEK IN DE ECOWIJK OP HET GWL-TERREIN: VRAGENLIJST EN INTERVIEW ... " .. " .... ""." ... "."."" •... ""." ...• "" •. """." .. " ... " ... "."." ..•.•... ".".""" .. " .. " ... """" .. ".30

4.1 DE VRAGENLIJST ... " .... "" ... "." ... "" ... " .... """ ... "" ... "." ... " ... " ... " ... 30 4.2 HETINTERVIEW" ... " ... " ... " ... ""."" ... " ... " .... "." ... "." .. " ... "" ... " ... "." ... " ... ".35

4.3 CONCLUSIE ... " ... " ... " ... """."."" .... ""." .. " ... """ .... " ... "" .. " .... " ... "." ... "." ... "." .. " .. " ... ".36

5. DE BEWONERS AAN HET WOORD "" .. "." •• "."" .... " ..• " ••. "" ... " .. "" .•... """" ...•.. ""."." •...• "."37

5.1 VERWACHTINGEN ." ... "." ... " .. " .... " ... " ... "" ... " ... 37 5.1.1 Conclusie ... " ... " ... " ... " ... " ... "" .. " ... " ... " ... 40 5.2 ECOLOGISCH VERANTWOORD DENKEN& DOEN """.""""""""""""."""" .. "".""""."".".""""""""41 5.2. 1 Afvalscheiden en ander ecologisch verantwoord gedrag """""""""."".""""""""."".""""".41 5.2.2 Het autobezit ... "." ... " ... " .. " ... " ... 45 5.2.3 De bewoners en de gemeente "".""""""" .. "."""." ... " .. ""."""""" .. "."".".""""."""""."" ... "48

5.2.4 Conclusie ." ... "" ... " ... " ... " ... " ... 50 5.3 lDENTIFICATIEMETDEECOWIJK .. """."."".""" .. "."."".""." .. "" ... "".""."."." .. """""."."""" .. """.51 5.3.1 Beeldvorming ".""""" .. ".""."""""""".""."."" .. """." .. "" ... """."" .. """"""."""".""." .. ".""51

(4)

5.3.2 Het concept ecowijk ... "" ... " ... 54

5.3.3 Conclusie ... "" ... " ... " ... "" .... .. """" ... " ... " ... " .... " .. 56

5 .4 SOCIALE CONTACTEN EN SOCIALE CONTROLE"."".".".""." .. """.".""." .. ""." .. "" .. ""." .. ".""""". ".57 5.4.1 Conclusie ... " ... " .... " ... "" .. " ... "" ... " .... "." ... "." ... " ... "" ... "" ... "." ... 60

6. ECOLOGISCH VERANTWOORD WONEN OP HET GWL-TERREIN: CONCLUSIES ... 61

6.1 DE HYPOTHESEN ... " ... " ... " ... " ... " ... " ... " .. " ... " .... " ... " ... 61

6.2 DE ECOWIJK IN DE TOEKOMST ... "" ... " ... " ... "" ... " .... · ... " ... 64

6.3 TOT SLOT: NADER ONDERZOEK .... " ... " .. " ... "" ... " ... " ... " .... "." ... 65

SAMENVATTING BIBLIOGRAFIE BIJLAGE 1 BIJLAGE2 BIJLAGE3 BIJLAGE4 BIJLAGES BIJLAGE6

ENKELE INDRUKKEN VAN DE ECOWIJK VRAGENLIJST

VRAGENLIJST RESULTATEN lNTERVIEWVRAGEN

ARTIKEL ''MILIEUWIJK VERDUBBELT' ARTIKEL "p ARKEERMALAISE"

(5)

1. Inleiding

Mijn verbazing over het gedrag van een vriendin, namelijk het weigeren van afval scheiden, deed mij besluiten beïnvloeding van ecologisch verantwoord gedrag tot onderwerp van mijn scriptie te maken. Hoewel de glas- en de papierbak op een steenworp afstand van haar huis staan, is zij niet bereid deze mogelijkheid van afvalscheiding te benutten. Hoezeer ik ook mijn best doe, het lukt mij niet haar te overtuigen van het nut dat dit scheiden heeft. Dit leidde ertoe dat ik geïnteresseerd raakte in de wijze waarop de sociale omgeving van invloed is op het ecologisch verantwoorde gedrag van mensen.

Problemen waar mensen in samenlevingen mee te maken krijgen, veranderen voortdurend. Zij zien zich genoodzaakt om voor deze nieuwe problemen nieuwe oplossingen (strategieën) te zoeken (Goudsblom 1996). In hedendaagse

samenlevingen speelt techniek een dubbele rol bij milieuproblemen. Zo zorgt de toepassing van technische ontwikkelingen enerzijds voor het ontstaan van ongunstige milieueffecten, anderzijds worden technische ontwikkelingen juist ingezet om een bijdrage te leveren aan het verminderen van milieuproblemen. Hoewel het gebruik van de techniek als oplossingsstrategie niet moet worden onderschat, zijn de

mogelijkheden ervan niet ongelimiteerd. Milieuproblemen zijn, in essentie, maatschappelijke problemen die~tiJ.~er vragen dan de introductie van nieuwe technologieën (Overlegcommissie Verkenningen 1996: 30).

Een goed voorbeeld van de probleemoplossende rol van de technologie is te zien bij het milieuvriendelijk of duurzaam bouwen van huizen. Duurzaam bouwen is erop gericht het milieu en de natuur zo weinig mogelijk te belasten en een goed leefmilieu te creëren. Deze techniek, kortweg aangeduid als Dubo (Duurzaam

Bouwen), impliceert het gebruik van duurzame materialen bij het bouwen van nieuwe woningen, gericht op een afname van energieverbruik (bijvoorbeeld grote ramen op het zuiden en kleine op het noorden, zodat veel zonnewarmte het huis binnenkomt) en het plaatsen van energie- en waterbesparende apparaten (zoals een regenwatertoilet). De eenzijdige nadruk op de technische kant van duurzaam bouwen leidt echter de aandacht af van een belangrijke veroorzaker van milieuproblemen, het gedrag van

(6)

bewoners.

Bewoners kunnen zich in meer of mindere mate ecologisch verantwoord gedragen. De overheid gebruikt voor het ecologisch verantwoorde woongedrag van mensen de term 'duurzaam wonen'. Hiermee wordt in overheidstermen gedoeld op het feitelijk beperken van de milieubelasting. Daarbij wordt gelet op: energieverbruik, materiaalgebruik, afvalverwerking en waterverbruik (Ministerie van VROM 1997: 17). Duurzaam wonen kan echter anders opgevat worden; bijvoorbeeld als 'lange tijd ergens wonen'. Daarom is in deze scriptie in plaats van 'duurzaam wonen' gekozen voor de term ecologisch verantwoord wonen.

Volgens Janssen (1994) is er behoefte aan onderzoek dat inzicht kan verschaffen in de relatie tussen duurzaam bouwen en het ecologisch verantwoord woongedrag van de bewoners van Dubowijken: "Er is weinig onderzoek gedaan naar de organisatie van bewoners, het bewonersgedrag en de vaak moeizame sociale processen die verbonden zijn met vernieuwende projecten zoals het geval is bij Dubowijken" (1994: 7).

De lange termijn visie wat betreft het beïnvloeden, sturen of het veranderen van het gedrag van de bewoners is bij het beleid van de overheid niet altijd even helder. De visie moet nog helder worden wat betreft de functie van Dubowijken binnen

Nederland en welke onbedoelde gevolgen de opzet van dergelijke wijken zou kunnen hebben. Inzicht in het tot stand komen van ecologisch verantwoord gedrag kan deze visie op Duboprojecten verhelderen (Hertz 1996). Met name het idee dat Dubo een proces is dat voortdurend aan verandering onderhevig is en dat niet af is als de wijk er staat, zou meer aandacht moeten krijgen bij het evalueren van het slagen van dit soort wijken (Dubbeling 1988: 21). Door (sociologisch) onderzoek te doen naar het

bewonersgedrag in Dubowijken ontstaat meer inzicht in de wijze waarop ecologisch verantwoord gedrag tot stand komt.

Aan deze scriptie liggen twee veronderstellingen ten grondslag. De eerste heeft betrekking op de rol die bewoners spelen bij het behalen van milieudoelstellingen binnen Dubowijken. De veronderstelling is dat een Dubowijk bestaat uit bewoners die samen een.sociale figuratie vormen. De bewoner heeffhierbij een dynamische en steeds veranderende rol.

De tweede veronderstelling is dat mogelijke gedragsaanpassing het gevolg is van de sociale contacten die bewoners met elkaar onderhouden. Het gedrag van een enkele bewoner is te verklaren aan de hand van de sociale figuratie waarvan deze bewoner

(7)

deel uitmaakt.

Het doel van deze scriptie is het schetsen van de wijze waarop bewoners binnen de huidige opzet van een Dubowijk elkaar al dan niet kunnen sturen in de richting van ecologisch verantwoord woongedrag. Hierbij vormen de ervaringen van bewoners van een Dubowijk in Amsterdam het uitgangspunt.

Centraal staat in deze scriptie de vraag in hoeverre de sociale contacten tussen bewoners binnen Dubowijken ecologisch verantwoord gedrag bevorderen.

De opbouw van de scriptie is als volgt: na dit eerste inleidende hoofdstuk begint hoofdstuk 2 met een beschrijving van de Dubowijk in Amsterdam. Vervolgens geef ik aan op welke wijzen mogelijke gedragsverandering en -beïnvloeding in de richting van ecologisch verantwoord gedrag het beste onderzocht en verklaard kunnen worden. Naar aanleiding daarvan worden de probleemstelling en vier deelvragen met bijbehorende hypothesen geformuleerd. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een weergave van de onderzoeksmethode. Het derde hoofdstuk gaat over de ontwikkeling van het duurzaam bouwen en wonen in Nederland. In hoofdstuk 4 en 5 worden de resultaten van het bewonersonderzoek verwerkt. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van dit onderzoek op een kwantitatieve wijze weergegeven, terwijl in hoofdstuk 5 de nadruk ligt op de uitspraken die bewoners doen als antwoord op diverse vragen. In het zesde en concluderende hoofdstuk kom ik terug op de centrale vraag van de

(8)

2. Ecologisch verantwoord gedrag in sociale context

2.1

De ecowijk in Amsterdam

In Amsterdam staan enkele Dubowijken. Eén ervan wordt ook ecowijk genoemd, en is gebouwd op het terrein van de Gemeente Waterleidingen (in het vervolg afgekort tot GWL-terrein) aan de Haarlemmerweg in stadsdeel Westerpark. Deze ecowijk bestaat uit 14 vrijstaande woonblokken en twee langgerekte vrijstaande woongebouwen. In de wijk staan in totaal 601 woningen zowel in de huur- als koopsector. De

milieuaspecten van deze Dubowijk komen overal terug: in het energieverbruik, de watervoorziening, de afvalverwerking, het bouwproces zelf en de groenvoorziening (zie bijlage 1). De milieutoepassingen zijn soms duidelijk zichtbaar. Zo rijden er geen auto's in de wijk en zijn er veel tuinen. Een niet direct waarneembare toepassing is bijvoorbeeld dat in verschillende woningen het toilet met regenwater wordt doorgespoeld.

De bedenkers van de wijk vinden dat, om de milieuaanpassingen in de wijk optimaal te gebruiken, het van groot belang is dat de bewoners een blijvende

betrokkenheid met hun woonomgeving hebben (of krijgen). In de folder van Stichting Ecoplan wordt dit als volgt omschreven:

en:

" Zij[ de bewoners - JS} zullen een blijvende betrokkenheid met hun

woonomgeving moeten hebben of krijgen. Vooral hun betrokkenheid zorgt ervoor dat het duurzame en autovrije karakter van het GWL-terrein voor lange tijd kan blijven bestaan." (GWL-Terrein z.j.: 12)

"Bewoners zullen mee moeten werken aan en denken over het milieuvriendelijke beheer van hun woning en wijk. Enthousiaste bewoners kunnen, als deelnemers in de beheergroep van de wijk, bijvoorbeeld cursussen, schoonmaakacties, tuinfeesten en andere activiteiten organiseren." (GWL-Terrein z.j.: 13)

Om bewoners actief mee te laten werken aan het behoud van het duurzame karakter van de wijk wordt veel aandacht besteed aan buurtbeheer, zowel door bewoners als door een buurtbeheerder. Deze buurtbeheerder probeert op verschillende manieren de bewoners in de wijk te informeren. Ook is er een buurtbeheergroep gevormd waarin

(9)

bewoners plaats kunnen nemen. Deze opzet moet het mogelijk maken dat alle betrokkenen met elkaar gaan samen werken.

Het hoogste orgaan in de organisatie van het GWL-terrein is de

Koepelvereniging, die het algemeen beleid uitzet en de bewoners verplichtingen op kan leggen over het beheer van de wijk. In deze vereniging hebben

vertegenwoordigers zitting van de woningcorporaties, de verenigingen van eigenaren en een vertegenwoordiging van de historische gebouwen. Deze laatste groep is pas later bij het project betrokken en heeft voor het grootste deel zelf de inrichting van de woningen kunnen bepalen. Er is ook een algemene bewonersvereniging van het GWL-terrein , die open staat voor alle bewoners van de wijk: huurders en kopers. Deze vereniging behartigt niet alleen de belangen van ecowijkbewoners binnen de Koepelvereniging, maar ook richting het stadsdeel of andere instanties (Stichting Ecoplan z.j.: 3). Daarnaast kunnen andere leden toetreden, zoals instanties die openbare voorzieningen op het GWL-terrein beheren.

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat in deze Dubowijk veel

mogelijkheden zijn gebruikt om milieubewust gedrag bij bewoners te bevorderen. In de volgende paragraaf komt aan de orde of en hoe ecologisch verantwoord gedrag daadwerkelijk tot stand komt.

2.2

Sociologisch perspectief

Bij een Dubowijk hoort een ecologisch verantwoorde houding en ecologisch verantwoord gedrag, zo stelt de overheid. Dit moet blijken uit betrokkenheid bij het

ecologisch verantwoorde karakter van de wijk. De vraag die hierbij hoort is: hoe komt ecologisch verantwoord gedrag tot stand?

De normen van het ecologisch verantwoorde wonen lijken te worden gesteld door de wijze waarop de wijk wordt ingericht. Als de bewoners zich niet gedragen volgens het plan dat de overheid voor ogen heeft met de Dubowijk, dan wordt geprobeerd de bewoner te sturen in de juiste richting. Maar gedrag in een bepaalde woonomgeving

komt niet door de bebouwing of (alleen) de voorlichting tot stand. Gedrag is een dynamisch 'iets' wat tot stand komt binnen een bepaalde sociale context.

Bij het doornemen van literatuur met als onderwerp milieuproblematiek en het ecologisch verantwoorde gedrag van mensen bleek dat binnen de sociale

(10)

wetenschappen geen consensus bestaat over de wijze waarop mogelijke

gedragsverandering en -beïnvloeding in de richting van ecologisch verantwoord gedrag het beste onderzocht en verklaard kan worden. Ik bespreek hier vier benaderingen: de attitude-benadering, de rationele-keuze benadering en twee vergelijkbare benaderingen, te weten een figuratiesociologische benadering en de distinctietheorie.

Bij het bestuderen van het ecologisch verantwoord gedrag aan de hand van het sociaal-psychologische attitude-benadering is de belangrijkste pretentie of ambitie het bloot leggen van de relatie die er zou bestaan tussen milieubesef en ecologisch

verantwoord gedrag. De benadering waarin de attitude centraal staat, richt zich op de belangrijke rol die normen, waarden en motieven van een individu spelen in het nemen van beslissingen rond ecologisch verantwoord gedrag.

Het belangrijkste bezwaar van deze benadering is het onvermogen om de relatie tussen gedrag en structuur, tussen micro- en macroprocessen op een bevredigende manier te beschrijven (Spaargaren 1996: 34). De sociale omgeving waarin de actor zich bevindt, is een structuur van statische relaties en onbeweeglijke 'normen en waarden'. Die structuur wordt gezien als een beperkende factor waar de actor geen invloed op uit kan oefenen. Er is in dit model geen plaats voor de wisselwerking tussen handelen en structuur. Om verwarring met dit perspectief te voorkomen gebruik ik in deze scriptie in plaats van het woord attitude de term houding.

Een benadering waarin de keuzevrijheid in het sociale gedrag wordt benadrukt, is de rationele-keuze theorie. De belangrijkste vertegenwoordiger van deze theorie, James Coleman, probeert in het boek Foundations in Social Theory (1994) te komen tot een algemene theorie ter verklaring van sociale systemen. De mens wordt gezien als een 'homo rationalis', een doelrationeel denkend individu. Dit individu laat zich leiden door beloningen en kosten.

De theorie gaat uit van twee veronderstellingen. De eerste veronderstelling is dat bij de verklaring van elk sociaal verschijnsel aangetoond moet worden dat het

verschijnsel het resultaat is van individuen die hun individuele belangen nastreven. De rationele-keuze theorie gaat er van uit dat de verklaring van het

vers~hijn~el

daarom altijd gezocht moet worden op een niveau onder het niveau waarop het objey:t (het

!, / /

sociale verschijnsel) zelf ligt. Het is niet altijd nodig om terug te gaan tot het niveau van een individu, een bedrijf kan bijvoorbeeld ook een individuele actor zijn.

(11)

De tweede veronderstelling is dat individuen in beginsel doelgerichte actoren zijn, die nutswinst najagen. Ze nemen dus de beslissing die hen de meeste winst op zal leveren. Ook bij deze theorie is het uitgangspunt te individualistisch. Zo wordt bij deze

benadering wel een link wordt gelegd tussen de actor en sociale processen maar blijft, net zoals bij het attitude-benadering, de nadruk liggen op het individu dat op zichzelf staat. Ook de 'rationele' mens is gesocialiseerd Ooudsblom 1996). Sociale en

culturele condities moeten dus ook betrokken worden in het keuzeproces op basis waarvan gehandeld wordt. In de rationele-keuze theorie worden deze condities teveel als 'externe' omstandigheden afgedaan die voor de analyse eigenlijk niet ter zake doen. Bij een sociologische analyse is het juist belangrijk om aan te tonen hoe sociale en culturele structuren doorwerken in het gedrag en de houding van mensen.

Theorieën waarin dit inzicht centraal staat, zijn de distinctietheo~ie van Pierre Bourdieu (1979) en de figuratiesociologische benadering van NorbertElias (1971). Het uitgangspunt is dat de houding en het gedrag van een actor niet los gezien kunnen

worden van de sociale omgeving waar deze deel van uitmaakt. Beide theorieën laten

zien dat, doordàf mensen ingebed zitten in de sociale structuur, zij gesocialiseerde

'

wezens zijn die

~ociale

processen op gang brengen en houden. Mensen zullen dus niet in alle gevallen rationele-keuze afwegingen maken. Zowel Elias als Bourdieu gaan ervan uit dat bij het verklaren van de houding en het gedrag van mensen gekeken moet worden naar de wijze waarop mensen deel uitmaken van sociale netwerken van

relaties. Op deze manier bekeken, is fa'5f onderscheid\ dat in de rationele-keuze theorie

; '\;"" _,;·''

wordt gemaakt tussen actor en de strucfüur niet vol te houden, de sociale structuur zit als het ware in de individuen (Goudsblom 1996: 622).

Bourdieu probeert dit duidelijk te maken aan de hand van de volgende begrippen: habitus, veld en kapitaal. Om de netwerken van relaties aan te geven waardoor individuen met elkaar verbonden zijn, gebruikt Bourdieu de term veld. Bourdieu gaat uit van een sociaal veld, een netwerk van objectieve relaties tussen posities, waarbinnen individuen een spel meespelen. De erkenning van het spel zelf staat hierbij niet ter discussie. "Doordat de spelers meespelen accepteren ze het spel." (Bourdieu 1992: 59). De spelers kunnen het spel, zoals dat binnen een bepaald veld bestaat, spelen en beïnvloeden doordat zij beschikken over zogenaamde troeven, troefkaarten. Binnen een veld bestaat een verdelingsstructuur van verschillende soorten macht, die verkregen wordt door de mate waarin mensen over een bepaald

(12)

\

soort kapitaal beschikken dat binnen een veld belangrijk wordt gevonden. De kracht van deze kaarten wordt bepaald door het soort kapitaal dat binnen een veld als

belangrijk wordt gezien. Bourdieu onderscheidt verschillende soorten kapitaal. In het ene veld is bijvoorbeeld vooral de mate van cultureel kapitaal (opleidingen en

bepaalde vaardigheden) datgene waar mensen macht mee kunnen krijgen, in het andere veld is vooral economisch kapitaal belangrijk voor de positie van en de relaties tussen mensen (Bourdieu 1992: 59).

,,,

De posities die mensen innemen in een veld en het kapitaal dat mensen verwerven zijn geen statische structuren zoals 'normen en waarden'. De houding en het gedrag van mensen zijn ook geen 'attitudes' die los van de structuur staan. Het kapitaal en de positie in het veld zijn nauw verbonden met de habitus van waaruit het gedrag en de houding tot stand komen. De habitus is verworven -hij is niet aangeboren, maar aangeleerd- en duurzaam. De habitus van een persoon bestaat uit geïnternaliseerde gedragsschema's. Hierbij speelt afkomst een grote rol, het milieu waarin mensen

t"t\ '.1 ~ '"

geboren worden en opgroeien vormt hen in grote mate. Het maakt daár,Oij uit of mensen uit een arbeidersgezin- of ondernemersfamilie komen of juist uit een

intellectueel gezin. Met de paplepel krijgen ze bepaalde, grotendeels klassegebonden, waarden en normen mee. Deze maken ze zich vanaf de kindertijd zodanig eigen dat ze deel worden van hun habitus.

Binnen het veld verandert de mate waarin belang wordt gehecht aan een soort kapitaal. De spelers binnen dit veld kennen de regels en proberen deze soms te

veranderen door hun inzet van kapitaal. Zo verklaart

~ij'~e

dynamiek van een veld en van het spel: doordat de macht van de troefkaarten verandert. Wat belangrijk is binnen een sociaal veld, verandert. Welke (speel)strategie een actor gebruikt, hangt samen met zijn positie in het veld, dus dat wil zeggen met de verdeling van specifiek kapitaal. Door het inzetten van eigen kapitaal, kan een individu veranderingen

aanbrengen binnen een veld. Deze benadering verklaart vooral op welke wijze mensen zich van elkaar proberen te onderscheiden en hoe ze met hun kapitaal een (sociale) positie verwerven in de samenleving. In dit licht bezien is ècologisch verantwoord gedrag vpor'al een manier voor individuen om zich te onderscheiden van anderen (vgl. Aarts

1~99).

De distinctietheorie van Bourdieu leent zich daarom goed voor een analyse van ecologisch verantwoord gedrag in breder maatschappelijk perspectief maar minder voor onderzoek op wijkniveau.

(13)

In de figuratiesociologie van Norbert Elias ( 1971) staan concrete sociale

contacten en netwerken centraal. Het is mogelijk om op een relatief kleinschalig niveau als dat van een Dubowijk de theorie te gebruiken om het netwerk van sociale relaties van dichtbij te bekijken. Ook bij de figuratiesociologische benadering van Norbert Elias kan een vergelijking met een spel gemaakt worden. De rol van actoren ziet hij als volgt: mensen in samenlevingen zijn als spelers in een spel betrokken. De relaties tussen de mensen vormen samen een sociale figuratie. Een figuratie is een

sociaal netwerk van mensen, die op de een of andere manier van elkaar afhankelijk

zijn, waarbij dat netwerk, door mensen gevormd, de mensen op hun beurt vormt. Naarmate het aantal deelnemende individuen binnen het spel toeneemt, wordt het verloop van gebeurtenissen voor het individu moeilijker te overzien en te beheersen. De figuraties vertakken en worden complexer. Met het ingewiklcelder worden van deze sociale netwerken wijzigen zich ook de afhankelijkheidsrelaties tussen mensen (Goudsblom 1987: 23).

Evenals Bourdieu legt ook Elias een grote nadruk op de dynamiek van het netwerk. De figuratie, het menselijk netwerk, is dus geen vaststaand gegeven maar moet worden gezien als een proces dat voortdurend aan verandering onderhevig is.

Uitgangspunt in de figuratiesociologie is dat gedragsverandering te verklaren valt uit veranderingen die zich voordoen binnen sociale figuraties. Wanneer mensen zich deel

uit voelen maken van een groep, zijn zij bereid hun gedrag aan te passen aan de geldende groepsnormen. Het opleggen van gedragsregels die voortkomen uit de groepsnorm wordt eerst als externe druk ervaren maar gedurende het proces worden de handelingen verinnerlijkt. Het zich aanpassen aan de gedragsregels is op te vatten als een proces van zelfregulering.

Elias en Scotson geven in het boek De gevestigden en de buitenstaanders (Elias en

Scotson 1976) aan hoe individuele zelfregulering en groepsopinie aan elkaar

gekoppeld zijn. Onderwerp van onderzoek is hier een stadje met een oude kern en een nieuwe buurt. In deze nieuwe buurt bleek het aantal misdrijven constant hoger dan in het oude deel. Deze laatstgebouwde buurt werd door de bewoners van de oude kern als een minderwaardige en a-sociale buurt beschouwd (Elias en Scotson 1976: 47). Na een aantal jaren \\'.aren de verschillen in delinquentie verdwenen maar bleef het

negatieve beeld over de nieuwe buurt bestaan. Op basis van dit beeld maakten

(14)

die er het langste woonde, de gevestigden, werd gekenmerkt door een sterk

groepsgevoel, een wij-gevoel. De leden van deze groep dachten dat de mensen die

later in de wijk waren komen wonen, de buitenstaanders, er een ander normen- en waardenpatroon op na hielden dan zijzelf. In de ogen van de gevestigden waren hun normen en waarden superieur aan die van de buitenstaanders. Door roddel, positief over leden van de eigen groep en negatief over leden van de buitenstaanders groep, werd de scheiding in stand gehouden, dat wil zeggen, de interne sociale cohesie van

de dominante gevestigde groep werd zo bevestigd en versterkt. Ook werd het beeld dat leden van elkaar hadden, in stand gehouden. Dit beeld was gebaseerd op een collectieve fantasie welke ontwikkeld is door de gevestigde groep (Elias en Scotson 1976: 27). Dit resulteerde in betere sociale posities en meer status voor de leden van de gevestigde groep.

'

.

Volgens Elias komt gedrag (en gedragsverandering) dus. p1et\\ot stand vanuit de eigen

t { , ", ' :"'.'':%:;:~: ~'"''~·:~]:·~~"'

doelrationaliteit zoals bij de rationele-keuze theori~\ maarl door de regulerende druk

i,v•••W»'•»•••*''"'''''''o~w•W

van de wij-groep, die een functie is van de ruimere figudtie waar deze groep deel van uitmaakt. Het onderzoek van Elias en Scotson leert ons dat het ontstaan van

gedragsregels binnen een groep afhangt van de mate waarin ·binnen een groep sprake

is van interne sociale cohesie. Bij een sterke sociale cohesie zullen de gedragsregels meer nageleefd en geïnternaliseerd worden dan bij een zwakke cohesie. Voordat gedragsregels geïnternaliseerd zijn, kunnen de leden van de groep het proces van ontstaan en bevestigen van gedragsregels ervaren als iets dat van buitenaf wordt opgelegd. Hoe langer dit proces gaande is, des te minder zal de externe druk ook als zodanig gevoeld worden. Geleidelijk aan worden de gedragsregels verinnerlijkt. Dit proces leidt tot een grotere vorm van zelfbeheersing. De handelingen worden als 'vanzelf uitgevoerd, watduidtop.e.enI?rnf~.~yan.internaliser.i·Bgi··

Welke van deze benaderingen (attitude, rationele keuze, Bourdieu, Elias) is nu geschikt om ecologisch verantwoord gedrag te onderzoeken? Ik gaf al aan welke verschillen er bestaan tussen de vier benaderingen. Spaargaren ( 1996) maakt een vergelijkbaar onderscheid tussen deze sociologische benaderingen. Hij komt tot de conclusie dat de benadering van Elias in J~it~ een beter alternatief is dan de attitude-benadering of de rationele-keuze-attitude-benadering, maar hij is van mening dat de theorie zich niet leent voor het analyseren van de beïnvloeding van milieugedrag.

(15)

Ik merk hierbij op dat bij beleid, dat gericht is op het beïnvloeden en bevorderen van ecologisch verantwoord gedrag, vermeden moet worden dat de rol van mensen (bewoners) als te passief wordt opgevat. Beleidsmakers moeten rekening gehouden houden hoe mensen elkáár voortdurend beïnvloeden. Mensen zijn geen passieve ontvangers van het beleid dat de overheid of de maatschappij toepast. Daarom leg ik in deze scriptie de nadruk op de figuratiesociologische benadering van Norbert Elias omdat hier mensen beschouwd worden als actoren die zich vormen binnen een sociafo context. Houding en gedrag worden zo ontwikkeld in relatie tot andere mensen.

Dit onderzoek richt zich dus op de invloed die de sociale omgeving heeft op het gedrag van bewoners in een Dubowijk. Elias ( 1971: 16) geeft aan dat in veel onderzoek

~·à:~k:de

fout wordt gemaakt dat een 'bestaan' wordt toegekend aan de structuur, alsof het iets is dat buiten mensen om werkt. Dit zorgt voor een tweedeling tussen individu en samenleving. Volgens Elias zijn sociale ontwikkelingen niet te verklaren aan de hand van één Bepalende 'factor'.

Ik richt mij hier tegen een te technische benadering van ecologisch verantwoord gedrag. Het is niet de techniek die moet worden geïmplementeerd maar hoe de mensen in onderlinge relaties ecologisch verantwoord gedrag kunnen ontwikkelen. Wordt als oorzaak van een maatschappelijke ontwikkeling, zoals hier de ontwikkeling rond het oplossen van milieuproblemen, bijvoorbeeld de 'techniek' genoemd, dan heeft dit betrekking op de wijze waarop mensen hun relaties met elkaar en met de natuur regelen. Het begrip techniek speelt dan wel een zeer belangrijke rol binnen de sociale figuraties, maar deze is niet op te vatten als een isoleerbare factor die de ontwikkeling van de figuraties in laatste instantie be,paréii (Goudsblom 1987: 22).

,/'

f

(16)

2.3

Probleemstelling en hypothesen

2.3.1 Probleemstelling

In paragraaf 2.2 is beschreven hoe volgens de figuratiesociologie ecologisch

verantwoord gedrag bezien moet worden binnen de sociale omgeving. Tevens is aan de orde geweest hoe ecologisch verantwoord gedrag in de samenleving een

distinctiemiddel kan zijn. Naar aanleiding van de veronderstellingen van Elias en Bourdieu is voor dit onderzoek de centrale vraag in de probleemstelling als volgt

geformuleerd: .. ~···"

In hoeverre bevorderen sociale contacten tussen bewoners binnen Dubowijke::Zun "·

.,î

\,\ "'

ecologisch verantwoorde houding en gedrag?

Het begrip houding in de centrale vraag bestaat uit twee componenten: opvattingen én

de bereidheid tot handelen in bepaalde situaties. Overigens is het niet zo dat een bepaalde houding zich

automatischr~~~ig

vertaalt in

~e{

gedrag, soms is er sprake van een discrepantie tussen houding en gedrag (vgl. Aarts 1999).

De Dubowijk in Amsterdam, de ecowijk, wordt in deze scriptie opgevat als een sociale figuratie waarbinnen alle bewoners relaties met elkaar hebben en door elkaar worden beïnvloed. Een wijk is zo een menselijk netwerk waarbinnen de bewoners door middel van de sociale contacten, de relaties, elkaars houding en gedrag kunnen

beïnvloeden. Ik wil graag weten of er binnen

gr

wijk sprake is van een groepsgevoel en of binnen de groep gedragsregels

ontstáá~··o.

wijze waarop Elias ( 1971) deze beschrijft. Bewoners beïnvloeden elkaars gedrag en gedachten over het milieu en het ecologisch verantwoord wonen in een Dubowijk via de sociale relaties.

Om de bovenstaande centrale vraag aan de hand van de theoretische noties te kunnen beantwoorden zijn vier deelvragen geformuleerd:

1. Welke verwachtingen hadden de bewoners ten aanzien van het wonen in een Dubowijk en hoe verhouden deze verwachtingen zich tot de dagelijkse praktijk?

2. Vinden de bewoners hun eigen gedrag ecologisch verantwoord en in welke gedragingen uit zich dat?

(17)

4. Welke soorten contacten bestaan er tussen bewoners?

a) In hoeverre en op welke wijze oefenen mensen door middel van contacten druk uit op elkaar?

b) Wordt druk uitgeoefend in de richting van ecologisch verantwoord gedrag?

2.3.2 Hypothesen

Bij de deelvragen h6reri de volgende hypothesen:

Vraag 1: Welke verwachtingen hadden de bewoners ten aanzien van het wonen in een Dubowijk, en hoe verhouden deze verwachtingen zich tot de

dagelijkse praktijk? Hypothese bij vraag 1:

Verwachtingen die bewoners hebben ten aanzien van het 'ecologisch verantwoord wonen in een ecowijk' gaan over (zichtbare en niet zichtbare) aanpassingen in de wijk.

Toekomstige bewoners van een Dubowijk kunnen op verschillende manieren denken over ecologisch verantwoord wonen in de wijk. Zo kunnen de antwoorden op vraag 1 betrekking hebben op de eigen gedragsaanpassing in de richting van ecologisch verantwoord wonen of meer gericht zijn op de technologische toepassingen die in de woningen zijn verwerkt. In het eerste geval zal de bewoner zichzelf op een meer actieve manier deel uit zien maken van het ecologisch verantwoord wonen proces dan de bewoner die zijn of haar eigen mogelijke gedragsaanpassing niet betrekt in de antwoorden.

Vanwege de technische benadering van het duurzaam bouwen en wonen is de verwachting dat de bewoners meer nadruk leggen op de verwachtingen over de technische toepassingen in de ecowijk dan dat ze ingaan op verandering van houding en gedrag door het wonen in de wijk.

Vraag 2: Vinden de bewoners hun eigen gedrag ecologisch verantwoord en in welke gedragingen uit zich dat?

(18)

'',,,_\

Milieubesef betekent niet pe~ se day bewoners zich ook ecologisch verantwoord gedragen.

Het stadsdeel Westerpark waarin de ecowijk staat, heeft getracht door middel van een intentieverklaring, waarin bewoners zich bereid verklaren mee te werken aan het behoud van het duurzame karakter van de wijk, bewoners met een milieubewuste houding te selecteren. Alle bewoners van de ecowijk hebben deze intentieverklaring ondertekend.

"Door[ .. " ... ] goede selectie van bewoners, zau het stadsdeel het autobezit en -gebruik terugdringen en wordt de autovrije wijk mogelijk." (GWL-Terrein z.j.: 3)

De gedachte, dat door de juiste selectie van bewoners met een ecologisch

verantwoorde houding, er in een Dubowijk ecologisch verantwoord gewoond zal gaan worden, is erg optimistisch. Zo blijkt uit onderzoek dat een ecologisch verantwoorde houding niet betekent dat mensen zich ook per se zo gedragen. Aarts (Aarts, W. 1995) heeft de relatie tussen milieubesef en milieugedrag onderzocht en de rol die inkomen en opleiding hierbij spelen. Het onderwerp van haar onderzoek is het

elektriciteitsverbruik. In het algemeen blijken hoger opgeleiden weinig terughoudend te zijn bij het aankopen van dure gebruiksvoorwerpen, waaronder elektrische

apparaten. Huishoudens met hogere inkomens kunnen dit soort goederen

gemakkelijker aanschaffen en blijken dat in de reg~L~"2~.te d~e?: .. Aarts komt tot de conclusie dat er onder hoger opgeleiden een

g(/J,~~i;~heid)i~.t~

1

·~1;J

tot zuinigheid,

\,,,, 'L'>~'.::>:""'-''' "'~ , , , , ;,_, "' .:P'"

gematigdheid en milieubewustzijn. Het leidt echter niet tot een vermindering van het

\'o',,;c;,, '""''"'''>{"'''''''~

energieverbruik en autobezit, noch tot reductie van het vliegtuiggebruik of tot een minder apparatenbezit. Ook Hoevenagel (1996) geeft aan dat een hoge mate van milieubesef niet noodzakelijkerwijs leidt tot ecologisch verantwoord gedrag. Theoretische kennis van milieuproblemen leidt dus niet zonder meer tot ecologisch verantwoord gedrag. Op basis van de intentieverklaring kan dus niet op voorhand worden aangenomen dat de bewoners van de ecowijk een groep mensen is die zich ecologisch verantwoord zal gedragen.

Een figuratie zoals die binnen de ecowijk bestaat, verandert voortdurend. Veranderingen kunnen ontstaan doordat de betekenissen over duurzaam bouwen en ecologisch verantwoord wonen door leden van de figuratie verschillend worden opgevat. "Uit de wijze waarop de bewoners omgaan met problemen blijken de

(19)

verschillen in idealen en visies tussen de bewoners" (Janssen 1994: 43). Aan de hand van de problemen die de bewoners ervaren in de ecowijk kan duidelijk worden of er een discrepantie bestaat tussen hun houding en gedrag.

De verwachting is dat er bij de bewoners, ondanks de milieuvriendelijke houding welke op basis van de intentieverklaring veronderstelt kan worden, een discrepantie bestaat tussen houding en gedrag.

Vraag 3: In hoeverre identificeren de bewoners zich met de wijk?

Hypothese bij vraag 3:

Hoe meer bewoners zich identificeren met de wijk, des te meer zijn zij bereid hun gedrag te veranderen in ecologisch verantwoorde richting.

Een wijk kent eenfysieke en een sociale omgeving (Gans 1993: 26-27). Met de fysieke omgeving worden hier de milieuvriendelijke toepassingen bedoeld die tijdens het bouwen in de wijk zijn verwerkt. Daaronder valt ook het aanzicht van de wijk, met name de groenvoorziening. Bij de bouw van de ecowijk is rekening gehouden met het aanzicht van de wijk. Het aanzicht moest 'groen' zijn. Bij de stedebouwkundige opzet van de ecowijk is gekozen voor een 'tuinstad' benadering, waarbij de nieuwe

woningen, samen met een aantal gehandhaafde gebouwen van de Gemeente

rJ.:,?.

Waterleidingen (zie bijlage 1), in een omgeving zijn geplaatst dat' veel weg heeft van een park. De hoge wand van huizen aan de kant van de wijk waar een drukke

verkeersweg loopt, beschermt de ecowijk tegen verkeerslawaai en de westenwind. Zo ontstaat het beeld van een wijk die rustig en groen is.

Onderzoekers kennen verschillende waarden toe aan de invloed die de fysieke omgeving heeft op het gedrag van mensen. Zoals ik in paragraaf 2.2. al opmerkte komt gedrag niet (alleen) tot stand door veranderingen in de woonomgeving. In deze scriptie ga ik ervan uit dat niet de fysieke omgeving de bewoners aanzet tot ecologisch verantwoord gedrag ~~,~ de mate waarin binnen de groep bewoners sprake is van sociale cohesie (Elias en Scotson 1976). Het tot stand komen van een 'buurtgevoel' of 'groepsgevoel' bij bewoners is op te vatten als een proces van interactie tussen

bewoners met een eigen, voortdurend veranderende dynamiek. Hoe sterker het groepsgevoel, des te meer zullen bewoners zich identificeren met de wijk.

/ / ,"""" ~"'"'""",

Een sterk groepsgevoel vraagt om;een stabiele bevolking die niet al te veel in levensstijl van elkaar verschilt. Een heterogene bevolkingssamenstelling is echter vaak

(20)

hét kenmerk van bepaalde woonmilieus geworden (Adriaanse 1993). Dit geldt ook voor de ecowijk op het GWL-terrein. Hier is gekozen voor een heterogene woning- en bewonerssamenstelling. Naast het onderscheid tussen huur- en koopwoningen zijn verschillende woonvormen te onderscheiden: woon/werkwoningen,

seniorenwoningen, atelierwoningen en woningen voor woongroepen. Dit kan van invloed zijn op de groepsvorming binnen de wijk. Heterogene bewoners zullen minder snel de zelf de ideeën hebben over wat ecologisch verantwoord wonen inhoudt.

De verwachting is dat bewoners bij de vraag in hoeverre zij zich identificeren met de wijk, hierop antwoorden dat zij zich identificeren met de andere bewoners. De interne sociale cohesie die voortkomt uit deze identificatie wordt verminderd door dat de heterogene bevolkingssamenstelling.

4. Welke soorten contacten bestaan er tussen bewoners?

a) In hoeverre en op welke wijze oefenen mensen door middel van contacten druk uit op elkaar?

b) Wordt druk uitgeoefend in de richting van ecologisch verantwoord gedrag?

Hypothese bij vraag 4:

Door het netwerk van sociale contacten bewoners komen gedragsregels tot stand die verband houden met ecologisch verantwoord wonen.

Bij een sterk groepsgevoel binnen een sociale figuratie is het mogelijk dat individuen binnen dit netwerk elkaar gedragsregels op gaan leggen. Een sterk groepsgevoel zou het gedrag van bewoners kunnen sturen in ecologisch verantwoorde richting mits de interne sociale cohesie van de groep sterk is en de norm van de gedragsregels ligt bij 'ecologisch verantwoord'. Als deze regels in de richting van ecologisch verantwoord wonen gaan, dan is het mogelijk dat mensen hun gedrag in deze richting veranderen. Maar als de norm niet in deze richting wijst, is het niet waarschijnlijk dat de bewoners zich meer ecologisch verantwoord gaan gedragen.

Als sprake is van het ontstaan van gedragsregels, zal het opleggen ervan door leden van de groep in eerste instantie als externe druk worden ervaren. Als binnen de wijk gedragsregels ontstaan die meer ecologisch verantwoord gedrag bevorderen, zorgen de bewoners er op deze manier zelf voor dat binnen de wijk ecologisch

(21)

verantwoord wordt gewoond, zonder dat regels van bovenaf hoeven worden opgelegd. De motivatie voor het meer ecologisch verantwoord wonen komt dan voort uit het feit dat bewoners druk op elkaar uitoefenen. Als de figuratie zich in deze richting blijft ontwikkelen dan is het mogelijk dat op de lange duur bewoners de ecologisch verantwoorde houding zullen internaliseren en als vanzelf dit soort gedrag vertonen.

Hoewel het bij Duboprojecten lijkt alsof de beleidsmakers (overheid,

gemeente, woningbouwcorporaties) grote invloed hebben op het gedrag van mensen door de regelgeving en het aanstellen van een buurtbeheerder, zijn het voor een groot deel de bewoners zelf die zorgen voor het tot stand komen en het handhaven van ecologisch verantwoorde gedragsregels in de wijk.

2.4

Methodiek

In de scriptie zijn twee onderzoeksmethoden gebruikt om de centrale vraag te beantwoorden. Begonnen is met literatuurstudie. In eerste instantie heb ik gezocht naar literatuur die van toepassing is op de relatie tussen milieuproblemen en het gedrag van mensen. Ik wilde weten welke theorieën binnen de sociale wetenschappen bestaan over de wijze waarop het milieugedrag van mensen beïnvloed wordt. Na het bestuderen van deze literatuur (Aarts e.a. 1995, Adriaanse 1993, Bell 1998,

Goudsblom 1996, Goudsblom 1997, Hoevenagel 1996, Overlegcommissie

Verkenningen 1996, Spaargaren 1996) werd duidelijk dat bij recent onderzoek naar de wijze waarop mensen hun gedrag veranderen ten gunste van het milieu steeds vaker de nadruk wordt gelegd op de rol die de sociale omgeving hierbij speelt en dat de

intenties en motieven van mensen niet los gezien kunnen worden van de context waarbinnen mensen handelen. Om meer te weten te komen over wat nu precies duurzaam bouwen en wonen betekent en welke problemen ten aanzien van bewonersgedrag zich hierbij voordoen, heb ik literatuur, overheidsnota's, onderzoeksrapporten en overige relevante (kranten)artikelen bestudeerd.

Vervolgens is een bewonersonderzoek verricht in een Dubowijk in Amsterdam. Om een goed afgebakend onderzoeksveld te krijgen voor het nader bestuderen van de relatie tussen sociale omgeving en ecologisch verantwoord gedrag is gekozen voor een niet te grote wijk die op een duurzame manier gebouwd is.

(22)

voor deze scriptie geënquêteerd en geïnterviewd.

2.4.1 Verantwoording van de onderzoeksmethode: het bewonersonderzoek

Het ecologisch karakter van de wijk valt te meten aan de hand van twee criteria. Het eerste criterium is het halen van de gestelde milieunorm van bijvoorbeeld het water-en elektriciteitsverbruik. Het tweede criterium vormt de sociale factor, waarbij de wijk opgevat wordt als een netwerk van bewoners die elkaars ecologisch verantwoorde houding en gedrag kunnen beïnvloeden, daarbij geholpen door de milieuvriendelijke toepassingen zoals die in de wijk zijn aangebracht. In deze scriptie is het eerste crJ!erium buiten beschouwing gelaten.

--"""-~' ~,_~,~~,w~··~-'~"""-·~~'>•

De gegevens over de houding en het gedrag van bewoners in de ecowijk zijn op een kwantitatieve en een kwalitatieve manier verzameld. Het kwantitatieve deel bestond uit het uitzetten van een vragenlijst waarmee een profiel van de respondenten geschetst is. Op basis van gegevens uit de vragenlijst zijn respondenten benaderd voor het meewerken aan het kwalitatieve deel van het onderzoek, namelijk interviews. De deelvragen van de scriptie kwamen in deze gesprekken aan bod.

In maart 1999 is een vragenlijst (zie bijlage 2) verspreid binnen de ecowijk in Amsterdam. De wijk bestaat uit 601 huishoudens, waarvan 272 huizen huurwoningen zijn en 329 koopwoningen. Om een representatieve steekproef te houden, zodat elke bewoner een even grote kans had een vragenlijst in de bus te krijgen, is per drie huizen 1 vragenlijst in de bus gedaan. Op deze manier hebben 200 huishoudens een vragenlijst ontvangen. De vragenlijst die aan de mensen is voorgelegd heb ik binnen 14 dagen huis-aan-huis opgehaald. Trof ik de bewoners niet thuis, dan deed ik een retourenvelop in de bus waarmee ze de ingevulde vragenlijst alsnog konden

retourneren. De vragenlijst is door 108 mensen ingevuld, een aanvaardbare respons van 54%. De overige 92 mensen hebben de lijst niet ingevuld teruggestuurd of helemaal niet teruggestuurd, wat een non-respons betekent van 46%.

Tijdens het ophalen van de vragenlijsten nodigde ik de mensen uit deel te nemen aan het vervolgonderzoek in de vorm van een interview. Tussen april en mei 1999 is bij 20 mensen een interview af genomen. De duur van de interviews varieerde van drie kwartier tot vijf kwartier. De interviews zijn opgenomen op cassette en vervolgens uitgewerkt en geanalyseerd.

(23)

3. Ontwikkeling van duurzaam bouwen in Nederland

In dit hoofdstuk wordt de geschiedenis van het duurzaam bouwen en wonen

beschreven. Zo wordt aangegeven waar het begrip 'duurzaam' vandaan komt. Bij de ontwikkeling van het duurzaam bouwen van huizen zijn een aantal stadia te

onderscheiden. De afgelopen tien jaar heeft de overheid op verschillende manieren gedacht over de rol die de bewoners spelen bij het duurzaam bouwen.

3.1

Duurzame ontwikkeling

"Sustainable development is development that meets the needs of the present without compromising the abilitity of future generations to meet their own needs." (World

Commission on Environment and Development 1987)

Deze definitie is geformuleerd door de World Commision on Environment and De-velopment in 1987 en is als volgt te vertalen: "Duurzame ontwikkeling is

ontwikkeling waarbij voorzien wordt in de behoeften van de huidige generatie zonder daarbij de kansen van bevrediging van de behoeften en van de toekomstige generaties in gevaar te brengen."

Het kernbegrip 'sustainable development' of, in het Nederlands, 'duurzame

ontwikkeling', heeft twee belangrijke kenmerken. Ten eerste is het multidisciplinair. Het gaat hier niet over één soort discipline, sector of geografisch beperkt gebied maar het betreft iedereen die nu en in de toekomst leeft. Ten tweede is het niet gericht op het bereiken van een statisch doel, maar op het voortduren van de ontwikkeling. Er is

dus niet een fixeerbaar einddoel. Dit maakt het begrip zeer breed en omvattend, en daardoor ook enigszins vaag. De definitie van de World Commission on Environment and Development geeft weinig inzicht in de wijze waarop de duurzame ontwikkeling behaald kan worden.

Deze onduidelijkheid is ook terug te vinden in de ontwikkeling van het duurzaam bouwen. De fasen die in de ontwikkeling te onderscheiden zijn, zijn in eerste instantie gericht op de ontwikkeling van de techniek maar tegelijkertijd op het veranderen van bewonersgedrag. In de loop van de tijd wordt op een steeds duidelijker

(24)

manier rekening gehouden met het gedrag en de wensen van bewoners.

3.2

Fasen van duurzaam bouwen en wonen

De term duurzaam bouwen (af gekort tot Dubo) is bedacht door de overheid en de

meest concrete omschrijving is te vinden in de bijlage Duurzaam Bouwen in het NMP+ (Nationaal Milieu Beleidsplan -plus, Ministerie van VROM 1990). Volgens deze definitie richt Duurzaam Bouwen zich op de reductie van schadelijke

gezondheids- en milieueffecten als gevolg van het bouwen en de gebouwde omgeving. De afgelopen tien jaar zijn binnen Nederland op het gebied van duurzaam bouwen drie fasen te onderscheiden en is een vierde fase op komst. Deze fasen zijn niet strikt afgebakend in tijd, maar lopen in elkaar over of overlappen elkaar. Tijdens de eerste fase, de pioniersfase, kwam het bouwen van een duurzaam

gebouwde wijk grotendeels tot stand door initiatieven van individuen (bewoners). Het betrof vaak een groep mensen, die vanuit idealistische overwegingen wilde werken aan een meer duurzame bouw- en leefstijl.

Hierop volgde de demonstratiefase waarin de overheid meer initiatieven begon te nemen in de richting van ecologisch verantwoord wonen. De nadruk ligt in deze tweede fase op het demonstreren van de mogelijke milieuvoorzieningen binnen nieuw op te zetten wijken.

De derde fase is te omschrijven als de implementatiefase. Hierbij heeft de overheid tot doel om zoveel mogelijk milieuaanpassingen bijna geruisloos te implementeren in de reguliere bouw. Bij deze fase worden bij de Duboprojecten, naast standaard

maatregelen, vaak bepaalde thema's uitgewerkt. Drie hoofdthema's zijn hierbij te onderscheiden: integraal ketenbeheer, energie-extensivering en kwaliteitsbevordering.

Integraal ketenbeheer heeft als doel het sluiten van stofkringlopen om daarmee

grondstoffen te sparen en schadelijke afvalstromen en emissies te voorkomen. Tijdens het gehele bouwproces moet rekening gehouden worden met de milieuconsequenties van de bouw en moeten de mogelijkheden tot hergebruik in de afvalfase zoveel

mogelijk bevorderd worden. Door bijvoorbeeld tijdens de bouw composietmateriaal te vervangen door enkelvoudige materialen kan na de sloop van de woning een groter deel van het bouwmateriaal hergebruikt worden.

(25)

op de energie-inhoud van de bouwmaterialen en van het bouwproces. Goede isolatie, efficiëntere verwarmingsapparatuur en het gebruik van actieve of passieve zonne-energie 1 leveren hieraan een belangrijke bijdrage.

Het derde thema is kwaliteitsbevordering van de woningen. Dit wordt enerzijds vertaald in verlenging van de levensduur van de woning en anderzijds in verbetering van de woningen om de gezondheidsrisico's te minimaliseren. Het verlengen van de levensduur kan o.a. bereikt worden door een meer 'flexibele' inrichting van de woning mogelijk te maken. Hierdoor kan de woning aangepast worden aan de veranderende eisen van de bewoners, met als gevolg dat de woning langer functioneel blijft (Buijs

1995: 1).

Het uitwerken van thema's binnen het duurzaam bouwen is leerzaam, maar het accent ligt dan slechts op een, doorgaans technisch, aspect van het bouwen en/of wonen. De nadruk ligt in de derde fase nog steeds op het bouwen en de techniek. Het gedrag van de bewoner is wel van belang maar staat niet centraal. De bewoner mag in de huidige doelstelling maar weinig last hebben van de aanpassingen. De bewoners worden door de overheid slechts gezien als gebruiker, met een passieve inbreng. Pas zeer recent krijgt de overheid meer aandacht voor het gedrag van de bewoners.

Mijns inziens is een vierde en laatste fase te onderscheiden, een fase waarin meer aandacht is voor het gedrag en de houding van de bewoners van de Dubowijk. Dit blijkt onder meer uit de nieuwste brochure van het Ministerie van VROM,

Communiceren over duurzaam wonen, een voorbeeld-aanpak (Ministerie van VROM 1997) genaamd. In deze brochure worden handvatten aangereikt voor beleidsmakers die bij het ontwerpen van Duboprojecten beter willen samenwerken met de toekom-stige bewoners. Daarbij wordt erkend dat het essentieel is dat het duurzame karakter van het wonen voortdurend aandacht behoeft van de bewoner zelf. "Milieubewust wonen is meer dan één keertje watergedragen verf kiezen; het gaat om een benadering, om een houding, om zorgvuldig werken, om niet meer te doen dan nodig is."

(Ministerie van VROM 1997: 17). In de brochure staat de communicatie tussen beleidsmakers en consumenten (bewoners) centraal en de doelstelling is om deze

1 Bij het gebruik van passieve zonne-energie voorziet de zon in een aanzienlijk deel van de warmtebehoefte. Daarbij wordt geen gebruik gemaakt van hulpmiddelen zoals pompen, die extra mechanische energie gebruiken; dit in tegenstelling tot actieve zonne-energie (Werkplaats Energie-aktie 1981 ).

(26)

laatsten

• "bewust te maken van de relatie tussen bouwen en wonen en milieu (agendasetting)

• te informeren over duurzaam (ver-)bouwen en wonen (kennis) • te motiveren voor duurzaam (ver)bouwen en wonen (houding) • aan te zetten tot duurzaam (ver-)bouwen en wonen (gedrag)"

(Ministerie van VROM 1997: 13).

Hoewel uit deze doelstellingen blijkt dat meer aandacht bestaat voor de houding en het gedrag van de bewoners wordt niet duidelijk of deze volgens de overheid een actieve rol speelt in het duurzaam bouwen en wonen proces.

3.3

Bewoners- en overheidsprojecten

Naast de chronologische indeling, is het ook mogelijk om projecten te onderscheiden op basis van de rol die de bewoners zou kunnen spelen bij het bouw- en woonproces. Tijdens een onderzoek naar duurzaam bouwen projecten in Zweden is zo'n

onderscheid gemaakt. Twee soorten projecten worden hier genoemd, de bottom-up

benadering, waarbij het initiatief tot het bouwen van een Dubowijk bij een groep

bewoners ligt en de top-down benadering waar de overheid de initiatiefnemer is tot het bouwen van een Dubowijk (Kooi 1997: 7). Dit onderscheid is van toepassing op de Zweedse situatie, maar het lijkt ook bruikbaar binnen Nederland. De scheiding is echter niet altijd even duidelijk omdat er veel mengvormen voorkomen.

Bij de bottom-up benadering komt het initiatief tot Dubo vanuit bewoners en is dit een uitdrukking van een verlangen bij (een deel van) de bevolking om te (kunnen) leven op een manier die het milieu minder belast. De bewoners zijn bij alle fasen van het project (planning, bouw en wonen) betrokken. Hier ligt de nadruk op het

ecologisch verantwoord wonen en het krijgen van een ecologisch verantwoorde leefstijl. Om een dergelijke leefstijl te kunnen nastreven moeten de materiële voorwaarden aanwezig zijn, wat inhoudt dat er duurzaam gebouwd moet worden.

De top-down benadering is er een waarbij de projecten van bovenaf worden doorgevoerd, dat wil zeggen door overheden, bouwfirma's en dergelijke. De bewoners gaan pas tijdens de woonfase een rol spelen. Aan terugkoppeling wordt tijdens de woonfase niet veel aandacht besteed. De bouw staat hier centraal, hetgeen impliceert

(27)

1

1

1

!

l

dat er met name aandacht is voor duurzame techniek. In eerste instantie gaat het er dan om de materiële voorwaarden voor een verminderde milieubelasting te creëren, terwijl het gedrag aan het eind van de lijn staat (Kooi 1997: 25). In deze scriptie worden de twee begrippen, bottom-up en top-down, vervangen door de beter te begrijpen begrippen bewonersprojecten en overheidsprojecten.

3.4

Onderzoek naar bewonersgedrag

Bij het zoeken naar gegevens over bewonersgedrag in bewoners- en

overheidsprojecten blijkt dat weinig materiaal beschikbaar is. Vrijwel uitsluitend is onderzoek verricht naar de werking van de technische voorzieningen binnen de woningen.

Brigitte Hertz ( 1996) heeft een overzichtsstudie gemaakt van het weinige onderzoek dat gedaan is naar bewonersgedrag in Dubowijken (zowel overheids- als bewonersprojecten). Bij overheidsprojecten is in drie gevallen bewonersonderzoek uitgevoerd. Dit betreft het project Ecolonia in Alphen aan de Rijn (Buijs 1995), de Romolenpolder in Haarlem (Brakkee 1995) en de Dubowijk Aurelius in Zeewolde (Holtman 1995). De nadruk in deze onderzoeken lag respectievelijk op evaluaties en het gedrag van bewoners, het ecologisch buurtbeheer en woontevredenheid.

De conclusie van Hertz is dat projectontwikkelaars hebben nagelaten om na te gaan of de verwachtingen ten aanzien van het bewonersgedrag reëel waren. Zo is bijvoorbeeld de veronderstelling dat Ecolonia ecologisch verantwoorde bewoners zou aantrekken niet uitgekomen. Het milieubesef van de bewoners ligt hoger dan het Nederlands gemiddelde. Maar ondanks het grotere milieubesef verbruiken de bewoners van Ecolonia meer elektriciteit (vgl. Aarts, W. 1995). Ook ging hier de doelstelling

'vermindering van materiaalverspilling' niet op. Zo zijn in 22 van de 101 huishoudens de ingebouwde keukens uitgebroken en vervangen door nieuwe.

De aanbeveling van Hertz (1996) is om de verwachtingen van ontwikkelaars te

expliciteren en vervolgens te onderzoeken of deze verwachtingen bewaarheid worden. Wanneer ingeschat wordt dat noch de voorziening, noch het bewonersgedrag

aangepast kan worden, moet geconcludeerd worden dat de voorziening niet toegepast kan worden (1996: 168).

(28)

vier bewonersprojecten vergeleken op de organisatie van bewoners. Uit de conclusies van dit onderzoek komt naar voren dat het slagen van een project afhangt van de mate waarin bewoners over kennis, vaardigheden en tijd beschikken. Ook is het belangrijk dat bewoners weten bij wie welke verantwoordelijkheden liggen. Wanneer te hoge idealen nagestreefd worden loopt men het risico dat het project mislukt. Toen de bewoners gevraagd is wat zij anders zouden doen bij een nieuwe opzet, bleek dat gekozen werd voor een meer pragmatische aanpak en dat realistischer gekeken zou worden naar wat wel en niet mogelijk is.

Verder blijkt dat bewoners op kunnen treden als ervaringsdeskundigen naast mensen

die deskundig zijn op een bepaald gebied van het duurzaam bouwen en wonen, de terreindeskundigen. "Wanneer de bewoners gezamenlijk nadenken over het verleden van hun project en daar met elkaar over spreken, wordt de 'ervaringskennis' die in de loop van de tijd is opgedaan, omgezet in 'ervaringsdeskundigheid' die aan andere bewonersgroepen doorgegeven kan worden." (Janssen e.a. 1994: 153). Voor het ontwikkelen van ervaringsdeskundigheid is echter een reflectie nodig op het eigen handelen.

Het Groene Dak in Utrecht is een van de bewonersprojecten die in het bovenstaand onderzoek onderzocht is. Om een indruk te krijgen hoe een bewonersproject functioneert en wat de rol van de bewoner is, heb ik dit bewonersproject bezocht.

3.4.1 Opgedane ervaring met het bewonersproject Het Groene Dak

Het Groene Dak is een bewonersvereniging voor ecologisch bouwen en wonen in de Utrechtse wijk Voordorp. Het project bestond in 1998 vijf jaar2. Reden voor de bewoners om tijdens een feestelijke studiemiddag de opzet van de Dubowijk te evalueren met de bewoners en belangstellenden. Daarbij is ingegaan op de vraag hoe de ecologische kanten van het project tot nu toe in de praktijk zijn bevallen, evenals de betrokkenheid van de bewoners en de voorbeeldfunctie van het bewonersproject.

Het project bestaat uit 66 woningen, waarvan er 40 sociale huurwoningen zijn en 26 koopwoningen. Er is een gemeenschappelijke tuin en een projecthuis. Het Groene Dak

(29)

wordt vijf jaar bewoond, maar de vereniging dateert van nog eens vijf jaar eerder. Een groepje vrienden nam het initiatief en kreeg een gemeentelijke subsidie om

haalbaarheidsonderzoek te doen. Daar kwam een programma van eisen en wensen uit voort dat aan een architect, een woningbouwvereniging en een projectontwikkelaar werd voorgelegd. De ambities waren groot, op het gebied van zowel ecologie als betaalbaar en sociaal wonen. De vereniging heeft die drie zaken altijd getracht te combineren, omdat er alleen dan voldoende draagvlak voor het project was. Toen de woningen er eenmaal stonden is de factor beheer daarnaast een steeds belangrijkere rol gaan spelen. Wat de duurzame bouw betreft ging de aandacht in eerste instantie uit naar passieve en actieve zonne-energie, waterbesparing, milieuvriendelijke

bouwmaterialen en gevarieerde beplanting (Janssens 1998: 2).

Tijdens het bezoek aan de wijk wordt duidelijk dat tussen de bewoners meer contact bestaat dan je in een gemiddelde Nederlandse nieuwbouwwijk zou verwachten. Dat komt voor een groot deel doordat de bewoners zelf het initiatief tot dit milieuproject hebben genomen en in de planfase vier jaar lang overleg hebben gevoerd met allerlei instanties. In 1993 zijn de eerste bewoners in Het Groene Dak komen wonen en nog steeds worden er gezamenlijk dingen ondernomen.

Het Groene Dak lijkt een voorbeeldfunctie te vervullen wat betreft duurzaam bouwen. Zo is veel onderzoek gedaan binnen de wijk3. De wijk wordt regelmatig

aangehaald in publicaties over duurzaam bouwen en wonen. De onderzoeksresultaten kunnen worden gebruikt bij het doorvoeren van vernieuwingen in andere Dubowijken. De bewoners van de wijk vermoeden dat de resultaten hebben bijgedragen aan:

• Het gebruik van zonneboilers: aan een zonneboiler kun je heel gemakkelijk komen. Er is zelfs een actie van de overheid waarbij je subsidie krijgt.

• Afval scheiden: gescheiden inzameling van afval is vanzelfsprekend geworden. • Het gebruik van waterbesparende douchekoppen en kranen.

• Het gebruik van passieve zonne-energie. Hieraan wordt steeds vaker gedacht bij nieuwbouw.

• Het gebruik van een energiezuinige verwarmingsketel. Deze is standaard geworden

3 Meetprogramma naar de kwaliteit van kleinschalige afvalwaterzuivering in eigen beheer. Uitgevoerd door ARISE -Amsterdam Research Institute for Substances in EcosystemsNakgroep microbiologie, Faculteit der Scheikunde aan de Universiteit van Amsterdam. Eindrapportage is gedaan door Dr. H.C.P. Matthijs en Ing. J. Balke.

(30)

1

/

bij nieuwbouw.

• Het toepassen van waterbesparende toiletten: dit komt steeds vaker voor. • Het zuiveren en hergebruiken van afvalwater: het wordt nog weinig toegepast,

maar ontwikkelt zich gestaag.

• Het tegengaan van het gebruik van PVC (milieuonvriendelijk plastic): het gebruik hiervan staat vrijwel overal ter discussie.

Het project blijkt na vijf jaar tegen een aantal problemen op te lopen. Een van die problemen is het gedrag van bewoners. Een belangrijk punt van discussie tijdens de ledenvergaderingen is het aantal parkeerplaatsen en het autogebruik. Steeds meer mensen in Het Groene Dak nemen een eigen auto. Het Groene Dak heeft de gemeente zelf verzocht om voor hun project een kleiner aantal parkeerplaatsen aan te leggen dan gebruikelijk. De norm in de wijk Voordorp is 1,2 per woning: het Groene Dak heeft er 0,5 per woning (in de ecowijk is dit getal 0,3). Nu het Groene Dak ruim vijf jaar bewoond is, ontstaan er parkeerproblemen in het bewonersproject waardoor auto's elders in de wijk geparkeerd worden. Na enkele lichte aanvaringen met buurtbewoners is af gesproken dat bewoners van Het Groene Dak alleen aan de eigen kant van de straat parkeren. De discussie om dit probleem op te lossen loopt nog volop. De bewoners kiezen er nog niet voor om een deel van het groen om te zetten in

parkeerplaatsen. Eerst wordt bekeken welke andere mogelijkheden er zijn. Sommige leden roepen de andere op om auto's te delen. Dat heeft tot gevolg dat de autolozen uitkijken naar het moment dat zij een auto mogen gebruiken, maar nog niet dat

autobezitters hun auto opgeven. Ook zijn er bewoners die gebruik maken van een auto van Greenwheels4, die 300 meter verderop klaarstaat, maar ook dat heeft tot nu toe

niet geleid tot verlaging van het aantal auto's. De vraag dringt zich op of parkeerbeleid wel de juiste manier is om het autogebruik terug te dringen. Een te lage parkeernorm gaat immers ten koste van de leefbaarheid in een Dubowijk. Op 66 woningen zijn er 33 parkeerplaatsen. Bij oplevering van de woningen waren er 26 auto's in het project. Nu blijken het er rond de 36 te zijn (Janssens 1998: 3).

4

(31)

3.5

Conclusie

Binnen het duurzaam bouwen en wonen zijn een aantal fasen te onderscheiden. In de laatste en huidige fase is er vanuit de overheid meer aandacht voor het

bewonersgedrag. Naast een chronologische indeling is een tweedeling te maken in de soorten Duboprojecten. Overheidsprojecten kunnen van bewonersprojecten

onderscheiden worden.

Uit onderzoek naar bewonersgedrag in overheidsprojecten blijkt dat het gedrag van bewoners niet altijd strookt met de verwachtingen die de beleidsmakers hebben. Ik had verwacht dat er in bewonersprojecten waar bewoners voor een groot deel het beleid bepalen, er minder verschil zou zitten tussen verwachtingen over het gedrag en de praktijk. Maar ook in bewonersprojecten blijkt dit verschil voor te komen zoals blijkt uit problemen die bewoners in het bewonersproject het Groene Dak hebben met het handhaven van de doelstelling om het autogebruik te verminderen.

(32)

4. Bewonersonderzoek in de ecowijk op het

GWL-terrein: vragenlijst en interview

In maart 1999 is een vragenlijst (zie bijlage 2) verspreid binnen de ecowijk in Amsterdam. In dit hoofdstuk worden de resultaten hiervan besproken. Vervolgens wordt aangegeven wie van deze respondenten ook hebben meegewerkt aan het interview.

4.1

De vragenlijst

De vragenlijst, verspreid onder 200 huishoudens, is door 108 bewoners ingevuld en teruggestuurd, een respons van 54%. Tabel 1 laat zien dat de vragenlijst voor het grootste deel is teruggestuurd door kopers (66% ). De non-respons bestaat voor het grootste deel uit huurders (62% ). Ervan uitgaande dat actieve bewoners ook interesse hebben in het meewerken aan het onderzoek, kan gesteld worden dat niet-actieve bewoners niet willen meewerken aan een onderzoek en een groot deel van de respons vormen. Op basis van het hogere percentage huurders dan kopers bij de non-respons kan verondersteld worden dat mogelijk niet-actieve bewoners voor het grootste deel huurders zijn. Een overzicht van alle resultaten in te lezen in bijlage 3. Tabel 1: Respons vragenlijst ecowijk GWL-terrein Amsterdam

Respondenten Respondenten (aantal) (procenten) Respons 108 54% Huishouden huurwoning 37 34% Huishouden koopwoning 71 66% Non-respons 92 46% Huishouden huurwoning 57 62% Huishouden koopwoning 35 38% Totaal 200 100%

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het uitgiftebeleid in de IJselmeerpolders is het van belang te weten hoe de bedrijfsresultaten en de bedrijfsvoering zullen zijn bij verschillen- de bedrijfsoppervlakten.

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan & Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

Bij het op zaaivoor ploegen van een perceel aardappelland op zavelgrond werd de grond goed gekeerd en voldoende verkruimeld.. Het geploegde land kwam goed vlak

Omdat het doel van deze filetmonsters primair de vergelijking met de gehalten in de gehele sub- adulte vis was zijn alleen filet monsters geproduceerd voor soorten en

Correspondence regarding the Voortrekker Centenary Festival, symbolic oxwagon trek, and the inauguration of the Voortrekker monument.. CORRESPONDENCE AND TELEGRAMS 2/2 Sentrale

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Since buildings can be viewed as complex arrangements of many different building systems, components and elements, these activities need to be done systematically in order

While providing a foundation for further research, the present study highlights the need for further investigation and study into the conditions of precarity faced by women