• No results found

The adhesion quality with parents and the quality of the teacher-student relationship of adolescents : the differences of students of divorced families and students of intact

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The adhesion quality with parents and the quality of the teacher-student relationship of adolescents : the differences of students of divorced families and students of intact"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

The adhesion quality with parents and

the quality of the teacher-student

relationship of adolescents

The differences of students of divorced families and students of intact

families.

Student: Nella van der Baan (10146404) Leerstoelgroep: Onderwijsleerproblemen Scriptiebegeleidster: mevr. dr. F.C. (Francine) Jellesma Tweede beoordelaar: mevr. dr. H.M.Y. (Helma) Koomen Amsterdam (augustus, 2014)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

(2)

Inhoud

Samenvatting ... 3

Abstract ... 4

Inleiding ... 5

Sociaal-Emotionele Gevolgen van een Echtscheiding voor Jongeren ... 6

Psychosociale Gevolgen en Schools Functioneren voor Jongeren na Echtscheiding ... 8

Theoretische Achtergrond Hechtingsrelatie Ouders ... 9

Theoretische Achtergrond Leerkracht-Leerling Relatie ... 9

Jongeren van Gescheiden Ouders Binnen de Schoolcontext ... 11

Huidig onderzoek met vraagstelling en hypotheses ... 13

Methode ... 15 Respondenten ... 15 Meetinstrumenten ... 17 Procedure ... 19 Statistische Analyses ... 20 Resultaten ... 21 Beschrijvende statistieken ... 21 Correlaties ... 22

Verschil tussen jongeren met gescheiden ouders en niet gescheiden ouders in hechtingskwaliteit met vader en moeder ... 23

Verschil tussen jongeren met gescheiden ouders en niet gescheiden ouders in de leerkracht leerling relatie ... 25

Discussie ... 27

Hechtingskwaliteit ouders en echtscheiding ... 27

Leerkracht-leerling relatie en echtscheiding ... 29

Samenhang hechtingskwaliteit ouders en leerkracht-leerling relatie ... 30

Beperkingen en Aanbevelingen ... 31 Conclusie ... 33 Literatuur ... 33 Bijlage 1 - Scholenlijst ... 39 Bijlage 2 - Informatiebrieven ... 40 Bijlage 3 - Vragenlijsten ... 44

(3)

Samenvatting

Kernwoorden: hechtingskwaliteit ouders, affectieve leerkracht-leerling relatie, echtscheiding, voortgezet onderwijs.

In deze studie is onderzoek gedaan naar verschil in kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie voor jongeren van gescheiden ouders en jongeren uit een intact gezin vanuit een hechtingsperspectief. Hierbij is onderzocht in hoeverre de hechtingskwaliteit aan vader en moeder en de relatiedimensies van de leerkracht-leerling relatie verschillen tussen jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt en jongeren uit intacte gezinnen. Tenslotte is er gekeken in hoeverre er een verband bestaat tussen de hechtingsrelatie (communicatie, vervreemding, vertrouwen) van jongeren en hun ouders en de verschillende dimensies (nabijheid, conflict en negatieve verwachtingen) van de leerkracht-leerling relatie, voor jongeren van gescheiden ouders en jongeren uit intacte gezinnen. Er participeerden vierendertig jongeren van gescheiden ouders en zesenzeventig jongeren uit een intact gezin in de leeftijd van twaalf tot en met achttien jaar. De jongeren beantwoordden twee vragenlijsten waarvan één over de hechtingskwaliteit met zowel vader als moeder afzonderlijk en één over de relatie met de leerkracht. De jongeren hebben vragenlijsten ingevuld over vijfendertig verschillende leerkrachten. Deze leerkrachten zijn de mentoren van de jongeren. Resultaten wijzen uit dat er geen verschil is in de kwaliteit van de relatie met de leerkracht voor jongeren van gescheiden ouders of jongeren uit een intact gezin. Jongeren van gescheiden ouders hebben wel een positieve associatie tussen communicatie met moeder en het ervaren van nabijheid in relatie met de leerkracht. Over het algemeen scoren jongeren van gescheiden ouders iets minder positief in relatie met vader dan met moeder.

(4)

Abstract

Keywords: adhesion quality parents, affective teacher-student relationships, divorce, secondary education.

In this study, the differences in quality of the teacher-student relationship between students of divorced families and students of intact families was examined from an attachment perspective. There’s been investigated whether the adhesion quality of father and mother and relationship dimensions of the teacher-student relationship differences between students who have been through a divorce and those from intact families. Finally, there has been investigated if there is a connection between the attachment relationship (communication, alienation, trust) of students and their parents and the different dimensions (proximity, conflict and negative expectations) of the teacher-student relationship, for students of divorced families and students from intact families. Thirty-four students from divorced families and seventy-six students from intact families in the age of twelve and eighteen years old participated. The students answered two questionnaires, one on the bonding quality with both father and mother separately and one about the quality of the relationship with the teacher. The students answered questionnaires about thirty-five different teachers. Those teachers were their mentor. Results indicate that there is no difference in the quality of the relationship with the teacher for students from divorced families or students from intact families. There has been found a positive association between communication with mother and experiencing closeness in relationship with the teacher for students of divorced families. Generally students from divorced families do have slightly less positive relationships with father than with mother.

(5)

Inleiding

Er zijn veel jongeren die een echtscheiding meemaken. Zo zijn er in Nederland in 2011 33 duizend huwelijken in een echtscheiding geëindigd (www.cbs.nl). Vanaf het jaar 2000 is het aantal minderjarige kinderen/jongeren dat een echtscheiding meemaakt vrij constant gebleven, met zo’n 30 duizend minderjarigen per kalenderjaar (CBS, 2012). Als gevolg van deze echtscheidingen groeien veel minderjarigen op in een huishouden met één ouder, waarbij jongeren voor het overgrote deel bij hun moeder wonen en er een omgangsregeling met de vader is. Momenteel woont één op de zeven minderjarigen in een één -ouder gezin (CBS, 2013). Uit een meta-analyse van 67 reeds gepubliceerde artikelen over de gevolgen van echtscheiding constateerde Amato in 2001 tot zijn verbazing dat de gemiddelde negatieve effecten van echtscheiding voor kinderen/jongeren in de jaren negentig juist waren toegenomen (Spruijt, 2006). Dit ondanks de toegenomen maatschappelijke acceptatie met betrekking tot echtscheiding. Een mogelijke verklaring volgens Amato kan zijn dat tegenwoordig ook de matig slechte huwelijken vaker worden ontbonden. Ook de economische vooruitgang kan een rol spelen doordat vooral intacte gezinnen hiervan profiteren en eenoudergezinnen het relatief slechter hebben dan voor 1990 (Spruijt, 2006).

Gezien de grote hoeveelheid kinderen/jongeren die te maken krijgt met een echtscheiding, is het van belang om te kijken naar de invloed van het meemaken van een echtscheiding op de ontwikkeling van jongeren. Uit de literatuur is gebleken dat jongeren van gescheiden ouders kwetsbaarder kunnen zijn op sociaal en emotioneel gebied, dan jongeren die opgroeien in intacte gezinnen (Fisher, 2004; Hetherington & Stanley-Hagan, 1999). Of problemen tot uiting komen, de tijdsduur en het moment waarop problemen zich voor kunnen doen is voor jongeren verschillend. Jongeren zullen minder problemen van een echtscheiding ervaren wanneer zij over copingsstrategieën beschikken met een probleemoplossend vermogen (Arkowitzand & Lilienfield, 2013). Daarnaast kunnen ook sociale contacten met leeftijdsgenoten en leerkrachten ondersteunend zijn voor jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt (Buyse, Verschueren & Doumen, 2011). Zoals wel bekend mag worden verondersteld ontwikkelen en onderhouden kinderen/jongeren behalve met hun opvoeders ook relaties met leerkrachten. In onderzoek is aangetoond dat een positieve affectieve relatie met de leerkracht een beschermende werking kan hebben voor jongeren (Buyse, Verschueren & Doumen, 2011). Zeker kwetsbare jongeren (bijvoorbeeld jongeren die een scheiding hebben meegemaakt) kunnen gebaat zijn bij een positieve, warme (affectieve) relatie met hun leerkracht (Verschueren & Koomen, 2012).

(6)

In dit onderzoek zal worden onderzocht of jongeren van gescheiden ouders verschillen in hechtingskwaliteit met vader en moeder van jongeren uit intacte gezinnen. Daarnaast wordt onderzocht of de kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie voor jongeren van gescheiden ouders verschilt van jongeren die opgroeien in een intact gezin. Tenslotte wordt er gekeken in hoeverre er een verband bestaat tussen de hechtingsrelatie van jongeren en hun ouders en de leerkracht-leerling relatie, wanneer gekeken wordt naar jongeren met gescheiden ouders en jongeren uit intacte gezinnen. Wanneer er over een intact gezin wordt gesproken, wordt in dit onderzoek verstaan dat een jongere bij beide biologische, (gehuwde) ouders onder één dak woont. Er wordt verondersteld dat een echtscheiding een negatieve invloed kan hebben op de hechtingskwaliteit met vader en moeder en een positieve affectieve relatie met de leerkracht in de weg kan staan.

Theoretisch kader

Sociaal-Emotionele Gevolgen van een Echtscheiding voor Jongeren

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat zowel op korte als lange termijn kinderen en jongeren sociaal en emotioneel nadeel kunnen ondervinden van een echtscheiding (Arkowitzand & Lilienfield, 2013; O’Connor & McCartney, 2006; Fisher, 2004; Hetherington & Stanley-Hagan, 1999; van Peer, 2007). Zelfs jaren na de echtscheiding van de ouders vertonen jongeren gemiddeld meer externaliserend en internaliserend probleemgedrag dan jongeren in intacte gezinnen (van der Valk, Spruijt, de Goede, Maas & Meeus, 2004). Echtscheidingen zijn in verband gebracht met een groter risico op interne problematiek zoals angstige en depressieve symptomen en op externaliserende problematiek van gedragsproblemen tot antisociaal en delinquent gedrag (Arkowitzand & Lilienfield, 2013; van Peer, 2007). Enkele voorbeelden van veel voorkomende, directe mogelijke negatieve gevolgen van een echtscheiding voor jongeren zijn: gevoelens van boosheid, veeleisend gedrag naar anderen, laag zelfregulerend vermogen, moeilijkheden in relaties met ouders, broers en zussen en leeftijdsgenoten en minder vaardigheid hebben betreffende sociale verantwoordelijkheden (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999). Jongeren hoeven overigens niet direct na een scheiding problemen te ervaren, dat kan juist ook op latere leeftijd komen, wanneer ze worden blootgesteld aan nieuwe uitdagingen en/of ontwikkelingstaken (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999). Wat betreft de lange termijn effecten blijkt dat jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt eerder het ouderlijk huis verlaten, minder vaak trouwen en vaker scheiden dan jongeren uit intacte gezinnen. Bovendien blijkt dat deze jongeren twee a drie keer zoveel kans hebben om zwanger te worden en ze vertonen vaker antisociaal en delinquent gedrag. Ook

(7)

lopen jongeren van gescheiden ouders meer kans op verwaarlozing door een ouder (Arkowitzand & Lilienfield, 2013; van Peer, 2007). Soms houden problemen dus aan maar soms ook uiten problemen zich pas tijdens de adolescentie of vroege volwassenheid.

Aan de hand van de sociaal cognitieve theorie van Bandura (1977) kunnen de gedragsproblemen die mogelijk ontstaan na het meemaken van een echtscheiding gedeeltelijk worden verklaard doordat de jongere het negatieve gedrag van ouders gaat imiteren/kopiëren. De belangrijkste reden dat een echtscheiding een dergelijk risico vormt, komt volgens van Peer (2007) echter doordat een echtscheiding leidt tot een algeheel lager psychologisch welbevinden: deze jongeren hebben een minder positief zelfbeeld, een lager gevoel van eigenwaarde en soms zelfs een verhoogd risico op suïcidale gedachten/gedrag (van Peer, 2007). Dit kan verder worden verklaard aan de hand van de divorce-stress adjustment theorie van Amato (2000). Een gezin in scheiding maakt volgens deze theorie een aaneenschakeling van negatieve en stressvolle gebeurtenissen mee zoals de verdeling van spullen, het zoeken van nieuwe woonruimte en financiële achteruitgang voor ouders. Jongeren krijgen gedurende een echtscheiding vaak minder aandacht en affectie van ouders en er vinden veranderingen plaats in de ouder-kind relatie (Fischer, 2004; Amato & Keith, 1991; Potter, 2010; van Peer, 2007; Kelly & Lamb, 2000).

Uit een 25 jarig durende (longitudinale) studie van Hetherington en Kelly (2002) blijkt dat 15 procent van de volwassenen die als kind een echtscheiding hebben meegemaakt kampt met meer problemen op sociaal, emotioneel en psychologisch gebied dan de volwassenen die als kind geen echtscheiding in hun jeugd hebben meegemaakt (Arkowitzand & Lilienfield, 2013). De problemen die gevonden worden bij jongeren van gescheiden ouders ten opzichte van jongeren uit intacte gezinnen hoeven overigens niet door de scheiding zelf veroorzaakt te worden: zij kunnen voortkomen uit problemen die al aanwezig waren voor de echtscheiding, zoals conflicten tussen ouders, conflicten tussen ouder en kind of financiële problemen (Arkowitzand & Lilienfield, 2013; Fischer, 2004).

De negatieve gevolgen van scheiding of de problemen die ermee samenhangen (we zullen het in de verdere scriptie voor de leesbaarheid hebben over ‘risico’s die samenhangen met scheiding) zijn niet voor alle jongeren aanwezig of even groot. Ter illustratie: ongeveer 10% van de jongeren die opgroeien in één-oudergezinnen rapporteert - ‘heel vaak’ tot ‘altijd’ depressieve gevoelens te hebben. Desalniettemin is dit nog altijd het dubbele van het percentage - jongeren uit intacte gezinnen dat deze symptomen met deze sterkte rapporteert (i.e., 5%; van Peer, 2007). Fischer (2004) constateert dan ook dat jongeren uit intacte gezinnen verschillen van jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt op verschillende levensterreinen. Zoals

(8)

bij elke stressor, hangt het effect af van biologische, psychologische en sociale factoren en interacties daartussen. Zo blijkt dat jongeren die beschikken over copingstrategieën met probleemoplossend vermogen, minder problemen vertonen wanneer zij een echtscheiding meemaken dan jongeren die vooral de neiging hebben om vermijdend gedrag te vertonen. Wanneer de jongere een gemakkelijk temperament heeft, vormt de scheiding eveneens een kleiner risico en vermoedelijk is de interactie van beide (probleemoplossend vermogen en een gemakkelijk temperament) een nog sterkere bescherming (Arkowitzand & Lilienfield, 2013).

Omdat jongeren vaak loyaal proberen te blijven aan beide ouders, is een echtscheiding een hele opgave voor jongeren (Spruijt, 2005). Bovendien kunnen jongeren zich verantwoordelijk voelen voor de scheiding en hierdoor schuld- en schaamtegevoelens ontwikkelen (Spruijt, 2005). Op deze manier werkt een scheiding door in hoe een jongere zich over zichzelf voelt en kan het van invloed zijn op het gedrag van jongeren.

Psychosociale Gevolgen en Schools Functioneren voor Jongeren na Echtscheiding

Betreffende de specifieke gevolgen van een scheiding op het gebied van schools functioneren is het volgende bekend. Jongeren kunnen zich verdrietig en ongelukkig gaan voelen (van Peer, 2007) wat onder andere kan leiden tot meer schoolverzuim (Fischer, 2004). Ook kunnen jongeren door het meemaken van een scheiding op cognitief gebied minder vaardig en bekwaam gaan presteren (onderpresteren) (van Peer, 2007), wat kan leiden tot minder succes op school (Fischer, 2004). Tevens blijken jongeren van gescheiden ouders meer probleemgedrag te vertonen (Arkowitzand en Lilienfield, 2013) en hebben ze meer kans op moeizame relaties met leeftijdsgenoten en leerkrachten (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999). Uit een onderzoek van Fischer (2004) blijkt dat jongeren in de leeftijdsgroep van 11-15 jarigen het grootste negatieve effect ondervinden van echtscheidingen als het om succes op school gaat. Deze leerlingen presteren mogelijk onder hun niveau, terwijl in deze periode van hun middelbare schoolcarrière keuzes worden gemaakt voor een profielkeuze voor de bovenbouw of een beroepskeuze richting voor het VMBO. Tegenvallende schoolresultaten kunnen de keuzes van een leerling wellicht negatief beïnvloeden (bijvoorbeeld doordat net niet aan de eisen van een keuze wordt voldaan). Overigens blijkt dat jongeren die voor hun 15e levensjaar een echtscheiding meemaken, aan het einde van hun schoolloopbaan ongeveer een jaar minder onderwijs gevolgd hebben door oorzaken gerelateerd aan de echtscheiding (Fischer, 2004). Hierbij aansluitend hebben deze jongeren een grotere kans om school vroegtijdig te verlaten (Arkowitzand en Lilienfield, 2013). Alles overziend blijkt dat een echtscheiding negatief kan doorwerken op het functioneren van jongeren op school met eventuele gevolgen van dien.

(9)

Theoretische Achtergrond Hechtingsrelatie Ouders

Voor het onderhavige onderzoek is het van belang om in te zoomen op hoe alle voorgaand besproken consequenties en met scheiding geassocieerde risicofactoren doorwerken op de ‘gehechtheidsrelatie’ tussen kind en ouder. Met een veilige gehechtheidsrelatie wordt bedoeld dat er een positieve relatie tussen kind en volwassene is waarbij het kind zich geborgen en veilig voelt (Bowlby, 1969). In deze relatie voelen kinderen zich geliefd en is er sprake van emotionele veiligheid, wat kinderen stimuleert in hun ontwikkeling en een voorwaarde is voor het verkennen van de omgeving (Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978; Bowlby, 1969, aangehaald in Sabol & Pianta, 2012). Bij een veilige hechtingsrelatie reageren ouders sensitief en responsief op de behoeften van hun kind (Juffer, 1993). Bovendien werkt de relatie als een beschermende factor waarbij jongeren beter om kunnen gaan met stressoren (Hamilton, 2000). Er wordt vanuit de gehechtheidstheorie een groot belang toegekend aan de eerste gehechtheidsrelatie tussen de ouder/opvoeder en een kind. Deze eerste gehechtheidsrelatie met de primaire opvoeder (meestal de biologische moeder) vormt als het ware het model voor de kwaliteit van latere relaties zoals die met leeftijdsgenoten, latere partners en zeker ook de leerkrachten (Juffer, 1993). Veranderingen in de ouder-kind relatie als gevolg van een echtscheiding kunnen een negatief effect hebben op de gehechtheid van het kind met een ouder en kan zelfs leiden tot een onveilige hechting met de ouders (Kelly & Lamb, 2000). Tevens is bekend dat de hechting met vaders vaak slechter is dan met moeders (Deković & Rispens, 1998).

Theoretische Achtergrond Leerkracht-Leerling Relatie

Juist doordat de gehechtheidsrelatie met (een van beide) ouders bij jongeren van gescheiden ouders beschadigd kan zijn, werkt dit mogelijk ook door op de relatie met de leerkracht. Deze relatie vertoont namelijk sterke overeenkomst met de ouder-kind relatie in die zin dat een sensitieve leerkracht ook als veilige basis kan gelden voor leerlingen wat hen stimuleert de omgeving te ontdekken en aanzet tot leren (Roorda, Koomen, Spilt & Oort, 2011). De leerkracht-leerling relatie wordt dan ook vaak bekeken vanuit een gehechtheidsperspectief hoewel de relatie doorgaans geen daadwerkelijke gehechtheidsrelatie is: daarvoor is de relatie van te korte duur, te weinig exclusief en ook niet primair bedoeld als opvoedende functie (Roorda et al., 2011). Onderzoek van Booth, Kelly, Spieker en Zuckerman (2003) laat zien dat veiligheid tussen kinderen en ouders is gerelateerd aan veiligheid tussen kinderen en leerkrachten/verzorgers tijdens de peutertijd. Zij hebben bij 24 maanden eenzelfde meting verricht naar de moeder-kind en verzorger-kind gehechtheid. Hierbij is een significante

(10)

correlatie gevonden tussen veilige haven bij de moeder en een veilige basis bij de leerkracht, wat suggereert dat veilige gehechtheid gegeneraliseerd kan worden van moeders naar leerkrachten in de peutertijd. Wanneer er naar wat oudere kinderen (op de basisschool) wordt gekeken blijkt dat veilig gehechte kinderen zich meer aanvaard voelen op school waardoor zij zich makkelijker zullen gaan hechten aan de leerkracht (Schwartz & Davis, 2006). Een onveilige hechting (met ouders) daarentegen vertoont samenhang met een gebrek aan sociale competentie en zelfvertrouwen bij volwassenen (Pianta, Egeland, & Adam, 1996) en kan juist moeizame relaties met leraren en andere autoriteitsfiguren veroorzaken (Buist, Deković, Meeus, & Van Aken, 2004).

Ook kan de leerkracht-leerling relatie worden omschreven vanuit de developmental systems theorie benadering. Centraal binnen deze systeemtheorie staat dat relaties beïnvloed worden door meerdere factoren, waardoor de leerkracht-leerling relatie wordt opgebouwd uit verschillende lagen (Pianta, Hamre & Stuhlman, 2003). De developmental systems theorie, die onderdeel uitmaakt van een ecologisch georiënteerd systeem, gaat ervan uit dat jongeren over mentale interactiemodellen beschikken die zij hebben ontwikkeld op basis van biologische, sociale en psychologische invloeden intern en extern (werkmodellen). Op het mentale model van de leerkracht-leerling relatie hebben factoren als geslacht, leeftijd en etniciteit invloed, maar ook eerder opgeslagen informatie aangaande interacties met primaire opvoeders (Sabol & Pianta, 2012). Interacties tussen de jongeren en de leerkracht zullen worden geleid door reeds bestaande interactiemodellen (Buyse et al., 2011). De leerkracht-leerling relatie is daarmee het product van individuele karakteristieken van de leerkracht en de jongere, welke elkaar over en weer beïnvloeden (Bronfenbrenner & Morris, 1998; Pianta, Hamre & Stuhlman, 2003). Zowel de jongere als de leerkracht hebben bepaalde gevoelens en verwachtingen over de relatie, die zijn gebaseerd op een ieders mentale model. De taal, manier van communiceren en gedragsinteracties hebben ook invloed op de informatie-uitwisseling tussen de leerkracht en de leerling. Tenslotte kunnen externe factoren zoals het klassenklimaat en de school ook invloed hebben op de leerkracht-leerling relatie (Pianta et al., 2003).

Door de gehechtheidstheorie te integreren met de developmental systems theorie zal het verband tussen ouders als primaire opvoeders en leerkrachten als secundaire opvoeders duidelijker worden (Sabol & Pianta, 2012). Wanneer een jongere een relatie met de leerkracht aangaat kan deze positief worden beïnvloed indien de jongere een positieve hechtingsrelatie met ouders heeft. Als er sprake is van een onveilige hechtingsrelatie met ouders zal de relatie met de leerkracht negatief worden beïnvloed door negatieve ervaringen uit het verleden (Sabol & Pianta, 2012). Op deze manier zal een scheiding dus theoretisch gezien een risico kunnen

(11)

vormen voor de leerkracht-leerling relatie. Een sensitieve leerkracht is echter mogelijk in staat om een bestaand interactiemodel met negatieve ervaringen te verbeteren naar een positiever werkmodel. Daarbij zal het gedrag van de leerling op een positieve manier kunnen veranderen en heeft het een positieve invloed op andere relaties (Sabol & Pianta, 2012; Zajac & Kobak, 2006). Een sensitieve leerkracht kan dus een beschermende werking hebben voor jongeren met een onveilige hechtingsrelatie met ouders (Ahnert et al., 2006) Bevindingen van Buyse et al. (2011) ondersteunen deze bevinding bij kinderen op de kleuterschool. Zij suggereren dat de sensitiviteit van leerkrachten van invloed is op de kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie en dat niet alleen de geschiedenis van de gehechtheid van kinderen belangrijk is. Leerkrachten die zeer sensitief zijn creëren een emotioneel en ondersteunend klimaat in hun klas, wat een positieve invloed heeft op de ontwikkeling van dyadische leerkracht-leerling relaties (Buyse et al. 2011; Ahnert et al., 2006; Buyse, Verschueren, Doumen, Van Damme, & Maes, 2008).

Zoals is gebleken kan een echtscheiding een negatieve invloed hebben op de hechtingskwaliteit met ouders voor jongeren. De kwaliteit van gehechtheid met ouders blijkt een voorspeller te kunnen zijn voor de kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie en een sensitieve leerkracht blijkt een beschermende werking te hebben voor jongeren die een onveilige gehechtheidsrelatie met ouders hebben.

Jongeren van Gescheiden Ouders Binnen de Schoolcontext

Betreffende de kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie heeft deze onder andere invloed op: het aanpassingsvermogen, sociaal functioneren, de motivatie, schoolse betrokkenheid en schoolprestaties van jongeren (Pianta et al., 2003; Sabol & Pianta, 2012; Roorda et al., 2011). Door middel van de dimensies nabijheid, conflict en afhankelijkheid, kan de kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie met een individuele leerling vanuit het perspectief van de leerkracht worden gemeten (Sabol & Pianta, 2012).

Met nabijheid wordt de mate van warmte en positief affect tussen de leerling en de leerkracht bedoeld en in hoeverre een leerling toenadering zoekt naar de leerkracht en zich daar veilig voelt. Behalve dat de leerkracht in moeilijke tijden steun en troost biedt, laat de leerling zich ook troosten (Verschuren & Koomen, 2012). Jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt kunnen problemen ervaren op cognitief en/of emotioneel gebied (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999; Fischer, 2004) en juist voor deze jongeren kan het ervaren van nabijheid als een protectieve factor werken (Koomen et al., 2006).

Met conflict wordt negativiteit of gebrek aan verstandhouding tussen de leraar en de jongere bedoeld. De relatie kost veel tijd en inspanning en wordt gekenmerkt door stress,

(12)

onbegrip en wantrouwen bij zowel de leerkracht als de leerling (Spilt & Koomen, 2010). Er is geen sprake van een veilige basis, wat een negatief effect kan hebben op de schoolresultaten (Verschuren & Koomen, 2012). Zoals al eerder besproken hebben jongeren van gescheiden ouders meer kans op conflictueuze relaties met de leerkracht. Uit onderzoek blijkt dat aan de hand van de hoeveelheid conflict in de relatie met de kleuterjuf een voorspelling kan worden gedaan van: cijfers, positieve werkhouding en gedisciplineerd gedrag op de basisschool. Deze voorspelling geldt bovendien ook voor jongens op de middelbare school, maar niet voor meisjes (Hamre & Pianta, 2001).

Betreffende afhankelijkheid wordt de mate waarin de jongere zich plakkerig of bezitterig opstelt ten opzichte van de leraar bedoeld (Koomen et al., 2006). De leerkracht-leerling relatie kan ook worden bekeken vanuit het perspectief van de leerkracht-leerling. Hierbij kunnen ook de factoren nabijheid en conflict worden gemeten met daarbij een nieuwe factor: negatieve verwachtingen. De leerling kan zelf aangeven of hij onbevredigde behoeften en onzekere gevoelens over de relatie met de leerkracht ervaart (Koomen & Jellesma, 2012). Jongeren (van gescheiden ouders) met een negatieve hechtingsrelatie met ouders kunnen meer kans hebben op negatieve leerkracht-leerling relaties (Sabol & Pianta, 2012), gekenmerkt door meer negatieve verwachtingen in relatie met de leerkracht.

Zoals bekend hebben jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt een grotere kans op gedragsproblemen (Fisher, 2004) en moeizame relaties met leerkrachten wat tot meer risico op conflictueuze leerkracht-leerling relaties kan leiden dan jongeren die opgroeien in intacte gezinnen (Hetherington & Stanley-Hagan, 1999). Het ontstaan van een conflictueuze leerkracht-leerling relatie komt mogelijkerwijs door eventuele aanpassings- en gedragsproblemen waar jongeren na een echtscheiding mee te maken kunnen krijgen. Indien jongeren aanhoudende gedragsproblemen hebben lopen zij de kans om in een (negatieve) vicieuze cirkel terecht te komen betreft hun omgang met de leerkracht (Sabol & Pianta, 2012). Negatief gedrag van de leerling kan namelijk op den duur een negatieve reactie oproepen bij de leerkracht, waardoor weer negatief gedrag van de leerling wordt versterkt (Buyse et al., 2008). Aangezien jongens meer externaliserend probleemgedrag vertonen dan meisjes (Veendrick, Tavecchio & Doornebal, 2004), is het niet verwonderlijk dat zij vaker een conflictueuze leerkracht-leerling relatie hebben.

Affectieve relaties met de leerkracht kunnen beschermend werken voor jongeren. Een positieve leerkracht-leerling relatie voor jongeren met externaliserende problemen kan onder andere zorgen voor: hogere leesresultaten (Baker, Grant & Morlock, 2008), hogere academische vaardigheden (Baker, 2006) en een afname van probleemgedrag (Silver, Measelle,

(13)

Essex, & Armstrong, 2005). Uit het onderzoek van van Peer (2007) blijkt echter dat jongeren uit intacte gezinnen meer positieve en minder negatieve beoordelingen krijgen van de leerkracht dan jongeren uit één-ouder gezinnen.

Uit bovenstaande wordt duidelijk dat het meemaken van een echtscheiding een nadelig effect kan hebben op de relatie met de leerkracht voor jongeren.

Huidig onderzoek met vraagstelling en hypotheses

Uit onderzoek is gebleken dat jongeren die opgroeien in een intact gezin meer kans hebben op positieve leerkracht-leerling relaties dan jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt (Sabol & Pianta, 2012; Hetherington & Stanley-Hagan, 1999). Huidig onderzoek richt zich enkel op de perceptie van de leerling betreffende de leerkracht-leerling relatie en richt zich op zowel positieve (nabijheid) als negatieve (conflict en negatieve verwachtingen) aspecten van deze relatie. Door middel van huidig onderzoek wordt hopelijk de rol van de leerkracht voor jongeren van gescheiden ouders zichtbaar en kan hier op in worden gespeeld met eventuele scholingsprogramma’s in de toekomst. Wanneer jongeren van gescheiden ouders een positieve affectieve relatie met de leerkracht onderhouden, kan de leerkracht mogelijk een belangrijke rol spelen voor jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt gepaard gaand met conflict (of die zich in een crisissituatie bevinden). De leerkracht is wellicht in staat om signalen op te pikken en tijdig aan de bel te trekken bij derde instanties om de jongere en/of het gezin passende hulp te bieden.

In deze studie wordt onderzocht of de kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie van jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt verschillend is van die van jongeren die opgroeien in een intact gezin, bij leerlingen in het voortgezet onderwijs in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar. Als eerste wordt de hechtingsrelatie met vader en moeder onderzocht voor jongeren van gescheiden ouders en jongeren uit intacte gezinnen. Er wordt onderzocht in hoeverre jongeren van gescheiden ouders verschillen van jongeren uit intacte gezinnen in de hechtingsrelatie (communicatie, vervreemding en vertrouwen) met hun ouders. Aan de hand van bevindingen in de literatuur wordt verwacht dat jongeren uit intacte gezinnen een betere hechtingskwaliteit met ouders ervaren dan jongeren van gescheiden ouders en dat jongeren van gescheiden ouders een betere hechtingskwaliteit met moeder dan met vader ervaren (CBS, 2012). Daarna wordt er gekeken naar de relatiekwaliteit met de leerkracht. Hier wordt onderzocht in hoeverre jongeren van gescheiden ouders verschillen van jongeren uit intacte gezinnen in de verschillende dimensies (nabijheid, conflict, negatieve verwachtingen) van de relatie met de leraar. Op basis van bevindingen in de literatuur wordt verwacht dat jongeren van

(14)

gescheiden ouders meer conflict en negatieve verwachtingen in relatie met de leerkracht ervaren dan jongeren die uit een intact gezin komen (Sabol & Pianta, 2012; Fischer, 2004). Voor jongeren uit een intact gezin wordt verwacht dat zij meer nabijheid ervaren in relatie met de leerkracht dan jongeren van gescheiden ouders (van Peer, 2007). Ook wordt er gecontroleerd op sekse van leerlingen en van de leerkracht. Tenslotte wordt er gekeken in hoeverre er een verband bestaat tussen de hechtingsrelatie (communicatie, vervreemding, vertrouwen) van jongeren en hun ouders en de verschillende dimensies (nabijheid, conflict en negatieve verwachtingen) van de leerkracht-leerling relatie, wanneer gekeken wordt naar jongeren met gescheiden ouders en jongeren uit intacte gezinnen. Aan de hand van bevindingen in de literatuur wordt er een sterkere samenhang verwacht voor de positieve relatiedimensie nabijheid en jongeren uit intacte gezinnen en een sterkere samenhang wordt er verwacht voor de negatieve relatiedimensies conflict en negatieve verwachtingen voor jongeren van gescheiden ouders. In Figuur 1 staan de relaties weergegeven die in het huidige onderzoek worden getoetst.

Op onderstaande vragen wordt naar een antwoord gezocht:

1. In hoeverre verschillen jongeren van gescheiden ouders en jongeren uit intacte

gezinnen in de hechtingsrelatie (communicatie, vervreemding en vertrouwen) met hun ouders?

2. In hoeverre verschillen jongeren van gescheiden ouders en jongeren uit intacte

gezinnen in de verschillende dimensies (nabijheid, conflict, negatieve verwachtingen) van de relatie met de leraar?

3. In hoeverre bestaat er een verband tussen de hechtingsrelatie (communicatie,

vervreemding, vertrouwen) van jongeren en hun ouders en de verschillende dimensies (nabijheid, conflict en negatieve verwachtingen) van de leerkracht-leerling relatie en is er een verschil tussen de groepen jongeren met gescheiden ouders en jongeren uit intacte gezinnen?

Figuur 1 Het model geeft de relaties die in het huidige onderzoek worden onderzocht weer. De doorgetrokken

pijlen geven de associaties weer tussen: een kwalitatieve leerkracht-leerling relatie (nabijheid, conflict en negatieve verwachtingen), het meemaken van een echtscheiding en kwaliteit van gehechtheid met ouders (communicatie, vertrouwen en vervreemding).

(15)

Methode Respondenten

In het huidige onderzoek zijn 20 middelbare scholen in Nederland benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Uiteindelijk zijn acht scholen (zie bijlage 1) bereid geweest om mee te willen werken aan het onderzoek, wat resulteert in een responspercentage van 40%. Deze scholen zijn vanuit een privé netwerk benaderd en zijn afkomstig uit Amsterdam (9.1%), Almere (25,5 %), Amersfoort (13,6%), Cuijk (15,5%), Emmeloord (0,9%), Haarlem (21,8%), Huissen (1,8%) en Zeist (10,9%). Het exacte aantal ouders dat is benaderd voor deelname aan het onderzoek is niet bekend. De ene school heeft alleen de ouders van één klas benaderd en een andere school heeft weer alle ouders van de school benaderd. Aanvankelijk hebben 129 ouders goedkeuring gegeven voor deelname aan het onderzoek voor hun zoon/dochter in de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar. Er zijn echter maar 124 vragenlijsten ingevuld door afwezigheid van leerlingen tijdens de afname van de vragenlijsten. Vanwege onvolledig ingevulde vragenlijsten (vragenlijsten zijn ook getest voor afname van de leerlingen) zijn er 110 bruikbare data van respondenten overgebleven om de deelvragen te beantwoorden. Er deden 38 meisjes en 72 jongens mee en de gemiddelde leeftijd was 14,37 jaar (zie Tabel 1). Het onderwijsniveau van de respondenten liep uiteen van VMBO (60.9%), Havo (23.6%), VWO

(16)

(11.8%) tot en met Gymnasium (3.6%). De jongeren zijn afkomstig uit de eerste vier leerjaren van het voortgezet onderwijs: leerjaar één 17.3 %, leerjaar twee 29.1%, leerjaar drie 42.7% en leerjaar vier 10.9%. Van de 110 respondenten zijn er vijf (4.5%) niet geboren in Nederland. Van alle deelnemers ligt het percentage van jongeren zonder gescheiden ouders aanzienlijk hoger N = 76 (69%) dan voor jongeren met gescheiden ouders N = 34 (30.9%). Deze verhouding onder de jongeren lijkt redelijk overeen te komen met de echtscheidingscijfers van het CBS in onze maatschappij. In totaal hebben de jongeren over 35 verschillende leerkrachten de RVL ingevuld, waarvan 18 een man en 17 een vrouw zijn. Van twee respondenten zijn geen gegevens over de vader bekend, dit omdat voor deze jongeren niet bekend is wie hun biologische vader is.

Overzicht variabelen Tabel 1

Beschrijvende statistieken respondenten, gemiddelden, standaarddeviaties en bereik N M (SD) Minimaal Maximaal

Leeftijd

Respondenten Totaal 110 14.37 (1.12) 12 18

Jongen 72 14.33 (1.01) 12 17

Meisje 38 14.45 (1.31) 12 18

Gescheiden ouders Totaal 34 14.12 (1.04) 12 17

Jongen 20 14.20 (1.11) 12 17

Meisje 14 14.00 (0.96) 12 15

Aantal jaren ouders gescheiden 34 6.78 (3.66) 1 13

Woont bij moeder 18 - - -

Woont bij vader 1 - - -

Co-ouderschap 8 - - -

Anders 4 - - -

Intact gezin Totaal 76 14.49 (1.14) 12 18

Jongen 52 14.38 (0.97) 12 16

Meisje 24 14.71 (1.43) 12 Leerkrachten Totaal 35

Man 18

(17)

Meetinstrumenten

In huidig onderzoek hebben de respondenten twee vragenlijsten ingevuld met daaraan voorafgaand een paar algemene vragen over hun geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, huidige woonsituatie en het aantal jaren dat hun ouders zijn gescheiden indien dit het geval was. De leerlingen beoordeelden de kwaliteit van de relatie met hun mentor door middel van de Relatie Vragenlijst Leerling (RVL; Koomen & Jellesma, zie bijlage 3). Met de Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA; Armsden en Greenberg, zie bijlage 3) beoordeelden de jongeren de kwaliteit van gehechtheid met hun ouders (zowel vader als moeder apart). Hieronder zullen de vragenlijsten worden beschreven.

Kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie: Met de Relatie Vragenlijst Leerling (RVL; Koomen & Jellesma: submitted) die onder andere is gemaakt op basis van items van de Leerkracht Leerling Relatie Vragenlijst (LLRV; Koomen, Verschueren & Pianta, 2007), kan de relatie tussen een specifieke leerling en de leerkracht worden gemeten vanuit de perceptie van de leerling. Deze vragenlijst is door de leerlingen zelfstandig ingevuld op basis van de relatie met hun mentor. Door middel van 25 items verdeeld over drie verschillende dimensies, namelijk de positieve dimensie ‘Nabijheid’ en de negatieve dimensies ‘Conflict’ en ‘Negatieve Verwachtingen’ meet deze vragenlijst de kwaliteit van de relatie tussen leerkracht en individuele leerling. Antwoorden zijn mogelijk op een 5-punts Likertschaal die variëren van ‘Nee, dat is niet zo’ (1 punt) tot ‘Ja, dat is zo’ (5 punten). De drie dimensies van de RVL vormen tevens de drie subschalen van deze vragenlijst. De subschaal ‘Nabijheid’ bestaat uit acht items en meet de mate van warmte en positief affect tussen de leerling en de leerkracht als ook in hoeverre de leerling toenadering zoekt tot de leerkracht en zich daar veilig voelt. Een hoge score op deze dimensie geeft een positieve verhouding tussen de leerkracht en de leerling weer waaruit blijkt dat de leerling zich op zijn gemak voelt en er sprake is van veiligheid. Een voorbeelditem dat hoort bij deze subschaal is; ‘Ik voel me op mijn gemak bij mijn mentor’. De subschaal ‘Conflict’ bestaat uit 10 items en meet de mate van negativiteit of gebrek aan verstandhouding tussen de leerkracht en de jongere. Een hoge score op deze dimensie geeft een negatieve relatie weer. Een voorbeelditem is; ‘Ik heb snel ruzie met mijn mentor’. De laatste subschaal ‘Negatieve Verwachtingen’ bestaat uit zeven items en meet de onbevredigde behoeften en onzekere gevoelens over de relatie met de leerkracht. Een hoge score op deze dimensie geeft weer dat de jongere (te) sterk is gericht op zijn/haar leerkracht. Bovendien staat de relatie met de leerkracht in teken van onzekerheid en onveiligheid. Een voorbeelditem van deze subschaal is; ‘Als ik bij mijn mentor ben voel ik me zenuwachtig’. De ruwe scores van de vragenlijst kunnen worden berekend door deze per subschaal bij elkaar op te tellen. Op de

(18)

subschaal ‘Nabijheid’ kan maximaal 40 en minimaal 8 worden gescoord. Op de subschaal ‘Conflict’ kan maximaal 50 en minimaal 10 worden gescoord en bij ‘Negatieve verwachtingen’ is een score van maximaal 35 en minimaal 7 mogelijk. Voor deze vragenlijst is een cronbach’s alpha (α)van .74 gevonden voor de dimensie ‘Nabijheid’, een α van .84 voor de dimensie ‘Conflict’ en een α van .70 voor de dimensie ‘Negatieve Verwachtingen’. De betrouwbaarheid van deze vragenlijst wordt als goed beoordeeld (Koomen & Jellesma, 2012). In huidig onderzoek is een cronbach’s alpha (α) van .86 gevonden op de dimensie ‘Nabijheid’, een α van .83 op de dimensie ‘Conflict’ en een α van .67 op de dimensie ‘Negatieve Verwachtingen’. De betrouwbaarheid van de subschalen varieert van respectabel tot goed.

Kwaliteit van de gehechtheid tussen de ouder en jongere: De Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA) is een zelfrapportage instrument voor adolescenten die de percepties van de gehechtheidsrelatie met de moeder en/of vader meet en is ontworpen door Armsden en Greenberg (1987). Armsden en Greenberg hebben in 1988 aangetoond dat het gebruik van de IPPA ook succesvol is bij jongeren vanaf 12 jaar. De IPPA is ontstaan met de ‘attachment’ theorie van Bowlby (1969/1982) als theoretisch raamwerk (Armsden et al., 1990).

De originele versie van de IPPA bestaat uit 28 items met antwoordmogelijkheden op een 5-punts Likertschaal. Door Raja, McGee en Stanton is de IPPA in 1991 ingekort tot 12 items. Deković en Meeus hebben in 1997 nog twee items verwijderd waardoor de uiteindelijke versie van 10 items is overgebleven. De IPPA bestaat uit drie subschalen: ‘Communicatie’ (3 items) meet in hoeverre een adolescent hoge kwaliteit van communicatie met ouders ervaart en heeft als voorbeeld item ‘Als mijn moeder/vader weet dat ik met iets zit, dan vraagt zij/hij dat aan mij’. De Subschaal ‘Vertrouwen’ (3 items) meet de mate waarin een adolescent zijn ouders toevertrouwt zijn of haar gevoelens en wensen te respecteren en accepteren en heeft als voorbeeld item ’Mijn moeder/vader respecteert mijn gevoelens’. De laatste subschaal ‘Vervreemding’ (4 items) meet de mate waarin een adolescent negatieve gevoelens tegenover vader of moeder ervaart en heeft als voorbeeld item ‘Ik krijg te weinig aandacht van mijn moeder/vader’ (Buist, Deković, Meeus & Aken, 2002). De jongere beoordeelt de vragenlijst op een 4-punts Likertschaal waarbij de antwoordmogelijkheden uiteenlopen van nooit (1) tot bijna altijd (4). Door de scores van alle items bij elkaar op te tellen (minimaal 1 en maximaal 4) en vervolgens het gemiddelde te berekenen, wordt de totaalscore berekend. Er zijn vier items (subschaal vervreemding) die omgescoord moeten worden. Wanneer de jongere een hoge score heeft op de algehele gehechtheidsschaal is er sprake van een hoge kwaliteit van gehechtheid met de ouder (Buist, Deković, Meeus & van Aken, 2001). Uit het onderzoek van Buist, Deković, Meeus en van Aken (2001) blijkt een goede betrouwbaarheid met een cronbach’s

(19)

alpha (α. = 81) voor gehechtheid aan zowel moeder als vader. In huidig onderzoek hebben leerlingen deze vragenlijst zelfstandig ingevuld over zowel moeder als vader en is er een alpha van .80 gevonden voor gehechtheid met moeder en een alpha van .88 voor gehechtheid met vader. De betrouwbaarheid is ook op subschaal niveau bekeken, voor moeder zijn de volgende resultaten gevonden: Vervreemding α. = .61, Vertrouwen α. = .73 en Communicatie α. = .73. Voor vader zijn de volgende resultaten gevonden: Vervreemding α. = .80, Vertrouwen α. = .81 en Communicatie α. = .82. De betrouwbaarheid van de subschalen varieert van respectabel tot en met voldoende.

Procedure

Teammanagers op middelbare scholen in Nederland zijn door middel van een email (inclusief de informatiebrief , zie bijlage 2) benaderd om medewerking te verlenen aan het huidige onderzoek. In de informatiebrief stond het doel van het onderzoek, de procedure met daarbij de anonieme verwerking van de resultaten beschreven. Ook is hierin kenbaar gemaakt dat ouders actieve goedkeuring moeten geven voor hun zoon/dochter voor deelname aan het onderzoek. Na het verzenden van deze informatiebrief heeft er na een week telefonisch contact plaats gevonden of de school deel wilde nemen aan het onderzoek. De deelnemende scholen hebben een informatiebrief voor ouders en leerkrachten ontvangen. Door de grote organisatie van middelbare scholen is een overzicht van gescheiden ouders niet haalbaar. Daarom zijn alle leerlingen uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Op sommige scholen zijn alle leerlingen benaderd en op een aantal scholen zijn alleen enkele klassen benaderd, dit was afhankelijk van de keuze van de teammanager per school. Ouders hebben per e-mail de informatiebrief over het onderzoek ontvangen. Ook is deze informatiebrief voor ouders klassikaal door mentoren besproken en uitgedeeld op geel papier (met het oog op een hoog responspercentage). Ouders hadden de mogelijkheid om goedkeuring te geven per email of het invullen van de antwoordstrook van de informatiebrief. Per middelbare school is het verschillend hoe de goedkeuringen van ouders zijn ontvangen. In enkele gevallen verzamelde de assistent van de directeur de goedkeuringen, andere keren kwamen de goedkeuringen via de mentoren bij de teammanagers terecht. Nadat ouders hun toestemming hadden verleend aan het onderzoek is er een afspraak op school gemaakt om de vragenlijsten digitaal af te nemen. De leerlingen met goedkeuring werden gevraagd naar een computerlokaal te komen. Hier kregen zij een korte instructie en konden vervolgens op de computer de vragenlijsten individueel invullen. Door middel van een vinger op te steken konden de leerlingen ten alle tijden vragen stellen aan de onderzoekster. De leerlingen zijn ongeveer 10 a 15 minuten bezig geweest met

(20)

het beantwoorden van de vragenlijsten. Als bedankje voor het invullen van de vragenlijsten kregen de leerlingen iets lekkers. In een tijdsbestek van drie maanden in 2014 (januari tot en met maart) zijn de vragenlijsten op de scholen afgenomen. Aan deze procedure voorafgaand is huidig onderzoek door de ethische commissie beoordeelt en goedgekeurd.

Statistische Analyses

Met behulp van het programma SPSS 20.0 zijn op de verzamelde data statistische analyses uitgevoerd. Een frequentieanalyse heeft alle gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen berekend. Omdat de groep jongeren uit intacte gezinnen meer dan twee maal zo groot is als de groep van gescheiden ouders, is er gecontroleerd of de variabelen normaal verdeeld zijn in iedere groep en of de standaarddeviaties gelijk zijn. Onderling zijn er kleine verschillen in de standaarddeviaties, maar dit is niet ernstig omdat de grootste standaarddeviatie niet meer dan twee maal zo groot is als de kleinste standaarddeviatie. Alleen voor vervreemding van vader en vertrouwen in vader is een staart naar links gevonden.

Omdat de vragenlijst over de kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie (RVL) nog weinig is afgenomen bij kinderen/jongeren ouder dan 13 jaar is er daarna een principale componentenanalyse met varimix rotatie uitgevoerd op de items van de RVL (zie bijlage 4). Dit is gedaan om te kijken of alle items ook laden op de daadwerkelijke componenten van de vragenlijst. Aan de hand van de factor analyse is ervoor gekozen om de oorspronkelijke vragenlijst te gebruiken ondanks dat enkele items iets afwijken. De betrouwbaarheid van de componenten scoorde het hoogst met alle oorspronkelijke items.

Voor beantwoording van de deelvragen is gebruik gemaakt van verschillende toetsen. Met behulp van een multivariate variantie analyse (ANOVA) is gekeken of de leerling-rapportages van de leerkracht-leerling relatie en de hechtingskwaliteit aan vader en moeder voorspeld kunnen worden door groep (gescheiden ouders versus intact gezin). Ook is er gekeken of sekse van de leerlingen de hechtingskwaliteit met ouders en de relatiekwaliteit met de leerkracht kan voorspellen. Door middel van Post-hoc t-toetsen is onderzocht of er verschillen zijn tussen de groep jongeren uit intacte gezinnen of van gescheiden ouders betreffende de relatiedimensies van de leerkracht-leerling relatie en de hechtingskwaliteit met vader en moeder. Met de Pearson product-moment correlatietoets (tweezijdige toetsing) waarbij de intercorrelaties van alle variabelen (nabijheid, conflict, negatieve verwachtingen en vertrouwen, communicatie, vervreemding) zijn geïnterpreteerd, zijn de variabelen als continue

variabelen en op rationiveau geïnterpreteerd. Tenslotte is er gecontroleerd of sekse van de

(21)

Resultaten

Beschrijvende statistieken

In Tabel 2 zijn de gemiddelden en standaard deviaties voor beide groepen op alle variabelen weergegeven. Opvallend aan de resultaten is dat de standaardafwijking van vervreemding van vader bij jongeren van gescheiden ouders aanzienlijk groter is (SD = 0.88) in vergelijking tot de jongeren uit intacte gezinnen (SD = 0.58). Aangezien er uit Levene’s test p < 0.01 komt voor gelijke varianties, is er gekeken naar ongelijke varianties en dan blijkt er sprake van een marginaal verschil; p = 0.08 voor het ervaren van vervreemding van vader. Jongeren van gescheiden ouders rapporteren voor vervreemding van vader op een schaal van ‘1’ tot ‘4’ namelijk in een bereik van 1 tot 2.60 tegenover de groep jongeren uit een intact gezin waar een bereik van 1 tot 1.80 zichtbaar is. Een lage score geeft in dit geval weinig vervreemding met de vader of moeder weer. Zoals zichtbaar in Figuur 2 zijn de rapportages voor moeder minder uiteenlopend.

Tabel 2

Beschrijvende statistieken van de twee groepen

Jongeren uit intact gezin Jongeren van gescheiden ouders

M (SD) M (SD) Nabijheid 3.15 (0.87) 3.19 (0.74) Conflict 1.86 (0.71) 2.00 (0.73) Negatieve Verwachtingen 1.68 (0.53) 1.78 (0.63) Vertrouwen Moeder 3.48 (0.59) 3.34 (0.68) Communicatie Moeder 2.91 (0.78) 2.60 (0.70) Vervreemding Moeder 1.55 (0.51) 1.64 (0.58) Vertrouwen Vader 3.27 (0.77) 2.89 (0.98)* Communicatie Vader 2.57 (0.87) 2.26 (0.88) Vervreemding Vader 1.53 (0.58) 1.83 (0.88)*

* uit T-toetsen blijkt een significant verschil, α = .05

De samenhang tussen de gepercipieerde band met vader en moeder geeft nog verder inzicht in het ervaren van vervreemding: binnen de groep jongeren uit een intact gezin is er een sterkere samenhang gevonden (r = .56) dan binnen de groep jongeren van gescheiden ouders (r = .31). Dit geeft aan dat jongeren van gescheiden ouders met vader en moeder afzonderlijk in

(22)

uiteenlopende mate vervreemding kunnen ervaren. Concluderend is er bij jongeren van gescheiden ouders sprake van meer spreiding in het ervaren van vervreemding van vader en moeder.

Figuur 2.

Spreiding per groep van ervaren vervreemding vader en moeder.

Samenhang alle variabelen

Met de Pearson product-moment correlatietoetsen (tweezijdige toetsing) zijn de intercorrelaties van alle variabelen onderzocht en weergegeven in Tabel 3. Als controlevariabele is leeftijd meegenomen. Zoals te zien is, hangt leeftijd met geen van de variabelen samen.

Uit de tabel is af te lezen dat de dimensies van de leerkracht-leerling relatie significant en in de verwachte richting met elkaar samenhangen. Negatieve verwachtingen en conflict lijken het sterkst samen te hangen, er is sprake van een positieve samenhang. Conflict en nabijheid blijken negatief met elkaar samen te hangen net als negatieve verwachtingen en nabijheid.

Uit Tabel 3 blijkt eveneens dat communicatie met moeder positief samenhangt met de relatiedimensie nabijheid van de leerkracht-leerling relatie. Dit houdt in dat naarmate jongeren meer vinden dat zij goed communiceren met moeder zij ook meer nabijheid ervaren in relatie met de leerkracht. Vervreemding van moeder hangt positief samen met conflict en negatieve verwachtingen. Wanneer jongeren veel vervreemding met moeder rapporteren, ervaren zij ook meer conflict en negatieve verwachtingen in relatie met de leerkracht. Het vertrouwen in moeder hangt negatief samen met negatieve verwachtingen, wanneer jongeren veel vertrouwen hebben in moeder ervaren zij in relatie met de leerkracht minder negatieve verwachtingen. Tenslotte heeft vertrouwen in moeder een positieve samenhang met nabijheid, wanneer

(23)

jongeren veel vertrouwen hebben in moeder ervaren zij in relatie met de leerkracht meer nabijheid.

De relatiedimensie conflict laat een positieve samenhang zien met vervreemding van vader. Wanneer jongeren veel vervreemding met vader rapporteren, ervaren zij ook meer conflict in relatie met de leerkracht. Eveneens geldt dat veel vervreemding van vader samenhangt met meer negatieve verwachtingen in relatie met de leerkracht. Vertrouwen in vader hangt negatief samen met negatieve verwachtingen. Dit houdt in dat jongeren die veel vertrouwen in vader hebben minder negatieve verwachtingen ervaren in relatie met de leerkracht.

Tabel 3

Intercorrelaties tussen alle variabelen (tweezijdige toetsing)

Variabele 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 Nabijheid - 2 Conflict -.47** - 3 Neg. Verw. -.35** .54** - 4 Vert. Moeder .21* -.17 -.28** - 5 Com. Moeder .25** -.14 -.07 .62** - 6 Verv. Moeder -.17 .28** .37** -.40** -.28** - 7 Vert. Vader .03 -.11 -.20* .55** .32** -.17 - 8 Com. Vader .15 -.14 -.13 .44** .47** -.03 .68** - 9 Verv. Vader -.12 .24* .27** -.24* -.14 .44** -.56** -.44** - 10 Leeftijd# -.18 .04 -.03 .06 -.00 .06 .04 .03 -.01

Noot. Neg. Verw. = Negatieve Verwachtingen, Vert. = Vertrouwen, Com. = Communicatie, Verv. = Vervreemding. * p < .05. ** p < .01. Variabele met # is controlevariabele.

Verschil tussen jongeren met gescheiden ouders en niet gescheiden ouders in hechtingskwaliteit met vader en moeder.

Uit een variantie analyse waarbij sekse en groep worden gebruikt als voorspellers van de door de jongeren gerapporteerde hechting blijkt dat zowel de hoofdeffecten voor groep en sekse als het Groep x Sekse interactie effect marginaal significant zijn. De gevonden resultaten zijn: groep (F(6, 97) = 1.90, p = 0.09), sekse (F(6, 97) = 2.00, p = 0.07) en Groep x Sekse (F(6, 97) = 2.01, p = 0.07). Uit post hoc t-toetsen blijkt dat meiden meer vervreemding van vader ervaren dan jongens; t (105) = -1.82, p = 0.07 (marginaal significant). Daarnaast ervaren jongeren uit een intact gezin meer communicatie met moeder dan jongeren van gescheiden

(24)

ouders t (107) = 1.94, p = 0.06 (marginaal significant) en hebben jongeren uit een intact gezin meer vertrouwen in vader dan jongeren van gescheiden ouders t (105) = 2.27, p = 0.03. Voor vervreemding geldt dat jongeren van gescheiden ouders meer vervreemding met vader lijken te ervaren dan jongeren uit een intact gezin; t (105) = -2.06, p = 0.08 (marginaal significant). De eerder beschreven verdeling van deze variabele maakt duidelijk dat er binnen de groep jongeren van gescheiden ouders hogere scores op vervreemding voorkomen dan binnen de groep jongeren uit intacte gezinnen.

Samenhang van hechtingskwaliteit vader en moeder

Duidelijk zichtbaar in Tabel 3 is dat de hechtingsschalen met vader en moeder onderling sterk met elkaar samenhangen in positieve richting. Uit nadere analyse blijkt echter dat dit wordt veroorzaakt door een sterke samenhang tussen de door de jongeren uit intacte gezinnen gerapporteerde hechting met beide ouders. De samenhang in de groep jongeren van gescheiden gezinnen is namelijk lager. Zie hiervoor Tabel 4. Binnen de groep jongeren van gescheiden ouders is alleen een positieve samenhang voor vertrouwen in moeder met vertrouwen in vader zichtbaar. Dit betekent dat naarmate jongeren van gescheiden ouders meer vertrouwen in moeder ervaren, zij eveneens meer vertrouwen in vader ervaren.

Wanneer de intercorrelaties van de hechtingsvariabelen van beide groepen (gescheiden versus niet gescheiden) met elkaar worden vergeleken, blijken er onderling ook verschillen te zijn. Wanneer er eenzijdig wordt getoetst blijkt de samenhang tussen vertrouwen in moeder en vertrouwen in vader (p = 0.05) en vertrouwen in moeder met communicatie met vader (p = 0.05) te verschillen voor beide groepen. Bij tweezijdige toetsing blijkt de samenhang tussen communicatie met moeder met vertrouwen in vader (p = 0.02) en communicatie met moeder met communicatie met vader (p < 0.01) te verschillen voor beide groepen. Dit betekent dat de gevonden samenhang van deze hechtingsvariabelen voor de jongeren uit intacte gezinnen sterker is dan voor de jongeren van gescheiden ouders. Concluderend blijkt dat vertrouwen in moeder en zeker communicatie met moeder meer samenhang laat zien met de hechtingsvariabelen van vader voor jongeren uit intacte gezinnen dan voor jongeren met gescheiden ouders.

(25)

Tabel 4

Intercorrelaties tussen hechtingsvariabelen gescheiden ouders en niet gescheiden ouders (tweezijdige toetsing)

Verv. Vader Vert. Vader Com. Vader Verv. Moeder .56** -.21 -.13 Vert. Moeder -.26* .65** .53** Com. Moeder -.22 .46** .60** Verv. Moeder .29 -.09 .21 Vert. Moeder -.19 .40** .23 Com. Moeder .07 -.01 .11

Noot. Vert. = Vertrouwen, Com. = Communicatie, Verv. = Vervreemding. * p < .05. ** p < .01.

Verschil tussen jongeren met gescheiden ouders en niet gescheiden ouders in de relatie met de leerkracht.

Uit een variantie analyse waarbij sekse en groep worden gebruikt als voorspellers van de leerkracht leerling relatie (op nabijheid, conflict en afhankelijkheid) blijkt geen hoofdeffect voor groep, F(3, 103) = 0. 58, p = 0.63. Ook is er geen Groep x Sekse effect, F (3, 103) = 0.14, p = 0.94. Tegen de verwachting in blijkt de leerkracht-leerling relatie dus niet te verschillen voor jongeren van gescheiden en niet gescheiden ouders. Er werd wel een hoofdeffect voor sekse gevonden, F (3, 103) = 3.42, p = 0.02. Uit post hoc t-toetsen blijkt echter dat er alleen een marginaal effect is op negatieve verwachtingen, waarbij jongens minder negatieve verwachtingen lijken te rapporteren dan meiden, jongens M = 1.64 , SD = 0.57 en meiden M = 1.84, SD = 0.51 respectievelijk. Uit t-toetsen blijkt dat sekse van de leerkracht niet van invloed is op het ervaren van nabijheid, conflict en negatieve verwachtingen.

Samenhang tussen hechtingskwaliteit ouders en de gerapporteerde leerkracht-leerling relatie. Gegeven de verschillen tussen de groepen, werd vervolgens nagegaan of de samenhang tussen de hechting met vader en moeder en de relatiedimensies met de leerkracht verschilden voor leerlingen van gescheiden ouders en leerlingen uit intacte gezinnen (zie Tabel 5). Er is binnen de groep jongeren van gescheiden ouders alleen een positieve samenhang te zien tussen

N ie t ge sc h ei de n o ude rs (N = 75) W el ge sc h ei de n o ude rs (N = 33)

(26)

nabijheid en communicatie met moeder (.40). Hieruit kan geconcludeerd worden dat wanneer jongeren (van gescheiden ouders) vinden dat zij goed communiceren met moeder, zij ook meer nabijheid ervaren in relatie met de leerkracht.

Binnen de groep jongeren uit intacte gezinnen (zie Tabel 5), blijkt dat negatieve verwachtingen een negatieve samenhang laat zien met vertrouwen vader, een sterke negatieve samenhang met vertrouwen moeder en een sterke positieve samenhang met vervreemding van vader en moeder. Dit betekent dat wanneer jongeren uit een intact gezin een hoge mate van vervreemding met vader of moeder ervaren, zij ook veel negatieve verwachtingen hebben in relatie met de leerkracht. Bovendien blijkt dat wanneer deze jongeren veel vertrouwen in vader en moeder hebben, zij weinig negatieve verwachtingen ervaren in relatie met de leerkracht.

Conflict laat een kleine negatieve samenhang zien met vertrouwen moeder en een positieve samenhang voor vervreemding vader en moeder. Hieruit kan geconcludeerd worden dat wanneer jongeren uit een intact gezin veel vertrouwen in moeder hebben, zij weinig conflict in relatie met de leerkracht ervaren. Wanneer deze jongeren veel vervreemding ervaren met vader en moeder, rapporteren zij ook meer conflict in relatie met de leerkracht.

Uit de intercorrelaties voor beide groepen (gescheiden en niet gescheiden) blijkt dat de negatieve relatiedimensies met de leerkracht (conflict en negatieve verwachtingen) meer samenhang vertonen binnen de groep jongeren uit intacte gezinnen. De positieve relatiedimensie nabijheid vertoont meer samenhang voor de jongeren van gescheiden ouders. Wanneer de intercorrelaties van beide groepen met elkaar worden vergeleken, blijkt er maar één verschil in samenhang te zijn tussen de variabelen. De samenhang tussen vertrouwen in vader en het ervaren van nabijheid in relatie met de leerkracht is verschillend (p = 0.02) voor de twee groepen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat jongeren uit een intact gezin meer vertrouwen in vader hebben, gepaard gaat met het ervaren van meer nabijheid in relatie met de leerkracht in tegenstelling tot jongeren van gescheiden ouders.

Tabel 5

Intercorrelaties variabelen voor gescheiden en niet gescheiden ouders (tweezijdige toetsing)

Variabele Nabijheid Conflict Negatieve Verw.

1 Vert. Moeder .23 -.23* -.33** 2 Com. Moeder .21 -.18 -.13 3 Verv. Moeder -.21 .25* .42** 4 Vert. Vader .20 -.14 -.26* 5 Com. Vader .18 -.14 -.13 6 Verv. Vader -.17 .30* .35** N ie t g es che id e n o ude rs ( N = 76)

(27)

1 Vert. Moeder .19 -.03 -.18 2 Com. Moeder .40* -.01 .12 3 Verv. Moeder -.07 .14 .14 4 Vert. Vader -.29 -.03 -.09 5 Com. Vader .10 -.11 -.10 6 Verv. Vader -.07 .14 .14

Noot. Verw. = Verwachtingen, Vert. = Vertrouwen, Com. = Communicatie, Verv. = Vervreemding. * p < .05. ** p < .01.

Discussie

Het doel van deze studie is om verbanden tussen relatiedimensies van de leerkracht-leerling relatie en de hechtingskwaliteit met vader en moeder voor jongeren van gescheiden ouders en jongeren uit intacte gezinnen uit het voortgezet onderwijs inzichtelijk te maken. Er zijn aanwijzingen gevonden dat de hechtingskwaliteit aan vader voor een deel van de jongeren met gescheiden ouders problematischer is dan binnen de groep jongeren uit een intact gezin. Dit heeft betrekking op de ervaren vervreemding. Hoewel in beide groepen de meeste jongeren weinig tot geen vervreemding ervaren in hun gehechtheidsrelatie met vader, blijkt dat wanneer dit wel het geval is, dit vaker en extremer voorkomt binnen de groep jongeren van gescheiden ouders. Bovendien rapporteren meiden meer vervreemding van vader te ervaren dan jongens. In huidig onderzoek blijkt dat jongeren van gescheiden ouders meer vervreemding met vader ervaren en dat jongeren uit intacte gezinnen meer vertrouwen in vader hebben. Jongeren uit intacte gezinnen rapporteren een hoge score voor communicatie met moeder. Er is geen verschil gevonden tussen de groepen jongeren voor de relatiedimensies nabijheid, conflict en negatieve verwachtingen met de leerkracht. Concluderend betekent dit dus gelijkwaardige (affectieve) relaties met de leerkracht voor jongeren van gescheiden ouders en jongeren uit intacte gezinnen. Dit is een positieve bevinding, terwijl verwacht werd dat de leerkracht-leerling relatie van jongeren met gescheiden ouders kwalitatief minder goed zou zijn in vergelijking met jongeren uit intacte gezinnen.

Hechtingskwaliteit ouders en echtscheiding

Relevant voor huidig onderzoek is om na te gaan wat redenen van een echtscheiding zijn voor zowel vader als moeder. Veelal worden problemen in de relatiesfeer genoemd als reden van scheiding. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek geven vier op de tien gescheiden volwassenen aan dat een relatie met een ander de reden van scheiding is. Eveneens geven vier op de tien volwassenen als reden aan dat hun karakter botst met dat van

Ge sc h e ide n o ude rs ( N = 33 )

(28)

de partner (CBS, 2005). De oorzaak van scheiding van de ouders van de participanten van huidig onderzoek zijn niet bekend. Uit bovenstaande lijkt het aannemelijk dat als de karakters van ouders botsen, het wellicht niet zo gek is dat de hechting van de jongeren met de ouders ook meer uiteenloopt.

Verschillende opvoedstijlen van vader en moeder voor de echtscheiding of die juist ontstaan na een echtscheiding kunnen mogelijk de spreiding tussen hechtingskwaliteit met vader en moeder verklaren (van Peer, 2007). Na een echtscheiding blijft in de meeste gevallen de hechtingsrelatie met moeder (die als eerste en primaire hechtingsfiguur geldt) intact, maar ook de kwaliteit van de hechtingsrelatie met moeder kan onder een echtscheiding lijden. Wanneer ouders zijn gescheiden is het aannemelijk dat ouders minder vertrouwen in elkaar hebben en elkaar de rol als ouder minder gunnen (Spruijt & Kormos, 2010). Waarschijnlijk kan de mate van vertrouwen en het gunnen van elkaars rol als vader of moeder ook van invloed zijn op de hechtingsrelatie met jongeren.

Verschillen hechtingsrelatie tussen vader en moeder

Ten dele worden de gevonden resultaten ondersteund door bevindingen uit de literatuur. Jongeren van gescheiden ouders ervaren namelijk een sterkere band met moeder dan met vader. Dit is ook wat werd verwacht aan de hand van eerdere bevindingen (CBS, 2012). De bevinding dat jongeren van gescheiden ouders een sterkere band met moeder ervaren in plaats van vader kan niet makkelijk worden verklaard. Jongeren blijven na een echtscheiding in de meeste gevallen (ook in huidig onderzoek) bij de moeder wonen waarbij er een omgangsregeling met de vader wordt getroffen en een kleiner percentage met co-ouderschap te maken krijgt of bij vader gaat wonen. Hierdoor wordt het contact met vader minder frequent dan met moeder, maar dit hoeft niet tot een lagere hechtingskwaliteit met de vader te leiden. Uit een uitgebreid onderzoek naar het welzijn van jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt en de omgangsfrequentie met de uitwonende ouder (meestal de vader) in de VS, blijkt namelijk dat meer contact met de uitwonende ouder niet altijd positief hoeft te zijn (Spruijt, 2006). Uit longitudinaal onderzoek blijkt geen significante samenhang te bestaan tussen contactfrequentie met de uitwonende ouder en welbevinden van kinderen/jongeren door de tijd heen. De lichte negatieve samenhang die is gevonden tussen weinig contact met een ouder en meer problemen na een echtscheiding, kan komen doordat weinig contact vaak voorkomt wanneer er veel conflicten tussen de ouders zijn (Spruijt, de Goede & van der Valk, 2004). Wellicht dat het conflict of de reden daarvoor een directer verband heeft met de gevonden resultaten. Spruijt en de Goede (2001) concludeerden dat het welbevinden van jongeren in Nederland ook niet samenhangt met de frequentie van het contact met de uitwonende ouder. Voor het welbevinden

(29)

van de jongere is het wel van belang dat de thuiswonende ouder instemt met de bezoekregeling (King en Heard, 1999). Hieruit blijkt dus dat de kwaliteit van contact met de uitwonende ouder belangrijker is dan de frequentie van het contact. Bovendien wordt duidelijk dat een goede omgang tussen de ouders een beschermende werking heeft voor jongeren dan wel duidt op de afwezigheid van risicofactoren. De omgang tussen ouders onderling zal immers mede bepaald worden door factoren die eveneens een risico dan wel protectieve factor worden voor het welbevinden en relationele functioneren van een jongere.

Jongeren die een echtscheiding hebben meegemaakt ervaren minder vertrouwen in vader en meer vervreemding van vader dan jongeren uit intacte gezinnen. Een mogelijke verklaring is dat het contact met vader voor de scheiding ook al van mindere kwaliteit is geweest en dat door de echtscheiding de hechtingskwaliteit met vader verder is verminderd, dit is echter speculatief. Jongeren kunnen verder negatieve voorvallen hebben meegemaakt (tussen vader en moeder) waardoor zij minder vertrouwen en meer vervreemding met vader ervaren.

Dat jongeren van gescheiden ouders hogere scores rapporteren op vervreemding van vader kan deels worden ondersteund door bevindingen van van Peer (2007). Wanneer naar de hechtingsrelatie tussen ouders en jongeren wordt gekeken vanuit de perceptie van de ouders, blijkt dat vaders vaker dan moeders ervaren dat een echtscheiding negatieve invloed heeft op de relatie met hun kinderen (van Peer, 2007). Er valt wel op te merken dat de meeste jongeren van gescheiden ouders een vergelijkbare hechtingskwaliteit met vader hebben als de jongeren uit intacte gezinnen.

Leerkracht-leerling relatie en echtscheiding

In huidig onderzoek is geen verschil gevonden in kwaliteit van de leerkracht-leerling relatie voor jongeren uit intacte gezinnen of van gescheiden ouders. Deze resultaten komen niet overeen met bevindingen in het basisonderwijs. Daar onderhouden kinderen van gescheiden ouders kwalitatief minder goede relaties met de leerkracht (Jansen, 2013). Zo ervaren kinderen van gescheiden ouders in het basisonderwijs minder nabijheid en hebben ze meer negatieve verwachtingen in relatie met hun leerkracht. Verondersteld kan worden dat de verhouding tussen kind en leerkracht verandert naarmate kinderen ouder worden. Mogelijk zullen jongeren in het voortgezet onderwijs hun relatie met de leerkracht anders ervaren dan kinderen met hun groepsleerkracht in het basisonderwijs. Jongeren hebben in het voortgezet onderwijs minder contact met hun mentor en ze hebben meerdere leerkrachten op een dag dan kinderen in het basisonderwijs waar meestal maar één groepsleerkracht is. Bovendien kunnen jongere kinderen meer geneigd zijn om zich vast te klampen aan een groepsleerkracht, dan dat jongeren dat zullen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hypotheses 2: A business-like, non-personal approach in customer contact will lead to a less positive customer experience (in terms of letter of call evaluation, consumption

(a) Spectral mineral map of Wall #1 of the investigated outcrop in RGB with red, green and blue associated with the following spectral bands (in cm −1 ) B = [869–879], R = [879–889],

The covenant idea has received an abundance of attention via the investigation of Pauline Writings in light of certain aspects of Palestinian Judaism, Assuming Luke's association

By combining newness and familiarity in one slogan we expected to increase the product acceptance by both neophobics and neophilics.. However, the mixed slogan was

For these technologies, the ultimate design goal is transparency in the sense that “the machine is perfected along a bodily vector, molded to the perceptions and actions of humans.”

Retrieved current velocity data resemble established phenomena in (salt marsh) hydrodynamics like increased velocities at higher water levels and delayed discharge at

The performance of these non-linear crystals demonstrates the suitability of the CSP-based OPO for surgical applications and preliminary results on liver tissue ablation show that

Research question: How do women in Opava, The Czech Republic, born between the years 1924-1939, make sense of their everyday life experiences during the communist regime and how