• No results found

De invloed van het verschil in opvoedgedrag tussen ouders op de kwaliteit van de coparentingrelatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van het verschil in opvoedgedrag tussen ouders op de kwaliteit van de coparentingrelatie"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN GRADUATE SCHOOL OF CHILDHOOD DEVELOPMENT AND EDUCATION

Masterscriptie

Orthopedagogiek

De invloed van het verschil in opvoedgedrag tussen

ouders op de kwaliteit van de coparentingrelatie

Susanne Kooij-Groeneveld

S.E.L. Groeneveld Studentnummer: 0125202 Scriptiebegeleider: MSc. Marijke Metz Tweede beoordelaar: dr. Mirjana Majdandzic Amsterdam, juli 2015

(2)

De invloed van het verschil in opvoedgedrag tussen ouders op de coparentingrelatie

Samenvatting

Dit onderzoek toetste de samenhang tussen verschillen in positief en negatief opvoedgedrag tussen ouders op 1 en 2,5 jaar en de coparentingrelatie bij ouders van kinderen van 2,5 jaar. Honderdentien ouderparen hebben een vragenlijst over hun eigen opvoedgedrag ingevuld op het moment dat hun eerste kind 1 jaar en 2,5 jaar was. Uit de scores is het absolute verschil tussen ouderparen berekend. Daarnaast is er een coparentingtaak bij 2,5 jaar geobserveerd voor de coparentingrelatie (coparentingkwaliteit en ondermijning). Op basis van correlatieanalyses blijkt er geen significant verband te zijn tussen het verschil in positief en negatief opvoedgedrag tussen ouders en de coparentingrelatie op 2,5 jarige leeftijd. Uit de multipele regressieanalyse lijkt een verschil in opvoedgedrag (zowel positief als negatief opvoedgedrag) geen onafhankelijke bijdrage te leveren aan de variantie van de coparentingrelatie. Hoewel de resultaten niet significant zijn, lijkt er wel een negatieve trend te zijn dat verschil in negatief opvoedgedrag enig effect heeft op de coparentingkwaliteit. Verder onderzoek naar verschillen in opvoedgedrag lijkt niet relevant. Voor vervolgonderzoek lijkt het relevanter om te richten op het verschil in opvoeddoelen tussen ouders, welke de meeste conflicten opleveren, welke factoren kunnen bijdragen aan het oplossen van deze conflicten en of dit invloed heeft op de coparentingrelatie.

The impact of the difference in parenting behavior among parents coparentingrelationship Abstract

This study tested the relationship between differences in positive and negative parenting behavior between parents at 1 and 2.5 years and the coparentingrelation in parents of children of 2.5 years. One hundred and ten couples have filled out a questionnaire about their own parenting behavior at the time their first child was 1 year and 2.5 years. From the scores the absolute difference between couples was calculated. In addition coparenting was observed at 2.5 years observed (coparenting quality and undermining). The correlation analyses show there is no significant connection between the difference in positive and negative parenting behavior between parents and coparentingrelation 2.5 years of age. From the multiple regression analysis, difference in parenting behaviour (both positive and negative parenting behavior) seems to have no independent contribution to the variance of the coparentingrelation. Although the results are not significant, there seems to be a negative trend that difference in negative parenting behavior has a negative effect on the coparenting quality, but not for undermining. Further research into differences in parenting behavior is not relevant. For further research it seems more relevant to focus on the difference in parentinggoals between parents that provide the most conflicts, which factors contribute to the resolution of these conflicts and whether this influences the coparenting relationship.

(3)

Inleiding

Iedereen die twee opvoeders met kinderen observeert kent incidenten waarin de vader en de moeder verschillend reageren op eenzelfde opvoedsituatie. Dit wordt vaak ingegeven door de waarneming van risico‟s, gevaar en veiligheid van het kind (Belsky, Putnam, & Crnic, 1996). Maar wat als deze verschillende reacties spanningen geven tussen de opvoeders? Wat is dan de consequentie voor de samenwerking tussen opvoeders? Dit onderzoek richt zich op de samenhang tussen verschillen in opvoedgedrag tussen vaders en moeders en de kwaliteit van de samenwerking tussen ouders in de opvoeding van hun kinderen.

Coparenting

In de literatuur wordt benoemd dat wat de ene ouder denkt, doet of waardevol vindt, afgestemd wordt op, of beïnvloed door, wat de andere ouder denkt, doet of waardevol vindt (Lindsey & Caldera, 2005). In dit verband wordt gesproken dat ouders samen een coparentingrelatie vormen (Lindsey & Caldera, 2005). Coparenting is de manier waarop volwassenen samenwerken in hun rol als opvoeder (Feinberg, 2003). Het ontstaat als individuen gedeelde of overlappende verantwoordelijkheid hebben voor het opvoeden van kinderen. De relatie bestaat uit de ondersteuning en coördinatie die de opvoeders laten zien in de opvoeding (Feinberg, 2003). De coparentingrelatie wordt gevormd door de waarden, normen, verlangens en verwachtingen van de opvoeders, die weer gevormd worden door de sociale en culturele context, de socio-economische, etnische en religieuze groep (Feinberg, 2003). Het conceptuele model van coparenting van Feinberg is gebaseerd op 4 componenten: „overeenstemming

over opvoedkwesties’, ‘kind gerelateerde taakverdeling tussen ouders’, ‘ondersteuning versus ondermijning van de andere opvoeder’ en „het gezamenlijk managen van de familie-interacties’

(Feinberg, 2003). De houding van ouders in de coparentingrelatie kan positieve en negatieve gevolgen hebben voor de coparentingcomponenten, zoals de manier waarop met verschillen wordt omgegaan, de manier waarop conflicten worden aangepakt en hoe triadische gezinsinteracties worden gevormd (Majdandzic, de Vente, Feinberg, Aktar, & Bögels, 2012).

Teubert en Pinquart (2010) hebben een meta-analyse uitgevoerd, naar het verband tussen coparentingrelatie en de ontwikkeling van kinderen. De resultaten lieten zien dat de manier waarop ouders de opvoeding samen uitvoeren significant verband hebben met de psychische ontwikkeling van hun kinderen. Al blijkt wel dat de effectgrootte klein is. Bij longitudinale studies blijkt dat coparenting een significante voorspeller is voor de ontwikkeling van kinderen (Teubert & Pinquart, 2010). De onderscheidende aspecten van de coparentingrelatie voorspellen gedragsproblemen bij kinderen, onafhankelijk van de huwelijkse relatie, ouder-kindrelatie en het familiesysteem (Van Egeren & Hawkins, 2004). Het is daarom belangrijk om inzicht te hebben in de factoren die de coparentingrelatie vormen en beïnvloeden.

(4)

Opvoedgedrag

In onderzoeken naar coparenting wordt opvoedgedrag in veel verschillende termen gebruikt. In het ene onderzoek wordt gesproken over opvoedstijl: permissieve, autoritaire en autoritatieve opvoedingsstijl (bijv. Pedro, Ribeiro, & Shelton, 2012). In het andere onderzoek wordt gesproken over opvoedstrategieen (bijv. Kim, Lee, Taylor, & Guterman, 2014). Opvoedgedrag is de manier waarop ouders de kinderen sturen, ondersteunen en begeleiden in de dagelijkse omgang. Over het algemeen wordt opvoedgedrag getypeerd in twee centrale dimensies: ondersteuning en controle (Maccoby, 1992). Voorbeelden van ondersteunend opvoedgedrag zijn bemoedigen, helpen en affectie tonen. De controledimensie verwijst naar oudergedrag gericht op het reguleren van het gedrag. Hierin kan weer onderscheid worden gemaakt in negatieve controle (strikte regels, straffen en verbieden) en autoritatieve controle (uitleg geven waarom iets moet of niet mag, aanwijzingen geven) (Vanderfaeillie, Van Holen, & Trogh, 2009).

Pedro et al. (2012) vonden, in overeenstemming met meerdere onderzoeken, dat er een verband is tussen coparenting en de opvoedgedrag van een ouder. Pedro et al. (2012) onderzochten in hoeverre het coparentinggedrag van de ene ouder invloed had op het opvoedgedrag van de andere ouder en niet visa versa. Er is verder weinig onderzoek te vinden naar het verband tussen het verschil in opvoedgedrag van ouders en de kwaliteit van de coparentingrelatie, wat bevestigd wordt door Winsler, Madigan en Aquilino (2005) en Chen en Johnston (2012).

Volgens het familiesysteem perspectief van Minuchin (Minuchin, 1985) is het opvoedgedrag van ouders onderling afhankelijk en de relatie tussen het opvoeden van beide ouders levert een belangrijke bijdrage aan het functioneren van kinderen. Kim, et al. (2014) vonden dat het gedrag van een ouder beïnvloed wordt door negatieve interacties tussen de andere ouder en een kind. Deze negatieve interacties tussen ouder en kind dragen bij aan meer negatief opvoedgedrag van de andere ouder. De verwachting is dat er meer evenwicht is in het systeem als er meer overeenstemming of gelijkheid is. Dit heeft een positieve invloed op het welzijn van ouders en kinderen (Gamble, Ramakumar, & Diaz, 2007).

Om effectief opvoedgedrag te gebruiken is het nodig dat ouders samenwerken en elkaar steunen (Pedro et al., 2012). Verschillen tussen ouders in hun opvoedgedrag kan aanleiding geven tot grotere onenigheid over het opvoeden van kinderen (Majdandzic et. al., 2012), en dit kan resulteren in minder doelmatig opvoeden, zoals blijk uit het verband tussen coparenting en gedragsproblemen bij kinderen (Deal, Halverson, & Smith Wampler 1989). Dit kan in de samenwerking leiden tot het moeilijk vormen van opvoedstrategieën, het wederzijds bekritiseren, ondermijnen van elkaars handelen en vijandige conflicten tussen opvoeders (Feinberg, 2003). Dit zou betekenen dat meer discussie over of meer verschillen in opvoedgedrag een negatief effect heeft op de kwaliteit van de coparentingrelatie.

In onderzoek naar opvoedovereenkomsten is gevonden dat ouders die overeenstemming hebben over opvoedkwesties en opvoedgedrag ook meer ondersteunend zijn naar elkaar en positieve begeleidingstechnieken gebruiken (Deal, Halverson,& Smith Wampler, 1989). In het onderzoek van

(5)

Kim et al. (2014) werd, op basis van een ingevulde vragenlijst door moeders over het opvoedgedrag van ouders, gevonden dat ouders de neiging hebben overeen te komen in hun opvoedgedrag. Kim et al. (2014) verklaarden dat ouders overeenkomstig opvoedgedrag ontwikkelen doordat zij elkaar wederzijds beïnvloeden. Sommige ouders accepteren dat er verschillen zijn en zijn daardoor in staat om elkaar te ondersteunen en kunnen actief en respectvol onderhandelen over hun verschillen en compromissen sluiten (Feinberg, 2003). Er is meer specifiek bewijs dat ouders die autoritatieve opvoedstijl hanteren meestal partners hebben die een gelijke stijl hebben, terwijl ouders die minder effectief opvoedgedrag gebruiken (permissieve of autoritaire stijlen) vaker niet overeenkomen in hun handelen (Kim et al., 2014).

Er is weinig bekend over welke vorm van opvoedgedrag de meeste invloed heeft op het ontstaan van conflicten tussen ouders. In eerder onderzoek is de kwaliteit van de coparentingrelatie in verband gebracht met de dimensies negativiteit en warmte in opvoedgedrag naar kinderen (Floyd, Gilliom, & Costigan, (1998). Afwezigheid van samenwerking tussen ouders voorspelde een toename van negativiteit en afname van warmte in opvoedgedrag tussen ouder en kind (Floyd et al., 1998). Abidin en Brunner vonden dat negatief opvoedgedrag of uitingen van warmte beïnvloed worden door de andere ouder en hiermee invloed heeft op de coparentingrelatie. Onderzoek heeft aangetoond dat de negatieve interactie tussen een ouder-kind bijdraagt aan een groter gebruik van negatief ouderschap in de andere ouder-kind dyade (Barnett, Deng, Mills-Koonce, Willoughby, & Cox, 2008). Winsler et al. (2005) vonden dat ouders van kleuters meer overeenstemming ervaren in de coparentingrelatie als zij beiden een autoritaire of permissieve opvoedstijl hanteren. Dit betekent niet dat zij ook daadwerkelijk overeenkomen in hun handelen. In deze onderzoeken wordt echter niet duidelijk of de dimensies of opvoedstijlen de bron zijn van de conflicten. Het is opvallend dat er in de gevonden onderzoeken vooral gesproken wordt over een algemeen verschil in opvoedgedrag tussen ouders, doorgaans gemeten met zelfrapportage over het eigen opvoedgedrag of rapportage over het opvoedgedrag van de andere ouder in relatie tot de ervaren kwaliteit van coparenting. Hypothetisch gezien zou er onenigheid kunnen ontstaan op de opvoeddimensies die gaan over „het reageren op‟ en het „controleren van‟ gedrag van het kind. De waarden, normen en ervaringen van ouders spelen hier waarschijnlijk een grote rol in (Don, Biehle, & Mickelson, 2013). Deze dimensies komen overeen met de drie vormen van opvoedgedrag waarop Pedro et al. (2012) zich hebben gefocust in hun onderzoek: a) emotionele ondersteuning van het kind (verbale en fysieke uitingen van betrokkenheid, ondersteuning en acceptatie); b) afwijzing/ondermijning (verbale en fysieke agressie, vijandigheid en afwijzing); c) „controle‟ (actie of intentie om het gedrag van het kind te controleren). Sturge-Apple, Davies, Boker en Cummings (2009) hebben vergelijkbare dimensies gebruikt: responsiviteit, psychologische controle en bestraffend opvoeden. Sturge-Apple et al. (2009) hebben deze dimensies gebruikt in onderzoek naar het effect op het gedrag van jongens en meisjes en niet naar het effect op de coparentingrelatie. In het huidige onderzoek wordt opvoedgedrag uitgesplitst in positief

(6)

opvoedgedrag (warmte en positieve discipline) en negatief opvoedgedrag (negativiteit en negatieve discipline).

Dit onderzoek

Nu blijft de vraag of opvoeders die verschillen in opvoedgedrag in staat zijn om samen te werken met de andere opvoeder en de andere ouder te ondersteunen in de opvoeding van de kinderen. Met andere woorden: „wat is de invloed van verschillen in positief en negatief opvoedgedrag tussen opvoeders op de kwaliteit van de coparentingrelatie en is er een verschil in bijdrage tussen positief en negatief opvoedgedrag?‟ De verwachting is, zoals Deal, Halverson en Smith Wampler (1989) ook vonden, dat er een verband is tussen de mate van verschil in opvoedgedrag tussen ouders van kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar en de kwaliteit van de coparentingrelatie. Daarnaast is de verwachting dat een groter verschil in opvoedgedrag een lagere kwaliteit van de coparentingrelatie en hogere mate van ondermijning voorspelt. Interessant hierbij is welke opvoedgedrag het meest bijdraagt aan deze voorspelling. De hypothese is dat een verschil in negatief opvoedgedrag meer strijd oplevert tussen ouders en verondersteld wordt dan ook dat dit de meeste invloed heeft op de coparentingrelatie.

Een tweede vraag is of verschillen tussen ouders in positief en negatief opvoedgedrag voorspellend zijn voor de coparentingrelatie in de toekomst. De verwachting is dat de mate waarin ouders verschillen in hun opvoedgedrag op het eerste meetmoment (op leeftijd van het kind van 1 jaar) voorspellend is voor de kwaliteit van de coparentingrelatie op het tweede meetmoment (leeftijd van het kind 2,5 jaar). Dit zou betekenen dat een groter verschil in opvoedgedrag tussen ouders op 1 jaar voorspelt dat er een lage coparentingkwaliteit en een hoge mate van ondermijning is op 2,5 jaar.

Er werd gebruik gemaakt van de zelfrapportage van ouders over hun eigen opvoedgedrag. De zelfrapportage van de ouder wordt vergeleken met de andere ouder om het verschil tussen één ouderstel op de verschillende opvoedingsdimensies te bepalen. Op basis van observatie van een gestructureerde taak werd de kwaliteit van de coparenting en de mate van ondermijning gemeten worden. Op deze manier wordt bekeken op welke dimensie ouders het meest verschillen en wat de meeste invloed heeft op de coparentingrelatie (ondermijning en coparentingkwaliteit).

Methode Onderzoeksgroep

Dit onderzoek maakt deel uit van een longitudinaal onderzoek naar de relatie tussen coparenting en de ontwikkeling van (sociale) angst bij kinderen, dat wordt uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam. Voor dit onderzoek “De sociale ontwikkeling van baby tot kleuter” zijn gezinnen geworven voor de geboorte van het eerste kind. De werving heeft plaatsgevonden door oproepen bij verloskundigen rondom Amsterdam, Utrecht en Den Haag, door middel van het uitdelen van flyers bij de HEMA en Prenatal, door oproepen op internetfora en advertenties. Tot de doelgroep behoren ouders die in verwachting waren van hun eerste kind samen. In de advertentie werd gevraagd of

(7)

ouders interesse hadden om deel te nemen aan het onderzoek en werd verteld hoe zij contact konden opnemen met het onderzoekscentrum voor Ouder en Kind binnen de UvA. Na de screening hebben 157 ouderparen ingestemd om deel te nemen aan het onderzoek. Van deze gezinnen heeft uiteindelijk 77.7% (N=122, M leeftijd kind= 1.00 jaar, SD = 0.19) meegedaan aan de 1-jaars meting en 79.62% (N= 125, M leeftijd kind = 2 jaar en 3 maanden; SD= 1.33 ) aan de 2,5 jaars meting. De groep kinderen bestond uit 55.5 % meisje en 44.5 % jongens in de 1-jarige meting. En uit 55.4% meisjes en 44.6% jongens in de 2,5 jarige meting. De ouders zijn grotendeels gehuwd of samenwonend (vaders: 99.1 %; moeders: 95.7%). De overige deelnemers hebben een andere vorm van ouderschap (vaders: 0.9%; moeders: 2.6%, gescheiden moeders: 2.6%). De gemiddelde leeftijd van de vaders is 34.7 jaar (SD = 7.49; range = 21- 60 jaar) en van moeders 31.5 jaar (SD = 4.27; range = 19- 42 jaar). De grootste groep participanten waren van Nederlandse afkomst (95% van de vaders en 91% van de moeders). Het opleidingsniveau lag hoog (vaders: M = 6.39, SD = 1.70, range 1- 8 (op een schaal van 1: basisonderwijs tot 8: universiteit); moeders: M = 6.88, SD= .22, range 1- 8).

Het grootste deel van de ouders had werk. Van de vaders had 69,3 % fulltime werk en van de moeders 11,7%. De grootste groep moeders had een parttime baan (71,9 %) en van de vaders 25,2 %. Een klein deel was huisvrouw/man (moeders: 2,3 % ; vaders: 08%), student (resp. 4,7% ; 1,6%), werkloos (resp. 1,6% ; 0,8%) of anders (resp. 5,6%; 1,6%)

Maten

Vragenlijst opvoedgedrag. De vragenlijst voor opvoedgedrag heeft 151 items die gaan over het eigen opvoedgedrag (Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire van Majdandzic, De Vente & Bogels, 2008). De respondenten werd gevraagd op een schaal van 1-5 (waar 1 is helemaal niet van toepassing en 5 is helemaal van toepassing) aan te geven in welke mate de uitspraken op hen van toepassing zijn.

In de vragenlijst is een zestal hoofddimensies te onderscheiden, die zijn onderverdeeld in subdimensies. Er zijn vier hoofddimensies (warmte, positieve discipline, negativiteit en negatieve discipline) meegenomen in het onderzoek en op basis van de onderlinge correlaties samengevoegd tot twee vormen van opvoedgedrag: „positief opvoedgedrag‟, en „negatief opvoedgedrag‟.

Positief opvoedgedrag bestaat uit de hoofddimensies „warmte‟ en „positieve discipline‟. „Warmte‟

(24 items) omvat verschillende componenten zoals affectie, betrokkenheid, acceptatie, ondersteuning, verzorging, responsiviteit en sensitiviteit. Een voorbeeld van twee items zijn ‘ik uit mijn liefde naar

mijn kind door hem/haar te knuffelen, vast te houden en kusjes te geven’ en ‘ik troost mijn kind als hij/zij van streek is’. „Positieve discipline‟ (16 items) is de manier van optreden van opvoeders om het

gedrag van kinderen te sturen, het ongewenste gedrag te stoppen en het kind aan te zetten tot gewenst gedrag. Binnen deze dimensie vallen de gedragingen, waarvan verondersteld wordt dat deze effectief en positief zijn. Voorbeeld van een item is ‘ik waarschuw mijn kind op tijd wanneer hij/zij zich dreigt

(8)

.01) en voor moeders: r = .58 (p< .01). Dit is een redelijk sterk verband tussen deze dimensies waarvan verondersteld wordt dat deze samen positief opvoedgedrag weergeven.

Negatief opvoedgedrag bestaat uit de hoofddimensies „negativiteit‟ en „negatieve discipline‟.

„Negativiteit‟ (10 items) omvat de afkeuring en vijandigheid die de ouder naar het kind laat zien. Dit kan zich uiten door irritatie, vijandigheid naar het kind, ongeduldig reageren op het kind, afwijzing, afkeurende, dreigende, sarcastische of beschuldigende opmerkingen en kritiek geven. Twee voorbeelditems voor negativiteit zijn: ‘Soms kan ik mijn kind wel achter het behang plakken en laat ik

dat duidelijk aan hem/haar merken’ en ‘als mijn kind erg vervelend is ben ik wel een hardhandig’.

„Negatieve discipline‟(25 items) bestaat uit twee vormen van ineffectieve discipline: harde discipline en permissieve discipline (Majdandzic et. al. 2008). Hierbij zijn ‘als mijn kind zich echt misdraagt

geef ik hem/haar een draai om de oren’ en ‘ik ben vaak niet consequent in het hanteren van de regels die ik voor mijn kind heb opgesteld’ voorbeelden van items. Er is een significante correlatie tussen

„negativiteit‟ en ‟negatieve discipline‟ voor vaders: r =.54 (p< .01) en voor moeders: r = .62 (p< .01). Dit betekent dat er een redelijk verband is tussen deze dimensies waarvan verondersteld wordt dat deze negatief opvoedgedrag weergeven.

De betrouwbaarheid (Cronbach‟s alpha) van deze 2 componenten is voor de resultaten van moeder goed (positief opvoedgedrag α = .73; negatief opvoedgedrag α= .76). Voor vaders is de betrouwbaarheid matig (resp. α= .63; α= .67). Op basis van deze gegevens is er wel voor gekozen om de twee componenten van opvoedgedrag te gebruiken voor de verdere analyses.

Coparenting en ondermijning. Bij deze taak kregen ouders een stuk klei en de opdracht om samen met het kind een dier te kleien. Het was de bedoeling (expliciet) dat ouders tegenover elkaar zaten, aan weerszijde van het kind. De instructies aan de ouders volgens protocol luidden als volgt: “Jullie mogen zo een dier gaan kleien. Welk dier vindt [naam kind] leuk? Een pauw? Dan mogen

jullie samen een pauw gaan maken. Jullie mogen alle drie, dus zowel papa, mama als [naam kind], een deel van de pauw maken en dit samen in elkaar zetten. De klei droogt aan de lucht dus jullie mogen jullie kunstwerk houden als jullie klaar zijn. Oké?” Bij het coderen werd gekeken naar de

samenwerking tussen ouders bij het uitvoeren van de taak. De coderingen zijn door Metz, Majdandzic & Bögels (2013) opgesteld naar Laxman et al. (2013), afgeleid van Cowan en Cowan (1996). Coparentingkwaliteit werd gescoord op een schaal van 1 tot en met 100, waarbij 1 een zeer zwakke coparentingrelatie is en 100 een zeer sterke coparentingrelatie Metz, Majdandzic & Bögels (2013). De kwaliteit van de coparentingrelatie is geoperationaliseerd als de mate waarin ouders samenwerken tijdens het uitvoeren van de opvoedtaak. Het gaat hierbij om uitingen van warmte, plezier en communicatie met de partner, waarbij het samen uitvoeren van de taak voorop staat. Er werd gekeken of ouders elkaar helpen en ondersteunen tijdens de taak. Ondermijning werd gescoord op een schaal van 1 tot en met 5, waarbij 1 geen, 2 weinig, 3 matige, 4 redelijk veel en 5 zeer veel ondermijning is. Ondermijning is een overkoepelende maat over de mate waarin ouders ontevredenheid uiten over de

(9)

manier waarop de partner met het kind omgaat; de mate waarin ouders afstandelijk en neerbuigend zijn ten opzichte van de partner; de mate waarin ouders vijandigheid uiten naar de partner en strijden met hun partner om de aandacht van hun kind door de aandacht van het kind op zichzelf te richten en dus af te leiden van de partner.

Procedure

Ouders hebben de vragenlijst ingevuld op elk meetmoment in het longitudinale onderzoek (4 maanden, 1 jaar, 2,5 jaar en 4,5 jaar). Voor dit onderzoek zijn de vragenlijsten van twee verschillende meetmomenten gebruikt, te weten bij 1 jaar en 2,5 jaar. Ouders kregen de vragenlijst per post opgestuurd met verzoek dit ingevuld te retourneren.

De gezinnen hebben op meerdere meetmomenten in het onderzoek meegedaan aan taken die zij samen met hun kind uitvoerden (triadische taken). Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de triadische taak in de 2,5 jaars meting. Bij deze observatietaak hebben ouders tijdens een huisbezoek de opdracht gekregen om samen met het kind een dier te maken van klei. De taak werd gebruikt voor het observeren van de coparentingmaten: ondermijning en de coparentingkwaliteit. De taak is gefilmd en achteraf gecodeerd op de coparentingkwaliteit en ondermijning.

Analyses

Om de verschillen in het opvoedgedrag tussen ouderparen te bepalen is gebruik gemaakt van de scores van ouders op de vragenlijst over opvoedgedrag. Per ouderpaar is er een absolute verschilscore bepaald (score vader – score moeder = verschilscore) op de twee opvoedcomponenten (positief en negatief opvoedgedrag). Het maakt hierbij niet uit welke ouder hoger scoort. Het gaat om het absolute verschil tussen ouders (hoe hoger de maat, hoe groter het verschil).

Om te bepalen of en welke invloed het verschil in positief en negatief opvoedgedrag tussen ouders heeft op de coparenting zijn er meerdere analyses uitgevoerd. De correlatie is gebruikt om te bepalen of er een verband is tussen het verschil in positief en negatief opvoedgedrag tussen ouders en de coparentingrelatie. Met behulp van een multipele regressie analyse is gekeken welke invloed het verschil in negatief en positief opvoedgedrag tussen ouders heeft op de coparentingrelatie (coparentingkwaliteit en ondermijning). En vervolgens is er gekeken of het verschil in opvoedgedrag op 1 jaar voorspellend is voor de coparentingkwaliteit op 2,5 jaar door middel van een tweede multiple regressieanalyse.

Resultaten

Beschrijvende statistieken voor opvoedgedrag en coparentingkwaliteit.

Voorafgaand aan de analyse die antwoord moeten geven op de onderzoeksvraag, werd eerst gekeken naar de verdeling van de resultaten op zowel opvoedgedrag als de coparentingrelatie met de gestandaardiseerde scheefheid (Skewness) en gepiektheid (Kurtosis) en een histogram met

(10)

normaalcurve. Tabel 1 toont voor alle variabelen de gemiddelden, standaarddeviaties, Skewness en Kurtosis van de scores op alle variabelen. Uit visuele inspectie van de histogrammen en boxplots van alle variabelen blijkt dat responses op de variabelen binnen 3,5 standaarddeviatie van het gemiddelde vallen. Dit betekent dat er geen extreme uitschieters zijn.

Tabel 1

Beschrijvende statistiek voor opvoedgedrag en coparentingrelatie

Variabele M SD N Skewness SD skewness Kurtosis SD kurtosis range Verschilscore positief opvoedgedrag .39 .29 92 .79 .25 -.19 .50 .000 - 1.13 Verschilscore negatief opvoedgedrag .30 .24 92 .1.00 .25 .52 .50 .000 - 1.000 Coparentingkwaliteit 61.13 13.88 110 -.70 .23 -.56 .46 30.00 – 80.00 Ondermijning 1.84 .88 110 .78 .23 -.33 .46 1.00 – 4.00

Verband tussen verschil in opvoedgedrag en de coparentingrelatie

Er is een correlatieanalyse uitgevoerd om te onderzoeken of er een verband is tussen „het verschil tussen ouders in positief en negatief opvoedgedrag‟ en de coparentingrelatie, zie Tabel 2. Aangezien er geen sprake is van een normaliteit van de score is er gebruik gemaakt van de Spearman correlatie. Er blijkt een matig positief verband te zijn tussen het verschil in positief opvoedgedrag en het verschil in negatief opvoedgedrag (r = .27, p = .008) en een sterk negatief verband tussen de coparentingkwaliteit en ondermijning (r = -.57, p < .001). Er blijkt geen (significant) verband te zijn tussen de verschillen in opvoedgedrag (positief; negatief) en de coparentingkwaliteit en ondermijning. Dit betekent dat het verschil in opvoedgedrag geen relatie heeft met de coparentingrelatie tussen ouders.

(11)

Tabel 2

Correlaties (Spearman) voor het verband tussen ‘het verschil in opvoedgedrag’ en de coparentingrelatie Verschil in positief opvoedgedrag Verschil in negatief opvoedgedrag Coparenting Kwaliteit

Verschil in negatief opvoedgedrag .27**

Coparentingkwaliteit -.10 -.19

Ondermijning .04 .02 -.57**

** p < .01

Voorspelling coparentingrelatie op basis van het verschil in opvoedgedrag op 2,5 jaar.

Ondanks dat er geen verband werd gevonden tussen het verschil in positief en negatief opvoedgedrag en de coparentingrelatie blijft wel de vraag of het verschil tussen ouders in positief en negatief opvoedgedrag een onafhankelijke variantie kan verklaren in de coparentingrelatie (coparentingkwaliteit en ondermijning). Er is gebruik gemaakt van een multiple regressie analyse om te toetsen of het verschil in positief en negatief opvoedgedrag een significante voorspelling kan doen voor de coparentingrelatie.

De resultaten van de regressie geven aan dat de twee componenten van opvoedgedrag samen 5.5 % van de variantie (R² = .055, F(2, 89) = 2.59, p = .080 ) in de coparentingkwaliteit en 0.9 % van de variantie (R² = .009, F(2, 89) = .43, p = .655) in ondermijning verklaren. Beide opvoedgedragingen hebben geen onafhankelijke bijdrage op de voorspelling van de coparentingrelatie. Het model lijkt niet bruikbaar te zijn om een goede voorspelling te geven voor de coparentingrelatie. De regressieanalyse kan hierdoor alleen met grote voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.

In de regressieanalyse is ook getoetst of de regressielijn significant afwijkt van nul (Tabel 3 en 4), wat zou betekenen dat er een verband is tussen de onafhankelijke variabele (opvoedgedrag) en de afhankelijke variabele (coparenting) in combinatie met alle waarden van de andere onafhankelijke variabele. De regressielijnen voor negatief en positief opvoedgedrag wijken niet significant af van nul op zowel coparentingkwaliteit als op ondermijning. Het lijkt erop dat het verschil in negatief opvoedgedrag wel een verband heeft met de coparentingkwaliteit op trendniveau. Er is hierbij sprake van een negatieve trend: hoe groter het verschil in negatief opvoedgedrag tussen ouders, hoe lager de coparentingkwaliteit.

(12)

Tabel 3

Multipele regressie-analyse: voorspelling van de coparentingkwaliteit door ‘het verschil in positief en negatief opvoedgedrag’

Voorspellers B SE β β t p

Constante 66.50 2.71 24.56 <.001

Verschilscore Positief opvoedgedrag -3.08 5,12 -.07 -.60 .594

Verschilscore negatief opvoedgedrag -12.09 6.34 -.21 -1.91 .060

Tabel 4

Multipele regressie-analyse: voorspelling van ondermijning door ‘het verschil in positief en negatief opvoedgedrag’

Voorspellers B SE β β T p

Constante 1.66 .17 9.86 <.001

Verschilscore Positief opvoedgedrag .24 .32 -.08 .75 .453

Verschilscore negatief opvoedgedrag .11 .39 -.03 .28 .784

Sign. p < .01

Voorspelling coparentingrelatie op basis van het verschil in opvoedgedrag op 1 jaar

Een tweede multiple regressieanalyse is uitgevoerd om na te gaan of het verschil in opvoedgedrag op 1 jaar voorspellend is voor de coparentingrelatie op 2,5 jaar (Tabel 5 en 6). Ook dit regressiemodel is niet significant en lijkt dus niet bruikbaar te zijn voor een goede voorspelling. De verschillen in opvoedgedrag op 1 jarige leeftijd voorspellen 1.9% van de verklaarde variantie in coparentingkwaliteit op 2,5 jarige leeftijd (R² = .019, F(2, 89)= .83, p = .441) en 0.3% van de verklaarde variantie op ondermijning op 2,5 jarige leeftijd. (R²= .003, F(2, 89)= .15, p= .863).

Zowel positief als negatief opvoedgedrag hebben geen significante bijdrage op de factoren coparentingkwaliteit en ondermijning. Dit geeft aan dat het verschil in positief en negatief opvoedgedrag tussen ouders op 1 jaar niet in verband staat met de coparentingrelatie op 2,5 jaar.

(13)

Tabel 5

Multiple regressie analyse: voorspelling van de coparentingkwaliteit bij 2,5 jaar door ‘het verschil in positief en negatief opvoedgedrag’ bij 1 jaar oud.

Voorspellers B SE β β t p

Constante 63.36 2.65 23.94 <.001

Verschilscore Positief opvoedgedrag 1.29 4.77 .03 .27 .787

Verschilscore negatief opvoedgedrag -10.94 8.51 -.14 -1.29 .202 Sign. p < .01

Tabel 6

Multiple regressie analyse: voorspelling van ondermijning bij 2,5 jaar door ‘het verschil in positief en negatief opvoedgedrag’ bij 1 jaar oud

Voorspellers B SE β β t p

Constante 1.91 .17 11.62 <.001

Verschilscore Positief opvoedgedrag -.07 .30 -.03 -.24 .841

Verschilscore negatief opvoedgedrag -.22 .53 -.05 -.42 .674

Sign. p < .01

Discussie

In dit onderzoek was de vraag „wat is de invloed van het verschil in positief en negatief opvoedgedrag tussen ouders op de coparentingrelatie‟. In navolging van onderzoek van Deal et al. (1989) en Floyd et al. (1998) werd verwacht dat er een verband zou zijn tussen het verschil in opvoedgedrag en de coparentingrelatie. De resultaten komen echter niet overeen met deze verwachting. Er lijkt geen significant verband te zijn tussen het verschil in positief en negatief opvoedgedrag tussen ouders en de coparentingrelatie. Dit zou betekenen dat het voor de coparentingrelatie niet uitmaakt of ouders in hun opvoedgedrag verschillen. Dit komt overeen met de conclusie van Belsky, Crnic en Gable (1995). Zij vonden wel een zwak verband tussen de coparentingrelatie en verschillen tussen ouders, maar concludeerden dat het een misvatting is dat grotere verschillen in opvoedgedrag tussen ouders in verband staan met grote coparentingproblemen. Echter, in het onderzoek van Belsky et al. (1995) werden nog andere variabelen gebruikt, die mogelijk een grotere rol speelden in de voorspelling van de coparentingrelatie dan het verschil in opvoedgedrag.

Dat er in het huidige onderzoek geen verband wordt gevonden, waar er in andere onderzoeken wel een (zwak) verband wordt gevonden kan mogelijk te maken hebben met de operationalisering van het opvoedgedrag. Deal et al. (1989) hebben „opvoedstijl‟ als voorspellende variabele gebruikt en Floyd

(14)

et al. (1998) keken specifiek naar negatief opvoedgedrag. Belsky et al. (1995) hebben dit meer gedefinieerd vanuit opvoedovertuigingen. De vragenlijst die in dit onderzoek is gebruikt bevatte items die naar het specifiek opvoedhandelen verwijzen. Mogelijk is het verschil in opvoedovertuigingen, zoals Belsky et al (1995) vonden, belangrijker voor de coparentingrelatie dan het verschil in handelen binnen de opvoeding.

Majdandzic et al. (2012) stelt dat verschillen tussen opvoedgedrag van ouders aanleiding kan geven tot grotere discussies tussen ouders over het opvoeden van de kinderen. Dit kan een negatieve invloed hebben op de coparentingrelatie. In het huidige onderzoek werd verwacht dat bij een groter verschil in opvoedgedrag een lagere coparentingkwaliteit en een hogere mate van ondermijning gevonden zou worden. Er is voor deze verwachting geen significant resultaat gevonden. Uit de multipele regressie-analyse kan geconcludeerd worden dat het verschil in opvoedgedrag (zowel positief als negatief) niet significant bijdraagt aan de coparentingrelatie, waardoor het verschil in positief en negatief opvoedgedrag tussen ouders geen bruikbare voorspellers lijken voor de coparentingrelatie. Dit zou betekenen dat het verschil in opvoedgedrag tussen ouders niet de kwaliteit van coparenting en de mate van ondermijning voorspelt. De verschillen in opvoedgedrag lijken de samenwerking tussen ouders niet te beïnvloeden, wat een positieve uitkomst is. Ouders lijken in staat om goed te kunnen samenwerken binnen de opvoeding ondanks de verschillen in opvoedgedrag. Mogelijk gaat het niet om het verschil zelf, maar om het conflict wat hierdoor zou kunnen ontstaan. Deal, Halverson en Smith Wampler (1989) stelden al dat het verschil in opvoedgedrag tussen ouders een risico is voor het ontstaan van conflicten. Van Egeren en Hawkins (2004) concludeerden dat de mogelijkheid van ouders om passende oplossingen te vinden voor hun verschillen waarschijnlijk een belangrijkere factor is voor de coparentingrelatie dan het verschil op zich. Het gaat dan meer om overeenstemming in opvoeddoelen. Volgens Feinberg (2003) zijn ouders goed in staat om de verschillen in opvoedgedrag te accepteren en zijn zij daardoor in staat om elkaar op hoog niveau te ondersteunen en actief en respectvol te onderhandelen over de verschillen en compromissen te sluiten. Chen & Johnston (2012) vonden dat het voor de ontwikkeling van kinderen niet uitmaakt hoe je het doet als ouders (opvoedverschil), als dat wat je wilt bereiken (opvoedingsdoel) maar overeenkomt. Don, Biehle en Mickelson (2013) geven aan dat ouders die geen overeenstemming voelen meer gefrustreerd kunnen zijn over het opvoedgedrag van de partner of kunnen gaan strijden met de partner over opvoedtaken, wat weer invloed heeft op de coparentingrelatie. Vanuit dit onderzoek rijst dan de vraag welke opvoeddoelen de meeste conflicten voorspelt en hoe dit conflict dan tot uiting komt binnen het opvoedgedrag en in de coparentingrelatie. Hier zou volgend onderzoek zich verder op kunnen richten.

Er is gekeken welk opvoedgedrag het meeste effect heeft op de voorspelling van de coparentingrelatie. De hypothese was dat een verschil in negatief opvoedgedrag meer strijd oplevert tussen ouders dan positief opvoedgedrag en verondersteld werd dan ook dat dit de meeste invloed zou hebben op de coparentingrelatie. Hoewel de resultaten niet significant zijn en dus met voorzichtigheid

(15)

geïnterpreteerd dienen te worden, blijkt dat het verschil in negatief opvoedgedrag tussen ouders toch enige invloed heeft op de coparentingkwaliteit, maar niet op ondermijning. Het gaat dan om een negatieve trend voor de coparentingkwaliteit: hoe groter het verschil in negatief opvoedgedrag tussen ouders, hoe minder de kwaliteit van de coparentingrelatie. Dit komt deels overeen met de verwachting en enigszins overeen met het verband tussen negatief opvoedgedrag en de coparentingrelatie die Floyd et al. (1998) hebben gevonden. Bij het observeren van de kwaliteit van de coparentingrelatie is de sfeer, warmte en het samenwerken tussen ouders en kind belangrijk. Als er een groot verschil in negatief opvoedgedrag tussen ouders is, lijken ouders minder in staat om plezier te hebben, een warme sfeer te creeren en te communiceren met elkaar. Bij ondermijning gaan ouders meer de strijd onderling aan over het opvoedhandelen tijdens de triadische interactie. Het verschil in negatief opvoedgedrag lijkt dit niet te voorspellen. Het negatieve opvoedgedrag op zich is gericht op het kind en niet op de andere ouder. Dit zou een verklaring kunnen zijn, waarom het verschil in negatief opvoedgedrag geen invloed heeft op ondermijning.

Kanttekeningen bij dit onderzoek

In dit onderzoek waren de verschillen tussen ouders binnen de dimensies positief en negatief opvoedgedrag niet groot, waardoor de verwachte invloed op de coparentingrelatie niet gevonden werd. Mogelijk speelt hierbij dat ouders meer overeenkomen op de componenten dan verwacht. Het kan zijn dat ouders overeenkomend opvoedgedrag ontwikkelen door elkaar te beïnvloeden en door socialisatie-effecten (Minuchin, 1995; Kim et al, 2014). Onderzoek heeft aangetoond dat negatieve interacties tussen een ouder en kind bijdraagt aan negatieve interactie tussen de andere ouder en het kind (Kim et al., 2014). Het opvoedgedrag van een ouder kan dus niet los gezien worden van het opvoedgedrag van de andere ouder. Ook hier lijkt het weer van belang om mee te nemen of ouders tevreden zijn met hun eigen opvoedgedrag en dat van de andere ouder kunnen accepteren (Van Egeren & Hawkins, 2004; Feinberg, 2003). Zoals al eerder is genoemd kan dit de coparentingrelatie beïnvloeden.

De verschillen tussen ouders zijn gebaseerd op de absolute verschilscores. Dit heeft mogelijk niet het eigenlijke verschil aangegeven. Het kan zijn dat een ouderpaar in score relatief gelijk scoort op een dimensie, terwijl het op itemniveau wel verschilt. Dit betekent dat een hogere score van de ene ouder op een item gecompenseerd kan worden door een hogere score van de andere ouder op een ander item. Hierdoor lijkt het dat ouders overeenkomen in opvoedgedrag, terwijl er wel een verschil is binnen de dimensie, wat tot grote conflicten kan leiden tussen ouders. Daarnaast hebben eerdere onderzoeken die ook het verschil tussen ouders in opvoedgedrag als variabele hadden intraklasse correlaties gebruikt. Intraklasse correlaties zijn bruikbaar voor het beantwoorden van vragen met betrekking tot overeenkomsten tussen twee leden van een diade. Deze intraklasse correlaties zouden dan berekend worden voor elk ouderpaar, als maat voor het verschil in opvoedgedrag. Deze correlatie tussen de gepaarde scores kan een betere weergave zijn van de eigenlijke match tussen de ouders

(16)

(Lindsey & Caldera, 2005). Mogelijk zou dit een ander beeld geven van de verbanden tussen opvoedgedrag en de coparentingrelatie.

Als derde beperking kan de vraag gesteld worden of de coparentingrelatie in de gestructureerde observatietaak de werkelijkheid weergeeft. In een observatiesetting is het goed mogelijk dat ouders meer sociaal wenselijk gedrag laten zien, dan in een meer natuurlijke setting. Een meer natuurlijke setting zou mogelijk andere uitkomsten in de relatie tussen het verschil in opvoedgedrag en de coparentingrelatie geven.

Conclusie

Dit onderzoek heeft zich specifiek gericht op het verschil tussen ouders in positief en negatief opvoedgedrag, omdat hier nog weinig onderzoek naar is gedaan. In navolging van Belsky et al. (1995) en Chen & Johnston (2012) is er geen verband gevonden tussen het verschil in positief en negatief opvoedgedrag tussen ouders en de coparentingrelatie. Negatief opvoedgedrag lijkt wel enigszins effect te hebben op de coparentingkwaliteit, maar dit geldt niet voor ondermijning. Voor de klinische praktijk is dit een hoopvolle boodschap. Ouders hoeven niet hetzelfde te handelen in de opvoeding om toch goed te kunnen samenwerken. Verder onderzoek naar verschillen in opvoedgedrag lijkt niet relevant te zijn. Voor vervolgonderzoek lijkt het belangrijker om te richten op het verschil in opvoeddoelen tussen ouders, welke doelen de meeste conflicten opleveren, welke factoren kunnen bijdragen aan het oplossen van deze conflicten en welke invloed dit heeft op de coparentingrelatie.

(17)

Referenties

Abidin, R. (1992).The determinants of parenting behaviour. Journal of Clinical Child Psychology

21(4) 407-412.

Barnett, M. A., Deng, M., Mills-Koonce, W. R., Willoughby, M., & Cox, M. (2008). Interdependence of parenting of mothers and fathers of infants. Journal of Family Psychology, 22, 561–573. Block, J. H., Block, J., & Morrison, A. (1981). Parental agreement-disagreement on child-rearing

orientations and gender-related personality correlates in children. Child Development, 52, 965-974.

Belsky, J., Crnic, K. & Gable, S. (1995). The determinants of coparenting in families with toddler boys: spousal differences and daily hassles. Child Development, 66, 629-642.

Belsky, J., Putnam, S. & Crnic, K. (1996). Coparenting, parenting and early emotional development. New Directions for Child Development, 74.

Chen, M. & Johnston, C. (2012). Interparent Childrearing Disagreement, but not dissimilarity, predicts child problems after controlling for parenting effectiveness. Journal of Clinical Child

& Adolescent Psychology, 41 (2), 189-201.

Cowan, C. P., & Cowan, P. A. (2000). When partners become parents: The big life change for couples. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Deal, J.E., Halverson Jr., C.F., & Smith Wampler, K. (1989). Parental agreement on child-rearing orientations: Relations to parental, marital, family, and child characteristics. Child

Development, 60 (5), 1025-1034.

Don, B.P., Biehle, S.N. & Mickelson, K.D. (2013). Feeling like part of a team: perceived parenting agreement among first-time parents. Journal of Social and Personal Relationships, 1-17. Egeren, L.A. van & Hawkins, D.P. (2004). Coming to terms with coparenting: implications of

definitions and measurement. Journal of Adult Development, 11 (3).

Feinberg, M.E. (2003). Coparenting and the transition to parenthood: A framework for prevention.

Clinical Child & Family Psychology Review, 5, 173 – 195.

Feinberg, M.E., Kan, M.L. & Hetherington E.M. (2007). The longitudinal influence of coparenting conflict on parental negativity and adolescent maladjustment. Journal of Marriage and Family, 69 (3), 687-702.

Floyd, F. J., Gilliom, L. A., & Costigan, C. L. (1998). Marriage and the parenting alliance:

Longitudinal prediction of change in parenting perceptions and behaviors. Child

Development, 69, 1461 – 1479.

Gamble, W.C., Ramakumar, S. & Diaz A. (2007). Maternal and paternal similarities and differences in parenting: An examination of Mexican-American parents of young children. Early

Childhood Research Quarterly, 22, 72–88.

Kim, J., Lee, S.J., Taylor, C.A. & Guterman, N. (2014). Dyadic profiles of parental disciplinary behaviour and links with parenting context. Child Maltreatment, 19 (2), 79-91.

(18)

Laxman, D.J., Jessee, A., Mangelsdorf, S.C., Rossmiller-Giesing, W., Brown, G. L. &

Schoppe-Sullivan, S.J. (2013). Stability and antecedents of coparenting quality: The role of parent personality and child temperament. Infant Behavior & Development 36, 210–222. Lindsey, E.W. & Caldera, Y.M. (2005). Interparental agreement on the use of control in childrearing

and infants‟ compliance to mother's control strategies. Infant Behavior and Development, 28 (2), 165-178.

Lindsey, E. W, Caldera, Y. & Colwell, M. (2005). Correlates of coparenting during infancy.

Family Relations, 54 (3), 346-359.

Maccoby, E. (1992). The role of parents in the socialisation of children: a historical overview.

Developmental Psychology, 28, 1006-1017.

Majdandzic M., Vente, W. de, Feinberg, M.E., Aktar E. & Bogels, S.M. (2012). Bidirectional associations between coparenting relations and family member anxiety: A review and conceptual model. Clinical Child and Family Psychology Review 15, 28–42.

Majdandzic, M., Vente, W. de & Bogels, S.M. (2008) Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire. Universiteit van Amsterdam.

McHale, J.P. (1997). Overt and covert coparenting processes in the family. Family Process 36, 183- 201.

Merrifield, K.A. & Gamble, W.C. (2012). Associations among marital qualities, supportive and undermining coparenting, and parenting self-efficacy: Testing spill over and stress-buffering processes. Journal of Family Issues, 34 (4), 510–533.

Minuchin, P. (1995). Families and individual development: Provocations from the field of family therapy. Child Development, 56, 289-302.

Pedro, F.M., Ribeiro, T. & Shelton, K.H. (2012). Marital satisfaction and partners‟ parenting

practices: The mediating role of coparenting behavior. Journal of Family Psychology, 26 (4), 509–522.

Sturge-Apple, M.L., Davies, P.T., Boker, S.M. & Cummings, E.M. (2009). Interparental discord and parenting: Testing the moderating roles of child and parent gender. Science and Practice, 4 (4), 361-380.

Teubert, D. & Pinquart, M. (2010). The association between coparenting and child adjustment: A meta-analysis. Parenting: Science and Practice, 10, 286-307.

Vanderfaeillie, J., Holen, F. van, & Trogh, L. (2009). De invloed van gedragsproblemen van pleegkinderen op het opvoedgedrag van pleegouders. Kind en Adolescent, 30 (2), 108-121. Winsler, A. Madigan, A.L. & Aquilino, S.A. (2005). Correspondence between maternal and paternal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De voor onderzoek aanbevolen doseringen bedragen bij toepassing vóór de op- komst van peen 9 à, 12 kg geformuleerd produkt per hectare en bij aanwending over het gewas 6 à 9 kg«

dat voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de schade die gemengde groepen van overwinterende ganzen en overige watervogels aan blijvend grasland buiten

De gehele buitendelta – de bult zand die voor een zeegat in zee ligt – wordt langzaamaan door de golfkrachten richting kust gebulldozerd.. Eerst zullen de oude getijgeulen vollopen

Uitgangspunten zijn behoud van opbrengst en kwaliteit, voldoende organische stof in de grond, voldoende beschikbaarheid van met name stikstof en een goede weerbaarheid tegen

The draft legislation requires that the company paying, declaring, transferring or applying the dividend for the benefit of the shareholder, similar to the non-resident

A full stance phase of straight walking cycle was simulated with the knee model with native meniscus (intact knee), the meniscectomized knee, the anatomically positioned prosthesis,

Compared to the national sample, slum residents reported 208 more daily mean minutes of total activity; however, both samples spent similar proportions of total activity on

Some of the challenges in biomedical data are heterogeneous measurements, missingness, and imbalanced classes. The bio-medical data analysed in this paper confronts us with all