• No results found

You win some, you lose some : het effect van de descriptieve norm en message frames op het eten van fruit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "You win some, you lose some : het effect van de descriptieve norm en message frames op het eten van fruit"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor Thesis

You win some, you lose some;

Het effect van de descriptieve norm en message frames op het

eten van fruit.

Naam student: Bart Tetteroo

Studentnummer: 10198423

Begeleidend docent: Dr. Aart Velthuijsen

Instelling: Universiteit van Amsterdam

Datum: 12 – 05 - 2016

(2)

Abstract

Het doel van deze thesis is om te onderzoeken of het gebruik van een winst of verlies frame in combinatie met een descriptieve norm een positief effect kan hebben op de attitude van mensen ten opzichte van het eten van voldoende fruit en de intentie om voldoende fruit te eten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een descriptieve norm die aangeeft dat het merendeel van de Nederlanders voldoende of juist onvoldoende fruit eet. Uiteindelijk is onderzocht of er een correlatie bestaat tussen de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit en de intentie om voldoende fruit te eten. Uiteindelijk zijn de proefpersonen random ingedeeld in een 2 (frame: winst of verlies) x 2 (descriptieve norm: meerderheid eet wel of juist niet voldoende fruit) factorieel tussen-proefpersonen experimenteel design. Na opschoning van het databestand zijn 116 personen, waarvan 64 mannen, onderzocht die tussen en inclusief de 18 en 30 jaar zijn em vooral afkomstig zijn uit de Randstad. Zij hebben een online vragenlijst ingevuld. Uit de resultaten blijkt dat mensen het positiefst zijn qua de attitude en intentie wanneer zij worden blootgesteld aan een winst frame in combinatie met een descriptieve norm die beschrijft dat het merendeel van de Nederlanders het gewenste gedrag, in dit geval voldoende fruit eten, niet uitvoert. Ook bestaat er een correlatie tussen de attitude en de intentie; hoe positiever de attitude, hoe hoger de intentie en andersom. Uiteindelijk kan er niet expliciet gesteld worden welke combinatie van soort frame en norm het positiefste effect heeft op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit en de intentie om voldoende fruit te eten. Voor vervolgonderzoek is het aan te raden om de injunctieve norm mee te nemen in het onderzoek, en zo de verschillende combinaties van normen en frames te vergelijken om zo tot de beste manier van informatie verstrekken te komen om mensen ertoe te zetten om voldoende fruit te eten per dag.

(3)

Inleiding

Obesitas, of in lichtere vorm overgewicht, is een almaar groeiend probleem in vooral de Westerse wereld. Het aantal mensen dat wereldwijd lijdt aan obesitas is volgens de World Health Organization tussen 1980 en 2008 verdubbeld naar een half miljard, en dan zijn de 1,4 miljard mensen met (enkel) overgewicht nog niet eens ter sprake gekomen. Met zulke getallen is het misschien nauwelijks meer verrassend dat er jaarlijks minstens 2,8 miljoen mensen wereldwijd sterven aan de gevolgen van overgewicht en obesitas. Het aantal mensen met obesitas is nog nooit zo hoog geweest, en daarom is het probleem maatschappelijk relevanter dan ooit.

Bij zo’n grootschalig probleem is het erg belangrijk om de oorzaken er achter te onderzoeken. Het gedrag dat obesitas veroorzaakt, zoals het overmatig eten van (verzadigde) vetten, te weinig lichaamsbeweging, het consumeren van te veel suikers, te weinig consumeren van bijvoorbeeld fruit en groenten of een combinatie hiervan, is al langer bekend. Maar wat is de drijfveer achter dit gedrag? Bepaald gedrag kan voortkomen uit talloze factoren, zoals de omgeving, zelfbeheersing, verslaving of mediaboodschappen. Volgens een rapport van het Rudd Center for Food Policy and Obesity in Amerika werd in 2010 om en nabij 4,2 miljard uitgegeven aan marketing voor de fastfood branche, tegenover een schamele 6,5 miljoen aan marketing voor gezonde voeding.

Dit laat al direct zien dat de gezonde voeding branche op dit vlak nauwelijks op kan boksen tegen de gigantische bedragen die de fastfood ketens spenderen aan hun marketing. Aangezien men veelal wordt doodgegooid met reclames die het eten van fastfood verheerlijken en nauwelijks wordt blootgesteld aan boodschappen die het eten van gezond voedsel promoten, is het bijna logisch dat het CBS tot de conclusie is gekomen dat maar 25% van de Nederlandse bevolking in 2014 voldeed aan de norm van voldoende fruit eten.

Hoe groot is dan de impact van een te lage mate van fruitconsumptie? Volgens een onderzoeksrapport van de World Health Organization uit 2002 zijn de consequenties van onvoldoende fruit eten wereldwijd goed voor 31 procent van alle ischemische hartziektes – hartziektes die worden veroorzaakt door onvoldoende bloedtoevoer naar het hart vanwege bijvoorbeeld het dichtslibben van de kransslagader, wat een oorzaak of gevolg kan zijn van een hartinfarct – en elf procent

(4)

Voedingscentrum erg belangrijk om minstens twee stuks fruit te eten per dag. Dit is de maatstaf voor voldoende fruit consumptie op een dag. Nu rest de vraag hoe zulke organisaties zo veel mogelijk mensen er van kunnen overtuigen deze maatstaf aan te houden.

Mensen via persuasieve boodschappen overtuigen om voldoende fruit te eten gebeurt vaak via een beschrijving van wat de meeste mensen doen, de descriptieve norm, of wat mensen die er toe doen verwachten wat gedaan moet worden, de injunctieve norm. Een andere manier om in boodschappen mensen van een bepaald standpunt te overtuigen is ze te wijzen op de kans dat ze winst behalen als ze bepaald gedrag al dan niet uitvoeren of de omgekeerde kans dat ze verlies lijden als ze bepaald gedrag al dan niet uitvoeren. De effecten van het gebruik van zogeheten winst of

verlies frames die zijn afgeleid uit de Prospect Theory (Kahneman & Tversky, 1979).

Volgens deze theorie maken individuen een keuze tussen risico’s mijden om winst te behalen of risico’s nemen om verlies te vermijden. Mensen willen liever verlies vermijden dan dat ze winst willen behalen. Als iemand dus geconfronteerd zal worden met de consequenties van onvoldoende gezond eten, zoals obesitas, ziektes en immobiliteit, zal dat volgens deze theorie meer effect hebben dan wanneer iemand wordt blootgesteld aan de consequenties van voldoende gezond eten, zoals een slank lichaam en een sterke gezondheid. Vanuit bovenstaande tekst is daarom de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

RQ: Heeft het framen van een tekst in de vorm van een winst of een verlies frame in

combinatie met het gebruiken van een hoge of lage descriptieve norm effect op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit en de intentie om voldoende fruit te eten?

Theoretisch Kader

Prospect Theory

Volgens de prospect theory van Kahneman en Tversky (1979) maken personen in bepaalde omstandigheden keuzes op basis van de winst of het verlies die een keuze om gedrag dan wel niet uit te voeren oplevert. Als voorbeeld kan een

(5)

persoon, in dit geval een man, die een geldprijs kan winnen of juist verliezen worden gebruikt:

Wanneer een persoon de keuze heeft tussen een grote kans op het winnen van een groot geldbedrag en de keuze voor een kleine kans op of meer winst of helemaal geen winst, zal diegene de keuze maken voor de grote kans omdat diegene de teleurstelling dat hij uiteindelijk met lege handen staat wil vermijden. Maar wanneer die persoon een grote kans heeft op het verliezen van een groot geldbedrag, zal hij dat verlies proberen te ontlopen door risico te nemen en de kleinere kans te kiezen, namelijk die op geen verlies.

Andersom werkt het hetzelfde voor een kleine kans op winst of verlies; wanneer de persoon een kleine kans heeft op een groot geldbedrag, maar een grote kans heeft meer te winnen of juist niks te winnen, zal hij volgens de theorie van Kahneman en Tversky voor de grotere kans kiezen en dus het risico nemen om alles te verliezen. In termen van verlies werkt het juist andersom. Wanneer de persoon een kleine kans heeft op het verliezen van een groot geldbedrag, en een grote kans heeft op of geen verlies of juist meer verlies, zal hij kiezen voor de eerste keuze omdat hij het risico dat hij nog meer verliest wil vermijden. Kahneman en Tversky hebben in hun onderzoek gevonden dat mensen een grotere waarde hechten aan het vermijden van risico’s, dus verlies, dan aan het behalen van winst door risico’s op te zoeken. Dat is ook te zien in onderstaande grafiek die zij hebben gemaakt bij hun theorie:

(6)

Afbeelding 1. Prospect theory; winst en verlies

Zoals te zien is, is X in beide gevallen, winst en verlies, even groot. Dit is in het voorbeeld van de persoon die een geldbedrag kan winnen of verliezen het bedrag. Dus, stel dat de man duizend euro zou kunnen winnen of verliezen, dan is te zien op de y-as, de waarde die de persoon geeft aan de uitkomst, dat diegene meer waarde hecht aan het mogelijke verlies dat hij kan lijden dan aan de winst die hij kan behalen. Hieruit is de eerste hypothese opgesteld:

H1: Wanneer een persoon wordt blootgesteld aan informatie die een verlies frame

bevat, zal deze persoon een hogere intentie om fruit te eten ontwikkelen dan een persoon die wordt blootgesteld aan informatie die een winst frame bevat.

Een winst of verlies frame kan ook een effect op de attitude ten opzichte van bepaald gedrag of gedragsintentie teweegbrengen (de Graaf, van den Putte, & de Bruijn, 2015). Maar net zoals het verschil in effect op gedragsintentie tussen beide frames, zal ook het effect van het ene frame op de attitude ten opzichte van de gedragsintentie anders zijn dan het effect van het andere frame. Meyerowitz en Chaiken (1987) hebben al onderzocht of hier verschil in is. Zij onderzochten welke van de beide frames een sterker effect had op de attitude ten opzichte van zelfonderzoek naar borstkanker en de intentie om zelfonderzoek te gaan verrichten. Zij vonden dat een verlies frame een positiever effect op de attitude veroorzaakte dan een winst frame. Daarom luidt de tweede hypothese als volgt:

H2: Wanneer een persoon wordt blootgesteld aan informatie met betrekking tot de

risico’s en kansen die verbonden zijn aan fruit eten zal een verlies frame leiden tot een positievere attitude ten aanzien van de intentie om fruit te eten in vergelijking met een winst frame.

Descriptieve norm

Volgens de sociale psychologie bestaan er twee sociale normen; de descriptieve norm en de injunctieve norm (Cialdini, Reno & Kallgren, 1990). Deze

(7)

sociaal geaccepteerd is en welk gedrag dat niet is in bepaalde situaties. De acties en meningen van anderen spelen dus een rol bij de besluitvorming van een persoon in een bepaalde situatie.

De injunctieve norm geeft aan wat andere mensen vinden dat je in een bepaalde situatie zou moeten doen, maar niet per se wat andere mensen in zo’n situatie ook daadwerkelijk doen. De descriptieve norm geeft aan welk gedrag andere mensen in een situatie uitvoeren (Cialdini, Reno & Kallgren, 1990; Rivis & Sheeran, 2003). Het geeft aan wat typisch of normaal is in de situatie; ‘’Als iedereen het doet, moet het wel een verstandige keuze zijn’’ (Cialdini, Reno & Kallgren, 1990, pp 1015). Bijvoorbeeld, wanneer een spreker klaar is met spreken en iedereen in de zaal begint te klappen, zal een persoon volgens de descriptieve norm ook beginnen met klappen, want dat is wat het merendeel van de andere mensen in die situatie doet.

In eerder onderzoek is gebleken dat een normatieve boodschap een voorspeller kan zijn voor de intentie om bepaald gedrag uit te voeren (Cialdini, 2003; Rivis & Sheeran, 2003). In dit onderzoek wordt gemeten of de descriptieve norm invloed heeft op de intentie om voldoende fruit te eten. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende ‘hoogtes’ van de norm: In het eerste geval wordt beschreven dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking normaal minstens 2 stuks fruit eet per dag (de ‘hoge’ norm). In het andere geval wordt beschreven dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking nauwelijks fruit eet op een dag (de ‘lage’ norm).

Beide soorten normen kunnen van invloed zijn op de intentie om bepaald gedrag uit te voeren bij mensen. De injunctieve norm bleek volgens onderzoek van Stok, de Ridder & de Vet et al. (2014) een negatief effect te hebben op de intentie om fruit te eten. Wanneer het gedrag van een meerderheid van een groep, de descriptieve norm dus, wordt benadrukt, zal die norm ook volgens Stok, de Ridder en de Vet et al. (2011) een positief effect hebben op de intentie van de ontvanger van de boodschap om hetzelfde gedrag uit te voeren. Daarbij wordt een intentie volgens Cialdini (2003) direct beïnvloed door de descriptieve norm, en indirect door de injunctieve norm. Een reden daarvoor kan zijn dat een descriptieve norm te volgen is zonder er echt bij na te denken; iedereen doet het dus jij doet het ook. Voor de injunctieve norm moet echter een cognitieve analyse plaatsvinden om te analyseren wat in de desbetreffende situatie het gewenste sociale gedrag is. Rivis en Sheeran (2003) analyseerden 21 onderzoeken, en ik elk van die 21 onderzoeken werd een positief verband gevonden

(8)

tussen de descriptieve norm en gedragsintentie. Daarom wordt in dit onderzoek enkel uitgegaan van de descriptieve norm. Hieruit volgt de volgende hypothese:

H3: Een hoge descriptieve norm zal een positiever effect hebben op de intentie om

voldoende fruit te eten dan een lage descriptieve norm.

Sociale normen norm oefenen ook een effect uit op de attitude ten opzichte van gezond eten (Baker, Little & Brownell, 2003). Wanneer de omgeving van een persoon een hoge norm aanhoudt, zal dat een positief effect hebben de attitude van die persoon. Volgens Stok, de Ridder en de Vet et al. (2012) zorgt het gegeven dat een minderheid het gewenste gedrag uitvoert zelfs voor een negatief effect op de gedragsintentie. Hieruit volgt de volgende hypothese:

H4: Een hoge descriptieve norm zal een positiever effect hebben op de attitude ten

opzichte van de gedragsintentie dan een lage descriptieve norm.

Volgens de theory of planned behavior van Ajzen (1991) heeft de attitude ten opzichte van bepaald gedrag invloed op de intentie om dat gedrag uit te voeren. Vanuit verschillende informatie die mensen opslaan gedurende hun leven op een periode daarvan, creëren zij een eigen attitude die daaropvolgend weer invloed heeft op de intentie om bepaald gedrag uit te voeren. Wanneer deze attitude dus positief is zal de intentie om het gedrag uit te voeren ook hoger zijn. Dit hebben de Graaf, van den Putte, & de Bruijn (2015) ook ondervonden. Vandaar de volgende deelvraag en hypothese:

H5: Een positievere attitude tegenover het eten van voldoende fruit zal een positievere

intentie om voldoende fruit te eten teweegbrengen.

(9)

Afbeelding 2. Conceptueel model

Er is gekozen om de intentie om voldoende fruit te eten te onderzoeken en het daadwerkelijke gedrag na het onderzoek buiten het onderzoek te laten. Dit is vanwege de gelimiteerde tijd en / of financiën die aan dit onderzoek gespendeerd kunnen worden. Omdat het gemiddeld aantal gegeten stuks fruit per dag gemeten zou moeten worden heeft het geen zin om de proefpersonen direct na het onderzoek de keuze te bieden tussen fruit of iets anders, omdat het gedrag minimaal een paar dagen gemeten zou moeten worden om tot een betrouwbare conclusie te kunnen komen. Ook is de kans groot dat niet iedereen die mee heeft gedaan aan het eerste deel van het onderzoek ook mee doet aan het tweede deel van het onderzoek, namelijk het meten van het daadwerkelijke gedrag. Daardoor kan er veel unit nonresponse ontstaan.

(10)

Methode

Participanten & Design

De proefpersonen die aan dit onderzoek meedoen worden geworven via de sociale contactenkring van de onderzoeker. Dit houdt in dat de onderzoeker de proefpersonen werft via het versturen van mails en Whatsapp berichten naar zo veel mogelijk medestudenten, collega’s, leden van zijn sportclub en leden van zijn studentenvereniging. Het onderzoek en de vragen zijn ontwikkeld in de Nederlandse taal, dus zullen er enkel proefpersonen worden geworven die de Nederlandse taal beheersen.

Het criterium om te kunnen participeren aan het onderzoek is de volgende: de proefpersoon moet minimaal 18 jaar oud zijn vanwege ethische eisen, en maximaal 30 jaar oud, zodat de groep niet al te heterogeen is. Van de 140 proefpersonen zijn 24 proefpersonen verwijderd uit het databestand, waardoor uiteindelijk 116 proefpersonen, waarvan 64 man waren, random aan een van de vier condities van een 2 (winst frame vs verlies frame) x 2 (hoge descriptieve norm vs lage descriptieve norm) factorieel tussen-proefpersonen experimenteel design zijn toebedeeld:

Tabel 1

Experimenteel design

Winst Frame Verlies Frame

Hoge descriptieve norm Winst frame X hoge norm (29)

Verlies frame X hoge norm (28) Lage descriptieve norm Winst frame X lage norm

(31)

Verlies frame X lage norm (28)

Procedure

De proefpersonen die zijn geworven via de sociale contactenkring van de onderzoeker krijgen de vragenlijst online toegestuurd via mail. In deze mail worden ze bij voorbaat bedankt voor het deelnemen aan het onderzoek, waarna een link volgt

(11)

die de proefpersoon (die als ‘deelnemer’ wordt aangesproken) doorverwijst naar de online vragenlijst op Qualtrics.

Aangekomen op de pagina van de online vragenlijst krijgt de proefpersoon een kort introductietekstje met een coverstory:

‘’Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek. Om te meten wat mensen tegenwoordig voor maatstaven hanteren omtrent de gemiddelde hoeveelheid fruit die men per dag eet, wil ik je vragen een paar vragen te beantwoorden. Het beantwoorden van de vragen zal zo’n 5 minuten in beslag nemen. De antwoorden zullen te allen tijde anoniem blijven en enkel gebruikt worden voor dit onderzoek. Ook zullen zich geen noemenswaardige ongemakken voordoen tijdens of door dit onderzoek. Mocht dit alsnog problemen opleveren, dan kun je weigeren aan dit onderzoek mee te doen, of voortijdig stoppen met het onderzoek. Je kan achteraf, binnen 24 uur, jouw toestemming voor het gebruik van de onderzoeksgegevens intrekken.

Mochten er naar aanleiding van je deelname aan dit onderzoek klachten of opmerkingen bij je zijn, dan kun je contact opnemen met de Commissie Ethiek van de afdeling Communicatiewetenschap, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG Amsterdam; 020-525 3680; ascor-secr-fmg@uva.nl. Een vertrouwelijke behandeling van je klacht of opmerking is daarbij gewaarborgd. Door op ‘’Ik ga akkoord’’ te klikken ga je akkoord met het bovenstaande.

Ik hoop je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en dank je bij voorbaat voor je deelname aan dit onderzoek.’’

0 ‘’Ik ga akkoord’’ 0 ‘’Ik ga niet akkoord’’

Wanneer de proefpersoon op ‘>>’ klikt, komt hij/zij bij een introductiezin:

‘’De volgende vraag gaat over de hoeveelheid fruit die je afgelopen week per dag hebt gegeten:’’, waarna de proefpersoon per dag (‘gisteren’, ‘2 dagen geleden’, ‘3 dagen geleden’, enzovoorts) aan kan geven hoeveel stuks fruit hij/zij die dagen heeft

gegeten, met een keuze tussen ‘geen’, ‘1’, ‘2’, ‘3’, ‘4’ en ‘5 of meer’.

Vervolgens volgt de pagina met de gemanipuleerde tekst die er uitziet alsof deze door het Voedingscentrum is opgesteld, waarin de proefpersoon random verdeeld is door Qualtrics. De proefpersonen kunnen 15 seconden niet doorklikken

(12)

te lezen door gaan naar de volgende vraag. Dit wordt hen ook verteld op de desbetreffende pagina. De precieze manipulaties staan uitgelegd in de tekst hier onder. Na deze pagina komt de proefpersoon bij de volgende vraag: ‘’Geef bij de

volgende stelling per … aan wat je van de stelling vindt: Als ik per dag minimaal 2 stuks fruit eet, dan vind ik dat…’’, waarna zij bij zeven tegenstellingen moeten

aangeven waar zij zichzelf zouden plaatsen in de schaal. De tegenstellingen staan in de tekst hier onder beschreven.

Wanneer de proefpersonen deze vragen hebben beantwoord, komen ze bij de volgende stellingen, die gaan over de intentie van de proefpersoon om in de nabije toekomst minstens twee stuks fruit te gaan eten. De proefpersonen moeten van twee stellingen aangeven hoe waarschijnlijk zij de situatie gaan ervaren, op een schaal van 1 (erg onwaarschijnlijk) tot 7 (erg waarschijnlijk). Ook deze twee stellingen staan later in de tekst uitgelegd. Na deze stellingen moeten de proefpersonen nog een aantal demografische kenmerken invullen, zoals geslacht en leeftijd. Hierna worden zij hartelijk bedankt voor het invullen van de vragenlijst en krijgen zij de debriefing:

Hartelijk bedankt voor het invullen van deze vragenlijst. Jouw antwoorden zijn van grote waarde voor dit onderzoek. Met dit onderzoek wordt geprobeerd te achterhalen door welke vorm van informeren de lezer van een tekst het meest wordt beïnvloed. Er waren daarom vier verschillende teksten met verschillende vormen van informatie. Hiervan heb je er een gezien. Er is hierin verschil gemaakt in het formuleren van de boodschap door de helft van de deelnemers er op te wijzen dat voldoende fruit eten zorgt voor een grotere kans op een goede gezondheid en het voorkomen van ziektes als hart -en vaatziekte en obesitas. De boodschap die de andere helft van de deelnemers heeft gezien was zo geformuleerd dat te weinig fruit eten zorgt voor een grotere kans op een slechte gezondheid en ziektes als hart –en vaatziekte en obesitas. Ook heeft de helft van de deelnemers gelezen dat het merendeel van de Nederlandse bevolking minstens twee stuks fruit per dag eet, en de andere helft dat het merendeel van de Nederlandse bevolking dat juist nauwelijks doet. De tekst die je zojuist hebt gelezen is daarom niet door het Voedingscentrum opgesteld, maar door de onderzoeker. De resultaten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden door organisaties zoals het Voedingscentrum, wanneer zij bijvoorbeeld een nieuw informatieblad willen uitbrengen waarmee zij de lezer willen overtuigen om voldoende fruit te eten. Met behulp van een onderzoek als dit kunnen zij zo

(13)

mogelijk mensen te kunnen overtuigen. Als je geïnteresseerd bent in de uitslag van het onderzoek kun je contact opnemen met de onderzoeker, Bart Tetteroo, via het mail adres bart_tett@hotmail.com. Je bent nu klaar met dit onderzoek.

Met vriendelijke groet,

Bart Tetteroo

Metingen

Gemiddeld aantal stuks fruit per dag voor het experiment

De proefpersonen wordt gevraagd terug te denken en in een vragenlijst in te vullen hoeveel stuks fruit zij de week ervoor gemiddeld per dag aten. De onderzoeker heeft getest of minimaal 75% van 15 mensen in zijn omgeving zich nog konden herinneren hoeveel stuks fruit zij per dag hadden gegeten de laatste week. Omdat dit het geval was, wordt in dit onderzoek deze periodelengte aangehouden waarin de onderzoeker acht dat de proefpersonen zich nog kunnen herinneren hoeveel fruit zij per dag hebben gegeten. Ook is gevraagd aan deze mensen of zij zich beter het aantal stuks fruit per dag in het algemeen konden herinneren, of dat het voor hen makkelijker was om in plaats daarvan te antwoorden hoeveel stuks fruit soort fruit zij hadden gegeten, onderverdeeld in categorieën: zacht fruit (bessen, aardbeien, druiven), steenvruchten (zoals kersen, pruimen), pitfruit (appels, peren), citrusfruit (mandarijnen, sinaasappels) en exotisch fruit (bananen, kiwi’s). Deze methode is gebruikt door Bogers, van Assema en Kester in hun onderzoek uit 2004. Het idee van de onderzoeker was dat mensen zich misschien beter konden herinneren wat zij precies gegeten hadden per dag omdat zij actief moesten nadenken wat voor soorten fruit zij de afgelopen week hadden gegeten, maar het bleek dat het merendeel van de ondervraagde mensen niet goed kon terughalen wat zij precies per dag hadden gegeten, en wel goed kon terughalen hoeveel stuks fruit in het algemeen zij per dag hadden gegeten. Daarom is aan die vorm van recall vastgehouden door de onderzoeker.

(14)

Descriptieve norm: De descriptieve norm wordt in dit onderzoek als onafhankelijke variabele gemanipuleerd, en wordt voorgesteld als geldende norm in Nederland. De helft van de proefpersonen krijgt een gemanipuleerde tekst te zien waarin door een relevante organisatie als het Voedingscentrum wordt beweerd dat in

Nederland ongeveer 73% van de bevolking minstens 2 stuks fruit per dag eet en daarmee voldoet aan de minimale hoeveelheid die nodig is om gezond te blijven (hoge

norm). De andere helft krijgt een tekst waarin staat dat in Nederland ongeveer 27%

van de bevolking nauwelijks fruit eet per dag en daarmee voldoet aan de minimale hoeveelheid die nodig is om gezond te blijven (lage norm). Beide teksten zijn

nagenoeg even lang om te voorkomen dat proefpersonen bij een van de twee condities eerder hun aandacht zullen verliezen dan bij de andere conditie.

Frames: Ook het frame waaraan de proefpersonen worden blootgesteld (winst frame of verlies frame) wordt gemanipuleerd in dit onderzoek. In dit geval krijgt de ene helft van de proefpersonen een tekst te zien waarin wordt uitgelegd wat de positieve consequenties zijn van het voldoende fruit per dag eten, zoals door

voldoende fruit per dag te eten vergroot men de kans op een goede gezondheid en op het voorkomen van gezondheidsproblemen als obesitas, ziektes als hart- en vaatziekten of een tekort aan vitamines en mineralen. De andere helft krijgt

daarentegen een tekst waarin de negatieve consequenties van het onvoldoende fruit per dag eten, zoals door onvoldoende fruit per dag te eten vergroot men de kans op

een slechte gezondheid en op het veroorzaken van gezondheidsproblemen als obesitas, ziektes als hart- en vaat ziekten of een tekort aan vitamines en mineralen.

Ook deze manipulaties zullen beide ongeveer evenveel woorden bevatten, zodat proefpersonen niet eerder hun aandacht zullen verliezen bij een van de twee condities.

Afhankelijke variabelen

Attitude: De attitude die de proefpersonen hebben tegenover het eten van voldoende fruit wordt gemeten aan de hand van 7 7-punts bipolaire items, die gebaseerd zijn op onderzoek van Ajzen (2006). Deze 7 items worden samengevoegd tot de schaalvariabele ‘attitude’. De proefpersonen wordt de volgende vraag gesteld: ‘’Als ik per dag minimaal 2 stuks fruit eet, dan vind ik dat…’’, met de schalen

(15)

prettig, schadelijk – gunstig, ongezond – gezond en onverstandig - verstandig. De

betrouwbaarheid van deze schaal wordt gecontroleerd met behulp van Cronbach’s alpha.

Intentie om voldoende fruit te eten: De intentie om voldoende fruit te eten komt voort uit de attitude ten opzichte van het voldoende eten van fruit, de hoogte van de descriptieve norm en het soort frame. Vandaar dat de intentie om voldoende fruit te eten een afhankelijke variabele is. De intentie wordt gemeten aan de hand van drie 7-punts bipolaire items die lopen van erg onwaarschijnlijk (1) tot erg waarschijnlijk (7) (Ajzen, 2006), met als stellingen: ik ben van plan de komende dagen minstens twee

stuks fruit per dag te gaan eten, ik wil de komende dagen minstens twee stuks fruit per dag gaan eten en ik verwacht de komende dagen minstens twee stuks fruit per dag te gaan eten (Stok, de Ridder, & de Vet et al., 2014). Deze twee items worden hierna

samengevoegd tot de schaalvariabele ‘intentie’, waarvan de betrouwbaarheid wordt gecontroleerd met Cronbach’s alpha.

Selectie-variabelen & controle-variabelen

Geslacht: Met de selectie-variabele geslacht zal worden gemeten of mannen en vrouwen van elkaar verschillen in hoeverre een normatieve tekst met een frame de de gedragsbenadering van de proefpersonen beïnvloedt.

Lengte en gewicht: De proefpersonen worden gevraagd hun lengte en gewicht in centimeters en kilogrammen te geven. Met deze variabelen kan een nieuwe variabele berekend worden, namelijk Body Mass Index (BMI) per proefpersoon.

Demografische kenmerken & BMI

De proefpersonen worden verschillende vragen gesteld die te maken hebben met hun demografische kenmerken als geslacht, leeftijd, hoogst genoten opleiding, fruit allergie, lengte en gewicht. Deze kenmerken kunnen achteraf nog gebruikt worden als controle-variabelen. Met de combinatie van lengte en gewicht kan de BMI van de proefpersonen berekend worden, en kan BMI meegenomen worden als

(16)

genoeg zijn. De vragen die over deze demografische kenmerken gaan worden aan het eind van de vragenlijst gesteld, omdat de antwoorden op deze vragen niet worden beïnvloed door antwoorden op eerdere vragen in de vragenlijst.

Standaard informatie

De proefpersonen worden random ingedeeld in 4 condities. In elke conditie worden de proefpersonen blootgesteld aan een verschillende combinatie van een frame en hoge of lage descriptieve norm, maar voorafgaand aan die combinatie krijgt elke groep een tekst met standaard informatie die in elke conditie hetzelfde is op dezelfde pagina te zien. Hierin staat neutrale informatie over fruit die niks met de descriptieve norm of de frames te maken heeft. Hier wordt dus verder nog geen frame aan gekoppeld of gezegd wat de (zogenaamde) descriptieve norm in Nederland is.

Meetinstrumenten

Dit onderzoek wordt uitgevoerd via een online vragenlijst, gemaakt met behulp van de online vragenlijst website Qualtrics. De proefpersonen worden random ingedeeld in een van de vier condities, welke verschillen in tekst. Deze randomisatie wordt geprogrammeerd in Qualtrics.

Data-analyseplan

De onafhankelijke variabelen ‘descriptieve norm’ en ‘frame’ zijn categorische variabelen met de waarden ‘hoge descriptieve norm’ en ‘lage descriptieve norm’ voor de eerste variabele en ‘winst frame’ en ‘verlies frame’ voor de tweede variabele. De afhankelijke variabele ‘attitude’ is een schaal die samengesteld is uit 7 items, met zevenpuntsschalen. De variabele kan daarom beschouwd worden als interval. De afhankelijke variabele ‘intentie’ is ook een 7-punts schaalvariabele samengesteld uit drie items, dus ook deze mag beschouwd worden als interval variabele. Voordat de analyses uitgevoerd kunnen worden, moeten de schalen ‘attitude’ en ‘intentie’ nog geconstrueerd worden uit de items die bij de verschillende variabelen horen.

(17)

variantieanalyse de beste optie. Ook de effecten van een hoge of lage descriptieve norm enerzijds en het soort frame anderzijds op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit zal met een variantieanalyse geanalyseerd worden. Om te meten of een hogere attitude ten opzichte van voldoende fruit eten een sterker effect heeft op de daadwerkelijke intentie om voldoende fruit te eten dan een lage attitude, zullen we dus twee intervallen met elkaar vergelijken. Hiervoor wordt een regressieanalyse uitgevoerd.

Resultaten

Voorbereidende analyses

Allereerst is gekeken of de respondenten voldeden aan de leeftijd die de onderzoeker als eis had gesteld voor deelname aan het onderzoek. In totaal was er een respondent die niet voldeed aan de leeftijdsgrens, dus is die respondent verwijderd uit de dataset. Verder zijn ook alle respondenten die minder dan een minuut of langer dan tien minuten hebben gedaan over het invullen van de vragenlijst verwijderd uit de dataset, evenals de respondenten die de vragenlijst onvolledig hadden ingevuld. Nadat het databestand opgeschoond was, is de betrouwbaarheid van de verschillende variabelen die deel uitmaken van de geconstrueerde schalen getest. Hieruit bleek dat de Cronbach’s Alpha van de zeven items die de variabele ‘attitude’ vormen, .94 is. De Cronbach’s Alpha van de drie items die de variabele ‘intentie’ vormen is .92. Beide schalen zijn dus betrouwbaar genoeg en zijn daarom geconstrueerd. Ook zijn de verschillende condities onderverdeeld in twee nieuwe variabelen, namelijk ‘frame’ en ‘norm’. Hierin zijn de respondenten verdeeld in de categorieën ‘winst’ en ‘verlies’ frame, en ‘hoge’ en ‘lage’ norm.

Hypothesen

Voor de eerste hypothese, de verwachting dat een verlies frame een positiever effect heeft op de intentie om fruit te eten dan een winst frame, is gebruik gemaakt van een variantieanalyse. Tegen de verwachting in heeft een winst frame (M = 5.52,

(18)

verlies frame (M = 5.40, SD = 1.65). Dit is echter geen significant effect (F (1, 114) = .19, p = .663). Deze hypothese wordt op basis van de resultaten dus niet aangenomen.

In de tweede hypothese werd gesteld dat een verlies frame een positiever effect heeft op de attitude ten opzichte van het eten van fruit dan een winst frame. Ook voor deze analyse is een variantieanalyse gebruikt. Uit deze analyse blijkt dat een frame geen significant effect heeft op de attitude (F (1, 114) = 0.14, p = .713). Ook heeft bij de analyse van de tweede hypothese een winst frame (M = 6.17, SD = 0.97) weer een heel licht positiever effect op de attitude dan een verlies frame (M = 6.10, SD = 1.04). Dat betekent dat ook deze hypothese niet aangenomen kan worden op basis van de resultaten.

Figuur 1. De gemiddelde scores van winst en verlies frame op intentie en attitude

De volgende hypothese gaat over de descriptieve norm. De aanname was dat proefpersonen die blootgesteld werden aan een descriptieve norm die aangaf dat het merendeel van de Nederlanders juist genoeg fruit eet, een positievere intentie om voldoende fruit te eten zouden creëren. Echter, tegen de verwachting in zijn de proefpersonen die blootgesteld werden aan de norm die aangaf dat weinig Nederlanders voldoende fruit eten (M = 5.60, SD = 1.49) positiever over de intentie om voldoende fruit te gaan eten zijn dan de proefpersonen die werden blootgesteld aan de norm die aangaf dat veel Nederlanders juist voldoende fruit eten (M = 5.32, SD

0 1 2 3 4 5 6 7

Winst frame Verlies frame

Intentie Attitude

(19)

= 1.58). Beide normen werken dus positief op de intentie om fruit te eten, maar de norm waarvan verwacht werd dat deze een positiever effect zou hebben op de intentie had juist het minst positieve effect. Ook is dit effect niet significant (F (1, 114) = .95,

p = .331). De derde hypothese wordt dus niet aangenomen.

Ook over het effect van de descriptieve norm op de attitude van de proefpersonen ten opzichte van het eten van voldoende fruit is een hypothese opgesteld. In die hypothese wordt gesteld dat de proefpersonen die zijn blootgesteld aan een norm die beschrijft dat het merendeel van de Nederlanders voldoende fruit eet een positievere attitude zullen hebben ten opzichte van het eten van voldoende fruit dan de proefpersonen die zijn blootgesteld aan de norm die beschrijft dat het merendeel van de Nederlanders onvoldoende fruit eet. Volgens de resultaten is echter het tegendeel waar. De proefpersonen die zijn blootgesteld aan de norm die stelt dat het merendeel van de Nederlanders onvoldoende fruit eet (M = 6.49, SD = .58) hebben een positievere attitude ontwikkeld ten opzichte van het eten van voldoende fruit dan de proefpersonen die te zien kregen dat het merendeel van de Nederlanders juist voldoende fruit eet (M = 5.81, SD = 1.19). Dit effect is significant (F (1, 114) = 14.81, p = .000). Het verschil tussen de groepen is niet aan toeval toe te schrijven. Dit betekent dat de vierde hypothese niet aangenomen kan worden, omdat het effect precies in de tegengestelde richting werkt. De hypothese wordt daarom verworpen.

Figuur 2. De gemiddelde scores van de descriptieve normen op intentie en attitude

0 1 2 3 4 5 6 7

Merendeel eet voldoende fruit Merendeel eet onvoldoende fruit

Intentie Attitude

(20)

Ten slotte is er nog een vijfde hypothese opgesteld. Volgens deze hypothese hangen de attitude ten opzichte van het eten van fruit en de intentie om fruit te eten samen. Hoe positiever de attitude is, hoe positiever de intentie wordt. Deze hypothese is getest door middel van een regressieanalyse. Er blijkt een positief significant verband te zijn; b* = .37, t = 4.24, p = .000, 95% CI [.30, .83]. Met de attitude kan 12,9 procent van de verschillen in intentie voorspeld worden. Een positievere attitude tegenover het eten van voldoende fruit correleert dus positief met de intentie om voldoende fruit te eten, en daarom kan de vijfde hypothese worden aangenomen.

De uiteindelijke hoofdvragen uit de thesis zijn of de condities effect hebben op de intentie om voldoende fruit te eten en de attitude ten opzichte van voldoende fruit eten. Volgens de analyse heeft de combinatie van een winst frame en een ‘lage’ descriptieve norm het positiefste effect op de intentie om voldoende fruit te eten (M = 5.80, SD = 1.32). Als de hypotheses zouden kloppen, zou de conditie met een verlies frame en een ‘hoge’ descriptieve norm (M = 5.39, SD = 1.69) juist het best moeten werken, maar deze komt niet verder dan de derde plek van de vier. De conditie met het verlies frame en de ‘lage’ norm werkt het op een na beste (M = 5.40, SD = 1.63), een minimaal verschil met de conditie waarvan verwacht werd dat die het positiefste effect zou hebben. Het minst positieve effect komt van de conditie waarin een winst frame gecombineerd werd met een ‘hoge’ norm (M = 5.25, SD = 1.49). Dit effect is niet significant (F (1, 112) = .84, p = .360). Het combineren van een winst of verlies frame met een descriptieve norm heeft in het geval van dit onderzoek dus geen significant interactie-effect op de intentie van mensen om voldoende fruit te eten.

Figuur 3. Gemiddelde scores van de condities op de intentie van hoog naar laag

0 1 2 3 4 5 6 7 Winst frame x

lage norm Verlies frame xlage norm Verlies frame xhoge norm Winst frame xhoge norm

Gemiddelde Standaarddeviatie

(21)

De combinatie van een frame en een descriptieve norm heeft ook geen significant effect op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit (F (1, 112) = .01, p = .905). De conditie die het hoogst scoort is opnieuw een winst frame in combinatie met een ‘lage’ descriptieve norm (M = 6.51, SD = .54). Vlak daarachter komt de combinatie van een verlies frame met de ‘lage’ descriptieve norm (M = 6.47,

SD = .62), gevolgd door een winst frame in combinatie met een ‘hoge’ descriptieve

norm (M = 5.85, SD = 1.18) en een verlies frame met een ‘hoge’ descriptieve norm (M = 5.77, SD = 1.22). Dat is merkwaardig, aangezien laatstgenoemde volgens de vooraf gestelde hypotheses juist het positiefste effect zou moeten hebben op de attitude. De verschillen in gemiddelden tussen de frames zijn niet erg groot, maar het verschil tussen de descriptieve norm die beschrijft dat het merendeel van de Nederlanders juist veel of juist weinig fruit eet is nog enigszins noemenswaardig, namelijk .74 tussen de condities met winst frame en .70 tussen de condities met verlies frame. Er is dus ook hier geen interactie-effect tussen het soort frame en de descriptieve norm.

Figuur 4: Gemiddelde scores van de condities op de attitude van hoog naar laag

0 1 2 3 4 5 6 7 Winst frame x

lage norm Verlies frame xlage norm Winst frame xhoge norm Verlies frame xhoge norm

Gemiddelde Standaarddeviatie

(22)

Discussie

Door middel van dit onderzoek is geprobeerd te achterhalen of blootstelling aan een winst of verlies frame in combinatie met een descriptieve norm een positief effect zou hebben op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit en de intentie om ook daadwerkelijk voldoende fruit te eten. Het onderzoek is online afgenomen onder personen tussen en inclusief de achttien en 30 jaar oud. Elke proefpersoon kreeg een stukje tekst te zien dat afkomstig leek van de website van het Voedingscentrum. De proefpersonen werden random ingedeeld in een van de vier condities. Elke conditie was een combinatie van een winst of verlies frame met een descriptieve norm die ofwel aangaf dat het merendeel van de Nederlanders voldoende fruit eet, ofwel dat het merendeel van de Nederlanders onvoldoende fruit eet. Daarna kregen zij een vragenlijst waarmee de attitude en de intentie zijn gemeten.

De onderzoeksvraag is onder andere getoetst aan de hand van enkele hypothesen. Allereerst werd verwacht dat blootstelling aan een verlies frame een positiever effect heeft op de intentie om voldoende fruit te eten dan een winst frame. Wanneer een proefpersoon dus blootgesteld zou worden aan een boodschap waarin stond dat de kans op onder andere ziektes en overgewicht aanzienlijk groter wordt wanneer diegene onvoldoende fruit zou eten, zou dat volgens deze hypothese moeten leiden tot een positief effect op de intentie om fruit te eten, positiever dan wanneer de proefpersoon blootgesteld zou zijn aan een boodschap waarin staat dat de kans op een goede gezondheid en een gezond gewicht groter worden wanneer de proefpersoon voldoende fruit zou eten. Alhoewel beide frames een positief effect hebben gehad op de intentie, heeft blootstelling aan een winst frame in dit geval een positiever effect op de intentie dan blootstelling aan een verlies frame, alhoewel het verschil minimaal is. Dit effect is echter niet significant gebleken. De eerste hypothese kon dus niet aangenomen worden, wat betekent dat blootstelling aan een verlies frame geen positiever effect heeft op de intentie dan een winst frame.

In de tweede hypothese werd gesteld dat blootstelling aan een verlies frame eveneens een positiever effect heeft op de attitude ten opzichte van voldoende fruit eten dan een winst frame. Hoewel ook hier het verschil minimaal is, is uit de resultaten gebleken dat blootstelling aan een winst frame toch een positiever effect heeft op de attitude ten opzichte van voldoende fruit eten dan blootstelling aan een

(23)

daarom verworpen. Blootstelling aan een verlies frame heeft dus niet een positiever effect op de attitude dan blootstelling aan een winst frame.

Vervolgens is onderzocht wat het effect van de descriptieve norm op de intentie om voldoende fruit te eten is. Verwacht werd dat een descriptieve norm die aangaf dat het merendeel van de Nederlanders voldoende fruit eet een positiever effect zou hebben dan een norm die aangaf dat het merendeel juist onvoldoende fruit eet. Uit de analyses bleek echter dat juist laatstgenoemde norm het positiefste effect heeft op de intentie om voldoende fruit te eten, alhoewel dit effect niet significant is. Een norm die aangeeft dat het merendeel het goede gedrag uitvoert heeft dus geen positiever effect op de respondent dan een norm die aangeeft dat het merendeel juist niet het goede gedrag uitvoert, en daarom is de derde hypothese verworpen.

Het vierde effect dat gemeten is, is het effect van dezelfde soorten norm als in de derde hypothese op de attitude ten opzichte van voldoende fruit eten. Dit effect is wel significant, maar precies in de tegengestelde richting van de hypothese. In de hypothese werd namelijk gesteld dat een norm die beschrijft dat het merendeel van de Nederlanders wel voldoende fruit eet een positiever effect zou hebben dan de norm die het tegendeel beweert. In dit geval werkt de norm die beschrijft dat de meerderheid onvoldoende fruit eet juist positiever op de attitude dan de andere norm. Aangezien het effect significant is, kan gesteld worden dat een norm die stelt dat de meerderheid onvoldoende fruit eet een positiever effect heeft op de attitude om voldoende fruit te eten dan een norm die beschrijft dat de meerderheid voldoende fruit eet. Hierdoor wordt echter wel de vierde hypothese eveneens verworpen.

In de laatste hypothese werd gesteld dat hoe positiever de attitude ten opzichte van voldoende fruit eten is, hoe positiever de intentie om voldoende fruit te eten zou zijn. Er is aangetoond dat er een significant correlerend effect is tussen deze twee variabelen. Hoe positiever de attitude dus is, hoe hoger de intentie wordt om voldoende fruit te eten. De vijfde hypothese wordt daarom aangenomen.

De hoofdvragen waren of een combinatie van een winst of verlies frame met een van de twee verschillende descriptieve normen een effect zouden hebben op zowel de intentie om voldoende fruit te eten en de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit. Volgens de vooraf gestelde hypotheses zou een combinatie van een verlies frame met een norm die beschrijft dat het merendeel van de Nederlanders voldoende fruit eet het positiefste effect heeft op de intentie en de attitude. Alhoewel

(24)

conditie waarin het winst frame zit in combinatie met de norm die beschrijft dat de meerderheid van de Nederlanders onvoldoende fruit eet het positiefste effect op de intentie en attitude, precies het omgekeerde van wat er werd verwacht. Deze interactie-effecten zijn ook niet significant. Er kan dus geen causaal verband worden aangetoond op basis van de resultaten.

Er zijn wat kanttekeningen en opmerkingen voor vervolgonderzoek te plaatsen. Allereerst had het stimulusmateriaal een stuk professioneler aangepakt kunnen worden. Vanwege gebrek aan tijd en financiën is het stimulusmateriaal wel goed verzorgd, maar het had enigszins beter gekund. De verschillende teksten in de condities waren bijna hetzelfde, omdat de manipulaties niet heel veel van elkaar verschilden. Er is uiteraard wel een manipulatiecheck gedaan, maar als de onderzoeker meer tijd zou hebben had het stimulusmateriaal er zeker een stuk professioneler uit kunnen zien.

Wat ook meespeelt in dit onderzoek is dat er niet is gecontroleerd of de groep uitgesloten was van invloeden van buitenaf. Alle vragenlijsten werden thuis of onderweg (via de mobiele telefoon) uitgevoerd. Misschien zat de proefpersoon wel net een programma te kijken over obesitas, waardoor diegene op dat moment ontzettend beïnvloed de vragenlijst zou invullen. Tegenwoordig wordt men bijna doodgegooid met programma’s of reclames waarin gezond eten wordt gepromoot, dus het kan zijn dat sommige vragenlijsten niet volledig neutraal zijn ingevuld. Hier kan bij vervolgonderzoek wel op gecontroleerd worden. Daarbij komen bijna alle proefpersonen uit de buurt van de Randstad, waar misschien toch net een andere opvatting heerst over gezonde voeding dan bijvoorbeeld op het platteland. De volgende keer zou de onderzoeker meer moeten variëren in de soorten proefpersonen om de resultaten te kunnen vertalen naar de hele Nederlandse bevolking, en niet alleen mensen uit de Randstad.

De vragen waaruit uiteindelijk de constructvariabelen intentie en attitude zijn gevormd lijken waarschijnlijk te veel op elkaar. Bij het berekenen van de betrouwbaarheid kwam uit dat de vragen die samen de attitude vormen misschien wel te betrouwbaar waren, namelijk .94. Bij de vragen die de intentie moesten meten was dit .92. De interne consistentie is hier dus vrij hoog.

Wat wel positief is gebleken, is dat zowel het winst als het verlies frame in combinatie met een descriptieve norm positief werkt op de attitude ten opzichte van

(25)

waren bijna allemaal niet significant, misschien omdat de onderzoeker 24 van de 140 respondenten moest schrappen uit zijn onderzoek vanwege te korte of te lange invultijden, te hoge leeftijd of onvolledige vragenlijsten. Hierdoor bleven in drie van de vier condities net minder dan 30 respondenten over en kunnen de analyses niet significant zijn.

Al met al is in dit onderzoek gebleken dat mensen het meest vatbaar zijn voor blootstelling aan een tekst met een winst frame in combinatie met een norm die beschrijft dat het merendeel van de groep waarin zij zitten het positieve gedrag niet uitvoeren. In dit geval is dat positieve gedrag het eten van voldoende fruit per dag. Wat wel met zekerheid gezegd kan worden, is dat er een verband bestaat tussen de attitude die mensen hebben ten opzichte van het eten van voldoende fruit en de intentie die mensen hebben om voldoende fruit te eten. Wordt de een positiever, dan wordt de ander dat ook, en andersom. Er kan niet expliciet worden gesteld welke combinatie van winst of verlies frame en hoge of lage norm het positiefste effect heeft op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit en de intentie om voldoende fruit te eten, al komt de combinatie van het winst frame met de lage descriptieve norm wel het meest in de buurt.

Voor vervolgonderzoek zou een keuze kunnen zijn om te onderzoeken of een winst of verlies frame in combinatie met een descriptieve norm positiever of juist negatiever werkt op de intentie om voldoende fruit te eten dan wanneer een winst of verlies frame wordt gecombineerd met een injunctieve norm. Op die manier kunnen verschillende manier van informatie brengen vergeleken worden om zo tot de beste manier van informatie verstrekken te komen om mensen ertoe te zetten om voldoende fruit per dag te willen eten.

(26)

Literatuur

Ajzen, I (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and

Human Decission Processes, 50(2). 179–211. doi: 10.1016/0749-5978(91)90020-T

Ajzen, I. (2006). Constructing a TpB questionnaire: Conceptual and methodological

considerations. Gedownload van

https://people.umass.edu/aizen/pdf/tpb.measurement.pdf

Baker, C., Little, T., & Brownell, K. (2003). Predicting adolescent eating and activity behaviors: The role of social norms and personal agency. Health Psychology, 22(2). 189–198. doi: 10.1037/0278-6133.22.2.189.

Bogers, R.P., van Assema, P., Kester, A.D.M., Westerterp, K.R., Dagnelie, P.C. (2004). Reproducibility, validity, and responsiveness to change of a short questionnaire for measuring fruit and vegetable intake. American Journal of

Epidemiology, 159(9). 900–909. doi: 10.1093/aje/kwh123

Cialdini, R. (2003). Crafing normative messages to protect the environment. Current

Directions in Psychological Science, 12(4). 105–109. doi: 10.1111/1467-8721.01242

Cialdini, R., Reno, R., & Kallgren, C. (1990). A focus theory of normative conduct: Recycling the concept of norms to reduce littering in public places. Journal of

(27)

Personality and Social Psychology, 58(6). 1015–1026. doi: 10.1037/0022-3514.58.6.1015

De Bruijn, G., Visscher, I., & Mollen, S. (2015). Effects of previous fruit intake, descriptive majority norms, and message framing on fruit intake intentions and behaviors in Dutch adults across a 1-week period. Journal of Nutrition Education

and Behavior, 47(3). 234–241. doi: 10.1016/j.jneb.2015.02.001

De Graaf, A., Van den Putte, B., & De Bruijn, G. (2015). Effects of issue involvement and framing of a responsible drinking message on attitudes, intentions, and behavior.

Journal of Health Communication, 20(8). 989–994. doi:10.1080/10810730.2015.1018623

Kahneman, D., & Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decision under risk. Econometrica, 47(2). 263–292. doi: 10.2307/1914185

Meyerowitz, B., & Chaiken, S. (1987). The effect of message framing on breast self-examination attitudes, intentions, and behavior. Journal of Personality and Social

Psychology, 52(3). 500–510. doi: 10.1037/0022-3514.52.3.500

Rivis, A., & Sheeran, P. (2003). Descriptive norms as an additional predictor in the theory of planned behaviour: A meta-analysis. Current Psychology, 22(3). 218–233. doi: 10.1007/s12144-003-1018-2

(28)

Stok, F., De Ridder, D., De Vet, E. et al. (2012). Minority talks: The influence of descriptive social norms on fruit intake. Psychology & Health, 27(8). 956–970. doi: 10.1080/08870446.2011.635303

Stok, F., De Ridder, D., De Vet, E. et al. (2014). Don't tell me what i should do, but what others do: The influence of descriptive and injunctive peer norms on fruit consumption in adolescents. British Journal of Health Psychology, 19(1). 52–64. doi: 10.1111/bjhp.12030

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Currently, using the new genome-wide high(er) resolution techniques, such as the oligo based array, the number of variations detected in the human genome will increase even further.

In our study, we screened loci known to be involved in MR (subtelo-.. meric/pericentromeric regions and genes involved in microdeletion syndromes) as well as interstitial

To determine whether the number of alterations obtained is significantly higher compared to copy number changes of regions outside the duplicons described in 2001, we have tested

Recent technological developments, such as array-based comparative genomic hybridization (array-CGH) (Pinkel et al., 1998; Antonarakis, 2001; Snijders et al., 2001) and

Based on FISH studies on both metaphase and interphase nuclei using FISH probes RP11-3018K1 and LSI-ARSA (both corresponding to the subtelomeric region of chro- mosome 22q),

After detection of a microdeletion by array-based comparative genomic hybridization, we identified biallelic truncating mutations in the b1,3-galactosyltransferase–like gene

He and his mother showed microcytic hypochromic parameters and an unbalanced α/β-globin chain synthesis ratio indicative for α 0 -thalassemia carrier-ship Figure 2

In this study, different high resolution genome wide screening platforms were com- pared, including array-CGH using large insert clones, the long-oligo array of Agilent, the