• No results found

Brand placement in televisieprogramma’s : De invloed van sponsorvermeldingen en gemoedstoestand op kijkersresponsen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Brand placement in televisieprogramma’s : De invloed van sponsorvermeldingen en gemoedstoestand op kijkersresponsen"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Brand placement in televisieprogramma’s:

De invloed van sponsorvermeldingen en gemoedstoestand op

kijkersresponsen

24 juni 2016

Charlotte Kapeczuk (11077417)

Masterscriptie

Graduate School of Communication

Master Communicatiewetenschap: Persuasieve communicatie

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Eva van Reijmersdal

(2)

1

Abstract

Een sponsorvermelding kan mensen waarschuwen voor de invloed van nieuwe vormen van

reclame, zoals brand placement, waarbij de persuasieve intentie verborgen wordt en

merkresponsen onbewust beïnvloed worden. Het doel van de sponsorvermelding is dat deze

overredingskennis activeert, waardoor de ontvanger zich kritisch kan opstellen tegenover de

verborgen reclame. Het huidige onderzoek bestudeerde het effect van een sponsorvermelding

bij brand placement in een televisieprogramma op merkherinnering en –attitude via de activatie

van overredingskennis. Daarbij is gekeken in hoeverre gemoedstoestand dit effect beïnvloedt.

De verwachtingen waren dat de sponsorvermelding een positief effect zou hebben op de

merkherinnering en een negatief effect op de merkattitude en dat dit gemedieerd zou worden

door de activatie van overredingskennis. De sponsorvermelding zou vooral voor mensen in een

positieve stemming noodzakelijk zijn voor de activatie van overredingskennis en voor mensen

in een negatieve of neutrale stemming minder. Een experiment (n = 179) vond geen significant

bewijs voor dit gemodereerd mediatie-effect: de sponsorvermelding zette niet de activatie van

overredingskennis in gang en de merkherinnering en –attitude bleven onveranderd. Ook bleek

gemoedstoestand dit effect niet te beïnvloeden. De resultaten hebben belangrijke implicaties

(3)

2

Inleiding

Door de grote hoeveelheid reclame waaraan mensen elke dag worden blootgesteld, worden zij

steeds negatiever ten opzichte van reclame. Dit brengt de effectiviteit van traditionele reclame

in gevaar (Dahlén, & Edenius, 2007; Boerman, Van Reijmersdal, & Neijens, 2012). Mensen

zijn zo gewend aan reclame, dat de persuasieve intentie ervan meteen herkend wordt en ze zich

automatisch sceptisch en behoedzaam opstellen (Dahlén, & Edenius, 2007; Campbell, Mohr,

& Verlegh, 2013). Om te voorkomen dat mensen zich van reclame afwenden, wordt het steeds

meer in aantrekkelijke media-inhouden verwerkt. Het onderscheid tussen redactionele en

commerciële inhoud vervaagt, waardoor reclame minder herkenbaar wordt als

overredingspoging (Dahlén & Edenius, 2007). Brand placement in televisieprogramma’s is een

veelvuldig gebruikt voorbeeld hiervan. Het idee is dat mensen tijdens het kijken van een

televisieprogramma niet doorhebben dat zij aan reclame worden blootgesteld, maar toch met

een merk in aanraking komen.

Uit onderzoek blijkt zelfs dat er sprake is van een impliciet effect: ondanks dat de

herinnering van de brand placement laag of zelfs afwezig is, wordt het merk positiever

geëvalueerd (Matthes, Schemer, & Wirth, 2007; Russell, 2002; Van Reijmersdal, Neijens, &

Smit, 2007). Ook als er wel sprake is van herinnering van brand placement, wordt het meestal

nog steeds niet als reclame herkend en heeft de kijker niet door beïnvloed te worden (Matthes

et al., 2007; Van Reijmersdal et al., 2007; Yang, & Roskos-Ewoldsen, 2007). Brand placement

wordt daarom vaak als misleidend bestempeld (Boerman et al., 2012). Onbewuste beïnvloeding

is niet toegestaan en om dit te voorkomen, zijn er regels opgesteld die het waarschuwen voor

brand placement door middel van een sponsorvermelding verplicht stellen (Boerman, Van

Reijmersdal, & Neijens, 2015).

Een sponsorvermelding kan overredingskennis activeren (Boerman et al., 2012;

(4)

3

wordt door de vermelding geïnformeerd over de persuasieve intentie van de boodschap, wat

vervolgens de kennis over persuasieve strategieën activeert (Friestad, & Wright, 1994). Er

wordt dan een kritischere houding aangenomen tegenover de boodschap, wat weerstand kan

opwekken (Friestad, & Wright, 1994). In het geval van brand placement toonden Boerman et

al. (2012) aan dat een sponsorvermelding inderdaad leidt tot een kritischere houding. Het zou

zo kunnen zijn dat deze kritische houding bepaald wordt door individuele kijkerskenmerken.

Gemoedstoestand is een factor die in verband wordt gebracht met het verwerken van

informatie en het aannemen van een kritische houding (Hullett, 2005). De algemene aanname

is dat mensen in een positieve stemming minder kritisch zijn dan mensen in een negatieve

stemming (Mitchell, 2000; Hullett, 2005). Mensen in een negatieve stemming zoeken afleiding

voor hun gemoedstoestand en schenken daarom meer aandacht aan het verwerken van

informatie, terwijl mensen in een positieve stemming hun gemoedstoestand willen behouden

en informatie oppervlakkiger verwerken (Hullett, 2005). Door de diepere verwerking nemen

mensen in een negatieve stemming eerder een kritische houding aan, wat leidt tot het activeren

van overredingskennis (Friestad, & Wright, 1994). Bij mensen in een positieve stemming is dat

minder het geval (Hullett, 2005) en is een sponsorvermelding noodzakelijk om

overredingskennis te activeren. Naast dit onderscheid tussen een positieve en negatieve

stemming is het verstandig de effecten van een neutrale stemming te bestuderen, omdat

televisiekijkers ook in een neutrale stemming kunnen verkeren als zij worden blootgesteld aan

brand placement en niet per se een uitgesproken positieve of negatieve stemming hebben.

Het verwachte effect van positieve en negatieve stemmingen is in eerder onderzoek naar

het onthullen van de commerciële intentie van advergames al bevestigd (Van Reijmersdal et

al., 2015). Brand placement in online spellen verschilt echter van brand placement in televisieprogramma’s. In een advergame draait het spel om het merk, waardoor de brand

(5)

4

voltooien van een spel hun aandacht sterker richten op de inhoud en daarmee ook op de brand

placement (Waiguny, Nelson, & Terlutter, 2014). Voor het kijken naar een televisieprogramma

is dit niet altijd het geval, wat kan betekenen dat de verdeling van cognitieve

verwerkingsbronnen voor beide typen brand placement varieert.

Het doel van dit onderzoek is om door middel van een experiment vast te stellen in

welke mate overredingskennis geactiveerd wordt bij brand placement met en zonder

sponsorvermelding en hoe dit verschilt voor mensen in verschillende gemoedstoestanden.

Vervolgens wordt er gekeken naar de invloed hiervan op de merkherinnering en merkattitude,

twee factoren die voor adverteerders van belang zijn om de effectiviteit van hun reclame in te

schatten (Gibson, Redker, & Zimmerman, 2014). Voor zowel kijkers als beleidsmakers is het

van belang te bestuderen in hoeverre sponsorvermeldingen effectief zijn en daadwerkelijk

onbewuste beïnvloeding tegengaan.

Theoretisch Kader

Dit onderzoek is grotendeels een replicatie van eerder onderzoek naar het effect van

sponsorvermeldingen en gemoedstoestand bij het spelen van advergames op merkresponsen

(Van Reijmersdal et al., 2015). De resultaten lieten zien dat mensen in een positieve stemming

een sponsorvermelding nodig hebben om overredingskennis te activeren, terwijl deze bij

mensen in een negatieve stemming ook zonder sponsorvermelding geactiveerd wordt.

Vervolgens leidt dit bij mensen in een positieve stemming tot een hogere merkherinnering en

negatievere merkattitude. Ondanks dat het effect is vastgesteld voor advergames, wil dit niet

zeggen dat dit voor alle typen brand placement geldt. Kijkend naar de verdeling van cognitieve

bronnen bij het spelen van een advergame, kan er verwacht worden dat een groot deel hiervan

wordt toegewezen aan het voltooien van het spel en er een kleinere hoeveelheid overblijft voor

(6)

5

weinig cognitieve bronnen vereisen, blijft er een groter deel over voor het verwerken van brand

placement. Dit zou kunnen leiden tot verschillende effecten in de activatie van

overredingskennis en de merkresponsen. Daarnaast is het toevoegen van een neutrale

gemoedstoestand in het huidige onderzoek zinvol, omdat het onrealistisch is dat mensen alleen

in negatieve of positieve gemoedstoestanden verkeren. Hieronder zal aan de hand van de

literatuur beschreven worden wat de verwachtingen zijn voor brand placement in televisieprogramma’s.

Door middel van brand placement wordt de persuasieve intentie van de adverteerder

verborgen (Dahlén, & Edenius, 2007; Van Reijmersdal, Rozendaal, & Buijzen, 2012; Campbell

et al., 2013; Boerman, Van Reijmersdal, & Neijens., 2014). Het niet herkennen van de

persuasieve intentie van brand placement door de kijker maakt beïnvloeding een stuk

gemakkelijker (Russell, 2002). Het is voor adverteerders echter niet toegestaan om mensen te

beïnvloeden als zij zich daar niet bewust van zijn, omdat dit een vorm van misleiding is

(Boerman et al., 2012). Om eerlijke communicatie te waarborgen, zijn er daarom voor de gehele

Europese Unie regels opgesteld die het waarschuwen voor brand placement verplicht stellen

(Boerman et al., 2014). Deze waarschuwing houdt in dat de kijker geïnformeerd wordt over de

aanwezigheid van brand placement door middel van een sponsorvermelding (Boerman et al.,

2014).

Deze ontwikkeling maakt het noodzakelijk om te bestuderen in hoeverre het toevoegen

van een sponsorvermelding de effectiviteit van brand placement verandert. In onderzoek wordt

effectiviteit regelmatig gemeten aan de hand van merkresponsen als attitude en herinnering (e.g.

Van Reijmersdal, Smit, & Neijens, 2010; Boerman et al., 2012; Boerman et al., 2014), die

respectievelijk aangeven welke houding de kijker heeft ten opzichte van het merk en in hoeverre

(7)

6

in die zin verandert, dat de merkherinnering toeneemt en de merkattitude afneemt (Boerman et

al., 2012).

Merkherinnering. Een voorwaarde voor het zich kunnen herinneren van een merk is dat er aandacht aan besteed wordt, omdat het alleen dan verwerkt en in het geheugen opgeslagen

kan worden (Boerman et al., 2012). Zoals gezegd geeft een sponsorvermelding informatie over

de aanwezigheid van gesponsorde inhoud, waardoor de kijkers beseft dat er één of meerdere

merken in het programma verwerkt zijn. De kijker wordt in feite geprimed met de aanwezigheid

van een merk en kan gemotiveerd raken om te ontdekken waar de reclame zich bevindt. Tijdens

het kijken naar het programma zal de kijker meer geneigd zijn om op het merk letten en het

zich daardoor beter herinneren, terwijl het zonder sponsorvermelding wellicht aan hem of haar

voorbij was gegaan (Boerman et al., 2015).

Merkattitude. Over het algemeen stellen mensen zich sceptisch op tegenover reclame, omdat ze weten dat adverteerders hen proberen te beïnvloeden (Dahlén, & Edenius, 2007;

Boerman et al., 2012). Hoewel met brand placement op zichzelf deze persuasieve intentie

verborgen wordt, benadrukt een sponsorvermelding juist weer dat een programma reclame

bevat. Door de kijker hierop te wijzen, zal deze sceptische houding weer opgeroepen worden

(Boerman et al., 2012). Het merk wordt geassocieerd met het verbergen van reclame, waardoor

de evaluatie van het merk kan verslechteren.

Door het toevoegen van een sponsorvermelding aan brand placement stijgt de

merkherinnering en daarmee wordt het effect op de kijker expliciet (Balasubramanian, Karrh,

& Patwardhan, 2006). De kijker zal zich bewust herinneren het merk te hebben gezien en zal

ook bewust een attitude vormen ten opzichte van het merk, in tegenstelling tot wanneer er geen

sprake is van een sponsorvermelding. De bevindingen uit eerder onderzoek naar

sponsorvermeldingen bij brand placement dienen als basis voor de eerste hypothese, om deze

(8)

7

H1: Brand placement met sponsorvermelding heeft a) een positief effect op

merkherinnering en b) een negatief effect op merkattitude ten opzichte van brand

placement zonder sponsorvermelding.

Sponsorvermelding en overredingskennis als onderliggend mechanisme

Het waarschuwen voor brand placement door middel van een sponsorvermelding kan

overredingskennis activeren (Boerman et al., 2012). Overredingskennis maakt deel uit van het

Persuasion Knowledge Model van Friestad en Wright (1994), dat beschrijft hoe ontvangers van

persuasieve boodschappen omgaan met overredingspogingen. Het model staat in het teken van

het identificeren van hoe, wanneer en waarom adverteerders de ontvangers van hun

boodschappen beïnvloeden en hoe deze ontvangers de boodschap interpreteren. Volgens dit

model heeft de ontvanger controle over de uitkomst van de overredingspoging, door kennis

over de zender en inhoud van de boodschap en de gebruikte strategie toe te passen. Door de

boodschap te evalueren, kan de ontvanger bepalen wat een geschikte manier is om met deze

boodschap om te gaan. De uitkomst van de overredingspoging is positief wanneer de

overredingspoging wordt geaccepteerd en negatief wanneer er weerstand tegen wordt geboden

(Friestad, & Wright, 1994).

Als overredingskennis geactiveerd wordt, vindt het change of meaning principe plaats.

Dit betekent dat de situatie anders geïnterpreteerd wordt op het moment dat ontvangers

doorhebben beïnvloed te worden (Friestad, & Wright, 1994). Zij kunnen dan een kritischere

verwerkingsstijl aannemen en hun evaluatie van de zender aanpassen (Van Reijmersdal, Tutaj,

& Boerman, 2013). Vervolgens treedt er detachment op: door de bewustwording van de

persuasieve tactiek wordt de interactie verbroken. Ontvangers wenden zich af van de

overredingspoging en nemen de gelegenheid om beïnvloed te worden weg. De persuasieve aard

(9)

8

Aangezien brand placement een vorm van reclame is waarbij de persuasieve intentie

niet voor de hand ligt, zal overredingskennis niet automatisch geactiveerd worden. Het concept

van beïnvloeding wordt niet herkend, waardoor mensen de brand placement niet als reclame

zien en niet gemotiveerd zijn de boodschap in die termen te verwerken (Boerman et al., 2012;

Campbell et al., 2013). De kans op beïnvloeding is groot. Een voorwaarde voor het activeren

van overredingskennis is daarom dat de ontvanger zich bewust is van de overredingspoging. In

het geval van brand placement kan deze bewustwording opgewekt worden door middel van een

sponsorvermelding, die benadrukt dat er sprake is van reclame. Overredingskennis wordt op

deze manier toegankelijk gemaakt en stelt de ontvanger in staat de boodschap als reclame te

evalueren. Zonder sponsorvermelding wordt brand placement vaak niet als reclame herkend

(Van Reijmersdal et al., 2012; Campbell et al., 2013; Boerman et al., 2014).

In de literatuur wordt overredingskennis vaak aangehaald als onderliggend mechanisme

dat het effect van een sponsorvermelding bij brand placement op de merkresponsen herinnering

en attitude verklaart (Boerman et al., 2012; Boerman et al., 2015; Van Reijmersdal et al., 2015).

In hypothese 1 werd al gesteld dat een sponsorvermelding leidt tot een verhoogde herinnering

en een verlaagde attitude vanwege de bewustwording van reclame, wat leidt tot expliciete

verwerking van de reclame. Er wordt echter gesuggereerd dat deze bewustwording eerst

overredingskennis activeert, wat vervolgens de herinnering en attitude beïnvloedt. Het gaat dan

niet alleen om het herkennen van de aanwezigheid van brand placement, maar vooral om het

herkennen van de persuasieve intentie ervan (Boerman et al., 2015).

In het geval dat de activatie van overredingskennis laag is, wat verwacht wordt voor

brand placement zonder sponsorvermelding, zal de herinnering laag zijn en de attitude positief.

Het tegenovergestelde geldt voor een hoge activatie van overredingskennis bij brand placement

met sponsorvermelding. De herinnering zal toenemen en de attitude zal negatiever worden (Van

(10)

9

verwacht wordt dat er een mediatie-effect plaatsvindt, waarin de activatie van

overredingskennis bepalend is voor het effect van de sponsorvermelding op de merkresponsen.

Het negatieve effect op merkattitude is het resultaat van het niet accepteren van de

overredingspoging vanwege de herkende persuasieve intentie, wat leidt tot weerstand (Boerman

et al, 2014). De volgende hypothesen zijn geformuleerd:

H2: Een sponsorvermelding bij brand placement heeft een positief effect op de activatie

van overredingskennis.

H3: De activatie van overredingskennis medieert het effect van een sponsorvermelding

op merkherinnering en merkattitude, zodat een sponsorvermelding leidt tot de activatie

van overredingskennis, wat vervolgens a) een positief effect heeft op merkherinnering

en b) een negatief effect op merkattitude.

Gemoedstoestand en de activatie van overredingskennis

Overredingskennis kan alleen geactiveerd worden als de kijker zich bewust is van de

aanwezigheid van reclame. Eerder werd uitgelegd dat bewustwording kan plaatsvinden als er

een sponsorvermelding wordt toegevoegd. De informatie over de aanwezigheid van reclame

wordt verwerkt en de kijker kan de overredingspoging evalueren. In onderzoek naar

informatieverwerking wordt echter een individueel kenmerk aangehaald dat bepalend kan zijn

voor de mate waarin informatie verwerkt wordt, namelijk gemoedstoestand (Hullett, 2005).

Gemoedstoestand is een aanhoudende, affectieve toestand die subjectief door individuen wordt

ervaren (Van Reijmersdal et al., 2015). Met betrekking tot het verwerken van informatie blijkt

dat mensen gemotiveerd zijn om een positieve stemming te behouden of te behalen (Hullett,

2005). De algemene aanname is dat mensen in een positieve stemming minder kritisch zijn dan

(11)

10

negatieve stemming afleiding voor hun gemoedstoestand willen zoeken, terwijl mensen in een

positieve stemming hun gemoedstoestand willen behouden (Hullett, 2005; Mitchell, 2000).

Voor het verwerken van informatie houdt dit in dat mensen in een negatieve stemming een

kritische houding aannemen en meer aandacht zullen schenken aan het verwerken van

informatie om hun negatieve stemming te verminderen (Hullett, 2005). Zoals gezegd kan een

kritische houding leiden tot weerstand, omdat overredingskennis geactiveerd wordt (Friestad,

& Wright, 1994). In een positieve stemming zullen mensen minder kritisch zijn, omdat zij

minder aandacht besteden aan de informatie om hun positieve gemoedstoestand te behouden

(Hullett, 2005), waardoor overredingskennis minder snel geactiveerd wordt (Friestad, &

Wright, 1994). Dit betekent dat naast een sponsorvermelding ook het verkeren in een negatieve

gemoedstoestand bepalend is voor het aannemen van een kritische houding. Mensen in een

positieve stemming zullen kritischer zijn als er wel een sponsorvermelding is dan als deze er

niet is, terwijl mensen in een negatieve stemming in beide gevallen kritisch zijn (Van

Reijmersdal et al., 2015)

Naast dit onderscheid in positieve en negatieve stemmingen, zal er ook een neutrale

stemming worden toegevoegd. Dit kan de generaliseerbaarheid van de bevindingen vergroten.

Het is aannemelijk dat mensen in situaties waarin zij aan brand placement worden blootgesteld

niet in een extreem positieve of negatieve stemming zijn. Het is daarom belangrijk ook het

effect van minder uitgesproken stemmingen te bestuderen. Om deze reden zal er naast een

positieve en negatieve stemming ook een neutrale stemming geïnduceerd worden. De

verwachtingen rondom het effect van een neutrale stemming komen in de buurt van de

verwachtingen voor een negatieve stemming. Kuykendall en Keating (1990) induceerden in

hun onderzoek dezelfde stemmingen door middel van het lezen van een tijdschriftartikel en

vonden een systematische verwerking van persuasieve uitspraken in een ander artikel in het

(12)

11

genoemd voor een negatieve stemming, tot een kritischere houding en activatie van

overredingskennis (Mitchell, 2000; Hullett, 2005; Van Reijmersdal et al., 2015). De

verwachting is daarom dat voor mensen in een neutrale stemming het effect op de activatie van

overredingskennis en op merkherinnering en –attitude niet verschilt als er wel of geen

sponsorvermelding is. Er wordt dus een moderatie-effect verwacht van gemoedstoestand op de

relatie tussen de sponsorvermelding en activatie van overredingskennis.

H4: Het effect van een sponsorvermelding op de activatie van overredingskennis is

sterker voor mensen in een positieve stemming dan voor mensen in een negatieve of

neutrale stemming.

Figuur 1: Conceptueel model

Op basis van bovenstaande hypothesen wordt er verwacht dat er sprake is van een

gemodereerd mediatie-effect. Er is daarom een vijfde hypothese geformuleerd voor het

volledige effect van een sponsorvermelding, gemoedstoestand en de activatie van

overredingskennis tezamen op de merkresponsen en deze luidt:

H5: Voor mensen in een positieve stemming is het effect van een sponsorvermelding op

(13)

12

stemming, wat vervolgens a) een positief effect heeft op merkherinnering en b) een

negatief effect op merkattitude.

De verwachtingen zijn ondergebracht in een conceptueel model (Figuur 1).

Methode Design

Om de hypothesen te toetsen is er een experiment uitgevoerd met een 2 (sponsorvermelding

brand placement: aanwezig of afwezig) x 3 (gemoedstoestand: negatief, neutraal of positief)

factorieel tussen-proefpersonen-design. In alle zes condities werd een fragment van een

programma met brand placement getoond. In de ene helft van de condities vond geen

sponsorvermelding plaats, in de andere helft wel. De deelnemers vulden een vragenlijst in

waarin de afhankelijke variabelen en enkele controlevariabelen gemeten werden.

Deelnemers

Aan het experiment hebben in totaal 179 personen deelgenomen tussen de 18 en 63 jaar (M =

26.07, SD = 9.18). De steekproef bestond voor 72.10% uit vrouwen en 81.60% was hoger

opgeleid. Alle deelnemers zijn random toegedeeld aan de zes verschillende condities. De

werving van deelnemers heeft online plaatsgevonden. De deelnemers konden op een link

klikken die hen direct naar het online experiment en de vragenlijst leidde. Iedereen ouder dan

18 jaar kon deelnemen aan het experiment. De demografische kenmerken geslacht, leeftijd en

opleidingsniveau zijn in de vragenlijst opgenomen als controlevariabelen.

Procedure

Vooraf aan het experiment werden de deelnemers geïnformeerd over de aard en inhoud van het

(14)

13

gingen en actief aan te geven mee te willen doen, waarna de vragenlijst begon. Om een

positieve, negatieve of neutrale gemoedstoestand te induceren, werden de deelnemers eerst

gevraagd terug te denken aan respectievelijk een vrolijke gebeurtenis, een droevige gebeurtenis

of de laatste keer dat de deelnemers boodschappen deed en de gebeurtenis kort te beschrijven

(Baker, & Guttfreund, 1993; Westermann, Spies, Stahl, & Hesse, 1996; Hullett, 2005). Daarna

keken zij een fragment van de televisieserie Divorce, waarin brand placement voorkwam. De

helft van de deelnemers zag het fragment zonder sponsorvermelding en de andere helft zag het

met sponsorvermelding. Direct na het kijken van het fragment vond de manipulatiecheck van

gemoedstoestand plaats, om vast te stellen of de manipulatie succesvol was. Vervolgens vulden

de deelnemers de vragenlijst in met de afhankelijke variabelen merkherinnering, merkattitude

en overredingskennis en de controlevariabelen voor het programma en het merk. Door de

merkresponsen voorafgaand aan overredingskennis te meten, kan worden verzekerd dat deze

het gevolg zijn van het stimulusmateriaal en niet van de vragen over de aard van het materiaal.

De vragenlijst eindigde met de manipulatiecheck voor sponsorvermelding. Het voltooien van

het experiment nam niet meer dan tien minuten in beslag.

Stimulusmateriaal

Er is gekozen voor een fragment van de Nederlandse serie Divorce, die gedurende vier

seizoenen wekelijks op televisie te zien was. Het is een programma waarin regelmatig brand

placement voorkomt. De brand placement in deze serie is subtiel en grotendeels verwerkt in de

verhaallijn, waardoor de aanwezigheid van merken natuurlijk overkomt. Uit één aflevering is

een fragment van drieënhalve minuut geknipt, bestaande uit twee scènes. In het fragment kwam

het merk Samsung voor en ook hier was de brand placement in de verhaallijn verwerkt. Er werd

een mobiele telefoon van Samsung gebruikt en de merknaam was in totaal gedurende vijf

seconden in beeld. Vervolgens is er voor de sponsorvermeldingsconditie een vermelding

(15)

14

Uit onderzoek blijkt dat een combinatie van een tekstuele sponsorvermelding en een

logo het effectiefst is om de aanwezigheid van brand placement aan te duiden, omdat dit de

meeste visuele aandacht van de kijker trekt (Boerman et al., 2015). Daarnaast is ook de timing

van de sponsorvermelding cruciaal. Om ervoor te zorgen dat de brand placement geprimed

wordt en dat er voldoende verwerkingstijd is, moet de sponsorvermelding vooraf aan of tijdens

het zien van de gesponsorde inhoud getoond worden (Boerman et al., 2014). Alleen dan is het

mogelijk dat kijkers de inhoud als reclame beschouwen en deze kritisch kunnen verwerken en

dus hun overredingskennis activeren (Boerman et al., 2014). Ook de duur van de

sponsorvermelding leidt tot verschillende effecten voor attitude en herinnering (Boerman et al.,

2012). Zo blijkt vooral een vermelding van zes seconden geschikt te zijn om kijkers de inhoud

grondig genoeg te laten verwerken om kritische attitudes te vormen (Boerman et al., 2012).

Op basis van deze bevindingen is er gekozen voor een sponsorvermelding bestaande uit

een combinatie van tekst en een logo, die vooraf aan het fragment getoond werd gedurende zes

seconden. Dit komt overeen met de vermelding die RTL gebruikt, de zender waarop Divorce

wordt uitgezonden, wat betekent dat het stimulusmateriaal een hoge externe validiteit had en

herkenbaar zou zijn voor de deelnemers.

Metingen

Merkherinnering. Merkherinnering is gemeten aan de hand van zowel een herinneringsvraag als een herkenningsvraag. De herinneringsvraag luidde: “Heb je in het fragment een merk gezien en zo ja, welk merk?”. De deelnemer kon “ja” of “nee” selecteren en

werd bij het antwoord “ja” gevraagd zelf het merk in te vullen (Van Reijmersdal et al., 2015).

Merkherinnering is gecodeerd als 1 (Samsung genoemd) en 0 (Samsung niet genoemd) en

17.30% van de deelnemers noemde Samsung. De volgende vraag was een herkenningsvraag, namelijk “Heb je één van deze merken gezien?” (Van Reijmersdal et al., 2013). Zeven

(16)

15

deze merken gezien” vormden de antwoordcategorieën. 35.20% van de deelnemers herkende

Samsung.

Merkattitude. Merkattitude is gemeten aan de hand van acht semantische differentialen op een 7-puntsschaal, namelijk slecht/goed, onplezierig/plezierig, negatief/positief, niet

leuk/leuk, ongunstig/gunstig, oninteressant/interessant, onaantrekkelijk/aantrekkelijk en van

lage kwaliteit/van hoge kwaliteit (Boerman et al., 2012; Van Reijmersdal et al., 2015). Een

factoranalyse van deze schalen gaf aan dat er sprake was van unidimensionaliteit (EV = 5.95),

wat betekent dat de acht schalen allemaal het construct merkattitude maten en konden worden samengevoegd tot één schaal (Cronbach’s Alpha = .95, M = 5.05, SD = 1.03) met een verklaarde

variantie van 74.41%.

Overredingskennis. De laatste afhankelijke variabele was overredingskennis en deze werd gemeten aan de hand van meerdere items (1 = helemaal oneens, 7 = helemaal eens): “het

fragment bevat reclame” (M = 3.39, SD = 1.64) en “het fragment is eerlijk; betrouwbaar; overtuigend; vertekend; en niet geloofwaardig” (Cronbach’s Alpha = .76, M = 4.57, SD = .93;

Boerman et al., 2012). Daarnaast is gemeten of de deelnemer dacht dat het fragment gemaakt

was om te overtuigen, te informeren of te vermaken (Van Reijmersdal et al., 2015). Slechts

9.50% van de deelnemers gaf aan dat het fragment gemaakt was om te overtuigen. Er is voor

gekozen deze metingen van overredingskennis als drie afzonderlijke variabelen mee te nemen

in de analyse en niet samen te voegen.

Controlevariabelen

Er zijn controlevariabelen in de vragenlijst opgenomen om vast te stellen of het effect van de

sponsorvermelding op de afhankelijke variabelen niet mede veroorzaakt was door andere

factoren. De eerste groep controlevariabelen bestond uit de demografische kenmerken geslacht,

leeftijd en hoogst genoten opleiding. De tweede groep controlevariabelen bevatte vragen over

(17)

16

nee, 1 = ja; Boerman et al., 2012). Het programma was bekend bij 84.40% van de deelnemers.

Daarna gaf de deelnemer aan hoe vaak deze het programma keek op een 7-puntsschaal van “nooit” tot “altijd” (M = 3.25, SD = 2.31). Tot slot werd de attitude ten opzichte van het

programma gemeten. De deelnemer gaf aan in hoeverre deze het programma goed, aangenaam

en gunstig vond op 7-puntsschalen lopend van “helemaal oneens” tot “helemaal eens”

(Cronbach’s Alpha = .95, M = 4.86, SD = 1.52; Van Reijmersdal et al., 2013). De derde groep

controlevariabelen ging over het merk. De deelnemer gaf aan het merk wel of niet te kennen

(100% ja; Van Reijmersdal et al., 2013) en hoe vaak deze producten van het merk gebruikte (1

= nooit, 7 = altijd; M = 3.94, SD = 2.24).

Manipulatiecheck

De manipulatiecheck voor gemoedstoestand vond plaats na het zien van het fragment. De

deelnemers werden gevraagd aan te geven hoe zij zich voelden aan de hand van vijf

differentialen op een 7-puntsschaal: slecht gestemd/goed gestemd, negatief/positief,

onevenwichtig/evenwichtig, gedeprimeerd/vrolijk en neerslachtig/opgebeurd (Cronbach’s

Alpha = .94, M = 5.41, SD = 1.07; Van Reijmersdal et al., 2015; Kuykendall, & Keating, 1990).

De manipulatiecheck voor sponsorvermelding vond plaats aan het einde van de vragenlijst. De

deelnemers gaven aan wel of geen waarschuwing voor de aanwezigheid voor reclame in het fragment te hebben gezien. Alleen als “ja” geselecteerd werd, werden de deelnemers gevraagd

in te vullen wat er in de waarschuwing stond (21% correcte herinnering; Boerman et al., 2012).

Resultaten Randomisatie- en manipulatiechecks

Om te controleren of de experimentele groepen niet onderling verschilden, is er een

randomisatiecheck gedaan. Deze toonde aan dat de groepen op geen enkele controlevariabele

(18)

17

verdeeld waren qua geslacht, leeftijd, opleiding, attitude ten opzichte van het programma,

kijkfrequentie, bekendheid van het programma, merkgebruik en merkbekendheid.

Vervolgens is er gecontroleerd of de manipulaties succesvol waren. De

manipulatiecheck voor gemoedstoestand was marginaal significant, F (2, 178) = 2.68, p = .072,

η2 = .03, wat betekent dat de manipulatie van gemoedstoestand matig succesvol was.

Deelnemers in de negatieve, neutrale en positieve gemoedstoestandsconditie hadden

respectievelijk een marginaal negatievere (M = 5.15, SD = 1.17), neutralere (M = 5.51, SD =

1.03) en positievere stemming (M = 5.57, SD = .96) dan deelnemers in de andere condities. De

manipulatiecheck voor sponsorvermelding was significant, χ2 (1) = 21.02, p < .001, wat

betekent dat deelnemers in de sponsorvermeldingsconditie zich de sponsorvermelding vaker

correct herinnerden (21%) dan deelnemers in de conditie zonder sponsorvermelding (0%).

Hypothesetoetsing

De eerste hypothese veronderstelde een direct positief effect van de aanwezigheid van een

sponsorvermelding van brand placement op merkherinnering en een direct negatief effect op

merkattitude. Merkherinnering is op twee manieren gemeten, namelijk aan de hand van een

vrije herinneringsvraag en een herkenningsvraag. Voor beide variabelen is een

Chi-kwadraattoets uitgevoerd met sponsorvermelding als onafhankelijke variabele. De

aanwezigheid van een sponsorvermelding bleek niet significant samen te hangen met zowel

herinnering, χ2 (1) = .31, p = .577, als herkenning, χ2 (1) = .17, p = .679 (Tabel 1). Voor

merkattitude is een variantieanalyse (ANOVA) gedaan. Deze liet zien dat de aanwezigheid van

een sponsorvermelding geen significant effect had op de merkattitude, F (1, 177) = .04, p =

.838, η2 = .00 (Tabel 1). Aan de hand van deze analyses is de eerste hypothese volledig

verworpen: de aanwezigheid van een sponsorvermelding leidde niet tot een verhoogde

(19)

18

Tabel 1: Effect van sponsorvermelding op merkresponsen

Geen sponsorvermelding Wel sponsorvermelding

Merkherinnering 15.7% 18.9%

Merkherkenning 33.7% 36.7%

Merkattitude 5.03 (1.08) 5.06 (.99)

Noot: percentages voor respectievelijk correcte merkherinnering en -herkenning en gemiddelden en standaarddeviaties voor merkattitude zijn weergegeven.

De tweede hypothese verwachtte een direct positief effect van de aanwezigheid van een

sponsorvermelding op de activatie van overredingskennis. Activatie van overredingskennis is

op drie manieren gemeten. Voor de variabelen evaluatie van het fragment en reclame in het

fragment is een multipele variantieanalyse (MANOVA) uitgevoerd. De analyse liet zien dat er

geen significant effect was van een sponsorvermelding op deze variabelen, Wilk’s Lambda =

.99, F (2, 176) = 1.24, p = .291, η2 = .01 (Tabel 2). Voor de variabele intentie van het fragment

is een Chi-kwadraattoets gedaan en deze gaf geen significante samenhang met de aanwezigheid

van een sponsorvermelding, χ2 (1) = .08, p = .780 (Tabel 2). Hiermee is ook de tweede

hypothese verworpen: de aanwezigheid van een sponsorvermelding leidde niet tot de activatie

van overredingskennis.

Tabel 2: Effect van sponsorvermelding op activatie van overredingskennis

Geen sponsorvermelding Wel sponsorvermelding

Intentie van het fragment 2.75 (.63) 2.80 (.58)

Evaluatie van het fragment 4.66 (.90) 4.48 (.96)

Reclame in het fragment 3.24 (1.57) 3.53 (1.70)

(20)

19

De verwachting van hypothese 3 was dat het effect van sponsorvermelding op

merkherinnering en merkattitude gemedieerd werd door de activatie van overredingskennis.

Om deze mediatiehypothese te toetsen, is de PROCESS macro gebruikt (Hayes 2013, Model

4). In de analyse zijn wederom alle drie de variabelen meegenomen die gebruikt zijn om de

activatie van overredingskennis te meten. De analyse liet zien dat er voor geen enkele

afhankelijke variabele een significant mediatie-effect was (Tabel 3). Dit betekent dat geen van

de drie variabelen voor activatie van overredingskennis diende als onderliggend mechanisme

voor het verklaren van het effect van de sponsorvermelding op merkherinnering en -attitude.

Tabel 3: Resultaten mediatie-analyse per afhankelijke variabele

Merkherinnering Merkherkenning Merkattitude

b SE 95% BCACI b SE 95% BCACI b SE 95% BCACI Intentie van het fragment .02 .24 [-.04; 1.50] .01 .03 [-.03; .12] .01 .03 [-.04; .08] Evaluatie van het fragment -.01 .06 [-.23; .08] -.01 .05 [-.19; .05] -.03 .03 [-.11; .01] Reclame in het fragment .22 .20 [-.13; .65] .13 .12 [-.06; .45] .03 .03 [-.01; .12]

Noot: b is de mediatiecoëfficiënt, SE is de standaardfout en BCACI is het betrouwbaarheidsinterval.

Ondanks dat er geen mediatie-effect is gevonden, bleek er wel een effect te zijn van de

activatie van overredingskennis op de merkresponsen. Een hogere activatie van reclame in het

fragment had namelijk een positief effect op merkherinnering, b = .74, SE = .16, 95%BCACI

[.43; 1.04] en op merkherkenning, b = .42, SE = .11, 95%BCACI [.20; .64]. Dit betekent dat

(21)

20

merkherinnering en –herkenning hadden. Op attitude bleek de activatie van zowel reclame in

het fragment, b = .10, SE = .05, 95%BCACI [.00; .20], als intentie van het fragment, b = .28,

SE = .13, 95%BCACI [.02; .54] een negatief effect te hebben. Hoe meer deelnemers de indruk

hadden dat het fragment reclame bevatte en het doel ervan was de kijker te overtuigen, des te

negatiever de attitude. Deze resultaten, hoewel er geen verwachtingen over waren opgesteld,

kwamen overeen met het idee dat de activatie van overredingskennis de merkherinnering

verhoogt en de attitude negatiever maakt. Echter, omdat de sponsorvermelding deze activatie

niet in gang zet, kan er niet gesproken worden over een mediatie-effect.

Hypothese 4 verwachtte dat het directe effect van sponsorvermelding op de activatie

van overredingskennis gemodereerd werd door gemoedstoestand. Deze hypothese is getoetst

aan de hand van een multivariate variantieanalyse, waarin sponsorvermelding en

gemoedstoestand beide als onafhankelijke variabelen zijn ingevoerd en de drie metingen voor

activatie van overredingskennis als afhankelijke variabelen. De analyse toonde aan dat er geen

significante hoofdeffecten waren van sponsorvermelding, Wilk’s Lambda = .99, F (3, 171) =

.87, p = .457, η2 = .02 en van gemoedstoestand, Wilk’s Lambda = .98, F (6, 342) = .49, p =

.814, η2 = .01 op de activatie van overredingskennis en dat ook de interactie tussen deze

variabelen geen significant effect opleverde, Wilk’s Lambda = .96, F (6, 342) = 1.14, p = .341,

η2 = .02. Hiermee kon ook hypothese 4 worden verworpen: gemoedstoestand speelde geen

bepalende rol bij de mate van activatie van overredingskennis.

De laatste hypothese omvatte het volledige effect van de aanwezigheid van een

sponsorvermelding via de activatie van overredingskennis, gemodereerd door

gemoedstoestand, op merkherinnering en merkattitude. Aangezien hypothese 4 aantoonde dat

er geen sprake was van een significant moderatie-effect, kon ook hypothese 5 op voorhand

verworpen worden. Desondanks is de gemodereerde mediatie alsnog getoetst en dat gebeurde

(22)

21

als onafhankelijke variabele, de drie variabelen voor activatie van overredingskennis als

mediatoren, gemoedstoestand als moderator en respectievelijk merkherinnering,

merkherkenning en merkattitude als afhankelijke variabelen. De resultaten van deze analyse

zijn ondergebracht in Tabel 4, waarin te zien is dat geen enkel effect significant is. Er is dus

geen sprake van een gemodereerd mediatie-effect: de merkresponsen worden niet beïnvloed

van de mate van activatie van overredingskennis, die op zijn beurt ook niet afhankelijk is van

gemoedstoestand.

Tabel 4: Resultaten gemodereerde mediatie per afhankelijke variabele

Merkherinnering Merkherkenning Merkattitude

Mediator index SE 95% BCACI index SE 95% BCACI index SE 95& BCACI Intentie van het fragment -.03 .23 [-1.96; .04] -.01 .04 [-.13; .04] -.02 .04 [-.15; .03] Evaluatie van het fragment -.01 .08 [-.22; .12] -.02 .06 [-.25; .05] -.03 .04 [-.15; .01] Reclame in het fragment -.05 .25 [-.54; .41] -.03 .13 [-.34; .21] -.01 .04 [-.09; .06]

Noot: index is de moderated mediation index, SE is de standaardfout en BCACI is het betrouwbaarheidsinterval.

Conclusie en Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te bestuderen of een sponsorvermelding bij brand placement

invloed had op verschillende merkresponsen door middel van de activatie van

overredingskennis en of de gemoedstoestand van kijkers hiervoor bepalend was. Er werd

(23)

22

behalve de gebruikelijke positieve en negatieve gemoedstoestand ook een neutrale

gemoedstoestand geïnduceerd.

Het veronderstelde gemodereerde mediatiemodel werd door de resultaten niet

bevestigd. De aanwezigheid van een sponsorvermelding had geen direct effect op de

merkresponsen en ook de activatie van overredingskennis bleek dit effect niet te mediëren en

fungeerde dus niet als onderliggend mechanisme. Dit betekent dat de sponsorvermelding de

deelnemers niet uitdrukkelijk wees op de aanwezigheid van gesponsorde inhoud in het

fragment, waardoor een hogere merkherinnering en negatievere attitude uitbleven. Tot slot

hadden de verschillende gemoedstoestanden geen invloed op de mate van activatie van

overredingskennis.

De resultaten waren niet in overeenstemming met de literatuur. Daaruit bleek namelijk

over het algemeen dat een sponsorvermelding kijkers niet alleen wees op de aanwezigheid van

het merk, maar ook van reclame (Boerman et al., 2015). Hierdoor zou overredingskennis

geactiveerd worden, wat betekent dat kijkers een kritischere houding aannamen tegenover de

gesponsorde inhoud (Van Reijmersdal et al., 2013). Vervolgens zou dit leiden tot een verhoogde

merkherinnering, vanwege verhoogde aandacht voor het merk en een negatievere merkattitude,

vanwege het herkennen van de persuasieve intentie (Boerman et al., 2012; Boerman et al., 2015;

Van Reijmersdal et al., 2013).

Ondanks dat het model verworpen werd, lieten de resultaten een aantal effecten zien die

in lijn waren met de verwachtingen rondom overredingskennis. Zo bleek bij hogere niveaus van

de activatie van overredingskennis de merkherinnering inderdaad toe te nemen en de

merkattitude negatiever te worden. Dit gebeurde echter via verschillende variabelen die

gebruikt waren om de activatie van overredingskennis te meten. De merkherinnering nam

bijvoorbeeld toe als kijkers de indruk hadden dat het fragment reclame bevatte en de

(24)

23

was om de kijker te overtuigen. De aanwezigheid van reclame vergrootte blijkbaar de aandacht

voor de gesponsorde inhoud, terwijl de persuasieve intentie ervoor zorgde dat kijkers het merk

negatiever evalueerden.

De tweede stap in het mediatie-effect leek er dus wel te zijn, maar werd niet in gang

gezet door de aanwezigheid van een sponsorvermelding. Dit zou een gevolg kunnen zijn van

de subtiliteit van de sponsorvermelding. De vermelding was aan het begin van het fragment

geplaatst gedurende zes seconden. Er was gebruik gemaakt van de standaard

sponsorvermelding inclusief logo zoals deze ook op televisie gebruikt wordt. Wellicht was de

vermelding zo subtiel dat deze niet in staat was de persuasieve intentie van het fragment te

benadrukken. Dit is een vereiste voor het activeren van overredingskennis (Boerman et al.,

2014). Desondanks kon er niet met zekerheid gezegd worden dat de oorzaak ligt bij de

sponsorvermelding, omdat deze qua vorm, duur en timing gebaseerd was op bevindingen uit

eerder onderzoek (Boerman et al., 2012; 2014; 2015) en overeenkwam met de vermelding die

op televisie gebruikt wordt, wat zorgt voor een hoge externe validiteit.

Wat eventueel het geval kan zijn is dat er sprake was van gewenning: de deelnemers

waren zo gewend aan de sponsorvermelding, aangezien deze over alle RTL-zenders gebruikt

wordt, dat ze er geen aandacht meer aan besteedden. Dit kon ondersteund worden door het

gegeven dat slechts een vijfde van de deelnemers in de conditie waarin een sponsorvermelding

in het fragment te zien was, zich de sponsorvermelding correct herinnerde. Een andere

mogelijke oorzaak is dat de deelnemers de vragenlijst niet serieus hebben ingevuld of niet goed

hebben opgelet tijdens het kijken van het fragment.

Een andere potentiële oorzaak van de niet-significante resultaten was de brand

placement zelf. Er was bewust gekozen voor een fragment waarin brand placement voorkwam

die sterk in het verhaal verweven was, zodat deze natuurlijk overkwam. Slechts 17.3% van de

(25)

24

het merk uit een lijst. Op basis van de hypothesen vielen deze percentages veel lager uit dan

verwacht. Een brand placement die meer naar voren kwam in het fragment en vaker door de

kijkers werd opgemerkt, had meer effect kunnen hebben.

Voor het feit dat gemoedstoestand geen significante moderator bleek te zijn, konden

twee factoren worden aangehaald. Allereerst was de manipulatiecheck slechts marginaal

significant. Kijkend naar de gemiddelden waren deze naar verwachting verdeeld, maar waren

de verschillen te klein om betekenisvol te zijn. De opdracht die de deelnemers moesten

volbrengen had explicieter en uitgebreider kunnen zijn om de deelnemers dieper en langer na

te laten denken over een specifieke gebeurtenis (Baker, & Guttfreund, 1993). Daarnaast vond

de inductie van gemoedstoestand plaats voor het zien van het fragment en de manipulatiecheck

erna. Het is daardoor moeilijk te zeggen of de inductie zelf te zwak was, aangezien deze was

gebaseerd op literatuur (Westermann et al., 1996; Hullett, 2005) of dat het fragment invloed

heeft gehad. Het zou zo kunnen zijn dat de gemiddelde scores door de neutrale aard van het

fragment te zeer naar elkaar toe waren getrokken. Het plaatsen van de manipulatiecheck direct

na de inductie van gemoedstoestand, nog voor het bekijken van het fragment, was echter geen

optie, omdat er dan niet vastgesteld had kunnen worden of de inductie ook tijdens het kijken

succesvol was, wat niet het geval bleek te zijn.

Aangezien gemoedstoestand geen significante moderator was in dit onderzoek, kon er

ook niks gezegd worden over het effect van een neutrale gemoedstoestand, dat op basis van de

literatuur overeen zou komen met het effect van een negatieve gemoedstoestand (Kuykendall,

& Keating, 1990).

Implicaties

Dit onderzoek leverde geen bewijs voor de effectiviteit van een sponsorvermelding. De

resultaten lieten zien dat deze maar weinig veranderde aan hoe mensen informatie verwerken.

(26)

25

sponsorvermelding leidde niet tot dezelfde effecten die in eerder onderzoek wel gevonden

werden (Boerman et al., 2012; 2014; 2015; Van Reijmersdal et al., 2015). Wel bleken hogere

niveaus van de activatie van overredingskennis een positief effect op merkherinnering en

negatief effect op merkattitude te hebben. Aangezien de sponsorvermelding niet effectief was,

zou het zinvol kunnen zijn om de verschillende typen sponsorvermeldingen die in eerder

onderzoek gebruikt zijn naast elkaar te leggen. Hier is weinig inzicht in, wat het voor nieuw

onderzoek moeilijk maakt te bepalen of de beoogde sponsorvermelding geschikt is.

Dit onderzoek praktische implicaties voor verschillende partijen. Voor adverteerders

bleek dat hun marketinginspanningen aan de hand van brand placement nog steeds succesvol

konden zijn. De bevindingen toonden aan dat de sponsorvermelding niet altijd werd opgemerkt

en dat deze ook geen invloed had op de activatie van overredingskennis en de merkresponsen.

Over het algemeen leken de deelnemers de brand placement in het getoonde fragment niet

zozeer als iets negatiefs te beschouwen, waardoor kijkers zich wellicht minder behoedzaam

opstellen en de kans op beïnvloeding zou kunnen toenemen.

Voor beleidsmakers hielden de resultaten echter in dat met de huidige

sponsorvermelding van RTL niet het beoogde doel behaald werd. De sponsorvermelding wees

kijkers er niet uitdrukkelijk op dat het fragment reclame bevatte, verminderde de waargenomen

betrouwbaarheid er niet door en werd het niet als overredingspoging gezien. Dit betekende dat

de sponsorvermelding niet voldoende in staat was de kijkers te waarschuwen voor de

aanwezigheid van gesponsorde inhoud en dat zij zichzelf niet konden beschermen tegen

beïnvloeding.

Toekomstig onderzoek

De neutrale gemoedstoestand blijft veelbelovend om onderzoek naar te verrichten. Tot nu toe

werd er in de wetenschap voornamelijk aandacht besteed aan negatieve en positieve

(27)

26

neutrale gemoedstoestand vaak zal voorkomen in situaties waarin mensen informatie

verwerken. Bevindingen over informatieverwerking in een neutrale gemoedstoestand kunnen

wellicht beter toepasbaar zijn op de realiteit.

Wat de positieve en negatieve gemoedstoestand betreft, waarvoor geen significante

effecten zijn gevonden, kan een andere inductiemethode toegepast worden. Uit onderzoek komt

het kijken naar een filmpje of het lezen van een tekst naar voren als een geschikte methode om

gemoedstoestand te manipuleren (Westermann et al., 1996). Een bijkomend voordeel van deze

methode is dat de manipulatie gepretest kan worden, wat in het huidige onderzoek niet mogelijk

was. Een pretest geeft meer zekerheid over de effectiviteit van de manipulatie.

Een ander advies is om de brand placement zelf te pretesten. In het huidige onderzoek

bleek maar een klein deel van de deelnemers het merk te hebben gezien, wat betekent dat de

brand placement misschien te subtiel was. Een prominentere brand placement had andere

resultaten kunnen opleveren voor de merkresponsen.

Voor toekomstig onderzoek wordt ook aangeraden de effectiviteit van de standaard

sponsorvermelding zoals deze op televisie voorkomt te toetsen. In het huidige onderzoek bleek

deze vaak over het hoofd te worden gezien en niet de gewenste overredingskennis te activeren.

Als dit in vervolgonderzoek ook het geval blijkt te zijn, kan de effectiviteit van de vermelding

in twijfel worden getrokken, omdat deze dan niet in staat blijkt te zijn de kijker te waarschuwen

voor gesponsorde inhoud. Hierbij is het ook verstandig te kijken naar sponsorvermeldingen die

in eerder onderzoek gebruikt zijn. Op die manier kan er een geschikte sponsorvermelding

gevonden worden die wel het gewenste effect heeft op de activatie van overredingskennis en

de merkresponsen. Dit geeft beleidsmakers vervolgens de kans een effectievere

(28)

27

Literatuurlijst

Baker, R. C., & Guttfreund, D. G. (1993). The effects of written autobiographical recollection

induction procedures on mood. Journal of Clinical Psychology, 49(4), 563-568.

Balasubramanian, S.K., Karrh, J.A., & Patwardhan, H. (2006). Audience responses to product

placements: An integrative framework and future research agenda. Journal of

Advertising, 35(3), 115-141.

Boerman, S.C., Van Reijmersdal, E.A., & Neijens, P.C. (2012). Sponsorship disclosure:

Effects of duration on persuasion knowledge and brand responses. Journal of

Communication, 62(6), 1047–1064.

Boerman, S. C., Van Reijmersdal, E. A., & Neijens, P.C. (2014). Effects of sponsorship

disclosure timing on the processing of sponsored content: A study on the effectiveness

of European disclosure regulations. Psychology & Marketing, 31(3), 214-224.

Boerman, S.C., Van Reijmersdal, E.A., & Neijens, P.C. (2015). Using eye tracking to

understand the effects of brand placement disclosure types in television programs.

Journal of Advertising, 44(3), 196-207.

Campbell, M. C., Mohr, G. S., & Verlegh, P. W. J. (2013). Can disclosures lead consumers to

resist covert persuasion? The important roles of disclosure timing and type of

response. Journal of Consumer Psychology, 23(4), 483-495.

Dahlén, M., & Edenius, M. (2007). When is advertising advertising? Comparing responses to

non-traditional and traditional advertising media. Journal of Current Issues &

Research in Advertising, 29(1), 33-42.

Friestad, M., & Wright, P. (1994). The persuasion knowledge model: How people cope with

persuasion attempts. Journal of Consumer Research, 21(1), 1-31.

Gibson, B., Redker, C., & Zimmerman, I. (2014). Conscious and nonconscious effects of

(29)

28

attitudes and brand self-identification differently. Psychology of Popular Media

Culture, 3(1), 19-37.

Hayes, A.F. (2013). Introduction to mediation, moderation and conditional process analyses.

New York: Guilford Press.

Hullett, C.R. (2005). The impact of mood on persuasion: A meta-analysis. Communication

Research, 32(4), 423-442.

Kuykendall, D., & Keating, J. P. (1990). Mood and persuasion: Evidence for the differential

influence of positive and negative states. Psychology and Marketing, 7(1), 1-9.

Matthes, J., Schemer, C., & Wirth, W. (2007). More than meets the eye: Investigating the

hidden impact of brand placements in television magazines. International Journal of

Advertising, 26(4), 477-503.

Mitchell, M. M. (2000). Able but not motivated? The relative effects of happy and sad mood

on persuasive message processing. Communication Monographs, 67(2), 215-226.

Russell, C.A. (2002). Investigating the effectiveness of product placements in television

shows: the role of modality and plot connection congruence on brand memory and

attitude. Journal of Consumer Research, 29(3), 306–318.

Van Reijmersdal, E.A., Lammers, N., Rozendaal, E., & Buijzen, M. (2015). Disclosing the

persuasive nature of advergames: moderation effects of mood on brand responses via

persuasion knowledge. International Journal of Advertising, 34(1), 70-84.

Van Reijmersdal, E.A., Neijens, P.C., & Smit, E.G. (2007). Effects of television brand

placement on brand image. Psychology & Marketing, 24(5), 403-420.

Van Reijmersdal, E. A., Rozendaal, E., & Buijzen, M. (2012). Effects of prominence,

involvement, and persuasion knowledge on children's cognitive and affective

(30)

29

Van Reijmersdal, E.A., Smit, E., & Neijens, P.C. (2010). How media factors affect audience

responses to brand placement. International Journal of Advertising 29(2), 279-301.

Van Reijmersdal, E. A., Tutaj, K., & Boerman, S. C. (2013). The effects of brand placement

disclosures on scepticism and brand memory. Communications - The European

Journal of Communication Research, 38(2), 127–146.

Waiguny, M., Nelson, M., & Terlutter, R. (2014). The relationship of persuasion knowledge,

identification of commercial intent and persuasion outcomes in advergames: The role

of media context and presence. Journal of Consumer Policy, 37(2), 257-277.

Westermann, R., Spies, K., Stahl, G., & Hesse, F. W. (1996). Relative effectiveness and

validity of mood induction procedures: A meta-analysis. European Journal of Social

Psychology, 26, 557-580.

Yang, M., & Roskos-Ewoldsen, D. (2007).The effectiveness of brand placements in the

movies: Levels of placements, explicit and implicit memory, and brand-choice

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Table 3: Top URLs and Hashtags in User Groups By URL Bias Liberal URL Users Conservative URL Users Neutral URL Users.. Top

Division Julius Center for Health Sciences and Primary Care, University Medical Center Utrecht, Utrecht, The Netherlands. Child Health Evaluative Sciences, The Hospital for

The aim of this project is to gain a better understanding of the influence of sustainability on the rental value of offices in the Netherlands by exposing the impact of energy

An integral treatment planning methodology, based on an integer linear programming (ILP) formulation, ensures continuity of the rehabilitation process while simultaneously

Studies of catalytic partial oxidation of methane reveal that part of the surface lattice oxygen in terraces can be removed by methane at high temperatures (e.g.. The reaction

region, which is the most representative region for the detection of the P600.The tests compared the mean voltage values of grammatical and ungrammatical sentences in both

Financial support by the University of Groningen, University Medical Center Groningen, Graduate School for Drug Exploration (GUIDE), Vasculitis Stichting and Dutch Kidney

We think that for answers it is worth looking at humor modelling approaches we see in language, cartoons [20], products [21,22], art [23], stage, movies, and interactive 3D