• No results found

Train the brain! : werkgeheugentraining als behandelinterventie bij een stoornis in het gebruik van cocaïne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Train the brain! : werkgeheugentraining als behandelinterventie bij een stoornis in het gebruik van cocaïne"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Train the Brain!

Werkgeheugentraining als Behandelinterventie bij een

Stoornis in het Gebruik van Cocaïne

Christopher Rupp

Universiteit van Amsterdam Onderwijsinstituut Psychologie Vak: Bachelorproject 2015 Begeleider: Mieke Schulte Studentnummer: 10647120 Aantal woorden: 4733

(2)

Abstract

Als er verstoringen in het werkgeheugen optreden, kan dit gevolgen hebben voor het gebruiken van verslavende middelen als cocaïne. Automatische processen spelen dan een grotere rol dan gecontroleerde processen. In dit

onderzoek werd het effect van een online werkgeheugentraining bij cocaïnegebruikers onderzocht. 11 Deelnemers werden per toeval toegewezen aan de experimentele- of controleconditie, volgden een werkgeheugentraining, rapporteerden op meerdere meetmomenten het gebruik van cocaïne en de mate van

motivatie en een werkgeheugenprestatietest uit. Uit de resultaten bleek dat de condities niet significant verschilden op de voor- en nameting van cocaïnegebruik. Er werd geconcludeerd dat de werkgeheugentraining

geen significant effect heeft gehad op het gebruik van cocaïne. Een berking van deze studie was het geringe aantal deelnemers in de steekproef.

Steeds meer mensen maken gebruik van de voorzieningen van de geestelijke gezondheidszorg in Nederland. Het aantal clienten in de verslavingszorg met cocaïne als primair probleem steeg tussen 2002 en 2012.Waren het in 2002 nog maar 5975 mensen die met een hulpvraag naar een professional zijn gestapt zijn het in 2012 al 7516 geweest (Van Laar et al., 2013). In het bijzonder in de verslavingszorg als onderdeel van de geestelijke gezondheidszorg is een stijgende lijn in aanmeldingen te observeren. Nederland kent

ongeveer 50.000 mensen met een stoornis in het gebruik van cocaïne. Iets meer dan 5% van de bevolking (15-64 jaar) heeft ooit wel eens cocaïne gebruikt (Van Laar et al., 2013). Het aantal mensen dat hulp zoekt voor cocaïne verslaving is gestegen. Analoog hieraan stijgt ook de vraag naar adequate behandeling van stoornissen in het gebruik van cocaïne. Op de lange termijn heeft het regelmatig gebruik van cocaïne ernstige gevolgen voor de gezondheid en het psychisch welbevinden. Cocaïnegebruikers rapporteren symptomen als verhoogde

agressiviteit, hebben moeite met slapen en voelen zich ook dagen na het gebruik nog erg prikkelbaar en onrustig. Daarnaast heeft een stoornis in het gebruik van cocaïne effect op het gedrag en functioneren van de consument, wat kan leiden tot psychische en sociale problemen zoals depressie, schuldgevoelens, paranoïde gedachten en dwangmatig gedrag (Van Meerten, 2008). Naast de negatieve invloed op het psychisch- en lichamelijk welzijn kan het gebruik van cocaïne in het ergste geval, door suïcide of overdosis, ook de dood als gevolg hebben. Volgens De Nederlandse Doodsoorzakenstatistiek van het CBS is bijna een op de vijf acute

(3)

drugsgerelateerde sterfgevallen primair toe te schrijven aan cocainegebruik. In 2011 overleden 19 mensen aan het gebruik cocaïne (Doorsoorzaken statistiek CBS, 2012).

Cocaïnegebruikers hebben ondanks uiteenlopende interventiemogelijkheden vaak te maken met terugval (Van den Brink, 2005). Mensen die moeite hebben met het minderen of stoppen met middelen zoals cocaïne vragen daarom om een effectieve en efficiënte vorm van behandeling om de kwaliteit van leven te verhogen.

Soms is het gebruiken van drugs geen bewuste keuze van de gebruiker zelf maar een onbewuste schadelijke gewoonte, zo laat onderzoek zien (Wiers et al., 2007). Het dual

procesmodel van verslaving stelt dat gedrag kan worden begrepen als dynamisch resultaat van

een combinatie van automatische en gecontroleerde processen (McClure & Bickel 2014). Bij mensen met een stoornis in het gebruik van middelen is sprake van een disbalans tussen automatische en gecontroleerde processen. Door een lage mate van gecontroleerde processen en hoge mate van automatische processen is deze doelpopulatie minder goed in staat om verslavingsgerelateerd gedrag te controleren. Sensitisatie zorgt voor een versterkende prikkel van een verslavend middel en zorgt hierdoor voor een grotere gedragsbias naar de drug toe (Pieters, Burk, Van der Vorst, Wiers, & Engels, 2012). Sensitisatie zorgt dat de automatische processen sterker worden (Fleming & Bartholow, 2014). Bij stoornissen in het gebruik van middelen blijven de automatische processen impulsen geven voor het voortzetten van het gebruik van drugs. Gecontroleerde processen kunnen worden gezien als zowel de oorzaak als gevolg van het niet kunnen stoppen met het gebruik van middelen (Vandermeeren &

Hebbrecht, 2011). Het is aannemelijk dat het verhogen van cognitieve controle invloed zal hebben op het gebruiken van middelen.

In het bijzonder executieve functies lijken belangrijk om deze cognitieve controle te verhogen. Het executieve systeem betreft de vaardigheden die het een persoon mogelijk maakt om onafhankelijk, doelgericht gedrag te laten zien. Door de ontwikkeling van

(4)

executieve functies, zoals redeneren, mentale flexibiliteit, planning en organisatie, wordt probleemoplossend denken mogelijk (Prins & Braet, 2014). Onder het executief functioneren vallen ook functies als doelen stellen, initiatie, zelfinhibitie, zelfmonitoring, het vermogen om af te wijken van een vast schema en de mogelijkheid tot strategisch handelen (Ylvisaker, 1998; Diamond, 2013). Executieve functies zijn essentieel voor het uitvoeren van doelgericht en aangepast gedrag en maken zelfregulatie mogelijk (Barkley, 2012; Nigg, 2006). In het bijzonder de rol van het component werkgeheugen van de executieve functies lijkt een belangrijke rol te spelen in verslavingsgedrag. Door het werkgeheugen zijn we in staat te redeneren, te plannen en doelgericht gedrag uit te voeren (Baddeley, 2012). Madoz-Gúrpide, Blasco-Fontecilla, Baca-García, & Ochoa-Mangado (2011) hebben de samenhang tussen executieve functies en cocaïnegebruik onderzocht. De onderzoekers concluderen dat het chronisch gebruiken van cocaïne geassocieerd is met beperkingen in de executieve functies. Verder hebben Balconi, Finocchiaro, & Campanella (2014) onderzoek gedaan naar de rol van het werkgeheugen en het gebruik van middelen en komen tot de conclusie dat beperkingen in het werkgeheugen lijken samen te hangen met het gebruik van cocaïne.

Onderzoek van Vonmoos, Hulka, Preller, Minder, Baumgartner, & Quednow (2014) liet zien dat het gebruik van cocaïne het executief functioneren in ernstige mate negatief kan beïnvloeden. Daarnaast wijzen de onderzoekers op het feit dat deze samenhang ook

omkeerbaar is en het verbeteren van het executief functioneren het gebruik van cocaïne mogelijk kan verminderen. Verder hebben Sudai et al. (2011) hebben in dierexperimenteel onderzoek aangetoond dat het gebruiken van hoge dosering van cocaïne het werkgeheugen bij ratten in ernstige mate negatief beïnvloedt.

Verder is uit onderzoek op andere domeinen van verslaving gebleken dat cognitieve controle strategieën effectief zijn in het reguleren van verslavings-gerelateerd gedrag (Albein-Urios, Martinez-González, Lozano, Clark, & Verdejo-García, 2012). Zo blijkt dat het trainen

(5)

van het werkgeheugen invloed heeft op de controle die een gebruiker ervaart (Bickel, Yi, Landes, Hill, & Baxter, 2011). Het is aannemelijk dat het trainen van het werkgeheugen een positief effect heeft op het gebruik van cocaïne. De invloed van werkgeheugen op het gebruik van alcohol is reeds onderzocht. Hoe meer training de proefpersonen in het onderzoek waren ondergaan, hoe minder alcohol ze gebruikten. Hieruit bleek dat het werkgeheugentraining het gebruik van middelen kan voorspellen (Grenard, Ames, Wiers, Thush, Sussman, & Stacy, 2008). Houben, Wiers, & Jansen (2011) hebben de rol van een werkgeheugentraining op het gebruik van alcohol onderzocht en lieten zien dat een dergelijke training positief effect heeft op het reduceren van alcoholgebruik.

Op het gebied van stoornis in het gebruik van cocaïne is echter onvoldoende onderzoek verricht. Om een beter inzicht te verkrijgen of het gunstig effect van een werkgeheugentraining op het verminderen van drugsgebruik ook voor mensen met een stoornis in het gebruik van cocaïne van toepassing zijn, is hier meer onderzoek naar vereist.

Dit onderzoek tracht in kaart te brengen wat het effect is van een

werkgeheugentraining op het gebruik van cocaïne. Verwacht wordt dat door het expliciet trainen van het werkgeheugen de werkgeheugenprestatie van deelnemers in een experimentele onderzoeksgroep wordt verhoogd en hierdoor meer controle over het gebruik van cocaïne ontstaat waardoor het gebruik van cocaïne in deze groep afneemt, vergeleken met een controlegroep waarin geen expliciete werkgeheugentraining plaats vindt. De hypothese luidt dat het consistent uitvoeren van een online werkgeheugentraining over een bepaald tijdsbestek een positief effect heeft op het gebruik van cocaïne. Het wordt verwacht dat dit positief effect gemedieerd wordt door de mate van motivatie van de deelnemer. De bereidheid om gedrag te veranderen lijkt een essentiële rol te spelen in stoornissen in het gebruik van middelen. In een fMRI onderzoek hebben Prisciandaro et al. (2014) de rol van motivatie onderzocht bij

(6)

proefpersonen die meer gemotiveerd waren om te stoppen met het gebruik van cocaïne minder hersenactiviteit vertoonden bij het zien van cocaïneprikkels. De onderzoekers concluderen dat motivatie een sleutelfactor lijkt te zijn in het therapeutisch succes bij het behandelen van stoornissen in het gebruik van cocaïne. Het is aannemelijk dat de motivatie van deelnemers om te stoppen met het gebruik van cocaïne invloed heeft op het effect van de werkgeheugentraining. Om deze reden wordt in deze studie de rol van motivatie in een werkgeheugentraining als verslavingsbehandeling nader onderzocht.

Methode Deelnemers

In totaal namen 16 mannen deel aan het onderzoek. Alle respondenten waren ouder dan 18 jaar en wilden het gebruik van cocaïne minderen of stoppen. Voor de werving van de deelnemers werd samengewerkt met het Amsterdam Institute of Addiction Research (AIAR), Academic Medical Center (AMC) en de Universiteit van Amsterdam (UVA). Door posters op deze verschillende locaties werden respondenten geworven. Ook was er een website online, die informatie in de vorm van een korte beschrijving over het onderzoek verstrekte. De deelname was op vrijwillige basis en de deelnemers ontvingen hiervoor geen beloning. Iedere deelnemer werd geïnformeerd over uitvoering en doel van het onderzoek en gaf voorafgaand aan het onderzoek online toestemming. De deelnemers werden op basis van toeval toegewezen een van de twee onderzoeksgroepen.

(7)

Materialen N-back taak

Door snel veranderende informatie doet de n-back taak een beroep op het werkgeheugen (Kirchner, 1958; Gazzaniga, 2009). Bij de n-back taak wordt in dit onderzoek digitaal aan de proefpersoon visueel een volgorde van stimuli (letters uit het alfabet) aangeboden. De taak bestaat erin in een sequentie aan te geven wanneer de aangeboden stimulus overeenkomt met de stimulus N stappen van te voren. N kan hierbij in moeilijkheidsgraad veranderen om in cognitieve belasting te variëren. 0-back (baseline),

1-back (lage cognitieve belasting), 2-1-back (gemiddelde cognitieve belasting) en 3-1-back (hoge

cognitieve belasting). In elke aangeboden sequentie krijgen de deelnemers een string van 15 letters aangeboden met vijf doelen. In de 0-back sequenties wordt aan de deelnemers gevraagd om aan te geven wanneer de letter “x” op het scherm verschijnt. In de 1-back sequenties moeten de deelnemers aangeven of de letter op het scherm identiek is aan de letter die van de voren gepresenteerd is. In de 2-back sequenties waren de doelen de letters die identiek waren aan de letter die 2 trials eerder werden aangeboden. In de 3-back sequenties waren de doelen de letters die identiek waren aan de letter die 3 trials eerder werden aangeboden. De deelnemers werden steeds gevraagd om op een knop te drukken wanneer de aangeboden letter een doel was. De 0-back taak dient als baseline letter-herkenning, terwijl de

1-back (lage cognitieve belasting), de 2-back (gemiddelde cognitieve belasting) en de 3-back

(hoge cognitieve belasting) sequenties trachten het werkgeheugen te meten, laag, gemiddeld dan wel hoog (Jaeggi et al, 2010). De sequenties werden gedurende 30 seconden aangeboden. Elke stimulus werd 2 seconden getoond. Tussen de aangeboden sequenties is er een interval van vijf seconden waarin de instructies worden herhaald. Elk niveau van cognitieve belasting werd vier keer aangeboden. In totaal beslaat een sequentie zeven minuten tijd en omvat 16 letterreeksen.

(8)

Time Line Follow Back (TLFB)

De TLFB is een zelfrapportage vragenlijst om het gebruik van alcohol, sigaretten en illegaal drugsgebruik over een bepaalde tijd te meten (Sobell & Sobell, 1992). De deelnemers rapporteren het drugsgebruik in een calenderformaat waarin wordt aangegeven hoeveel en hoe vaak ze een bepaalde drug hebben gebruikt.

Dual tapping taak (DTT)

De dual tapping taak tracht het werkgeheugen te trainen door informatie uit het geheugen op te halen, te manipuleren en op te slaan. De taak is digitaal en bestaat uit een vier bij vier grid. In de experimenteleconditie (WGTexp.) krijgen de deelnemers in een van de 16 vakken twee getallen onder elkaar te zien. Door met de muis aan te klikken moeten de deelnemers binnen twee seconden aangeven welke van de getallen het hoogste getal representeert. Vervolgens moeten de deelnemers aangeven op welke locatie in het grid deze getallen werden getoond. De proefpersoon dient het hoogste getal uit een van twee gepresenteerde getallen te identificeren en tegelijkertijd de locatie van een van 16 vakken van het grid te onthouden. Hierdoor doet de DTT een beroep op het werkgeheugen. Als de proefpersoon de taak twee keer achter elkaar goed heeft gedaan komt er een blok bij. Als de proefpersoon de taak twee keer achter elkaar fout heeft gedaan, dat wil zeggen niet de hoogte getal of de juiste plek heeft aangewezen, wordt een blok minder op het scherm getoond. Op deze manier werkt de DTT adaptief, de taak past zich aan het niveau van de deelnemer aan (met een maximum van 16 vakken). Ook krijgt de deelnemer feedback gedurende de taak door middel van een score en een voortgangsbalk. In de controleconditie (WGTctrl.) is exact dezelfde opbouw van de digitale taak die hierboven is beschreven met alleen het verschil dat geen informatie hoeft te worden onthouden. Er dient alleen te worden aangegeven welke van de getallen het hoogste getal representeert. Ook in de controle-conditie is vergelijking van

(9)

twee getallen gebonden aan een tijdslimiet van twee seconden. Dit tijdslimiet wordt korter naarmate de reeks langer wordt.

Readiness to Change Questionnaire, Dutch Translation (RCQ-D)

De RCQ-D betreffende alcohol en drugs, is een zelfrapportage vragenlijst om de bereidheid tot verandering in kaart te brengen. De RCQ-D tracht het motivatiestadium van een deelnemer – zowel voorafgaand aan behandeling als tijdens het verloop ervan – in te schatten. (Defuentes-Merillas, Dejong, & Schippers, 2002) De RCQ-D bestaat uit 12 items, die op een vijf-puntschaal moeten worden beantwoord. De vragenlijst bestaat uit drie sub schalen, pre-contemplatie, contemplatie en actie. De mogelijke scores lopen van 0 tot 60, hoe hoger de score op de RCQ-D hoe hoger de bereidheid tot verandering van de deelnemer. De psychometrische eigenschappen van de Nederlandse versie van de RCQ op zowel de test-hertestbetrouwbaarheid, validiteit als de interne consistentie (α = .081) van deze vragenlijst zijn als ‘goed’ beoordeeld (Rodriguez-Martos, Rubio, Auba, Santo-Domingo, Torralba, & Campillo, 2000).

Procedure

Om deel te nemen aan het onderzoek dienden te deelnemers zich vooraf online in te schrijven voor de deelname. Er werden vervolgens demografische gegevens zoals leeftijd, opleidingsniveau en werksituatie geregistreerd. Deelnemers werden gevraagd om informatie over hun drugsgebruik. Vervolgens werd globaal uitleg gegeven met betrekking tot duur en afname van vragenlijsten en testen die gebruikt werden in het kader van het onderzoek. In totaal besloeg de werkgeheugentraining 25 sessies. De deelnemers werden geacht elke dag een sessie van ongeveer 30 minuten te volgen. De werkgeheugentraining was volledig digitaal en werd online uitgevoerd. De deelnemers volgden een baseline-meting van het

(10)

werkgeheugen met behulp van de n-back taak in sessie 1. Vervolgens doorliepen alle deelnemers de trainingsfase, sessie 1 tot sessie 25. In sessie 1 werd bij alle deelnemers de RCQ-D, de n-back taak, DTT en de TLFB afgenomen. In sessie 2 tot en met 24 werd alleen de DTT afgenomen. In sessie 25 werd de RCQ, DTT, TLFB en nogmaals afgenomen. Aan het einde van sessie 25 vond een effectmeting van het werkgeheugen door de n-back taak plaats. Nadat het hele onderzoekstraject was doorlopen kregen de deelnemers een debriefing. Voor alle deelnemers aan het onderzoek bestond de mogelijkheid voor een zogenaamde boost-sessie waarin de deelnemers in de gelegenheid werden gesteld om het gehele onderzoekstraject nog een keer te doorlopen in de experimentele conditie (WGTexp.) waarin het werkgeheugentraining werd aangeboden.

De werkgeheugentraining vond online en zelfstandig plaats. De deelnemers aan het onderzoek werden geacht alle trainingssessies te volgen. De onderzoekers hielden de voortgang nauwkeurig in de gaten en stuurden bij waar nodig. Na het volgen van vijf sessies werd door de onderzoekers een e-mail verstuurd waarin vermeld werd dat ze het tot op dat moment goed hebben gedaan. Wanneer een deelnemer een sessie miste werd er een e-mail verzonden met het verzoek om de sessie alsnog te voltooien. Kwam de deelnemer dit verzoek niet na, werd een e-mail verstuurd waarin de deelnemer nogmaals werd herinnerd aan het feit dat er een sessie nog niet is voltooid. Mits de deelnemer de betreffende sessie twee dagen na de laatste e-mail nog niet had afgerond werd de sessie gesloten en een e-mail bericht ter informatie verzonden. Hierin werd de deelnemer op de hoogte gebracht dat de vorige sessie werd gesloten en werd hij vriendelijk verzocht aan de volgende sessie deel te nemen.

(11)

Analyses

Om eventuele verschillen tussen de condities voorafgaand aan het onderzoek te onderzoeken werd een onafhankelijke t-toets uitgevoerd voor de variabelen leeftijd, cocaïnegebruik (gemiddeld aantal gram per maand) en RCQ score.

Als manipulatiecontrole werd een factorial mixed ANOVA uitgevoert om te

controleren of het werkgeheugentraining effect heeft gehad op de werkgeheugenprestatie. De variabele werkgeheugenprestatie, geoperationaliseerd als score op de n-back, had twee dimensies (reactiesnelheid en accuratesse) en vier niveaus (0-back, 1-back, 2-back, 3-back). Eerst werd een factorial mixed ANOVA uitgevoerd voor de reactiesnelheid op elk niveau van de n-back taak. Vervolgens wordt een factorial mixed ANOVA uitgevoerd voor de accuratesse op elk niveau van de n-back taak. De meetmomenten (voor-/na-meting) diende hierbij als

within-subject factor en de conditie (WGTexp./WGTctrl.) diende als between-subject factor.

Omdat niet elke deelnemer alle sessies had gevolgd werd er gekozen voor een

factorial mixed ANCOVA waarbij naast de meetmomenten (voor-meting/na-meting) als within-subject factor en de conditie (WGTexp./WGTctrl.) als between-subject factor ook het

aantal gevolgde sessies als covariaat is onderzocht.

Om te analyseren of het werkgeheugentraining effect heeft gehad op het gebruik van cocaïne werd wederom een factorial mixed ANCOVA uitgevoerd. De meetmomenten (voor-meting/na-meting van het cocaïne gebruik) diende hierbij als within-subject factor en de conditie (WGTexp./WGTctrl.) diende als between-subject factor. Door aan deze analyse de score van de voormeting van motivatie (RCQ-D) toe tevoegen als het covariaat werd geanalyseerd of motivatie een rol speelt in het gebruik van cocaïne.

De variabele frequentie cocaïnegebruik (aantal dagen per maand) werd niet meegenomen in de analyses omdat deze variabele weinig informatief was voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Er is enkel gekeken naar de relevante

(12)

uitkomstvariabele hoeveelheid cocaïnegebruik (in gram per maand).

Om te analyseren of de mate van motivatie op de voormeting van de deelnemers in de verschillende condities een rol heeft gespeeld in het gebruik van cocaïne is gekozen voor een extra analyse met behulp van een median split. Alle deelnemers met een score hoger of gelijk aan de mediaan (RCQ-D score=45) werd toegewezen aan de conditie (RCQ_hoog), alle deelnemers met een score kleiner of gelijk aan de mediaan werden toegewezen aan de conditie (RCQ_laag). Vervolgens werd een factorial mixed ANCOVA uitgevoerd. De meetmomenten (voor-meting/na-meting van het cocaïne gebruik) diende hierbij als

within-subject factor en de conditie (RCQ_hoog/RCQ_laag) diende als between-within-subject factor.

Resultaten

Er vielen 5 deelnemers uit gedurende het onderzoek door het missen van een van de twee meetmomenten of het niet consistent opvolgen van de sessies. De experimentele groep (WGTexp.) bestond uiteindelijk uit 7 deelnemers en de controlegroep (WGTctrl.) uit 4 deelnemers. Ook werden de respondenten, die de sessies niet consistent hebben gevolgd of waarvan data ontbrak geexcludeerd. Hierdoor zijn uiteindelijk 11 deelnemers meegenomen in het onderzoek (leeftijd: M = 40.63, SD = 7.29).

Uit de randomisatiecontrole bij de voormeting bleek dat de deelnemers in de

experimentele conditie niet significant verschilden van de deelnemers in de controleconditie op zowel leeftijd (Mexp=41.00, SDexp= 8.33 vs. Mctrl=40.00, SDctrl=6.16, p=.782), het

cocaïnegebruik (Mexp=12.50, SDexp= 9.21 vs. Mctrl=2.88, SDctrl=2.39, p=.073) als motivatie (Mexp=45.00, SDexp= 8.79 vs. Mctrl=42.25, SDctrl=6.24, p=.959).

Uit de analyse van de reactiesnelheid op de n-back taak bleek een significant verschil bij alle deelnemers tussen de voor- en de nameting op de 2-back taakF(1,9)=6.334, p=.033 en

(13)

de 3-back taak F(1,9)=11.464, p=.008. De deelnemers hadden een gemiddeld lagere reactiesnelheid op de nameting (M=464.33, SD=147.85; M=421.19, SD=170.58). Voor de baselinemeting n-back0 en de n-back1 werd geen significant verschil gevonden. Tussen de condities werd geen significant verschil gevonden in de reactiesnelheid op de verschillende niveaus van de n-back taak. Voor accuratesse op de n-back taak werden geen significante verschillen tussen de voor en nameting gevonden, zowel voor de gehele groep niet als tussen de twee condities.

Ook nadat het aantal gevolgde sessies werd meegenomen in de analyse was er geen significant verschil in de voor- en nameting van zowel reactiesnelheid als accuratesse van de gehele groep en tussen de twee condities.

Verder werd geen significant verschil gevonden in cocaïnegebruik tussen de voor- en nameting voor zowel de gehele groep als tussen de condities. Daarnaast bleek er geen

significant verband te bestaan tussen motivatie als covariaat en cocaïnegebruik.

Discussie

In dit onderzoek werd het effect van een werkgeheugentraining op het gebruik van cocaïne onderzocht. Daarnaast is er gekeken naar de rol van motivatie in een

werkgeheugentraining als behandelinterventie bij mensen met een stoornis in het gebruik van cocaïne. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat beperkingen in het werkgeheugen lijken samen te hangen met het gebruik van cocaïne (Balconi, Finocchiaro, & Campanella (2014). Daarnaast bleek dat het werkgeheugentraining het gebruik van middelen kan voorspellen (Grenard, Ames, Wiers, Thush, Sussman, & Stacy, 2008).

(14)

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de werkgeheugentraining geen effect heeft gehad op de werkgeheugenprestatie van de deelnemers omdat de deelnemers die de werkgeheugentraining hebben gevolgd niet van elkaar verschilden in werkgeheugenprestatie.

De gehele onderzoeksgroep presteert wel beter op twee niveaus van de n-back taak tijdens de nameting vergeleken met de voormeting. Dit effect kan meest waarschijnlijk door een leereffect kan worden verklaard, immers hebben alle deelnemers de n-back taak twee keer uitgevoerd. Er kan op basis van de gevonden resultaten geen duidelijke uitspraak worden gedaan over het effect van de werkgeheugentraining en motivatie op cocaïnegebruik. Dit omdat de werkgeheugentraining geen effect lijkt te hebben gehad op de werkgeheugenprestatie van de deelnemers.

Dit gevonden resultaat is niet in lijn met de eerder onderzoek. Uit onderzoek van (Houben, Wiers, & Jansen (2011) bleek dat een werkgeheugentraining een positief effect kan hebben op het gebruik van drugs zoals bijvoorbeeld alcohol. Dit positief effect van werkgeheugentraining op cannabisgebruik is ook gevonden in een onderzoek van Sofuoglu, Sugarman, & Carroll, (2010) en Cousijn et al. (2014). Het is niet waarschijnlijk dat een werkgeheugentraining bij mensen met een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis een positief effect te weeg lijkt te brengen en bij mensen met een stoornis in het gebruik van cocaïne niet aangezien dezelfde mechanisme het verslavingsgedrag ten grondslag lijken te liggen. Onderzoek van Balconi, Finocchiaro, & Campanella (2014) heeft aangetoond dat beperkingen in het werkgeheugen ook bij mensen met een stoornis in het gebruik van cocaïne lijken samen te hangen met het gebruik.

De hypothese, dat het consistent uitvoeren van een online werkgeheugen-taak over een bepaald tijdsbestek een positief effect heeft op het gebruik van cocaïne, kon niet worden bevestigd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het aantal gevolgde sessies geen invloed had op de werkgeheugenprestaties en het gebruik van de deelnemers.

(15)

Naast de grote mate van uitval van deelnemers binnen het onderzoek is het geringe aantal deelnemers aan de studie een beperking. Het aantal deelnemers dat in deze studie participeerde was betrekkelijk laag. Om een statistisch valide uitspraak over het effect van de werkgeheugentraining op het gebruik van cocaïne te maken is een grotere steekproef vereist. Mogelijk zijn er geen effecten gevonden op basis van het feit dat het aantal deelnemers te gering was. Onderzoek van Wood, Freemantle, King, & Nazareth, (2014) benadrukt het belang van steekproefgrotte bij significantietoetsen. Vervolgonderzoek zou uit moeten wijzen of door meer deelnemers effecten van de werkgeheugentraining kunnen worden

gerapporteerd.

In dit onderzoek werd geen effect gevonden van werkgeheugentraining op

cocaïnegebruik. Ook werd de verwachting dat dit effect gemedieerd wordt door de mate van motivatie van de deelnemer niet bevestigd. De motivatie van de deelnemers zowel

voorafgaande als na het onderzoek om te veranderen lijkt groot. Gezien de respondenten relatief veel cocaïne gebruiken en zich bewust zijn van hun stoornis in het gebruik van cocaïne lijkt een hoge motivatie tot verandering passend bij deze doelgroep.

Echter kon in dit onderzoek geen samenhang tussen de motivatie van deelnemers en het gebruik van cocaïne worden aangetoond. Deze bevinding is niet in lijn met eerder onderzoek. Motivationele processen lijken een belangrijke rol te spelen bij verslaving. Zowel

overgevoelige motivationele processen als een gebrek aan controle over motivationele processen spelen bij verslaving een belangrijke rol (Franken & Wiers, 2013).

Meer inzicht in deze motivationele processen is vereist. Vervolgonderzoek naar de aard en rol van motivationele processen is sterk aanbevolen.

Mogelijk staat de motivatie van een deelnemer om te stoppen met het gebruik van cocaïne hoog maar de motivatie voor het volgen van een computerondersteunde interventie laag. Ondanks de aanmelding is het mogelijk dat een deelnemer de meerwaarde of effectiviteit van

(16)

deze interventie onderschat en hierdoor minder gemotiveerd is om consistent deel te nemen aan de werkgeheugentraining. Om de motivatie voor het consistent volgen van een dergelijke behandeling van een deelnemer te faciliteren is het belangrijk om de betrokkenheid te

stimuleren. Zo zou motivationele gespreksvoering door een professionele hulpverlener samen met de deelnemer die gemotiveerd is voor gedragsverandering vooraf aan een dergelijke werkgeheugentraining mogelijk een hogere betrokkenheid te weeg kunnen brengen. De combinatie van behandeling met motivationele gespreksvoering lijkt op andere domeinen zoals bijvoorbeeld bij gecombineerd inzet met cognitieve gedragstherapie veelbelovend. Vervolgonderzoek zou ook uit moeten wijzen of de vorm waarin het werkgeheugentraining werd aangeboden gecomplementeerd kan worden door bijvoorbeeld de therapeutische relatie met een hulpverlener. Uit onderzoek van Norcross & Lambert (2011) is bekend dat de

therapeutische relatie een aanzienlijk hoge bijdrage heeft aan het succes van een behandeling. Het voordeel van de geheel geanonimiseerde manier van behandelinterventie online voor de deelnemer, namelijk geen contact aan te moeten gaan of te moeten onderhouden met een professionele hulpverlener zou nadelig kunnen werken op het effect van de behandeling. Door het ontbreken van een therapeutische relatie met een professionele hulpverlener heeft de deelnemer wellicht minder zicht op de ontwikkeling en het proces waarin hij zicht bevindt. Het subjectieve welbevinden en feedback over het proces lijkt een belangrijke rol hierbij te spelen. Uit meerdere studies blijkt dat deze feedback een positief effect heeft op de uitkomst van de behandeling (Naber, Karow, & Lambert, 2005). Zo is voor vervolgonderzoek aan te raden om een therapeut-deelnemer contact bij de online werkgeheugentraining te betrekken om meer aandacht voor de deelnemer als individu en zijn behoeften te hebben. Ook de manier waarop de voortgang van de gevolgde sessies van de werkgeheugentraining in deze studie werd bijgehoude zou kunnen worden geoptimaliseerd door meer aandacht en contact met de

(17)

deelnemer te zoeken en meer in te spelen op de achterliggende reden voor het verzuim van een sessie en het belang van de consistentie van deelname.

Daarnaast moet aandacht worden geschonken aan het feit dat deze populatie wellicht door een aangetast werkgeugen niet goed in staat is om te kunnen plannen en doelgericht gedrag uit te voeren (Baddeley, 2012). Het werkgeheugen, hetgene wat binnen dit onderzoek tot verandering in consumptiegedrag zou leiden, is mogelijk de oorzaak voor het aanzienlijk grote uitval percentage. Een werkgeheugentraining van 25 dagen doet een groot beroep op het planningsvermogen en de uitvoering van een 30 minuten taak over meer dan drie weken tijd aan een stuk vraagt in de gepresenteerde vorm wellicht te veel van de respondenten. Uit onderzoek van (Houben, Wiers, & Jansen, 2011) blijkt dat het aantal trainingsessies van 25 voldoende lijkt om een effect aan te tonen voor het trainen van werkgeheugen. Gezien het aantal trainingen van belang is om een effect op werkgeheugen te kunnen bewerkstelligen is het niet mogelijk het aantal in grote mate te veranderen. Eventueel is het wel mogelijk om naast de attitude van de deelnemer ten aanzien van de interventie door middel van

motivationele gespreksvoering, de trainingstaken aantrekkelijker voor de deelnemers te maken. Onderzoek van Dovis (2014) liet zien dat kinderen met een verstoord executief functioneren bijzonder gevoelig lijken te zijn voor beloningen. Door beloning zouden

deelnemers aan een werkgeheugentraining mogelijk meer gemotiveerd zijn om consistent deel te nemen aan de trainingstaak. Dit zou door bijvoorbeeld meer grafische elemente of

gamificatie bewerkstelligd kunnen worden. Onderzoek van Prins, Dovis, Ponsioen, Ten Brink, & Van der Oord, (2011) toont aan dat computerondersteunde werkgeheugentrainingen met gaming elementen de motivatie en het effect van een werkgeheugentraining kunnen vergroten bij kinderen met ADHD. Of deze verbeteringen ook bij andere doelpopulaties met verstoord executief functioneren optreden zou vervolgonderzoek moeten laten zien.

(18)

Vervolgonderzoek zou ook aandacht kunnen schenken aan de uitkomstmaat voor de werkgeheugenprestatie. De n-back lijkt een valide uitkomstmaat omdat deze taak een beroep doet zowel het ophalen, manipuleren als opslaan van informatie Echter lijkt deze taak in de praktijk desondanks laag te correleren met andere metingen van werkgeheugen (Redick, & Lindsey, 2013). Vervolgonderzoek is dringend aangeraden om aan de vraag naar adequate behandeling van stoornissen in het gebruik van cocaïne uit psychotherapeutisch perspectief te voldoen.

(19)

Literatuur

Albein-Urios, N., Martinez-González, J. M., Lozano, Ó., Clark, L., & Verdejo-García, A. (2012). Comparison of impulsivity and working memory in cocaïne addiction and pathological gambling: implications for cocaïne-induced neurotoxicity. Drug and

alcohol dependence, 126(1), 1-6.

Baddeley, A. (2012). Working memory: theories, models, and controversies. Annual review of

psychology, 63, 1-29.

Balconi, M., Finocchiaro, R., & Campanella, S. (2014). Reward-sensitivity, decisional bias and metacognitive deficits in cocaïne drug addiction. In 30th International Congress

of Clinical Neurophysiology (pp. 1022-1022). International Federation of Clinical

Neurophysiology.

Barkley, R. A. (2012). Executive functions: What they are, how they work, and why they

evolved. New York: Guilford Press.

Bickel, W. K., Yi, R., Landes, R. D., Hill, P. F., & Baxter, C. (2011). Remember the future: working memory training decreases delay discounting among stimulant addicts.

Biological psychiatry, 69(3), 260-265.

Cousijn, J., Vingerhoets, W. A., Koenders, L., de Haan, L., van den Brink, W., Wiers, R. W., & Goudriaan, A. E. (2014). Relationship between working‐memory network function and substance use: a 3‐year longitudinal fMRI study in heavy cannabis users and controls. Addiction biology, 19(2), 282-293.

Diamond, A. (2013). Executive functions. Annual review of psychology, 64, 135.

Defuentes-Merillas, L., Dejong, C. A. J., & Schippers, G. M. (2002). Reliability and validity of the Dutch version of the Readiness to Change Questionnaire.Alcohol and

Alcoholism, 37(1), 93-99.

Dovis, S. (2014). Cognitive control and motivation in children with ADHD: How

reinforcement interacts with the assessment and training of executive functioning APA Doodsoorzakenstatistiek, C. B. S. (2012). Nederland. The Hague: Centraal Bureau voor de

Statistiek.

Franken, I. H. A., & Wiers, R. W. (2013). Motivationele processen bij verslaving: de rol van craving, salience en aandacht. Tijdschrift voor Psychiatrie, 55(11), 833-840.

Fleming, K. A., & Bartholow, B. D. (2014). Alcohol cues, approach bias, and inhibitory control: Applying a dual process model of addiction to alcohol sensitivity. Psychology

of Addictive Behaviors, 28(1), 85.

Gazzaniga, Michael S.; Ivry, Richard B.; Mangun, George R. (2009). Cognitive Neuroscience: The Biology of the Mind (2nd ed.).

(20)

Grenard, J. L., Ames, S. L., Wiers, R. W., Thush, C., Sussman, S., & Stacy, A. W. (2008). Working memory capacity moderates the predictive effects of drug-related

associations on substance use. Psychology of Addictive Behaviors, 22(3), 426.

Houben, K., Wiers, R. W., & Jansen, A. (2011). Getting a grip on drinking behavior training working memory to reduce alcohol abuse. Psychological Science.

Jaeggi, SM, Buschkuehl M, Perrig WJ, Meier B. (2010): The concurrent validity of the

N-back task as a working memory measure. Memory 18:394–412.

Kirchner, W. K. (1958), Age differences in short-term retention of rapidly changing

information. Journal of Experimental Psychology, 55(4), 352-358

Madoz-Gúrpide, A., Blasco-Fontecilla, H., Baca-García, E., & Ochoa-Mangado, E. (2011). Executive dysfunction in chronic cocaïne users: an exploratory study. Drug and

alcohol dependence, 117(1), 55-58.

McClure, S. M., & Bickel, W. K. (2014). A dual‐systems perspective on addiction: contributions from neuroimaging and cognitive training. Annals of the New York

Academy of Sciences, 1327(1), 62-78.

Naber, D., Karow, A., & Lambert, M. (2005). Subjective well‐being under neuroleptic treatment and its relevance for compliance. Acta Psychiatrica Scandinavica, 111(s427), 29-34.

Nigg, J. T. (2006). What causes ADHD?: Understanding what goes wrong and why. New York: Guilford Press.

Norcross, J. C., & Lambert, M. J. (2011). Psychotherapy relationships that work II.

Psychotherapy, 48(1), 4.

Prins, P., & Braet, C. (2014). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Prins, P. J., Dovis, S., Ponsioen, A., Ten Brink, E., & Van der Oord, S. (2011). Does

computerized working memory training with game elements enhance motivation and training efficacy in children with ADHD?. Cyberpsychology, behavior, and social

networking, 14(3), 115-122.

Prisciandaro, J. J., McRae‐Clark, A. L., Myrick, H., Henderson, S., & Brady, K. T. (2014). Brain activation to cocaïne cues and motivation/treatment status. Addiction biology,

19(2), 240-249.

Pieters, S., Burk, W. J., Van der Vorst, H., Wiers, R. W., & Engels, R. C. (2012). The Moderating Role of Working Memory Capacity and Alcohol Specific Rule Setting on the Relation Between Approach Tendencies and Alcohol Use in Young Adolescents. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 36(5), 915-922.

(21)

Redick, T. S., & Lindsey, D. R. (2013). Complex span and n-back measures of working memory: a meta-analysis. Psychonomic bulletin & review, 20(6), 1102-1113.

Rodriguez-Martos, A., Rubio, G., Auba, J., Santo-Domingo, J., Torralba, L., & Campillo, M. (2000). Readiness to change questionnaire: reliability study of its Spanish

version. Alcohol and Alcoholism, 35(3), 270-275.

Sobell, L. C., & Sobell, M. B. (1992). Timeline follow-back. In Measuring alcohol

consumption (pp. 41-72). New York: Humana Press.

Sofuoglu, M., Sugarman, D. E., & Carroll, K. M. (2010). Cognitive function as an emerging treatment target for marijuana addiction. Experimental and clinical

psychopharmacology, 18(2), 109.

Sudai, E., Croitoru, O., Shaldubina, A., Abraham, L., Gispan, I., Flaumenhaft, Y., ... & Yadid, G. (2011). High cocaïne dosage decreases neurogenesis in the hippocampus and impairs working memory. Addiction biology, 16(2), 251-260.

Thush, C., Wiers, R. W., Ames, S. L., Grenard, J. L., Sussman, S., & Stacy, A. W. (2008). Interactions between implicit and explicit cognition and working memory capacity in the prediction of alcohol use in at-risk adolescents. Drug and Alcohol Dependence, 94, 116–124.

Van Laar, M. W., Cruts, A. A. N., van Ooyen-Houben, M. M. J., Meijer, R. F., Croes, E. A., Ketelaars, E. A., ... & van Dijk, J. J. (2013). Nationale Drug Monitor. Trimbos-instituut.

Van Meerten, R. (2008). Stimulerende middelen: cocaïne. In Drugs en alcohol; Gebruik,

misbruik en verslaving (pp. 196-220). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Van den Brink, W. (2005). Verslaving, een chronisch recidiverende hersenziekte. Verslaving,

1(2), 47-53.

Vandermeeren, R., & Hebbrecht, M. (2011). The dual process model of addiction. Towards an integrated model? Tijdschrift voor psychiatrie, 54(8), 731-740.

Vonmoos, M., Hulka, L. M., Preller, K. H., Minder, F., Baumgartner, M. R., & Quednow,B. B. (2014). Cognitive Impairment in Cocaïne Users is Drug-Induced but Partially Reversible: Evidence from a Longitudinal Study.Neuropsychopharmacology.

Wiers, R. W., Bartholow, B. D., van den Wildenberg, E., Thush, C., Engels, R. C., Sher, K. J., Grenard, J., Ames, S. L., & Stacy, A. W. (2007). Automatic and controlled processes and the development of addictive behaviors in adolescents: A review and a model. Wood, J., Freemantle, N., King, M., & Nazareth, I. (2014). Trap of trends to statistical

significance: likelihood of near significant P value becoming more significant with extra data. BMJ: British Medical Journal, 348.

Yan, W. S., Li, Y. H., Xiao, L., Zhu, N., Bechara, A., & Sui, N. (2014). Working memory and affective decision-making in addiction: A neurocognitive comparison between heroin

(22)

addicts, pathological gamblers and healthy controls. Drug and alcohol dependence,

134, 194-200.

Ylvisaker, M. E. (1998). Traumatic brain injury rehabilitation: Children and adolescents. Boston: Butterworth-Heinemann.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The implication is that the proclamation of the Bible should be accompanied by an anointing of the Spirit that serves as a precondition for the proclamation to be effective

The study was limited only to those consumers who had some knowledge about the textile product labels. The information therefore lacks the perceptions of those who do not know

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Wat Nederland betreft: als ik kijk naar de 100 grootste Nederlandse ondernemingen dan lijkt het mij uiterst onwaarschijnlijk dat de helft o f meer daarvan meer waarde voor

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

Door PPO is een levenscyclusanalyse (LCA) uitgevoerd van vaste rundermest, runderdrijfmest, digestaat, effluent en dikke fractie van gescheiden digestaat, GFT-compost en

Bijna drie vijfde van de deelnemers is zeven jaar na afronding van de interventie opnieuw met justitie in aanraking gekomen.. Voor bijna 40% van de deelnemers betreft het

- aard van de agrarische en niet-agrarische aktiviteiten; - bedrijfsgrootte. Het voorkomen van grote regionale verschillen naar aard en voor- komen van nevenaktiviteiten in de