• No results found

Cognitieve veroudering bij ADHD-symptomen : een blik op reactietijd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cognitieve veroudering bij ADHD-symptomen : een blik op reactietijd"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cognitieve Veroudering bij ADHD-symptomen: Een Blik op Reactietijd Bart Lichtenveldt

Studentnummer: 10373586 Begeleider: Hyke Tamminga Aantal woorden: ± 3.400

(2)

Abstract

De relatie tussen leeftijdsgerelateerde afname van reactiesnelheid en de mate van ADHD(-symptomen) is tot op heden niet goed onderzocht. In het huidige onderzoek werden ADHD-symptomen bij volwassenen tussen de 45 en 75 jaar samen met leeftijd vergeleken met scores op een simpele en een complexere reactietijdtaak. Verwacht werd dat er geen enkel effect van ADHD-symptomen bij simpele reactiesnelheid zou zijn, maar wel een negatief effect van ADHD-symptomen bij complexe reactiesnelheid. Verder werd er een negatief leeftijdseffect verwacht bij alle vormen van reactiesnelheid. Uit de resultaten kwam geen significante relatie tussen aantal ADHD-symptomen en reactiesnelheid naar voren, en ook niet van leeftijd. Hier kan uit geconcludeerd worden dat er (met de methode uit dit onderzoek) geen aantoonbaar effect gevonden kan worden tussen ADHD-symptomen en reactiesnelheid. Aan de hand van tekortkomingen in dit onderzoek wordt vervolgonderzoek aangeraden.

(3)

Cognitieve Veroudering bij ADHD-symptomen: Een Blik op Reactietijd

Vrijwel iedereen kent de veelvoorkomende aandachtstekortstoornis Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD; American Psychiatric Association, 2013), die voornamelijk bij kinderen wordt gediagnosticeerd. Deze stoornis wordt gekenmerkt door concentratie- en aandachtsproblematiek, impulsief ondoordacht gedrag en/of rusteloosheid. Minder aandacht gaat uit naar volwassenen die last hebben van deze stoornis. Na de kindertijd wordt er meestal vanuit gegaan dat de problematiek over is, dat vooral komt doordat het hyperactieve deel niet meer zo op de voorgrond treedt als dat daarvoor het geval was (Combs, M. A., Canu, W. H., Broman-Fulks, J. J., Rocheleau, C. A., & Nieman, D. C., 2015).

Volwassenen met ADHD geven echter wel aan last te hebben van problematiek binnen een variëteit van cognitieve vlakken, waaronder aandacht, geheugen en executieve functies (Fuermaier et al., 2014), meer dan normaal ontwikkelde volwassenen. Met een meta-analyse werd gekeken of deze klachten ook daadwerkelijk te objectiveren zijn en werden de prestaties van mensen met ADHD en mensen zonder ADHD vergeleken op executieve functietaken (Boonstra, Oosterlaan, Sergeant en Buitelaar, 2005). De mensen met ADHD bleken inderdaad slechter te scoren op taken van inhibitie en het verdelen van de aandacht dan mensen zonder ADHD. In een andere studie werd ook gekeken naar de cognitieve prestaties van volwassenen met ADHD (Marchetta, Hurks, Krabbendam en Jolles, 2008). Daar werden tevens de executieve functies onderzocht, en daarnaast de verwerkingssnelheid van volwassenen met ADHD zonder andere stoornissen. Uit de resultaten bleek bij de ADHD-groepen behalve een executieve functiestoornis ook sprake van een verstoring bij verbaal werkgeheugen en conceptwisseling. Toch blijft

(4)

aandacht de grootste verstorende factor bij mensen die last hebben van ADHD, zowel in de kindertijd als volwassenheid.

In een onderzoek dat naar dit aandachtsaspect kijkt, werden kinderen en volwassenen met ADHD vergeleken met normaalontwikkelende kinderen en volwassenen op aandachtsprestaties middels een reactietijdtaak (Tucha et al., 2009). Zowel de kinderen als de volwassenen met ADHD scoorden lager op deze aandachtstaken dan hun bijbehorende controlegroepen. Dit en de voorgaande onderzoeken geven aan dat er wel degelijk problematiek is bij volwassen ADHD en dat deze vergelijkbaar is met die in de kindertijd ten opzichte van leeftijdsgenoten.

Het lijkt erop dat de cognitieve ontwikkeling bij mensen met ADHD niet stabiel is, maar om daar heldere uitspraken over te doen is het van belang in kaart te krijgen wat een normale cognitieve veroudering inhoudt. Bij vrijwel alle mensen vindt er na het dertigste levensjaar een geleidelijke achteruitgang plaats van allerlei cognitieve functies, waaronder ook aandacht, executieve functies en geheugen (Deary et al., 2009). In een poging tot het opstellen van verschillende cognitieve verouderingspatronen bij normaalontwikkelde personen werd er behalve naar aandacht, executieve functies en geheugen ook gekeken naar informatieverwerking (Dixon en De Frias, 2014). Het blijkt zo te zijn dat hoe ouder iemand is, des te minder snel hij of zij informatie zal verwerken. Dit is een relevante functie omdat bij tests en in de dagelijkse praktijk er een beroep gedaan wordt op basiscognities en -vaardigheden zoals onder andere perceptie, aandacht en motoriek. Behalve dat wordt er ook een beroep gedaan op het verwerken van informatie in brein. Hoe snel dit gebeurt noemen we de informatieverwerking. Om te bepalen of iemand achteruit gaat op aandacht of perceptie, is het noodzakelijk om in kaart te brengen hoe snel iemand informatie verwerkt, en of daar niet iets mis is. Een lage testscore bij een

(5)

geheugentest hoeft niet per definitie tot stand te komen door een slecht geheugen, maar kan ook te wijten zijn aan een korte aandachtsspanne of een trage informatieverwerking. In een onderzoek naar de relatie tussen cognitieve veroudering en reactietijd werd een slechtere reactietijd bij oudere deelnemers gevonden (Shimoyama et al., 2012). Eveneens vonden zij dat reactiesnelheid op visuele cues minder snel achteruitging dan reactiesnelheid op auditieve en tactiele cues. Het blijkt dus zo te zijn dat er een achteruitgang plaatsvindt van reactiesnelheid bij veroudering.

Of functies ook op een andere manier achteruitgaan bij volwassenen met ADHD dan bij normaalontwikkelde volwassenen is nog onbekend. Wel is bekend dat er een verschil is tussen normaalontwikkelde volwassenen en volwassenen met ADHD met betrekking tot allerlei cognitieve functies. Uit een onderzoek dat onderzoek deed naar leeftijdsafhankelijke gedragssymptomen van ADHD komt naar voren dat op de voorgrond tredende fysieke ADHD-symptomen zoals hyperactiviteit afnemen met leeftijd, maar dat de lastervaring juist erger wordt (Bramham et al., 2012). Daarnaast blijkt ADHD bij oudere volwassenen gerelateerd aan lager cognitief functioneren in vergelijking met leeftijdsgenoten (Semeijn et al., 2015). Deze cognitieve functies hebben vrijwel allemaal direct of indirect te maken met verwerkingssnelheid. Zelfs als dat niet direct het geval is, hebben deze functies te maken met reactiesnelheid.

Omdat reactiesnelheid zo belangrijk is, is het van belang te kijken naar de reactiesnelheid in algemene zin bij volwassenen met ADHD. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar reactiesnelheid bij volwassenen met ADHD. Wel is er onderzoek gedaan naar de prestaties van volwassenen met ADHD bij de Stroop-task, waar een vergelijking werd gemaakt tussen volwassenen met ADHD en

(6)

normaalontwikkelde volwassenen. Hieruit bleek dat mensen met ADHD slechter presteerden dan mensen zonder ADHD (King, Colla, Brass, Heuser, & Von Cramon, 2007). Dit valt waarschijnlijk te wijten aan executieve functie- en aandachtsstoornissen, maar het is nog onduidelijk hoe groot de bijdrage van reactiesnelheid is. Uit een ander onderzoek dat gedaan is bleek dat accuratesse van volwassenen met ADHD minder goed is dan die van een controlegroep, en dat de volwassenen met ADHD meer afgeleid zijn dan de normaalontwikkelde volwassenen (Lundervold et al., 2011). Daarnaast bleek dat wanneer er werd gecontroleerd voor reactietijd, interferentie geen verklarende factor is (Soutschek et al., 2013). Interferentie is dus niet de algemene factor die verschillen verklaart. Verder bleek uit een meta-analyse van reactietijd bij ADHD werd onderzocht of de reactietijdsverschillen tussen volwassenen met ADHD en normaalontwikkelde volwassenen te wijten zijn aan executieve functiestoornissen (Kofler et al., 2008). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er gemiddeld geen verschil was in reactietijd tussen volwassenen met ADHD en normaalontwikkelde volwassenen. In alle bovenstaande onderzoeken is geen direct verband aangetoond tussen reactietijd en volwassenen met ADHD, maar ze wijzen wel op een mogelijk verband. Vandaar dat het nodig is dat hier onderzoek naar gedaan wordt.

Het is nog onduidelijk hoe reactietijd zich ontwikkelt naarmate volwassenen met ADHD verouderen. De onderzoeken die er zijn aangaande dit onderwerp gaan óf alleen over volwassenen, zonder daarbij de verandering over tijd mee te nemen, óf gebruiken taken die niet enkel een beroep doen op reactiesnelheid. Niet-zuivere reactietijdtaken hebben als gevolg dat de resultaten verstoord worden door cognitieve functies zoals aandacht. Een taak die zuiver reactiesnelheid zou meten is de Simple Reaction Time-test, waarbij simpelweg zo snel mogelijk gereageerd moet

(7)

worden. Dat er geen zuivere taak gebruikt is bij andere onderzoeken, is problematisch voor het trekken van goede conclusies. Daarom zal er in het huidige onderzoek gekeken worden naar de invloed van ADHD-symptomen op leeftijdsgerelateerde reactiesnelheid. De mate van ervaren ADHD-symptomen zal op een continue schaal worden weergegeven en zal er gezocht worden naar verschillen tussen de individuele reactietijden. Verwacht wordt dat er geen verschillen zijn in simpele reactiesnelheid tussen mensen die meer of minder last hebben van ADHD-symptomen. Wel wordt er een effect verwacht van leeftijd; hoe ouder iemand is, des te langzamere reactiesnelheid. Ook zal er een Choice Reaction Time-test worden meegenomen om te laten zien dat dit een verschil oplevert tussen veel en weinig ADHD-symptomen. Bij de Choice Reaction Time-test wordt evenals een leeftijdseffect een effect verwacht van symptomen; hoe meer ADHD-symptomen, des te langzamere complexe reactiesnelheid. In de volgende paragraaf zal de manier van onderzoek verder toegelicht worden.

Methode

Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 83 mensen (30 mannen en 52 vrouwen) in de leeftijdscategorie van 45 tot en met 75 jaar mee. De gemiddelde leeftijd was 56.43 (SD = 6.58) en niet normaal verdeeld (D(83) = 0.102, p = 0.032). Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van conveniance sampling. Alle deelnemers zijn geworven uit of via de directe omgeving van en door tien studenten van de Universiteit van Amsterdam. Een kleiner deel van de deelnemers zal via deze directe omgeving geworven zijn (bijvoorbeeld de buren van een oom en tante of een vriendin van een

(8)

moeder). Op voorhand zijn deelnemers niet geweigerd voor deelname, maar ze konden aan de hand van de volgende criteria uitgesloten worden van analyse. Deelnemers met een score lager dan 25 punten op de Mini Mental State Examination (MMSE; Cockrell & Folstein, 2002) werden uitgesloten van analyse, om te voorkomen dat er mensen met mogelijke dementie deelnamen. Deelnemers met een score hoger dan 28 punten op de Beck Depression Index II (BDI-II; Beck, Ward, Mendelson, Mock, & Erbaugh, 1961) werden uitgesloten van analyse, omdat een mogelijke hevige depressieve verschijnselen de motivatie tijdens het testen in twijfel zou kunnen trekken (Osman, Barrios, Gutierrez, Williams, & Bailey, 2008). De gemiddelde geschatte IQ-score was 108 (SD = 9.83), gemeten aan de hand van de Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV; Schmand, Bakker, Saan, & Louman, 1991). Er werd geen cut-off-score voor IQ gebruikt. De deelnemers ontvingen geen beloning voor hun deelname.

Materialen

Alle deelnemers hebben meerdere vragenlijsten ingevuld en meerdere tests uitgevoerd. In de algemene vragenlijst werd gevraagd naar demografische gegevens waaronder werk, opleiding, medicatiegebruik en dagelijkse bezigheden. Deze informatie werd gebruikt om mogelijke outliers te verklaren.

In de ADHD-Self Report (ADHD-SR; Kessler et al., 2004) werden vragen gesteld over in welke mate iemand bepaalde ADHD-symptomen ervaart. Het is een zelfrapportagevragenlijst met in totaal 23 vragen. Per vraag waren er vier antwoordmogelijkheden, te weten: nooit of zelden, soms, vaak en erg vaak. Het antwoord 'nooit of zelden' gaf een score van 0 punten, 'soms' van 1, 'vaak' van 2 en 'erg vaak' van 3. De minimale score is 0 en de maximale score is 54. Hoe hoger

(9)

iemands totaalscore was des te meer iemand ADHD-symptomen ervaart. De interne consistentie van deze vragenlijst varieerde van 0.63 tot aan 0.72 en de test-hertestbetrouwbaarheid varieerde van 0.58 tot aan 0.77 (Kessler et al., 2007). Een voorbeelditem uit de ADHD-SR is de volgende:

20. Ik ben snel afgeleid (0 = nooit of zelden, 1 = soms, 2 = vaak, 3 = erg vaak).

Behalve de algemene vragenlijst en de ADHD-SR werd de BDI-II afgenomen. De BDI-II-vragenlijst meet depressie aan de hand van de antwoorden van de deelnemers op in totaal 21 stellingen. De vragenlijst heeft een scorebereik van 0 tot en met 63 en heeft binnen deze score 4 gebieden die de mate van depressie aantonen. Per item moesten de deelnemers aangeven welke van de 4 antwoorden het beste hun gevoel van afgelopen twee weken omschreef. Het cijfer voor elk antwoord geeft de waarde aan die gebruikt wordt om de totaalscore per deelnemer te bepalen. De totaalscore wordt berekend door de waardes van de antwoorden van de deelnemers bij elkaar op te tellen. Een score van 0 tot en met 13 is minimaal, een score van 14 tot en met 19 mild, een score van 20 tot en met 28 gemiddeld en een score van 29 tot en met 63 hevig (Osman, Barrios, Gutierrez, Williams, & Bailey, 2008). De interne consistentie was rond de 0.9 en de test-hertestbetrouwbaarheid varieerde van 0.73 tot aan 0.96 (Wang & Gorenstein, 2013).

Een voorbeelditem uit de BDI-II-vragenlijst is de volgende:

Pessimisme

0. Ik ben niet ontmoedigd over mijn toekomst

(10)

2. Ik verwacht niet dat dingen goed voor me uit gaan pakken

3. Ik heb het gevoel dat mijn toekomst hopeloos is en alleen maar zal verslechteren

Naast bovengenoemde vragenlijsten is er een tweetal tests afgenomen. Dit zijn twee reactietijdtaken die een beroep doen op respectievelijk zuivere reactiesnelheid (reactie op stimulus) en een keuze reactiesnelheid (specifieke reactie op stimulus). De Simple Reaction Time-test (De Sonneville, 1999) poogt pure reactiesnelheid te meten, waarbij mensen zo snel mogelijk met de wijsvinger van eerst de ene en later de andere hand op de spatiebalk moesten drukken zodra er een afbeelding van een vriendelijk monster op het computerscherm verscheen. Na een oefenblok van 12 trials per hand, kregen deelnemers 30 trials per hand waarop ze moesten reageren. De inter-stimulus interval varieerde tussen de 500 en 1500 ms. De stimulus verdween zodra er op de spatiebalk werd gedrukt of na 1500 ms als er geen reactie was. Alleen de gemiddelde reactietijd van de trials waar op tijd werd gereageerd zijn meegenomen in de analyses.

Bij de complexere Choice Reaction Time-test (Shammi, Bosman, & Stuss, 1998) moesten deelnemers net als bij de Simple Reaction Time-test zo snel mogelijk reageren, maar hierbij moest gekozen worden voor links (de Z-knop) of rechts (de /-knop), afhankelijk van welke kleur de verschijnende cirkel (groen of blauw) had. Voor deze kleur was er sprake van counterbalancing. Elke kleur kwam even vaak voor. Er was een oefenblok van 20 trials en een experimenteel blok van 60 trials. De inter-stimulus interval varieerde tussen de 1250 en 1750 ms. De inter-stimulus verdween zodra er een respons werd gegeven of na 1000 ms als er geen reactie was. Alleen de gemiddelde reactietijd van de trials waar op tijd en juist werd gereageerd zijn meegenomen in de analyses.

(11)

Procedure

De deelnemers werden ontvangen bij een van de testruimtes van de Universiteit van Amsterdam. In de testruimte kregen deelnemers allereerst de informatiebrief met betrekking tot de aard en het doel van het onderzoek te lezen waarna zij de informed consent in tweevoud mochten tekenen. Veel deelnemers hadden de informatiebrief van tevoren al gelezen. Naast de hierboven beschreven reactietijdtaken en vragenlijsten, werden er nog meerdere tests bij de deelnemers afgenomen. Dit waren voornamelijk geheugentaken die gezien de irrelevantie voor dit onderzoek, niet verder besproken zullen worden. Omdat de volgorde van de tests mogelijk van invloed kon zijn op de prestatie per taak, is daar rekening mee gehouden middels counterbalancing. Per test en vragenlijst gaf de aanwezige proefleider informatie over de te volgen procedure middels een uitgeschreven standaard instructie en was er gelegenheid tot het stellen van vragen en, in het geval van gecomputeriseerde tests, gelegenheid tot oefenen. Alle vragenlijsten werden op papier afgenomen. Per deelnemer nam het testen maximaal anderhalf uur in beslag. Alle tests en de gang van zaken zijn goedgekeurd door de Commissie Ethiek (2015-BC-4344).

Data-analyse

Resultaten werden geanalyseerd middels twee multipele regressie-analyses, waarbij ADHD-symptomen (continue), leeftijd (continue) en de interactie daartussen als onafhankelijke variabele zullen functioneren en gemiddelde reactiesnelheid op beide tests (continue) als afhankelijke variabele. Zij worden op een hiërarchische manier in het model gefit. Verwacht wordt dat het effect van ADHD-symptomen bij de SRT niet significant is en bij de CRT wel wanneer gecontroleerd wordt voor leeftijd.

(12)

Bij zowel de reactietijden van de SRT als de reactietijden van de CRT wordt een significant leeftijdseffect verwacht; hoe ouder iemand is, des te trager de reactiesnelheid. Mensen die onder de cut-offscore voor de BDI-II zullen verwijderd worden uit de deelnemerspoule, omdat de resultaten van dergelijke deelnemers waarschijnlijk te onderhevig zijn aan negatieve stemmingseffecten, waardoor er onder daadwerkelijk kunnen gepresteerd wordt. Alle analyses zijn in het programma SPSS gedaan.

Deelnemers zullen niet in groepen verdeeld worden, maar op continue schalen (mate van ADHD-symptomen aan de hand van de zelfrapportagevragenlijst).

Resultaten

Er was geen reden tot het verwijderen van deelnemers uit de analyse op basis van de vooraf bepaalde in- en exclusiecriteria, waaronder de cut-offscore voor de BDI-II, eventuele ernstige neurologische aandoeningen en meer. Alle analyses zijn met alle 83 deelnemers uitgevoerd.

Bij de SRT is een multipele regressie uitgevoerd, met als afhankelijke variabele gemiddelde reactiesnelheid en als onafhankelijke variabele ADHD-symptomen en leeftijd in model één en een interactie van ADHD-ADHD-symptomen en leeftijd toegevoegd in model twee. Model één is niet significant, R2 = 3.5%; F (2, 80) = 1.44, p = .242, evenals model twee, R2 = 4.5%; F (3, 79) = 1.24, p = .300. Zoals in Tabel 1 te zien is, zijn beide predictoren afzonderlijk niet significant: ADHD-symptomen heeft p = .514 en Leeftijd heeft p = .111. Ook is er geen significant toegevoegd interactie-effect. Verwacht was dat er inderdaad geen effect gevonden

(13)

zou worden tussen ADHD-symptomen en reactiesnelheid bij de SRT. Tegen de verwachtingen is dat er ook geen effect van leeftijd te zien is.

Tabel 1 - Resultaten van de Simple Reaction Time task

b SE B β p stap 1 Constant 192.52 35.25 - 0.000 ADHD-symptomen 0.394 0.601 0.072 0.514 Leeftijd 0.962 0.598 0.177 0.111 stap 2 Constant 128.89 77.65 - 0.101 ADHD-symptomen 5.609 5.701 1.028 0.328 Leeftijd 2.077 1.351 0.383 0.128 ADHD-symptomen * Leeftijd -0.092 0.100 -0.968 0.360

Bij de CRT is eveneens een multipele regressie uitgevoerd, met als afhankelijke variabele gemiddelde reactiesnelheid en als onafhankelijke variabele ADHD-symptomen en Leeftijd in model één en een interactie van ADHD-symptomen en Leeftijd toegevoegd in model twee. Model één is niet significant, R2 = 2.8%; F (2, 80) = 1.17, p = .315, evenals model twee, R2 = 7.0%; F (3, 79) = 1.98, p = .124, alhoewel dit laatste model tweeëneenhalf keer zoveel variantie verklaart als dat model één doet. Zoals in Tabel 2 te zien is, zijn beide predictoren afzonderlijk ook niet significant: p = .587 en p = .146 voor ADHD-symptomen en Leeftijd respectievelijk.

(14)

Tabel 2 - Resultaten van de Choice Reaction Time task b SE B β p stap 1 Constant 335.15 40.54 - 0.000 ADHD-symptomen 0.377 0.691 0.060 0.587 Leeftijd 1.008 0.687 0.162 0.146 stap 2 Constant 188.25 87.84 - 0.035 ADHD-symptomen 12.417 6.449 1.985 0.058 Leeftijd 3.582 1.529 2.343 0.022 ADHD-symptomen * Leeftijd -0.212 0.113 -1.877 0.064 Discussie

In dit onderzoeksverslag is er getracht helder te krijgen wat voor invloed ADHD-symptomen uitoefenen op leeftijdsgerelateerde reactiesnelheid. Uit dit onderzoek blijkt er geen relatie te zijn tussen ADHD-symptomen en reactiesnelheid. Uit de analyses lijkt naar voren te komen dat er geen significante relatie tussen ADHD-symptomen en leeftijdsgerelateerde reactiesnelheid is, niet bij simpele reactiesnelheid en ook niet bij complexere reactiesnelheid. Dit is bij de eenvoudige reactiesnelheid in lijn met de verwachtingen, omdat er op basis van eerder onderzoek geen verschillen zijn in gemiddelde reactietijd tussen mensen met en mensen zonder ADHD. Bij de complexere taak is het niet in lijn met de verwachtingen, omdat er vanuit gegaan werd dat hoe meer iemand last heeft van ADHD-symptomen, des te meer moeite iemand zou hebben zijn aandacht bij de

(15)

complexe taak te houden. Verder werd het leeftijdseffect, dat verwacht werd bij elke analyse, nergens significant aangetoond.

Dit is niet in lijn met bevindingen uit eerder onderzoek, dat sterke evidentie heeft die wijst op een negatief leeftijdseffect bij reactietijdtaken (Shimoyama et al., 2012). In die studie was leeftijd gelijk verdeeld en werden er verschillende cues gebruikt om op te reageren, waaronder visueel, waar een negatief leeftijdseffect gevonden werd. Het sterkste leeftijdseffect werd echter gevonden niet bij visuele cues, maar bij vibrotactiele cues, via de huid. Verder komt uit ander onderzoek naar voren dat er weinig verschil is in de gemiddelde reactietijd van mensen met ADHD in vergelijking met mensen zonder ADHD, maar dat het verschil hem juist zit in de variabiliteit van de reactietijden binnen een individu (Tamm et al., 2012). Het zou kunnen dat er met het vergelijken van gemiddelde reactiesnelheden geen effecten gevonden worden, puur omdat deze nooit zo erg verschillen.

Een mogelijke verklaring voor de bevinding dat leeftijd in deze studie geen algemene achteruitgang in reactiesnelheid laat zien, is dat leeftijd in deze studie niet gelijk verdeeld was. Binnen het spectrum van 45 tot 75 jaar waren er veel meer deelnemers aan de onderkant van dit spectrum dan aan de bovenkant. Hierdoor is er waarschijnlijk geen goed zicht gekomen op de achteruitgang van de reactiesnelheid die met de jaren komt, omdat er te weinig data is verzameld van mensen met leeftijden richting de 75 jaar. Een vervolgstudie met meer deelnemers in de oudere leeftijdscategorie zou dit probleem kunnen verhelpen en meer valide uitspraken kunnen doen over een mogelijk leeftijdseffect.

Het niet vinden van een significante relatie tussen ADHD-symptomen en simpele reactiesnelheid is zoals gezegd in lijn met de verwachtingen. Dat er echter ook bij de complexe reactiesnelheid geen effect gevonden is, is niet in lijn met de

(16)

verwachtingen. Wellicht is dit gevonden omdat in de groep die getest is te weinig ADHD-symptomen werden ervaren. Dit kan ervoor gezorgd hebben dat er net als met leeftijd te weinig spreiding was van weinig tot veel last van ADHD-symptomen. Een onderzoek met meer deelnemers aan die kant van het spectrum zou meer duidelijkheid kunnen bieden. Het is goed mogelijk dat er dan wel een duidelijk effect naar voren komt. Er is in ieder geval te melden dat in deze populatie, met deze leeftijden en deze mate van ADHD-symptomen er geen effecten aantoonbaar zijn.

Eventueel vervolgonderzoek zou net als in dit onderzoek gebeurd is, gedaan moeten worden met vragenlijsten die controleren of iemand depressief is, of een afwijkende IQ-score heeft. In dit onderzoek was dat niet het geval, maar het zou kunnen dat een outlier de data verstoort zonder dat er een goede reden is om hem of haar uit de deelnemerspoule te verwijderen. Op die manier worden mogelijke outliers verklaard en kunnen er goede conclusies getrokken worden op het moment dat er iets gevonden wordt. Behalve dat zou het goed mogelijk zijn dat in een bredere streekproef meer variatie in IQ-score wordt gevonden. Daarom zou het goed zijn om in de analyses van dat onderzoek IQ-score mee te nemen.

Al met al draagt dit onderzoek bij aan het onderzoek van volwassenen met ADHD. Dit is een stap in de goede richting, gezien zoals eerder vermeld volwassenen met ADHD regelmatig kampen met cognitieve klachten. En alhoewel er geen sterke conclusies uit de vergaarde data kunnen worden getrokken, zijn er wel aandachtspunten naar voren gekomen voor vervolgonderzoek, waarmee hopelijk hulpzame informatie gevonden wordt.

(17)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th Edition: DSM-5. Washington, DC: American Psychiatric Publishing.

Beck, A.T., Ward, C.H., Mendelson, M., Mock, J., & Erbaugh, J. (1961). An inventory for measuring depression. Archives of General Psychiatry, 4, 561-571.

Boonstra, A. M., Oosterlaan, J., Sergeant, A., & Buitelaar, J. K. (2005). Executive functioning in adult ADHD: A meta-analytic review. Psychological Medicine, 35 (8), 1097-1108.

Bramham, J., Murphy, D. G. M., Xenitidis, K., Asherson, P., Hopkin, G., & Young, S. (2012). Adults with attention deficit hyperactivity disorder: an investigation of age-related differences in behavioural symptoms, neuropsychological function and co-morbidity. Psychological Medicine, 42, 2225-2234.

Cockrell, J. R., & Folstein, M. F. (2002). Mini-Mental state examination. Principles of Geriatric Psychiatry, 21, 139-140.

Combs, M. A., Canu, W. H., Broman-Fulks, J. J., Rocheleau, C. A., & Nieman, D. C. (2015). Perceived Stress and ADHD Symptoms in Adults. Journal of Attention Disorders, 19 (5), 425-434.

Deary, I. J., Corley, J., Gow, A. J., Harris, S. E., Houlihan, L. M., Marioni, R. E., et al. (2009). Age-associated cognitive decline. British Medical Bulletin, 92, 135-152. Dixon, R. A., & De Frias, C. M. (2013). Cognitively elite, cognitively normal, and

cognitively impaired aging: Neurocognitive status and stability moderate memory performance. Clinical and Experimental Neuropsychology, 36 (4), 418-430.

(18)

Fuermaier, A. B. M., Tucha, L., Koerts, J., Aschenbrenner, S., Weisbrod, M., Lange, K. W., et al. (2014). Cognitive complaints of adults with attention deficit hyperactivity disorder. The Clinical Neuropsychologist, 28(7), 1104-1122.

Kessler, R. C., Adler, L., Ames, M., Demler, O., Faraone, S., Hiripi, E., et al. (2004). The World Health Organization adult ADHD self-report scale (ASRS): a short screening scale for use in the general population. Psychological medicine, 35, 245-256.

Kessler, R. C., Adler, L., Gruber, M. J., Sarawate, C. A., Spencer, T., & Van Brunt, D. L. (2007). Validity of the World Health Organization adult ADHD Self-report scale (ASRS) screener in a representative sample of health plan members. Int J Methods Psyciatr Res, 16 (2), 52-65.

King, J. A., Colla, M., Brass, M., Heuser, I., & Von Cramon, D. Y. (2007). Inefficient cognitive control in adult ADHD: Evidence from trial-by-trial Stroop test and cued task switching performance. Behavioral and Brain Functions, 3 (42). Kofler, M. J., Rapport, M. D., Sarver, D. E., Raiker, J. S., Orban, S. A., Friedman, L.

M., et al. (2013). Reaction time variability in ADHD: A meta-analytic review of 319 studies. Clinical Psychology Review, 33, 795-811.

Lundervold, A. J., Adolfsdottir, S., Halleland, H., Halmøy, A., Plessen, K. & Haavik, J. (2011). Attention network test in adults with ADHD - the impact of affective fluctuations. Behavioral and Brain Functions, 7 (27).

Marchetta, N. D. J., Hurks, P. P. M., Krabbendam, L., & Jolles, J. (2008). Interference control, working memory, concept shifting, and verbal fluency in adults with attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD). Neuropsychology, 22 (1), 74-84.

(19)

Osman, A., Barrios, F. X., Gutierrez, P. M., Williams, J. E., & Bailey, J. (2008). Psychometric properties of the Beck Depression Inventory-II in nonclinical adolescent samples. Journal of Clinical Psychology, 64 (1), 83-102.

Schmand, B. A., Bakker, D., Saan, R. J., & Louman, J. (1991). De Nederlandse Leestest voor Volwassenen: Een maat voor het premorbide intelligentieniveau. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 22 (1), 15-19.

Semeijn, E. J., Korten, N. C. M., Comijs, H. C., Michielsen, M., Deeg, D. J. H., Beekman, A. T. F., et al. (2015). No lower cognitive functioning in older adults with attention-deficit/hyperactivity disorder. International Pscyhogeriatrics. Shammi, P., Bosman, E., & Tsuss, D. T. (1998). Aging and variability in performance.

Aging, Neuropsychology, and Cognition: A Journal on Normal and Dysfunctional Development, 5 (1), 1-13.

Shimoyama, I., Yoshida, A., Yugeta, T., Seaki, K., Hayashi, F., Yoshizaki, H. et al. (2012). Cognitive reaction time and aging. International Medical Journal, 19 (1), 42-44.

Soutschek, A., Schwarzkopf, W., Finke, K., Hennig-Fast, K., Müller, H. J., Riedel, M., et al. (2013). Interference control in adult ADHD: No evidence for interference control deficits if response speed is controlled by delta plots. Acta Psychologica, 143, 71-78.

Tamm, L., Narad, M. E., Antonini, T. N., O'Brien, K. M., Hawk Jr., L. W., & Epstein, J. N. (2012). Reaction Time Variability in ADHD: A review. Neurotherapeutics, 9, 500-508.

Tucha, L., Tucha, O., Walitza, S., Sontag, T. A., Laufkötter, R., Linder, M., et al. (2009). Vigilance and sustained attention in children and adults with ADHD. Journal of Attention Disorders, 12 (5), 410-421.

(20)

Wang, Y-P., & Gorenstein, C. (2013). Psychometric properties of the Beck Depression Inventory-II: a comprehensive review. Revistta Brasileira de Psiquiatria, 35 (4), 416-431.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figure 4: Effect of different side lap configurations on final RMSE of dataset Bentelo I and Bentelo II processed with Pix4D 4.2 Comparison of controlled flights (i) with

The overall curriculum design, the breadth and depth of knowledge and skills contained as part of the learning content, the high level of specification and guidance

It is observed that modern renew- able energy grew globally by 4.4% on average compared to a 1.8% growth of energy consumption from 1990 to 2005 when prices of fossil fuels were

Therefore, it is to be concluded that the devulcanization temperature of 220 ◦ C is the most efficient temperature for devulcanization in an extruder, as it was for the internal

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

officials outside the school with a mandate from a national/local authority, by: (1) coordinating visits to all schools and stakeholders in the network; (2) examining the quality

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

In this section, we evaluate the feature performance for writer identification based on single- script and the results on five data sets are given in Table 7.1, from which we can