• No results found

EU Conditionaliteit in Turkije; de invloed van de Europese Unie op het Turkse buitenlandbeleid en handelsbeleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "EU Conditionaliteit in Turkije; de invloed van de Europese Unie op het Turkse buitenlandbeleid en handelsbeleid"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EU Conditionaliteit in Turkije;

de invloed van de Europese Unie op het

Turkse buitenlandbeleid en handelsbeleid

MA Thesis in Europese Studies Graduate School for Humanities Universiteit van Amsterdam Auteur: Guus Willard (10408711) Eerste begeleider: Carlos Reijnen Tweede lezer: Nena Tromp Augustus 2014

(2)

Inhoudsopgave - Inleiding 3 - Vraagstelling en relevantie 5 - Methoden en materiaal 6 - Hoofdstuk 1 8 - 1.1 Historiografie 8

- Begin van onderlinge relatie 9

- Ontwikkeling onderlinge relatie 10

- 1.2 Theorie 12

- Conditionaliteit 12

- Vormen van conditionaliteit 15

- 1.3 Omslag en keerzijde 17

- 1.4 Conclusie 20

- Hoofdstuk 2 22

- 2.1 Turkije in de regio 22

- 2.2 Geschiedenis relatie Turkije-EU op het gebied van buitenlandbeleid 23 - Einde Koude Oorlog en veranderende houding Turkije 25

- 2.3 Buitenlandbeleid van AKP regering Erdogan 26

- 2.4 Huidige Turkije-EU relatie op het gebied van buitenlandbeleid 29 - Conditionaliteit en invloed Europees buitenlandbeleid op Turkije 30 - Voorbeelden verandering Turkije en toekomstperspectieven 34

- 2.5 Conclusie 36

- Hoofdstuk 3 39

- 3.1 Achtergrond Europese Unie in wereldhandel 40

- 3.2 EU-Turkije handel en de douane-unie 41

- Douane-unie 43

- Implicaties douane-unie 45

- 3.3 Overzicht Turks handelsbeleid: historie en veranderingen 47 - 3.4 Veranderd EU-beleid en implicaties voor Turkije 51

- 3.5 Conclusie 53

- Conclusie 56

(3)

Inleiding

Ondanks enkele periodes van stagnatie, kan Turkije worden aangemerkt als een land dat al jarenlang bezig is met het verkrijgen van lidmaatschap van de Europese Unie. Dit

integratieproces is over de jaren heen echter allesbehalve vlekkeloos verlopen. Turkije is altijd in beeld geweest om EU-lidstaat te worden, en is dat officieel nog steeds aangezien het in 1999 het kandidaat-lidmaatschap heeft verkregen. Arikan stelt dat Turkije gedeeltelijk heeft gefaald om bepaalde beleidsmaatregelen richting de Europese Unie te nemen. Zo werd er te weinig progressie geboekt op het gebied van mensenrechten, bleef het Turkse

beleidsstandpunt tegenover Griekenland compromisloos en daarnaast bleek het inadequaat om te gaan met het conformeren aan het Europese economische systeem (Arikan, 2006). Dit ging gepaard met enkele andere problemen die later uitvoeriger aan bod komen. Dit heeft ervoor gezorgd dat de EU wat betreft mogelijke toetreding een harde houding tegen Turkije bleef aannemen en dat op het ogenblik de onderhandelingen om volwaardig EU-lid te worden al tijden stil liggen. Echter, zoals uit meerdere voorbeelden in dit onderzoek blijkt, heeft de Europese Unie nog wel steeds de pretentie en de wens om een significante invloed op Turkije uit te oefenen. De vraag is of zij hierin slaagt. Om erachter te komen in hoeverre Turkije onderhevig is aan Europese invloed zullen in dit onderzoek enkele belangrijke terreinen nader geanalyseerd worden. Onderzocht zal worden of het overnemen van Europese richtlijnen door Turkije in het algemeen een positief verloop heeft gehad. Dit proces van conditionaliteit is de basis voor de andere twee hoofdstukken. Hierin zal gefocust worden op de meer specifieke beleidsterreinen zoals het buitenlandbeleid van Turkije en de Europese invloed hierop, en het handelsbeleid van Turkije en de mate van beïnvloeding door de Europese Unie. Om de handel tussen beiden te bevorderen ging in 1996 de douane-unie van kracht, wat zou moeten

bijdragen aan diepere economische en politieke integratie en uiteindelijk ook Turks EU-lidmaatschap. Aangezien deze douane-unie de eerste en nog altijd enige overeenkomst tussen beiden is, en daarnaast inmiddels bijna twintig jaar geleden is gerealiseerd, is het van belang dit bij wijze van startpunt te gebruiken in de vraagstelling. De hoofdvraag en daarmee het belangrijkste probleem van dit onderzoek luidt als volgt: In hoeverre heeft de Europese Unie invloed uitgeoefend op het interne en externe beleid van Turkije sinds het van kracht gaan van de douane-unie?

Relevant is om deze onderzoeksvraag te koppelen aan de vraag hoe groot de kans nog is dat Turkije in de nabije toekomstig daadwerkelijk lidstaat van de Europese Unie wordt. Dit toekomstig lidmaatschap zal niet in de probleemstelling van dit onderzoek voorkomen, maar

(4)

omdat het al jaren als een donkere wolk boven de relatie tussen Turkije en de EU hangt zal het wel regelmatig worden genoemd. Volgens veel Turken is een getekende overeenkomst als de douane-unie aangegaan door de EU om wel de controle te houden over Turkije. Deze benadering wordt omschreven als de containment strategie, waarin er wel nauwe banden met Turkije worden onderhouden, maar waar het vooruitzicht van een definitief lidmaatschap wel voor onbepaalde tijd wordt uitgesteld. Door de nauwe banden te onderhouden blijft Turkije wel verankerd in de Europese structuur en tracht de EU haar invloed over het land niet te verliezen (Arikan, 2006). Toen Nicolas Sarkozy zich in 2007 kandidaat stelde voor het presidentschap van Frankrijk, was al duidelijk dat hij Turkije liever niet bij de Europese Unie wilde zien aansluiten. Hij presenteerde destijds zijn idee van de Mediterrane Unie, wat impliciet betekende dat Turkije zich wat hem betreft in de nabije toekomst niet bij de EU zou voegen. Volgens velen was deze Mediterrane Unie schadelijk voor de Europese aspiraties van Turkije en zij zagen het meer als een troostprijs. Er werd Turkije echter de garantie gegeven dat dit het mogelijke EU- lidmaatschap niet zou vervangen, waarna het pas instemde met participatie aan de Mediterrane Unie (Soler i Lecha, 2010). Turkije voelt zich dan ook geoormerkt als land dat voorlopig niet zal mogen toetreden, maar wel onder toezicht van de EU blijft en gemonitord wordt.

Ondanks de huidige impasse in de toetredingsonderhandelingen heeft de Europese Unie wel degelijk jarenlang serieuze onderhandelingen met Turkije gevoerd over haar toetreding. Op dit moment verloopt het proces moeizaam, maar er is wel degelijk een behoorlijke mate van onderling contact geweest tussen beide partijen. De manier waarop dit gebeurde was met name door het proces van conditionaliteit. Deze aparte manier van beleidsvoering door de Europese Unie, vooral uitgeoefend tijdens de meest recente uitbreidingsrondes in de richting van Midden- en Oost-Europese landen, stelt eisen aan toekomstige (kandidaat-)lidstaten alvorens onderhandelingen worden geopend of definitieve toelating wordt erkend aan deze landen (Schimmelfennig en Sedelmeier, 2004: 662). Er zal in het eerste hoofdstuk dus niet zozeer gefocust worden op de huidige status van Turkije binnen het Europese – en

wereldlandschap en alle toetredingsbeslommeringen, maar meer op de in het verleden door de Europese Unie behaalde resultaten wat betreft het invloed uitoefenen door het stellen van verschillende voorwaarden aan Turkije. In de trant van het gehele onderzoek, dat de impact van de Europese Unie op het interne en externe beleid van Turkije in kaart probeert te

brengen, is dit hoofdstuk relevant omdat Turkije al lange tijd EU-lidstaat wil worden. Dit lijkt voor de Europese Unie de perfecte mogelijkheid om hier eisen tegenover te stellen en op deze

(5)

manier haar invloed te uiten. Of deze conditionaliteit ook werkt, zal worden bekeken in de daaropvolgende hoofdstukken. De invloed van Europa op het buitenlandbeleid en het

handelsbeleid van Turkije is namelijk te koppelen aan het algemene deel over conditionaliteit, aangezien er op deze gebieden ook richtlijnen en EU-beleidsmaatregelen zijn opgesteld in de hoop Turks beleid te hervormen en op die manier te beïnvloeden.

Vraagstelling en relevantie

Om de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden, is het van belang dat er duidelijk afgebakende deelvragen worden opgesteld. Het eerste hoofdstuk zal worden geschreven met behulp van de volgende deelvraag: In hoeverre heeft het proces van conditionaliteit invloed gehad op het overnemen van EU-richtlijnen door Turkije en is het beleid in Turkije ook daadwerkelijk veranderd naar Europese maatstaven? Dit eerste

hoofdstuk bevat een beschrijvend deel, waar de geschiedenis van de relatie tussen Turkije en de EU naar voren komt. Daarnaast vormt het een belangrijk theoretisch kader voor de rest van het onderzoek. De mate van werking van de conditionaliteit van de Europese Unie is namelijk de basis voor de hoofdstukken over het buitenlandbeleid en het handelsbeleid van Turkije. Het tweede hoofdstuk is een analyse van het buitenlandbeleid van Turkije. De deelvraag hier luidt: In hoeverre heeft de Europese Unie het buitenlandbeleid van Turkije kunnen

beïnvloeden sinds het van kracht gaan van de douane-unie? Het laatste hoofdstuk zal het handelsbeleid van Turkije en de Europese invloed daarop bespreken, met als deelvraag: In hoeverre heeft de Europese Unie het handelsbeleid van Turkije kunnen beïnvloeden sinds het van kracht gaan van de douane-unie? Uiteindelijk zullen de twee beleidsterreinen naast elkaar worden gelegd en zal er een tijdspad worden gepresenteerd met de vraag of de twee

beleidsterreinen met elkaar corresponderen. De relevantie van deze twee beleidsterreinen is weer terug te koppelen naar de basis van dit onderzoek, namelijk de werking van

conditionaliteitsprocessen en de daarbij horende overname van Europese richtlijnen en hervormingen. In mijn ogen zijn buitenlandbeleid en handelsbeleid en de overname van richtlijnen redelijk alomvattende terreinen, die aan zowel intern als extern beleid van Turkije kunnen worden gekoppeld. De uiteindelijke hoofdvraag luidt dan ook: In hoeverre heeft de Europese Unie invloed uitgeoefend op het interne en externe beleid van Turkije sinds het van kracht gaan van de douane-unie?

De hypothese van dit onderzoek luidt als volgt: De Europese Unie heeft minder invloed kunnen uitoefenen op het Turkse interne beleid en externe beleid in de afgelopen decennia

(6)

dan het zelf zou willen. In verschillende literatuur is namelijk te lezen dat Turkije, ondanks de goede Europese bedoelingen van bepaalde politici, een lastig land is om invloed over uit te oefenen en dat de Europese Unie niet klakkeloze gehoorzaamheid van richtlijnen en regels hoeft te verwachten. Dit zal in de komende hoofdstukken verder toegelicht worden.

Vervolgens zal de hierboven genoemde hypothese getoetst worden. In de uiteindelijke

conclusie van het onderzoek zal er aan de hand van de besproken beleidsterreinen ook worden gekeken naar de toekomst van Turkije binnen Europa: Is toetreding een reëel beeld of is de kans hierop inmiddels miniem?

Het is duidelijk dat de Turkse kwestie voor de Europese Unie een recent en zeer relevant onderwerp is, omdat Turkije en de EU al jarenlang met wisselend succes een intensieve relatie met elkaar onderhouden. Het proces van conditionaliteit lijkt mij de beste manier om de impact van de EU in de afgelopen twee decennia te kunnen analyseren. Daarnaast is er gekozen voor de twee specifieke beleidsterreinen omdat deze in mijn ogen de grootste lading dekken. Het bestuderen van de link tussen conditionaliteit en democratiseringprocessen, mensenrechtenbeleid of milieuwetten was ook een mogelijkheid geweest, maar ik acht deze terreinen minder relevant voor Turkije. Zo ben ik vooral geïnteresseerd in het Turkse buitenlandbeleid vanwege haar geostrategische en geopolitieke locatie tussen Europa, het Midden Oosten, Rusland en Afrika in. Ik denk dat op deze manier ook het beste kan worden geanalyseerd hoe het externe beleid van Turkije zich heeft ontwikkeld en verhouden tot de Europese Unie. Daarnaast is Turkije een sterk groeiende economie, waar handel een steeds grotere rol in begint aan te nemen. Ook vanwege het feit dat de douane-unie de enige officiële overeenkomst met de EU is, en daarom in de hoofdvraagstelling van dit onderzoek staat, is het belangrijk om de handelsbetrekkingen tussen beiden weer te geven.

Methoden en materiaal

Dit onderzoek zal hoofdzakelijk een literatuurstudie worden, waarin gedachten, theorieën en beschrijvingen van verschillende wetenschappelijke auteurs, besluitvormers en betrokken organisaties met elkaar worden verbonden. Het is van belang dat er per hoofdstuk het juiste type materiaal wordt gebruikt. In het eerste hoofdstuk zullen er enkele juridische en juridisch-politieke artikelen gebruikt worden omdat dit vooral over het overnemen van Europese richtlijnen zal gaan. Daarnaast is historische literatuur in dit hoofdstuk noodzakelijk, omdat er wordt begonnen met een schets van de geschiedenis van de relatie tussen Turkije en de Europese Unie. In het tweede hoofdstuk is het vanwege een stuk over de geschiedenis van het

(7)

Turkse en Europese buitenlandbeleid ook nodig om historische literatuur te gebruiken. Hier zal dan ook gericht beleidsmateriaal en politicologische literatuur worden gebruikt, en de trends hierin zullen ook worden onderzocht. Ook in het derde en laatste hoofdstuk staan de te beschrijven trends centraal. Omdat het belangrijk is om te analyseren in hoeverre de Europese Unie en conditionaliteit invloed hebben gehad op Turks handelsbeleid, worden beleidsmatige literatuur en economische cijfers en literatuur gebruikt.

Al met al worden de volgende methoden gebruikt: vooral veel wetenschappelijke artikelen en boeken. Daarnaast zal er literatuur waarin het nationale beleid van lidstaten is vastgelegd worden gebruikt. Verder zal er materiaal van denktanks of belangenorganisaties worden bekeken, evenals beleidsstukken van de Europese Unie, en dan met name die van de Europese Commissie. Wat ook gebruikt zal worden zijn Europese voortgangsrapporten over de status van Turkije en informatie van verschillende Turkse ministeries. Tot slot zal ik materiaal gebruiken over specifiek handelsbeleid van Turkije, bijvoorbeeld de douane-unie, en cijfers over handel.

Verder ben ik me er terdege van bewust dat veel literatuur over Turkije door Turkse academici is geschreven. De kans dat niet alles compleet objectief is, inclusief veel

voorkomende ongenuanceerde meningen, is aanwezig. Daarom zal ik zorgvuldig zijn met het citeren van academici en altijd meerdere bronnen gebruiken.

(8)

Hoofdstuk 1

Dit hoofdstuk zal in het teken staan van de mogelijke invloed die de Europese Unie middels het concept conditionaliteit op Turkije heeft uitgeoefend. Het kan worden gezien als een inleidend en theoretisch hoofdstuk, waar eerst een beschrijving zal worden gegeven van de geschiedenis van de relatie tussen Turkije en de Europese Unie. Vervolgens zal in het

theoretische gedeelte worden toegelicht wat conditionaliteit in het algemeen inhoudt, waarna er enkele theorieën worden genoemd die betrekking hebben op conditionaliteit en Turkije. Bij dit theoretische gedeelte hoort ook een analyse van de verschillende vormen van

conditionaliteit heeft bijgedragen aan de Europeanisering die Turkije heeft meegemaakt. Hiervoor zal eerst het begrip Europeanisering verhelderd worden, om ook de verschillende vormen van conditionaliteit aan bod te laten komen. Daarna zal de omslag in het

conditionaliteitsproces in Turkije worden beschreven. Uiteindelijk heeft dit hoofdstuk als doel om te onderzoeken of de Europese Unie de door haar gewenste conditionaliteit op een

dusdanige manier heeft toegepast op Turkije dat het heeft gewerkt en effect heeft gesorteerd. Heeft Turkije de geëiste voorwaarden voldoende overgenomen? Heeft dit in de praktijk ook gewerkt? Op deze manier kan worden vastgesteld tot op welke hoogte de invloed van de EU heeft gereikt. De volgende deelvraag zal worden gebruikt om de hoofdvraag van dit

onderzoek beantwoord te krijgen: In hoeverre heeft het proces van conditionaliteit invloed gehad op het overnemen van EU-richtlijnen door Turkije en is het beleid in Turkije ook daadwerkelijk veranderd naar Europese maatstaven? Om dit vervolgens met

praktijkvoorbeelden te onderzoeken, zal er in de daaropvolgende hoofdstukken over het Turkse buitenlandbeleid en het handelsbeleid gereflecteerd worden op de al dan niet werkende conditionaliteit.

1.1 Historiografie

In het komende deel zal uitgebreid beschreven worden hoe de eerste relaties tussen Turkije en de Europese Unie ontstonden. Door decennialang terug te gaan in de tijd zal er getracht worden de ontwikkeling van deze relatie naar voren te laten komen. Turkije is een land met een groot potentieel vanwege haar hoge inwonersaantal van meer dan 80 miljoen. Het ligt geografisch gezien op een strategische positie, namelijk tussen Europa en het Midden Oosten in, met uitzicht op Noord-Afrika en Rusland. Dit zijn allemaal redenen voor de Europese Unie om Turkije als een belangrijk land te zien waar zij in ieder geval in een bepaalde mate een relatie mee wil onderhouden. Volgens Arikan (2006) blijkt de onderlinge interesse al decennialang te bestaan. Sinds het allereerste begin van de Europese Unie heeft Turkije

(9)

interesse getoond in het proces van Europese integratie. Volgens het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken ziet Turkije Europa op dit moment als haar gemeenschappelijke thuis, waarin gemeenschappelijke normen, grondbeginselen en waarden zijn verenigd. Volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Turkije invloed gehad op politieke, economische en sociaal-culturele ontwikkelingen in Europa, maar is het tegelijkertijd ook beïnvloed door Europa en is het lot van Turkije verweven met dat van veel andere Europese landen. Omdat de relatie met de Europese Unie een fundamenteel aspect van het Turkse buitenlandbeleid is, is het zichzelf kandidaat stellen als EU-lidstaat een strategische keuze geweest (Turks

Ministerie van Buitenlandse Zaken, 2014). Alvorens er verder kan worden gegaan met een analyse van de meest recente en toekomstige relaties tussen Turkije en de Europese Unie zal er worden teruggeblikt naar de allereerste vormen van contact.

Begin van onderlinge relatie

Sinds het begin van de Europese Unie heeft Turkije interesse getoond in het proces van Europese integratie. De modernisering en het beleid gericht op het Westen droegen er aan bij dat het al snel werd gezien als een serieuze kandidaat-lidstaat van de Europese Unie. De eerste relaties tussen de EU en Turkije begonnen in 1959 middels het Turkse toelatingsproces toen de Democratische Partij een toelatingsaanvraag tot de Europese Economische

Gemeenschap deed. De aanvraag werd geaccepteerd door de EEG om zo de mogelijkheid van haar internationale status te consolideren. De voorbereidende periode was langdurig, onder andere vanwege een tussenliggende Turkse militaire coup in 1960 (Serdaroğlu, 2013). Uiteindelijk werd de mogelijke toekomstige samenwerking geïnitieerd door het tekenen van het Verdrag van Ankara in 1963. Dit was met name bedoeld om de economische prestaties en levensstandaard in Turkije te verbeteren (Buzan en Diez, 1999: 42). Volgens dit verdrag kon integratie van Turkije en de EU worden bewerkstelligd middels drie fases: de voorbereidende fase, de overgangsfase en de eindfase. Toen de voorbereidende fase ten einde kwam werd er een aanvullend protocol ingesteld in 1973 (Turks Ministerie van Buitenlandse Zaken, 2014). Het Verdrag van Ankara was bedoeld om de douane-unie op te richten, wat aan het einde van de overgangsfase zou gebeuren. Turkije had het recht op volwaardig lidmaatschap op het moment dat dit gerealiseerd zou worden, zoals in het Verdrag van Ankara stond beschreven. Om dit volwaardig lidmaatschap te bereiken middels het Association Agreement moesten eerst de noodzakelijke stappen worden ondernomen. Hoewel dit concept al in 1963 werd bedacht, werd het pas gerealiseerd aan het einde van 1995. De belangrijkste pijlers van deze douane-unie zijn: het vrije verkeer van geheel geproduceerde goederen of goederen in vrije

(10)

circulatie tussen de EU en Turkije, Turkije moet voldoen aan de gewoonlijke douane tarieven van de EU en moet commerciële beleidsmaatregelen overnemen, benadering van

douanewetten en onderlinge assistentie in douanezaken en de benadering van andere wetten zoals intellectuele competitie, eigendom en taxatie (Europese Commissie, 2014). In het laatste hoofdstuk, waar de Europese invloed op het Turkse handelsbeleid wordt geanalyseerd, zal deze douane-unie uitgebreider aan bod komen. Het feit dat de douane-unie reeds bijna twintig jaar van kracht is en de eerste en tot nog toe enige officiële overeenkomst tussen Turkije en de Europese Unie is, zorgt ervoor dat het ook onderdeel is van de hoofdvraag van dit onderzoek. In het kader van het afbakenen van tijdsperiodes is de realisatie van de douane-unie een uitstekend startpunt. Toch is het van belang om nog verder terug te gaan in de tijd om te analyseren hoe de onderlinge verstandhouding tussen Turkije en de EU is ontstaan en hoe deze zich heeft ontwikkeld.

Ontwikkeling onderlinge relatie

In het komende gedeelte zal de ontwikkeling van de onderlinge relatie vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw tot de realisatie van de douane-unie worden uiteengezet. Tot de jaren tachtig van de vorige eeuw werd er maar beperkt gecommuniceerd, zodat beide kanten elkaars houdingen en gedragingen konden voorspellen. De relatie was gebaseerd op economische doelstellingen, waar het vrije verkeer van goederen, diensten en mensen tussen de EU en Turkije van belang werd, precies wat het hoogtepunt van het Verdrag van Ankara was (Serdaroğlu, 2013). Turkije werd echter in vier achtereenvolgende keren uitgesloten van kandidaat-lidmaatschap tijdens de uitbreidingen van 1973, 1981, 1986 en 1995 (Buzan en Diez, 1999: 43). Dankzij enkele botsingen kwamen de relatie en de positieve bedoelingen sinds het begin van de jaren 1980 in een impasse terecht (Serdaroğlu, 2013). In het volgende deel zullen deze botsingen tussen Turkije en de Europese Unie worden beschreven, omdat zij belangrijk zijn in het hele proces van het al dan niet EU-lidstaat worden door Turkije.

De eerste botsing was de Turkse militaire coup in 1980, waarna de Europese

handelsuniebeweging, die actief is in het Europees Parlement, een campagne startte die leidde tot opschorting van het Verdrag van Ankara in 1982. De vervreemding van Turkije door het Europese Parlement werd nog eens verscherpt door het aannemen van de grondwet in 1982, die werd gefinancierd door de militaire autoriteiten. Tot 1987 publiceerde het Europees Parlement elf resoluties over het nieuwe regime dat met het instellen van de nieuwe grondwet aan de macht kwam. Het regime werd gekwalificeerd als onderdrukkend en inadequaat om fundamentele mensenrechten te garanderen (Serdaroğlu, 2013). De volgende botsing was de

(11)

aanvraag voor volledig lidmaatschap door de Turken tijdens de regering van Turgut Ӧzal in 1987. Deze aanvraag kwam niet op basis van het Verdrag van Ankara maar op basis van artikel 237 van het Verdrag van Rome, waarin staat dat elk Europees land lidmaatschap kan aanvragen. Dit werd door de EEG gezien als een mogelijkheid om haar Turkse strategie opnieuw te bekijken en zwenkte zodoende af van haar verplichtingen die in het Verdrag van Ankara stonden beschreven. De EEG onderstreepte vooral de hoge mate van werkloosheid in Turkije om zo te ontkomen aan de overeenkomst wat betreft het vrije verkeer van personen. Zo werd de kans op Turks lidmaatschap nog erger verkleind zolang het politieke regime niet was hervormd en zodoende bleef het alleen bij het afmaken van de douane-unie in 1995 (Serdaroğlu, 2013). Verdere redenen voor de afwijzing van de aanvraag waren dat het Turkije niet was gelukt zich te kwalificeren voor een lange lijst met daarop standaarden voor

civilisatie, zoals onvoldoende politiek pluralisme, teveel mensenrechtenschendingen en de problemen met Cyprus (Buzan en Diez, 1999: 43). Vervolgens was de val van het IJzeren Gordijn verantwoordelijk voor een verminderde geopolitieke status van Turkije binnen Europa. Inmiddels was de naam EEG veranderd in Europese Unie om zo een uitgebreide supranationale entiteit in te stellen die ook enkele voormalige communistische staten kon opnemen. Hierna werden de uitdagingen voor Turkije intensiever omdat de EU

‘democratische waarden’ ging eisen, welke minstens net zo belangrijk werden geacht als economische belangen. Ondanks dat de douane-unie eind 1995 werd gecompleteerd, werd Turkije compleet uitgesloten van het uitbreidingsperspectief in de Raad van Luxembourg in 1997 omdat haar politieke systeem en ‘veiligheidsideologie’ werden gezien als obstakels voor volwaardig lidmaatschap (Serdaroğlu, 2013). De vierde botsing was het gewapende conflict tussen de Koerdische arbeiderspartij PKK en de Turkse staat. Vooral in de jaren negentig van de vorige eeuw eiste het conflict tienduizenden doden, met name Koerden. Hier kwam de nationalistische staatsveiligheidsfilosofie, die in de grondwet van 1982 was vastgelegd, in haar stevigste vorm tot uiting. De EU was kritisch op zowel de PKK als de Turkse staat en riep op tot een einde van het geweld alsmede de noodzakelijke maatregelen die moesten worden getroffen om minderheidsrechten te promoten (Serdaroğlu, 2013).

Men kan dus op zijn minst spreken van een turbulente geschiedenis als het aankomt op de relatie tussen Turkije en de Europese Unie. Vanaf 1999 begon er een nieuwe periode in deze relatie, nadat het land op de Helsinki-top officieel het kandidaat-lidmaatschap had verkregen (Turks Ministerie van Buitenlandse Zaken, 2014). Dit ging gepaard met de nodige

(12)

EU-lidmaatschap gebruikt om invloed uit te oefenen op Turks beleid middels conditionaliteit. In de komende theoretische paragraaf zal worden beschreven wat de concepten conditionaliteit en Europeanisering betekenen, om vervolgens enkele theorieën hieromtrent te gebruiken ter beantwoording van de deelvraag in dit hoofdstuk.

1.2 Theorie

De volgende paragraaf bevat het theoretische gedeelte van dit onderzoek. Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is om te analyseren of de Europese Unie er door middel van

conditionaliteit in het verleden in is geslaagd Turks beleid enigszins te beïnvloeden. Aangezien conditionaliteit een belangrijk aspect van dit onderzoek is en het voortdurend terugkomt in de volgende hoofdstukken, is het van belang om het mechanisme van conditionaliteit zo duidelijk mogelijk te beschrijven.

Conditionaliteit

Hoewel de toetredingsonderhandelingen met Turkije inmiddels alweer een tijdje vast zijn komen te zitten, is Turkije wel degelijk jarenlang een serieuze kandidaat geweest om

volwaardig EU-lidmaatschap te verkrijgen. Vooral in het begin van de eenentwintigste eeuw was er veel onderling contact met de Europese Unie middels het concept conditionaliteit. In het komende deel wordt besproken wat dit inhoudt in zijn algemeenheid en welke theorieën hierover bestaan.

Conditionaliteit betekent dat de EU voorwaarden kan stellen aan kandidaat-lidstaten waaraan zij moeten voldoen om toegelaten te worden. Dit is een mechanisme dat veelvuldig is gebruikt tijdens toetredingsonderhandelingen van met name Centraal- en Oost-Europese kandidaat-lidstaten (Grabbe, 2003: 5). Conditionaliteit is een proces dat wordt gevormd door de interactie tussen multi-level actoren, percepties en belangen, verschillende beloningen of sancties, tijdelijke factoren en verschillende graden van institutionele of

beleidsgehoorzaamheid (Sasse, 2008: 845). Het is een aparte vorm van beleid, waarin de opeenvolgende stappen in het toetredingsproces afhangen van het vervullen van bepaalde condities door de kandidaat-lidstaten (Tocci, 2005: 25). Academici die Europeanisering bestuderen zien conditionaliteit als de belangrijkste verklarende factor voor

transformatieprocessen omtrent uitbreidingsvraagstukken. Het concept conditionaliteit veronderstelt dat er een asymmetrische relatie bestaat tussen de donor (in dit geval de

(13)

stelt de donor enkele voorwaarden die voor haar van belang zijn in ruil voor financiële of institutionele beloningen (Cengiz en Hoffmann, 2013). Er zijn 5 mechanismen van

Europeanisering te onderscheiden, ook wel instrumenten van conditionaliteit genoemd. Zo kunnen er modellen (wetgeving, institutioneel) worden ontwikkeld in de EU context. Op deze manier kan de EU veel meer dan in eerdere uitbreidingen een significante invloed uitoefenen op beleid en wetgeving in de kandidaat-lidstaten. Verder zijn gelden (investeringen in

structuurfondsen e.d.) een instrument van conditionaliteit, net als benchmarking en

monitoringsprocessen, advies en twinning en gate-keeping (Grabbe, 2003: 9). Conditionaliteit wordt dus gezien als politieke en economische voorwaarden hechten aan beloningen als leningen, financiële hulp en het lidmaatschap van internationale organisaties (Davies, 2013: 511). Dit alles zorgt er voor dat kandidaat-lidstaten een veel mindere onderhandelingspositie hebben wat betreft concessies die de EU zou moeten doen. Zo hadden de regeringen van Centraal- en Oost-Europese kandidaat-lidstaten haast om toegelaten te worden, waardoor de EU beleidshervormingen in deze landen sneller kon doordrukken dan normaal. Dit had ook te maken met de institutionele leemte die was ontstaan na het communistische tijdperk.

Kandidaat-lidstaten willen af van hun oude ‘legislative frameworks’ uit het communisme en willen nieuwe creëren om een kapitalistische markteconomie op te bouwen (Grabbe, 2003: 13).

In het komende deel zullen de eerdere uitbreidingen richting Oost-Europa centraal staan, inclusief een beschrijving van de zogenoemde Kopenhagen-criteria die vereist zijn voor EU-toetreding. De uitbreiding van de Europese Unie in oostelijke richting wordt gekenmerkt door sterke conditionaliteit. Dit komt met name door het adopteren van de zogenoemde

Kopenhagen-criteria door de Europese Raad in 1993 (Cengiz en Hoffmann, 2013: 418). Vanwege de economische en politieke Kopenhagen-criteria voor EU-uitbreiding kan de EU andere eisen stellen wat betreft veranderingen in regels en beleid in Centraal- en Oost Europa, waaronder ook Turkije valt. De Kopenhagen-criteria, die behaald dienen te worden om officieel lidstaat te mogen worden, stellen dat landen stabiele instituties moeten hebben die democratie, ‘rule of law’, mensenrechten en respect en bescherming voor minderheden kunnen garanderen (Cengiz en Hoffmann, 2013: 418). Daarnaast moet een potentiële lidstaat een functionerende markteconomie hebben en genoeg capaciteit voor competitie en

marktkrachten in de Europese Unie. De capaciteit om te voldoen aan de verplichtingen van het lidmaatschap, zoals het overnemen van richtlijnen van de politieke, economische en monetaire unie en de adoptie van het acquis en de effectieve implementatie door

(14)

administratieve en juridische structuren, valt ook onder de formele criteria die de Europese Unie kandidaat-lidstaten stelt (Aydin en Acikmese, 2007: 267). Kortom, de grote invloed die de EU door haar sterke en machtige onderhandelingspositie had verkregen, kan zij gebruiken om eisen te stellen wat betreft het veranderen van ‘policy and institutional frameworks’ in deze landen (Keukeleire en MacNaughtan, 2008). Kandidaat-lidstaten moeten dus een groot aantal regels en beleid overnemen zonder hier onderuit te kunnen komen. Deze striktheid was te danken aan de interne ‘legal frameworks’ die de Europese Unie steeds meer uitbreidt. Daarnaast is het uit voorzorg tegen mogelijke belemmeringen van haar economische belangen en veiligheidsbelangen die de toelating van Oost-Europese landen met zich mee kan brengen (Cengiz en Hoffmann, 2013: 418). Op deze manier wordt conditionaliteit gezien als een vorm van ‘structural foreign policy’ van de EU. Keukeleire en MacNaugthan verstaan hieronder: het ontwikkelen of beïnvloeden van nieuwe politieke, legale, sociaaleconomische, veiligheid- en mentale structuren. Deze structuren moeten voor op de lange termijn worden ontwikkeld en bestaan uit verschillende niveaus: individueel, statelijk, samenleving, relaties tussen staten en samenlevingen, interregionaal en globaal (Keukeleire en MacNaughtan, 2008: 25).

Nadat is beschreven wat conditionaliteit in haar algemeenheid precies inhoudt, is het van belang dat er enkele theorieën aangaande conditionaliteit zullen worden gebruikt ter

beantwoording van de vraag die in dit hoofdstuk centraal staat. Een eerste theorie luistert naar de naam ‘externe beloningen model’. Volgens deze theorie stemmen binnenlandse actoren van kandidaat-lidstaten in om de hervormingen die door de Europese Unie worden vereist door te voeren om zo beloningen te verkrijgen die hun nut zouden maximaliseren. Hierbij valt te denken aan financiële voordelen, terwijl volwaardig EU-lidmaatschap de ultieme

institutionele beloning vormt. Een belangrijke factor in het binnenlandse hervormingsproces is dat de Europese Unie geloofwaardig moet zijn over hoe serieus zij de kandidaat-lidstaat neemt. Daarnaast moeten de kosten om de hervormingen door te voeren niet te hoog zijn; een waarschijnlijke verkiezingsnederlaag in de toekomst zorgt ervoor dat besluitvormers niet snel bereid zullen zijn de hervormingen door te voeren (Schimmelfennig en Sedelmeier, 2004: 664). Is deze theorie toepasbaar op Turkije? Zien de Turkse besluitvormers het definitieve EU-lidmaatschap inderdaad als ultieme beloning en zijn ze bereid hiervoor de vereiste hervormingen door te voeren?

Een andere theorie over conditionaliteit luidt als volgt: De effectiviteit van conditionaliteit werkt niet meer na toetreding van de kandidaat-lidstaten of nadat de toelatingsdatum is

(15)

vastgesteld en de hervormingen als voldoende zijn bestempeld (Steunenberg en Dimitrova, 2007: 3). Sedelmeier stelt dat de status quo van weleer dreigt terug te keren zodra kandidaten hun officiële lidmaatschap hebben bemachtigd, zodat de kracht van conditionaliteit verdwijnt (Sedelmeier, 2009: 807). Dit geldt beiden niet voor Turkije, aangezien er nog steeds geen toelatingsdatum is vastgesteld. Wel is het officieel kandidaat-lidstaat sinds 1999 en is er door middel van conditionaliteit wel een bepaalde mate van invloed uitgeoefend op het Turkse beleid. Turkije wil namelijk al lange tijd volwaardig lidmaatschap verkrijgen, maar dit gaat zoals gesteld gepaard met enige problemen. Een soortgelijke theorie zou kunnen zijn dat bij het openen van de officiële onderhandelingen ter toelating het effect van conditionaliteit ook zou verdwijnen. Deze theorie is terug te voeren op Turkije, aangezien sinds 2005 de

onderhandelingen zijn geopend. De vraag die hieruit voortvloeit is in hoeverre de Europese Unie er door middel van conditionaliteit in is geslaagd om Turks beleid te beïnvloeden en in hoeverre er EU-richtlijnen zijn overgenomen door Turkije. En welke vormen van

conditionaliteit zijn er op Turkije van toepassing?

Vormen van conditionaliteit

Wat betreft het debat aangaande toetreding van de Europese Unie lijkt conditionaliteit centraal te liggen. In het komende deel zal worden geanalyseerd welke verschillende vormen van conditionaliteit er zijn. Het blijkt dat verschillende lidstaten op verschillende momenten bepaalde condities de prioriteit geven of benadrukken. Een onderzoek van Aydin en Toksabay Esen (2007: 132) laat zien dat er toch veel thema’s zijn die steeds wederkeren in de meningen van lidstaten. Door zowel academici als besluitvormers wordt er vaak een onderscheid

gemaakt tussen technische en objectieve conditonaliteit aan de ene kant en politieke conditionaliteit aan de andere. Deze technische en objectieve conditionaliteit is gericht op duidelijke en meetbare criteria om gehoorzaamheid te monitoren. Daarnaast is het belangrijk om een objectief besluit te kunnen maken over de vraag of er door moet worden gegaan met de stappen in het toelatingsproces. Hiermee sluit het vaak politieke conditionaliteit van gevoelige politieke zaken uit en maakt het op deze manier vatbaarder voor oplossingen. Door middel van technische en schijnbaar objectieve taal worden voormalige taboes in Turkije (de afschaffing van de doodstraf of de liberalisering van buitenlandse talen) minder gevoelig gemaakt. Zo wordt de manier waarop de politieke Kopenhagen criteria werden belichaamd door de voortgangsrapporten van de Europese Commissie tijdens de opening van de

toelatingsonderhandelingen gezien als de sleutel tot het hervormingsproces in Turkije (Tocci, 2005: 25).

(16)

Een andere vorm van conditionaliteit wordt beschreven door Schimmelfennig, Engert en Knobel (2003). Zij onderscheiden het concept van democratische conditionaliteit en passen dit toe op de Turkse kwestie. Zij stellen dat deze vorm van conditionaliteit een kernstrategie van de Europese Unie is om kandidaat-lidstaten te bewegen zich te gehoorzamen aan haar principes van legitieme soevereiniteit . In hun artikel analyseren ze de

conditionaliteitsstrategie van de Europese Unie in Turkije en wordt er bekeken onder welke voorwaarden conditionaliteit succesvol is. De reden dat de Europese Unie en Turkije

regelmatig hebben gebotst, is omdat Turkije in de laatste decennia op veel gebieden niet heeft voldaan aan de waarden van de westerse liberale democratie en de mensenrechtennormen. Als eerste heeft het leger een enorme rol in de dagelijkse politiek en heeft het zelfs vier keer ingegrepen in binnenlandse kwesties. De rol van het leger in het rechtssysteem voldeed ook niet aan de Europese standaarden van onafhankelijkheid en eerlijk recht. Daarnaast zijn algemene mensenrechten en de ‘rule of law’ vaak geschaad in de afgelopen decennia, net als dat marteling en de doodstraf gangbaar bleven. Een ander groot probleem wat botste met de Europese normen was dat vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging maar beperkt bleven. Een laatste groot probleem is het gebrek aan minderheidsrechten en bescherming voor de Koerdische minderheid, die lange tijd gewelddadig onderdrukt werd (Schimmelfennig, Engert en Knobel, 2003: 506).

Alle bovengenoemde problemen werden op de lijst van politieke voorwaarden gezet waaraan Turkije moest voldoen eer het volwaardig lidmaatschap wilde bemachtigen (Schimmelfennig, Engert en Knobel, 2003: 507). De Europese Unie gebruikte dus het mogelijke toekomstige lidmaatschap om druk op Turkije uit te oefenen met de bedoeling om acties te voorkomen die de Europese normen zouden schaden. Een voorbeeld hiervan is de eis van de EU dat de gearresteerde leider van de Koerdische PKK, Abdullah Ӧcalan, niet zou worden geëxecuteerd (Cengiz en Hoffmann, 2013: 422). Ook het willen annexeren van Noord-Cyprus werd niet gepikt door de Europese Unie, dat stelde dat Cyprus als land altijd zou worden erkend en dat Turkije middels deze daad voor altijd haar kans op toetreding zou verliezen (Schimmelfennig, Engert en Knobel, 2003: 507). Het feit dat de Europese Unie uiteindelijk de onderhandelingen met Turkije wel opende in 2005, betekent dus dat Turkije wel degelijk heeft gehoorzaamd aan bepaalde politieke condities die de EU haar stelde.

De vraag die rest is welke vorm van conditionaliteit bij Turkije hoort. Een recent artikel van Kubicek beschrijft dat Turkije in het begin van de huidige eeuw flink onderworpen was aan

(17)

de politieke conditionaliteit van de Europese Unie. Veel hervormingen werden

geïmplementeerd, waaronder verschillende grondwettelijke wijzigingen en onderwerpen die de EU belangrijk vindt. Hieronder vallen minderheidsrechten, marteling, vrijheid van meningsuiting, rechterlijke hervormingen en de rol van het leger in de politiek (Kubicek, 2013: 195). Ook de afschaffing van de doodstraf in tijden van vrede en het toekennen van culturele rechten aan de Koerdische minderheid in de vorm van onderwijs en hulp met

omroepen en uitzenden kwamen hierbij (Schimmelfennig, Engert en Knobel, 2003: 506). Ook werd reeds in 1999 de militaire rechter verwijderd vanwege een uitspraak van het Europese Hof van Justitie (Cengiz en Hoffmann, 2013).

Voordat deze hervormingen werden geïmplementeerd had de Europese Unie het gebrek hieraan gezien als tekortkomingen op het gebied van democratie en mensenrechten, wat eerst zou moeten worden hersteld alvorens er aan de Kopenhagen criteria voldaan kon worden en de toelatingsonderhandelingen gestart konden worden. Aan het begin van deze eeuw werden er dus allerlei hervormingen in een rap tempo door Turkije doorgevoerd, wat leidde tot politieke liberalisering in Turkije en een optimalisering van de relatie met de Europese Unie (Kubicek, 2013: 195). Men zou kunnen concluderen dat conditionaliteit jarenlang dus wel heeft gewerkt, aangezien er een datum van onderhandelingen in het vooruitzicht was gesteld en zodoende de Turken in feite gehoorzaamden aan de eisen die de EU hen stelde en er talloze hervormingen werden doorgevoerd.

1.3 Omslag en keerzijde

Vooral sinds de eeuwwisseling heeft Turkije veel gedaan om de problemen in de relatie met de Europese Unie te verkleinen. Zo hebben hervormingen er aan bijgedragen dat de kwaliteit van democratie in Turkije zichtbaar is verbeterd en dat Turkse wetten en Turks beleid zijn geharmoniseerd met de Europese wetten en beleid. Zo werd de invloed van het Turkse leger in de politiek en publiek beleid verminderd, de doodstraf afgeschaft, uitzendrechten en educatierechten aan minderheidstalen toegekend, de vrijheid van meningsuiting

geliberaliseerd en een gemoderniseerd wetboek van strafrecht en burgerlijk wetboek

aangenomen (Kirişci, 2011: 335). De vraag is echter of de overname van deze hervormingen nog steeds gaande is. Om de invloed van de Europese conditionaliteit op Turkije te bestuderen is het namelijk van belang om een ontwikkeling in jaren te schetsen. De hervormingen die middels richtlijnen door de Europese Unie worden voorgesteld dienen overgenomen te worden door de Turkse regering en haar rechterlijke en wetgevende macht. De vraag is in

(18)

hoeverre dit het geval is geweest in Turkije. In de volgende tabel zijn er waarden gegeven aan de jaartallen 1995 tot en met 2011, met daarin de mate van progressie die Turkije elk jaar maakte op het gebied van hervormingen volgens rapportage van de Europese

Commissie. Onder de tabel wordt beschreven wat deze waarden inhouden.

Tabel 1: Evaluatie Europese Commissie van hervormingen in Annual Progress Reports

Year 1995-98 ‘99 2000 ‘01 ‘02 ‘03 ‘04 ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 Evaluatie Commissie 0 1 1 2 3 2 3 1 1 0 1 1 1 1

Bron: Cengiz en Hoffmann (2013).

0= geen progressie (geen positieve ontwikkeling); 1= beperkte progressie (kritisch, maar enige ontwikkeling); 2= enige progressie (overwegend positief met wat kritiek); 3= goede progressie (vrijwel positief en weinig tot geen kritiek).

Er is duidelijk te zien dat er sinds 2005 een omslag is geweest wat betreft het overnemen van hervormingen die door de Europese Unie werden vereist. Dat er rond 2005 een einde kwam aan de rappe hervormingen en er meerdere problemen met het mogelijke lidmaatschap van Turkije ontstonden, had volgens Kubicek (2013: 201) onder andere te maken met een

zogenaamde ‘hervormingsmoeheid’. Het aantal van 151 hervormingen in het jaar 2001 daalde bijvoorbeeld naar minder dan 20 per jaar vanaf 2006.

Of de belemmering van het binnenlandse hervormingsproces in Turkije de schuld is van de EU of Turkije zelf is moeilijk aan te geven. De Europese Unie claimt dat de eerdere

versnelling van de onderhandelingsdatum te danken was aan de snelle Turkse hervormingen, maar dat tegelijkertijd de haperingen sinds 2005 dan ook te wijten zijn aan Turkije zelf (Kubicek, 2013: 201). Zo weigerde Turkije bijvoorbeeld Cyprus in 2004 als nieuw lid van de EU en dus ook van de douane-unie tussen Turkije en de Europese Unie te erkennen tenzij de economische isolatie van de Turkse enclave op Cyprus op de agenda werd gezet. Ondanks de situatie van de Turkse Cyprioten vond de EU dat de uitbreiding van de douane-unie een legale verplichting van Turkije is en in 2006 besloot de Europese Raad om de

toetredingsonderhandelingen met Turkije in de voorzienbare toekomst stil te leggen (Cengiz en Hoffmann, 2013: 424). Dit is opvallend te noemen, aangezien Aydin en Acikmese stellen dat de relaties tussen Turkije en Griekenland en het Turkse Cyprus-beleid sinds 1999 enorm

(19)

zijn verbeterd. Zij menen tegelijkertijd dat deze verbetering ondenkbaar was geweest zonder de inmenging van de Europese Unie (Aydin en Acikmese, 2007: 270). Gezien het jaartal van publicatie van hun artikel kan echter wel gesteld worden dat zij de omslag sinds 2005, waarin juist Cyprus zo een belangrijke rol in speelde, niet hebben meegenomen.

Daarnaast kwamen er rond 2005 verschillende landen (Duitsland, Frankrijk, Nederland en Oostenrijk) en politieke leiders in opstand tegen het mogelijke volwaardige lidmaatschap van Turkije, voornamelijk vanwege geografische en culturele redenen. Volgens hen was Turkije niet Europees. Daarom zou de uiteindelijke beslissing om Turkije wel of niet toe te laten volgens sommigen in nationale referenda moeten liggen (Kubicek, 2013: 198). Daarnaast houdt de Grieks-Cypriotische regering een veto tegen EU-lidmaatschap van Turkije, iets wat bijdraagt aan de vraag of de EU het toelatingsproces zelf niet heeft vertraagd. Dit zou het hele proces alleen maar verder kunnen bemoeilijken en de geloofwaardige binding van de

Europese Unie aan Turks lidmaatschap niet goed doen (Cengiz en Hoffmann, 2013: 424).

De trend die in tabel 1 wordt beschreven is door meerdere academici waargenomen, zo ook Davies (2013). Hij haalt in zijn artikel ook de keerzijde van de medaille aan. De Europese Unie is er inderdaad in geslaagd om door middel van conditionaliteit een heleboel wettelijke en grondwettelijke hervormingen doorgevoerd te krijgen sinds 2001. Echter, sinds 2005 heeft Turkije een ‘half way position’ ingenomen, waarin veel Turken in de rechterlijke macht niet bereid bleken om deze herziene standaarden op een samenhangende manier te implementeren en het verschil tussen papier en praktijk aanzienlijk groot bleek. Dit heeft ertoe geleid dat Turkije niet op de gewenste manier is gesocialiseerd zoals dat wel is gebeurd bij diverse voormalig communistische landen. Deze positie van Turkije is volgens Davies niet te

verklaren door de geloofwaardigheid van het lidmaatschapsaanbod van de Europese Unie, de duur van de onderhandelingen en ook niet door het belang van Turkse binnenlandse

standaarden. Dit zou namelijk niet verklaren waarom Turkije wel veel geld heeft gestopt in het doorvoeren van hervormingen, zonder het proces gedegen af te maken. Zo werd er vooral gefocust op het doorvoeren van richtlijnen met betrekking tot vrijheid van meningsuiting. Echter, in 2008 stelde de Europese Raad dat het Turkse wettelijke systeem de vrijheid van meningsuiting naar de Europese standaarden niet volledig kan garanderen. Davies zegt dus eigenlijk dat het Turkse constitutionele hof op gespannen voet leeft met de gekozen

regeringen en haar hervormingsprogramma en noemt Turkije een staat gevangen tussen compliance (letterlijk: gehoorzaamheid, in dit geval aan de eisen van de EU) en afwijzing. De

(20)

positie van het Turkse constitutionele hof wordt gezien als een belemmering voor

Europeanisering en staat haaks op de promotie van EU standaarden waar de constitutionele hoven van Hongarije, Polen, Slovenië en Tsjechië bijvoorbeeld wel actief in zijn geweest (Davies, 2013).

1.4 Conclusie

In het kader van het onderzoek, waarin getracht wordt te analyseren in hoeverre de Europese Unie in de afgelopen twee decennia invloed heeft gehad op het interne en externe beleid van Turkije, is het relevant om uit te zoeken welke invloed het kandidaat-lidmaatschap van Turkije en de daarbij horende toetredingsonderhandelingen hebben gehad. De relatie tussen beiden gaat al decennialang terug, toen het Verdrag van Ankara werd getekend in 1963. Na enkele botsingen tussen Turkije en de Europese Unie in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw mag Turkije zich echter pas sinds 1999 officieel kandidaat-lidstaat noemen. Vanaf dit moment heeft de Europese Unie invloed op Turkije uit proberen te oefenen middels het proces van conditionaliteit. In de komende twee hoofdstukken zal bekeken worden in hoeverre deze conditionaliteit heeft gewerkt op de punten buitenlandbeleid en handelsbeleid. Daarom dient dit hoofdstuk vooral om te begrijpen wat dit proces van conditionaliteit inhoudt en bieden de theorieën een achtergrond voor de komende twee hoofdstukken. Hier zal het mechanisme van conditionaliteit pas echt gekoppeld worden aan praktijkvoorbeelden. De deelvraag van dit hoofdstuk luidde dan ook: In hoeverre heeft het proces van conditionaliteit invloed gehad op het overnemen van EU-richtlijnen door Turkije en is het beleid in Turkije ook daadwerkelijk veranderd naar Europese maatstaven? Om precies te begrijpen wat met conditionaliteit wordt bedoeld is het belangrijk om hier enkele goede definities van te geven. Zo stelde Grabbe (2002) dat toelating tot de EU pas bewerkstelligd kan worden als aan de door de EU gestelde voorwaarden wordt voldaan. Volgens Tocci (2005) hangt het bij deze vorm van EU-beleid heel erg van de al dan niet vervulde voorwaarden af hoeveel stappen in het toetredingsproces worden gemaakt, met als laatste en ultieme stap de toelating. Daarom wordt conditionaliteit gezien als de belangrijkste verklarende factor voor

transformatieprocessen rondom uitbreidingsvraagstukken, waarin er een asymmetrische relatie tussen de donor en de ontvanger bestaat. De voorwaarden die door de donor van belang zijn en daarom gesteld worden kunnen worden geruild voor financiële of institutionele

beloningen (Cengiz en Hofmann, 2013). Het overnemen van de Kopenhagen-criteria is het belangrijkste voor nieuwe lidstaten; hieraan moet in ieder geval voldaan worden. Het komt erop neer dat de sterke onderhandelingspositie van de EU ervoor zorgt dat de eisen die zij

(21)

stelt een verandering in de ‘policy and institutional frameworks’ teweeg moeten brengen; hervormingen zijn noodzakelijk en vereist (Keukeleire en MacNaughtan, 2008).

De vraag is eigenlijk in hoeverre Turkije dankzij deze conditionaliteit richtlijnen en hervormingen van de Europese Unie heeft overgenomen. Omdat de

toetredingsonderhandelingen al tijden vast liggen, is dat niet het meeste belangrijke wat besproken dient te worden, maar het zal voorlopig nog wel als een donkere wolk boven de relatie tussen Turkije en de Europese Unie hangen. De belangrijkste theorie wat betreft EU-lidmaatschap stelt dat een eventuele toetredingsdatum in het vooruitzicht stellen ervoor zorgt dat conditionaliteit minder gaat werken, omdat landen zich al rijk kunnen gaan rekenen en de vereiste hervormingen niet continueren. Deze theorie geldt voor Turkije niet, maar het is wel enigszins aan te passen. Uit de cijfers en de trends blijkt namelijk dat Turkije sinds 2005, het jaartal dat de officiële toetredingsonderhandelingen in gang werden gezet, een veel mindere drang kreeg om EU-richtlijnen en hervormingen naar Europese maatstaven door te voeren dan dat het in de 6 jaar daarvoor wel had gehad. Gesteld zou dus kunnen worden dat Turkije bij het openen van deze onderhandelingen dacht dat toetreding slechts een formaliteit zou zijn. Echter, we zijn inmiddels 9 jaar verder en de onderhandelingen zitten vaster dan ooit. Dit kan volgens enkele academici ook komen door een zogeheten ‘hervormingsmoeheid’, na

jarenlange zeer sterke en progressieve gehoorzaamheid aan de wensen van de Europese Unie. De aanhoudende problemen met Cyprus en het EU-lidmaatschap kunnen er ook voor hebben gezorgd dat een toelating verder weg dan ooit is. Davies (2013) verwoordt deze ‘half way position’ van Turkije op het gebied van hervormingen goed. Tussen 2001 en 2005 heeft de EU Turkije veel wettelijke en grondwettelijke hervormingen laten doorvoeren. Hier is veel geld in gestoken door Turkije, terwijl het proces niet is afgemaakt. Daarom lijkt het een redelijk onverklaarbare kwestie. Het Turkse constitutionele hof speelt hier een grote rol in door bepaalde wetdoorvoeringen te belemmeren. Feit is dat conditionaliteit een tijd lang wel degelijk heeft gewerkt, aangezien Turkije toch de nodige hervormingen heeft doorgevoerd en in dat opzicht zeer zeker ‘Europeser’ is geworden. Na een tijd is dit proces echter gestokt. Het is van belang om in de komende hoofdstukken over het Turkse buitenlandbeleid en het Turkse handelsbeleid te onderzoeken of er soortgelijke trends zichtbaar zijn en of de kracht van conditionaliteit op deze specifieke gebieden ook verminderd is.

(22)

Hoofdstuk 2

In dit hoofdstuk zal er uitvoerig worden ingegaan op zowel het buitenlandbeleid van Turkije als dat van de Europese Unie. Hier staan de betrekkingen in de internationale politiek van Turkije en de EU centraal. Binnen het Turkse beleid wordt het buitenlandbeleid al een tijd gezien als een probleemdossier. Naar aanleiding van het vorige hoofdstuk over

conditionaliteit is het hier de vraag of dit mechanisme werkt en heeft gewerkt. In lijn met de tijdspanne van de hoofdvraag van dit onderzoek, zal ook hier de oprichting van de douane-unie als beginpunt worden genomen. Gezien de geostrategische positie van Turkije en haar relaties met buurlanden en de macht die de Europese Unie heeft, lijkt het er op dat Turkije en de EU elkaar nodig hebben om enige invloed in de regio uit te oefenen. De vraag is alleen of het Turkse en het Europese ‘buurlandenbeleid’ verenigbaar zijn en of er geloofwaardige resultaten kunnen worden geboekt in hun samenwerking. Vanwege het

kandidaat-lidmaatschap van Turkije is het algemeen bekend dat de Europese Unie een bepalend element in het buitenlandbeleid van Turkije is. Het werkt ook andersom, aangezien Turkije een

cruciaal element in de Europese ‘buurt’ is vanwege de culturele, politieke, economische en commerciële banden die Turkije heeft met de regionale landen in de Middellandse Zee, het Midden Oosten, de Zwarte Zee en de Kaukasus (Üstün, 2010: 225). De deelvraag die in dit hoofdstuk beantwoord getracht te worden luidt: Heeft de Europese Unie het buitenlandbeleid van Turkije kunnen beïnvloeden sinds het van kracht gaan van de douane-unie? Om dit te onderzoeken zal er eerst worden gekeken naar de situering van Turkije in haar regio, om vervolgens in te gaan op de historische relatie tussen Turkije en de Europese Unie op het gebied van buitenlandbeleid. Vervolgens zal er aandacht worden besteed aan de veranderde houding van Turkije in haar buitenlandbeleid, om verder te gaan met het buitenlandbeleid van premier Erdogan en zijn AKP regering. Daarna zal de huidige relatie tussen Turkije en de EU worden besproken, waarin ook de impact van conditionaliteit en de invloed van de EU op het Turkse buitenlandbeleid uitvoerig wordt besproken. Vervolgens zullen er nog enkele concrete voorbeelden worden gegeven voor de veranderde houding van Turkije op dit moment, om te eindigen met een conclusie van het hoofdstuk.

2.1 Turkije in de regio

Volgens Ahmet Davutoğlu (voormalig academicus, beleidsadviseur en nu minister van Buitenlandse Zaken onder Erdogan) is Turkije een belangrijk land in het midden van de Euraziatische landmassa, en kan je het door alle nieuwe regionale en globale ontwikkelingen niet zomaar meer indelen in één verenigde categorie. Gezien haar invloedssfeer zou je Turkije

(23)

zowel een Midden Oosten land, een Balkanland, een Kaukasusland, een Centraal Aziatisch land, een Mediterraan land , een Golfland als een Zwarte Zee land kunnen noemen. Termen als ‘het enige Europese land in het Midden Oosten’ of ‘het enige Midden Oosten land in Europa’ worden ook genoemd in de literatuur (Park, 2012: 108). Het lijkt in elk geval een gegeven dat Turkije een land is dat overal een beetje bij zou kunnen horen, maar dat het in geen enkele regio of geen enkel gebied een centrale actor is. De unieke geostrategische locatie van Turkije zou een politieke, economische, culturele en religieuze brug kunnen vormen tussen Oosterse en Westerse samenlevingen (Hursoy, 2011: 140).

Davutoğlu stelt dat het daarom een nieuwe positie zou moeten innemen in de regio, waarbij het veiligheid en stabiliteit voor niet alleen zichzelf, maar ook voor haar buurlanden en de regio zou moeten bieden. Turkse betrekkingen met Afrika, Centraal Azië, de Europese Unie, maar ook met de Organisatie voor Islamitische Samenwerking (OIC) zijn delen van de nieuwe visie op het buitenlandbeleid. Daarom zou Turkije allereerst haar democratie moeten

versterken en verrijken en de verschillen binnen haar maatschappij op elkaar af moeten stemmen (Davutoğlu, 2009:1 2). Er wordt door haar locatie dus van verschillende kanten druk op Turkije uitgeoefend om een proactieve houding aan te nemen in het maken van een

multidimensionaal buitenlandbeleid dat bij dient te dragen aan het creëren van vrede en stabiliteit in het Midden Oosten. Turkije zou ook een rol moeten spelen in het verijdelen van bedreigingen als terrorisme, etnisch separatisme, religieus extremisme, georganiseerde misdaad, illegale migratie en de verspreiding van massavernietigingswapens (Hursoy, 2011: 140). Daarnaast zouden de coördinatie en de balans tussen haar instituties moeten worden versterkt in de komende jaren. Volgens Davutoğlu kan Turkije op deze manier een ‘global actor’ worden in 2023, het jaar dat de Turkse Republiek honderd jaar bestaat (Davutoğlu, 2009: 14). Hieruit ontstaat de vraag of al deze wensen en aanbevelingen die Davutoğlu heeft en geeft ook haalbaar zijn en of enkelen hiervan al gedeeltelijk zijn bewerkstelligd. Het is daarom van belang om eerst de historische buitenlandbeleidrelatie tussen Turkije en de Europese Unie te omschrijven.

2.2 Geschiedenis relatie Turkije-EU op het gebied van buitenlandbeleid In het komende deel zal er enige achtergrondinformatie verschaft worden over de vroegere standpunten van Turkije aangaande haar buitenlandbeleid. Wat waren in de vorige eeuw de beweegredenen van Turkije en hoe had dit betrekking op haar relatie met de Europese Unie? Park (2012) beschrijft dat Turkije reeds tijdens het begin van de Koude Oorlog meer en meer

(24)

tot de conclusie kwam dat het zich meer op het Westen en de Europese Unie moest richten. Turkije werd structureel gereserveerder tegenover haar directe buurlanden. Dit had vooral te maken met de mogelijke dreiging die de toenmalige Sovjet-Unie vormde. De Sovjet-Unie zat ideologisch zo in elkaar dat het graag haar territorium wilde uitbreiden. Dit zorgde ervoor dat Turkije richting de NAVO en vooral de Verenigde Staten werd geduwd. De elite in Turkije begon de wens steeds meer te koesteren om politiek, cultureel en economisch te verwesteren. Dit was geheel tegenstrijdig met de strategieën die de meeste omringende islamitische landen aanhingen. Zij hadden meer sympathie voor de antikolonialistische Sovjet-Unie en steunden haar regionale en globale strijd tegen de Amerikaanse hegemonie. Daartegenover steunde de Sovjet-Unie op haar beurt de islamitische landen in hun toen al schrijnende conflict met Israël. Regionaal gezien was Turkije dus een uitzondering, aangezien het bondgenoten met de Verenigde Staten werd. Deze stelling werd eerder al kracht bijgezet met de toetreding van Turkije tot de NAVO in 1952 en tot de Central Treaty Organisation (CENTO) met Groot-Brittannië, Pakistan, Iran en Irak. Daarnaast was er in Turkije een snelle toename van kennisfaciliteiten van de NAVO en van het Amerikaanse leger. Een ander erg belangrijk verschil met haar regionale buurlanden was dat Turkije in 1949 de eerste overwegend islamitische staat was die Israël officieel als land erkende (Park, 2012: 104).

De internationale stellingen van Turkije veranderden echter weer sinds de staatsgreep in 1980. Vanaf toen werd modernisering in Turkije enkel gezien als een methode om politieke

hervorming erdoorheen te krijgen, terwijl het eigenlijk een combinatie was van een politiek-sociale democratisering en economische liberaliseringprocessen. Als een gevolg van het niet afmaken van deze democratiseringsprocessen hebben veel landen in de Europese Unie het geloof dat Turkije een verschillende cultuur en beschaving heeft, andere standaarden op het gebied van democratie en mensenrechten heeft en dat ondubbelzinnige implementatie van de Kopenhagen criteria noodzakelijk zijn om Turkije toe te laten treden tot de Europese Unie (Hursoy, 2011;145). Het heeft ervoor gezorgd dat debatten in Europa over de mogelijkheid van Turks lidmaatschap vaak doordrenkt zijn van twee negatieve beelden. Het eerste beeld is gerelateerd aan de verwachting dat Turkije haar binnenlandse en buitenlandbeleid op basis van een liberaalpluralistische democratie voert, terwijl het tweede beeld refereert aan het idee dat Turkije een islamitisch land is met te grote bevolkingsaantallen, een te grote omvang, te arm is en te agrarisch is om toe te treden tot de Europese Unie (Hursoy, 2011;145). Gesteld kan dus wel worden dat de algemene denkbeelden van EU-burgers en –leiders wat betreft

(25)

Turkije niet al te positief zijn.

Einde Koude Oorlog en veranderende houding Turkije

In de komende paragraaf zal het tijdperk na de Koude Oorlog aan bod komen, waarin er enkele veranderingen te bespeuren zijn in het gedrag van Turkije. Ӧzcan (2008) beschrijft in zijn boek dat er in het jaar 1999 een omwenteling kwam in het buitenlandbeleid van Turkije, voornamelijk gericht op het Midden Oosten. Dit was namelijk het jaar dat Turkije het officiële kandidaat-lidmaatschap van de Europese Unie verkreeg. Deze kandidaatstelling van Turkije kwam tegelijk met de verminderd geachte bedreigingen van de Turkse veiligheid. Zo werd Abdullah Ӧcalan als leider van de gewapende Koerdische afscheidingsbeweging PKK namelijk gevangen genomen, met als gevolg dat de kans op terroristische aanslagen

aanzienlijk verminderd werd. Dit zorgde volgens Ӧzcan voor een verandering in het op het Midden Oosten gerichte Turkse buitenlandbeleid, onder andere in de Irakese zaak en in het blijvende conflict tussen Israël en Palestina. Het beleid veranderde dusdanig dat het, althans in deze twee kwesties, steeds dichter bij het EU-beleid kwam te liggen. De Europese Unie deed derhalve steeds meer pogingen om een gemeenschappelijk beleid met Turkije te voeren, iets wat al langer op de agenda stond aangezien het Midden Oosten een aangrenzende regio van de EU is (Ӧzcan, 2008: 1). In het komende deel zal er verder worden ingegaan op de veranderde houding van Turkije sinds de jaren negentig.

Sinds het presidentschap van Turgut Ӧzal (begin jaren negentig van de vorige eeuw) en de bekleding van de post Buitenlandse Zaken door Ismael Cem (1997-2002) is Turkije zich steeds actiever gaan bemoeien met instituties, mensen en staten in de verschillende regio’s om haar heen. Het verdwijnen van het IJzeren Gordijn en de daaropvolgende crises die op

verschillende plekken uitbraken zorgden ervoor dat voormalige Ottomaanse domeinen op de Balkan, in de Kaukasus-regio, Azerbeidzjan, in Centraal-Azië en in de Zwarte Zeeregio meer en meer open werden gesteld aan betrokkenheid van de Turkse regering. Ook omdat er op allerlei verschillende plekken mensen van Turkse origine werden getroffen, kwam er steeds meer het geloof dat een verenigde Turkse wereld mogelijk was. Een van de redenen dat de Turken hun invloed wilden uitbreiden in omliggende landen was omdat ze erachter kwamen dat er bepaalde energiebronnen vrijkwamen in de voormalige Sovjetlanden (Park, 2012: 104). Dit werd gecombineerd met de politieke, economische en culturele belangen en interesse die zij hadden in deze landen, wat vervolgens resulteerde in een ‘goedaardige’ toenadering tot en interactie met regio’s in de buurt. Deze interactie was vooral gericht op het (her)winnen van

(26)

vertrouwen via ‘low politics issues’ zoals handel, transport, communicatie, milieuproblematiek en diplomatieke institutionalisering (Park, 2012: 105).

Een voorbeeld van het feit dat Turkije overging op een wat mildere aanpak in haar regionale relaties is de oprichting van de Organisatie voor Economische Samenwerking in het Zwarte Zeegebied (BSEC) in 1992 op voorspraak van de Turkse regering. De twaalf lidstaten (waarvan er overigens maar zes een kustlijn aan de Zwarte Zee hebben) sterke organisatie heeft als voornaamste doel om samenwerking te bevorderen op de ‘low politics issues’ als transport, misdaadbestrijding, toerisme, milieubescherming en economische en

handelsontwikkeling. Op deze manier hoopt het harmonie tussen de buurlanden te

bevorderen, waar het grotere doel is om vrede, stabiliteit en welvaart te creëren. Daarnaast leidde Turkije in 2001 de oprichting van de Black-SEAFOR in, waarmee het samen met Georgië, Bulgarije, Oekraïne, Roemenië en Rusland probeert bij te dragen aan maritieme samenwerking, veiligheid en stabiliteit in de regio (Park, 2012: 105). Duidelijk is dat reeds in de vorige eeuw Turkije haar aandacht wat betreft haar buitenlandbeleid enigszins verlegde naar de buurlanden en –regio’s. De vraag hoe deze trend zich sinds de eeuwwisseling heeft voortgezet zal in de komende paragraaf getracht beantwoord te worden.

2.3 Buitenlandbeleid van AKP regering Erdogan

In deze paragraaf zal de vraag hoe het Turkse buitenlandbeleid zich het afgelopen decennium ontwikkeld heeft behandeld worden. Aan het begin van de huidige eeuw, in 2003, kwam de AKP regering van premier Erdogan aan de macht. Hierover kan gesteld worden dat het een coalitie met zowel liberale als conservatieve elementen is en dat deze regering als

belangrijkste doel had om een alternatief te bieden voor de culturele en politieke hegemonie die het traditionele ‘Kemalisme’ jarenlang had uitgedragen door middel van de Republican’s People Party (CHP) en andere sectoren van de seculiere elite. De overwinning van de AKP markeerde de opkomst van in het verleden slecht gepresenteerde geografische en politieke periferieën (de partij was met name geconcentreerd in het Anatolische deel van Turkije), wat ervoor zorgde dat de interne structuren van de Turkse staat werden gewijzigd en er meer ruimte kwam voor nieuwe belangen en actoren (Alessandri, 2010).

Sinds de eerder genoemde en geciteerde Ahmet Davutoğlu minister van Buitenlandse Zaken werd in 2009 onder Erdogan in de AKP regering, lijkt de retoriek en de uitoefening van het Turkse buitenlandbeleid een vlucht te hebben genomen en danig te zijn veranderd. Volgens

(27)

Park (2012) verschilt het hernieuwde buitenlandbeleid zo erg met het eerdere fantasieloze en voorzichtige beleid, wat bekend stond om het gebrek aan betrokkenheid met de buitenwereld. Het beleid onder Davutoğlu is meer gericht op haar direct omliggende en overlappende buurlanden en –regio’s, maar tegelijkertijd ook een globalere rol aangenomen te hebben. Alsof er tijd moet worden ingehaald, lijkt Davutoğlu heel haastig overal akkoorden te

tekenen, bezoeken te doen en vergaderingen bij te wonen. Het beleid staat in het teken van het aanvoeren van blauwdrukken voor nieuwe regionale veiligheidsregimes, bemiddeling

aanbieden, nieuwe diplomatieke initiatieven lanceren en vooral het boosten van

handelsbetrekkingen. Dit alles heeft ervoor gezorgd dat het Turkse buitenlandbeleid in deze periode meer proactief en multidimensionaal is dan in welke periode in de Turkse

geschiedenis dan ook (Park, 2012: 107).

Waar staat het buitenlandbeleid van de AKP regering en Davutoğlu vooral om bekend? De geopolitieke filosofie die Davutoğlu aanhangt wordt door hemzelf omschreven als ‘strategic depth’, waar de waarde van een land in internationale relaties afhangt van haar

geostrategische locatie. De meerdere richtingen en meerdere dimensies van het Turkse buitenlandbeleid zijn vooral te herleiden uit het feit dat Turkije nu zowel naar het westen, als naar het oosten, zuiden en noorden kijkt. Het idee is dus om zich te ontdoen van haar eerdere passiviteit en isolatie en diplomatiek meer betrokken te worden. Gezien de centrale locatie van Turkije is het aan de ene kant kwetsbaar voor regionale instabiliteit vanuit meerdere richtingen, maar kan het aan de andere kant deze problemen wel sneller adresseren en

eventueel verhelpen. Erdogan heeft dan ook gezegd dat Turkije ‘‘vanwege haar geografische locatie, geschiedenis, beschaving en nationale belangen niet meer ongevoelig kan zijn voor de problemen in haar directe omgeving’’. Regionale ontwikkelingen hebben er dus voor gezorgd dat Turkije op een actievere manier een katalysator en een bemiddelaar voor haar buurlanden moet worden. De perifere positie van weleer moet plaatsmaken voor een nieuwe, centrale positie waarbij het voorziet in veiligheid voor zichzelf, maar ook voor de regio (Park, 2012: 108).

Het blijkt ook dat Turkije in de afgelopen jaren haar best heeft gedaan om in de regio een bemiddelende rol te spelen. Dit staat bekend als het ‘zero problems’ buitenlandbeleid, waarin goede relaties met alle buurlanden en landen in de regio centraal staan (Pope, 2010: 164). Davutoğlu veranderde het beleid dusdanig dat het kan worden aangemerkt als ‘soft power’ beleid, iets wat volgens hem nodig was in deze veranderende globaliserende wereld met

(28)

steeds meer bedreigingen voor de veiligheid. Er is een groot verschil tussen ‘soft power’ en het eerder aangehangen ‘hard power’. Het eerste kan worden omschreven als de capaciteit om anderen te beïnvloeden en uitkomsten die men wil te genereren door middel van

aantrekkingskracht en de culturele bronnen en waarden van een land, welke ervoor moeten zorgen dat andere landen jouw beleid willen overnemen en jouw voorbeeld willen volgen. Daarentegen is ‘hard power’ meer gericht op dwang (sticks) of betalingen (carrots) via de militaire of economische macht van een actor (Hursoy, 2011: 143). Het nieuwe

buitenlandbeleid van Turkije is volgens Hursoy gebaseerd op democratie, mensenrechten, historische en geografische continuïteit, vrede en stabiliteit, gemeenschappelijke veiligheid, politieke dialoog, economische interdependentie en een multicultureel bestaan in haar eigen regio met duidelijke vertakkingen in het internationale systeem. Echter, niet alleen het

bijdragen aan stabiliteit in het Midden Oosten, de Kaukasus, de Balkan en Centraal-Azië door middel van het projecteren van Europese normen in niet-Europese landen lag aan de

grondslag van het ‘zero problem’ beleid van Turkije. Ook het transformeren van deze omliggende gebieden in meer democratische, liberale en veilige plaatsen was een belangrijk doel van dit beleid (Hursoy, 2011). Het begon allemaal met de poging van Turkije om het blijvende conflict met Griekenland over Cyprus op te lossen. Neutraliteit in haar beleid werd de belangrijkste factor, wat er ook toe leidde dat gesprekken tussen Israël en Syrië en ook tussen Servië, Bosnië en Herzegovina werden geïnitieerd door de Turken. Wat minder succesvol liepen de gesprekken tussen de Palestijnse fracties Hamas en Fatah, maar ook hier speelde Turkije een rol in. De basis voor normalisering in de relaties met Griekenland en Syrië, iets waar de AKP regering van heeft geprofiteerd, ligt volgens Pope (2010) bij de eerder genoemde Ismael Cem, die van 1997 tot 2002 minister van Buitenlandse Zaken was. Uiteindelijk is er een deel van het huidige Turkse buitenlandbeleid wat daadwerkelijk lijkt te werken. Zo zijn de relaties met buurlanden Griekenland en Georgië erg verbeterd ten opzichte van jaren terug, terwijl ook Rusland, als belangrijkste handelspartner en leverancier van toeristen in Turkije, inmiddels wordt gezien als een goede relatie (Pope, 2010: 164). De uitdaging die er voor Turkije sinds de ‘Arabische Lente’ ligt, namelijk haar ‘zero conflict’ buitenlandbeleid doorzetten tegenover alle buurlanden in de regio’s Noord-Afrika en het Midden Oosten, lijkt nagenoeg onmogelijk te bewerkstelligen (Hursoy, 2011: 149).

Echter, lang niet al het huidige ‘zero problems’ buitenlandbeleid heeft gewerkt in de afgelopen jaren. Zo hebben bijvoorbeeld de inspanningen van de AKP regering om het geschil met Armenië op te lossen maar gedeeltelijk een positief effect gehad. Enkele goede

(29)

initiatieven met betrekking tot de Armeense kwestie kwamen de onderlinge relatie wel degelijk ten goede. Zo werd er een onafhankelijke commissie ingezet om een zeer heikel en langdurig conflict, de vermeende genocide van Armeniërs door Turken in de Eerste

Wereldoorlog, te onderzoeken. Daarnaast werden er protocollen getekend om de diplomatieke relatie en de heropening van de onderlinge grenzen te bevorderen. Het probleem lag hier echter in het geschil tussen Armenië en Azerbeidzjan, wat kan gezien worden als een van de meest instabiele conflicten in de Kaukasus. De deal met Turkije om Armeense troepen uit Azerbeidjaanse gebieden weg te halen liep stuk. Turkije wilde Azerbeidzjan in elk geval niet tegen het zere been stoten, aangezien dat land een van de belangrijkste energieverstrekkers en handelspartners voor Turkije is (Pope, 2010: 165).

Al met al kan er echter toch gesteld worden dat dit ‘zero problems’ beleid Turkije verder heeft geholpen tot het worden van een steeds belangrijker wordende internationale actor. Daarnaast zijn de banden met landen als Afghanistan, Irak en Rusland sterk verbeterd en zijn de relaties tussen landen als Servië en Bosnië en Herzegovina mede door toedoen van Turkije versterkt. Het meest significante effect is dat het er zelfs op lijkt dat het beleid van Turkije er in zekere mate voor heeft gezorgd dat er wat stabiliteit in de Midden Oosten regio gesignaleerd is (Pope, 2010). Dit heeft er mede toe geleid dat Turkije nu veel beter dan weleer wordt gewaardeerd door haar westerse bondgenoten. Dat is een veronderstelling met lichtelijke ironie, want waar de Turkse inzet en betrokkenheid in haar buurlanden blijkbaar waardering opwekt bij de westerse wereld waar het banden mee heeft, valt deze shift naar meer aandacht voor haar buurregio’s vermoedelijk samen met een verminderde invloed van onder andere de Europese Unie op het Turkse buitenlandbeleid. Dit zal in de komende paragraaf verder besproken worden.

2.4 Huidige Turkije-EU relatie op het gebied van buitenlandbeleid

In het komende deel zal de relatie die Turkije en de Europese Unie wat betreft internationale buitenlandbetrekkingen op dit moment hebben worden geanalyseerd. Volgens de bevindingen van Eralp en Torun (2012) heeft Turkije mede dankzij haar kandidaat-lidmaatschap van de Europese Unie haar hedendaagse status als prestigieus land in de Arabische wereld

verworven. Als bewijs hiervoor citeren zij enkele academici en politici die stellen dat de Europese Unie heeft bijgedragen aan het buitenlandbeleid van Turkije doordat haar economie, rechtssysteem en politiek zijn geherstructureerd. Daarnaast vindt een aanzienlijk deel van de Turkse elite dat het aangaan van relaties met andere landen of regio’s, zoals landen in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(The distinction drawn between personal and professional ethics in the study, and how it was communicated to respondents, are discussed in more detail in sections 2.3, 3.3.1

Hence, the aim of this study is twofold: (1) to support a strategy formation process that helps to empower niche- innovations and (2) to identify the barriers to

What is the perceived importance of patient factors in the trauma team activation decision making process, for ED nurses at a Dutch Level 1 trauma centre?. • Is there an influence

4p 17 Bereken met behulp van de rechte lijn in figuur 2 de gemiddelde toename in km per jaar van de straal van het verspreidingsgebied in de periode 1930 tot en met 1960.. Neem

[r]

voorwerpen waren te zien, zoals een koffiekopje, een bord, een mes, een lepeltje, etc. De proefleider pakte dan bijvoorbeeld het lepeltje en zette dat rechtop in het kopje. De

Het belang van abstinentie voor jongens is gemeten met 6 items, namelijk: “Voor een jongen is het belangrijk om maagd te blijven tot het huwelijk”, “Het hebben van seksuele ervaring

In de volgende zinnen heeft iemand een hoop onzin bedacht.. Markeer de zin- volle zinnen met een „J“ en de onzinnige met