• No results found

Framing in tijden van crisis in de olie- en bankensector : kwantitatieve inhoudsanalyse naar de invloed van het type sector op de manier van framing van de berichtgeving van een crisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Framing in tijden van crisis in de olie- en bankensector : kwantitatieve inhoudsanalyse naar de invloed van het type sector op de manier van framing van de berichtgeving van een crisis"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Framing in tijden van crisis in de

olie- en bankensector

Kwantitatieve inhoudsanalyse naar de invloed van het

type sector op de manier van framing van de

berichtgeving van een crisis.

Master’s Thesis in Corporate Communication

Graduate School of Communication

Master’s programme Communication Science

Naam

: Selma Rahman (studentennummer: 10430512)

Begeleider

: Dr. Pytrik Schafraad

(2)

2 Abstract

Media spelen een belangrijke rol in onze maatschappij. Informatie over gebeurtenissen krijgen wij namelijk grotendeels via nieuwsmedia, ook informatie over een crisis binnen een organisatie. Daarom is het van belang om onderzoek te doen naar de manier van framing van de berichtgeving van een crisis in Nederlandse kranten. De onderzoeksvraag in voorgesteld onderzoek is: ‘In hoeverre heeft het type sector van de organisatie invloed op welke manier de berichtgeving over de crisis van de organisatie in Nederlandse kranten wordt geframed?’. Er wordt onderzoek gedaan naar de berichtgeving in drie Nederlandse kranten, namelijk de Telegraaf, de Volkskrant en het Financieele Dagblad. Er wordt onderzocht of er een verschil is tussen de manier van berichtgeving van deze kranten. Tevens worden er twee sectoren vergeleken, namelijk de oliesector en de bankensector.

Uit huidig onderzoek kan worden geconcludeerd dat er een minimaal verschil is in het framen van de berichtgeving van crises uit de oliesector en uit de bankensector. Op veel punten komt de manier van framing tussen de twee sectoren namelijk overeen. Bij beide sectoren wordt de organisatie het meest verantwoordelijk gehouden voor zowel het ontstaan als voor het oplossen van de crisis. Tevens wordt in de berichtgeving van beide sectoren de nadruk gelegd op het financiële thema. Ten slotte is er geen verschil in het sentiment van de berichtgeving tussen beide sectoren. Echter, een belangrijk verschil tussen de twee sectoren is dat er andere actoren worden belicht in de berichtgeving. Bij de berichtgeving in de

bankensector ligt de nadruk op de actor individuen binnen de organisatie en bij de

berichtgeving in de oliesector ligt de nadruk op de actor bevolking uit het desbetreffende land. Er is ook een belangrijk verschil in de berichtgeving van de drie kranten. De berichtgeving van de Telegraaf bevat namelijk een negatiever sentiment dan die van de Volkskrant en het Financieele Dagblad. Een overeenkomst tussen de drie kranten is dat bij de berichtgeving in alle drie de kranten de nadruk ligt op het financiële thema.

(3)

3 Inleiding

‘A crisis is unpredictable, but not unexpected’ (Coombs, 1999). Deze quote van Timothy Coombs benadrukt dat een crisis voorkomen kan worden door er op voorbereid te zijn. Echter, er komen nog altijd veel organisaties terecht in een crisis. Een crisis kan negatieve gevolgen hebben voor de reputatie van een organisatie (Claeys & Cauberghe, 2012). Stakeholders krijgen informatie over een crisis van een organisatie grotendeels via de nieuwsmedia (Coombs, 2007). Media spelen dus een belangrijke rol in het informeren van stakeholders over de organisatie. Daarom is het van belang om onderzoek te doen naar de manier van berichtgeving door Nederlandse kranten. Zij hebben namelijk een grote rol in de maatschappij. De onderzoeksvraag in voorgesteld onderzoek is: ‘In hoeverre heeft het type sector van de organisatie invloed op welke manier de berichtgeving over de crisis van de organisatie in Nederlandse kranten wordt geframed?’.

Een van de eerdere definities van framing komt van Gitling (1980). Hij definieert framen als het selecteren en uitsluiten van bepaalde stukken informatie of meer aandacht geven aan een bepaald onderwerp. Framing stelt journalisten in staat om grote hoeveelheden informatie snel te verwerken en routinematig te presenteren aan hun publiek (Gitling, 1980). Er is veel onderzoek gedaan naar framing (Semetko & Valkenburg, 2000; Hallahan, 1999; Van Gorp, 2005). Echter, er is nog weinig kennis over de manier van framing van een crisis in Nederlandse kranten en de vergelijking daarbij tussen twee sectoren. Interessant is om te onderzoeken of er een verschil is aan te duiden tussen twee sectoren die allebei recentelijk negatief in het nieuws zijn gekomen en een negatieve crisishistorie hebben. Deze inzichten kunnen bruikbaar zijn voor Public Relations (PR) professionals van de sectoren uit het onderzoek, omdat door deze kennis zij weten hoe verschillende Nederlandse kranten een crisis framen. PR professionals kunnen deze kennis dan strategisch inzetten om de schade aan het imago van de organisatie te minimaliseren (An & Grower, 2009).

(4)

4 In voorgesteld onderzoek wordt er een vergelijking gemaakt tussen de oliesector en de bankensector. Voor beide sectoren worden er twee crises van twee verschillende bedrijven geanalyseerd. Voor de oliesector betreft dit de crisis van Shell in Nigeria en de crisis van BP in de Golf van Mexico. Voor de bankensector betreft dit het Libor-schandaal van de

Rabobank en het Big Data schandaal van ING. Er wordt onderzoek gedaan naar de berichtgeving in drie Nederlandse kranten, namelijk de Telegraaf, de Volkskrant en het Financieele Dagblad. Er wordt onderzocht of er een verschil is tussen de manier van framing van deze kranten. Het is interessant voor het publiek van de kranten om te weten hoe een bepaalde krant over een crises bericht. Van een krant wordt namelijk verwacht dat er objectief wordt bericht over een bepaald onderwerp (Bakker & Scholten, 2011). Als een lezer van de krant objectieve berichtgeving verwacht, is het van belang om te onderzoeken of een krant dat ook daadwerkelijk doet.

Theoretisch kader

Organisatorische crisis

Een organisatorische crisis kan worden gedefinieerd als een specifieke, onverwachte en incidentele gebeurtenis of reeks van gebeurtenissen, die een hoge mate van onzekerheid creëren en een bedreiging kunnen vormen voor organisatorische doelen met een hoge prioriteit (Seeger, Sellnow, & Ulmer, 2012). Een organisatorische crisis kan van grote negatieve invloed zijn op de reputatie van een organisatie (Coombs, 2007). De reputatie van een organisatie is een totale evaluatie van de stakeholders over acties uit het verleden van de organisatie (Wartick, 1992). Een goede reputatie kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat

stakeholders tevreden zijn over de organisatie en loyaal zijn aan de organisatie (Chun, 2005). Stakeholders kunnen de organisatie negatief evalueren na een crisis, omdat de organisatie niet aan de verwachtingen van de stakeholders voldoet (Dowling, 2002). Crises kunnen

(5)

5 alleen grote negatieve gevolgen hebben voor de reputatie van een organisatie, maar een crisis kan ook leiden tot negatieve financiële resultaten voor de organisatie (Coombs, 2002). Informatie over een crisis van een organisatie krijgen stakeholders grotendeels via de nieuwsmedia (Coombs, 2007). Media spelen dus een belangrijke rol in het informeren van stakeholders over de organisatie. Op basis van deze informatie oordelen stakeholders over de organisatie en wordt de reputatie van een organisatie ontwikkeld (Fombrun & Van Riel, 2004). Tijdens een crisis zijn er drie factoren die een reputatie van een organisatie kunnen vormen, namelijk de verantwoordelijkheid voor de crisis, de crisishistorie van de organisatie en de eerdere relaties met de stakeholders (Coombs, 2007). Met behulp van de factor

verantwoordelijkheid voor de crisis kan er onderscheid gemaakt worden tussen drie crisis clusters (Coombs & Holladay, 2002). Het eerste cluster is het victim cluster. Bij dit cluster wordt de organisatie zelf ook als slachtoffer gezien, dus niet alleen de stakeholders.

Voorbeelden van victim clusters zijn natuurrampen of geweld op de werkvloer. Bij het victum cluster kan er nauwelijks verantwoordelijkheid aan de organisatie worden toegeschreven. Ten tweede is er het accidental cluster. Dit type crisis is ontstaan door niet opzettelijke acties van de organisatie. Voorbeeld van een accidental crisis is een technische storing. Bij het

accidental cluster kan er matige verantwoordelijkheid worden toegeschreven aan de organisatie. Ten slotte is er het preventable cluster. Dit type crisis had voorkomen kunnen worden. Stakeholders zijn doelbewust in gevaar gebracht, er zijn bewust onjuiste acties ondernomen of een menselijke fout had voorkomen kunnen worden. Voorbeelden van preventable crises zijn organisatorische misstappen en menselijke ongevallen. Bij dit type crisis is er grote crisis verantwoordelijkheid voor de organisatie. Alle vier de crises uit dit onderzoek zijn voorbeelden van preventable clusters. De organisaties hebben namelijk acties ondernomen die voorkomen hadden kunnen worden en zij hebben hierdoor stakeholders in gevaar gebracht.

(6)

6 Framing

Het centrale begrip in de onderzoeksvraag is framing. Framing is een begrip dat binnen verschillende velden van communicatie is onderzocht, bijvoorbeeld in het veld van politieke communicatie (De Vreese, Peter, & Semetko, 2001; Scheufele, 2000; Semetko & Valkenburg, 2000) en in het veld van PR (Hallahan, 1999; Knight, 1999). Volgens Entman (1993) is framing het selecteren van een aantal aspecten van de waargenomen realiteit en deze aspecten worden benadrukt in een communicatiecontext. Er wordt nadruk gelegd op een specifieke probleemstelling, causale interpretatie, morele evaluatie of op een aanbeveling. Het

benadrukken van sommige delen van informatie over een onderwerp wordt salience genoemd (Entman, 1993). Framing omvat de processen van het opnemen of uitsluiten van informatie, evenals het benadrukken van informatie (Hallahan, 1999).

In nieuwsmedia wordt veelvuldig gebruik gemaakt van framing (Reese, Gandy, & Grant, 2001). Mensen lezen de nieuwsartikelen en op basis van deze informatie trekken zij conclusies over wat er in de wereld gebeurt (Hallahan, 1999). In nieuwsartikelen wordt er een sociale werkelijkheid geconstrueerd (Berger & Luckmann, 1966). Mensen baseren hun acties op deze percepties die worden gecreëerd (Lippmann, 1922). Dit is niet de objectieve realiteit, omdat de cognitieve verwerking van informatie voor individuen wordt geframed. Het proces waarbij de werkelijkheid wordt gecreëerd voor de buitenwereld wordt enactment genoemd (Weick, Sutcliffe, & Obstfeld, 2005).

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal er gebruik worden gemaakt van de typologie van framing van Hallahan (1999). Er zijn volgens Hallahan (1999) zeven verschillende soorten framing, namelijk framing van situaties, attributen, keuzes, acties, problemen, verantwoordelijkheid en nieuws. Van de zeven vormen van framing is voor dit onderzoek gekozen om twee vormen te onderzoeken binnen de berichtgeving over de vier crises, namelijk de framing van verantwoordelijkheid en de framing van attributen. De twee

(7)

7 vormen zullen elk besproken worden. Ten eerste is gekozen voor de framing van

verantwoordelijkheid, deze vorm komt namelijk het vaakst voor in crisiscommunicatie (Coombs, 1995). De framing van verantwoordelijkheid gaat over aan wie of wat de schuld of krediet kan worden gegeven voor een bepaalde gebeurtenis (Hallahan, 1999). Er zijn drie vormen van toeschrijving van verantwoordelijkheid, namelijk aan een actor, aan een object of aan het milieu of de omstandigheden waarin de gebeurtenis plaatsvindt (Kelley, 1967). In dit onderzoek wordt er alleen onderzocht welke actoren verantwoordelijk worden gehouden voor zowel het veroorzaken van de crisis als voor het oplossen van de crisis. Tabel 1 laat een overzicht zien van de verschillende mogelijkheden van wie er verantwoordelijk gehouden kan worden voor het ontstaan van de crisis en voor het oplossen van de crisis.

Tabel 1

Lijst van actoren voor de framing van verantwoordelijkheid. De organisatie zelf (Shell, BP, Rabobank of ING)

De branche in het algemeen

De overheid of andere politieke instanties

Individuen binnen de organisatie (bijvoorbeeld de CEO)

Klanten

Overig

Doordat de vier crises passen in het preventable cluster en de organisaties de crises dus hadden kunnen voorkomen, wordt verwacht dat in de berichtgeving de organisaties verantwoordelijkheid worden gehouden voor zowel het ontstaan van de crisis als voor het oplossen van de crisis.

(8)

8 H1a: De organisaties zelf worden het meest verantwoordelijk gehouden voor het

veroorzaken van de crisis.

H1b: De organisaties zelf worden het meest verantwoordelijk gehouden voor het oplossen van de crisis.

Ten tweede is er gekozen voor de framing van attributen. Framing van attributen heeft betrekking op de karakterisering van objecten, gebeurtenissen en personen (Hallahan, 1999). Bepaalde kenmerken van objecten of mensen worden benadrukt, daarentegen worden andere kenmerken niet genoemd in de berichtgeving (Ghanem, 1997). Framing van attributen is vergelijkbaar met second level of agenda-setting. First level agenda-setting heeft betrekking op de salience van objecten, zoals publieke issues, bedrijven of andere actoren (Carroll & McCombs, 2003). Als de media berichten over een bepaald onderwerp, komt het daardoor ook hoger op de publieke agenda. Second level agenda-setting gaat een stap verder en heeft betrekking op de salience van de attributen van de objecten waarover de media schrijven (Carroll & McCombs, 2003). Een politieke actor is bijvoorbeeld het object in first level agenda-setting en een voorbeeld van second level agenda-setting kan een kenmerkende eigenschap van de politieke actor zijn, zoals zijn of haar charisma. De media bepalen dus niet alleen grotendeels waarover wij denken, maar ook hoe wij over een bepaald object denken (McCombs, Llamas, Lopez-Escobar, & Rey, 1997). De attributen die de nadruk krijgen in de berichtgeving kunnen worden gedefinieerd als positief, negatief, neutraal of een combinatie daarvan (Fombrun & Shanley, 1990). In dit onderzoek wordt als onderdeel van de framing van attributie onderscheid gemaakt tussen verschillende thema’s die de nadruk krijgen in de berichtgeving over de vier crises (Tabel 2).

(9)

9 Tabel 2

Lijst van thema’s voor de framing van attributen. Juridisch Milieu Ethisch Financieel Reputatie/imago Gezondheid Overig

De crises van Shell en BP hebben vooral veel schade opgeleverd voor het milieu in de

desbetreffende landen. Bovendien wordt de oliesector vaker geassocieerd met milieukwesties (De Roeck & Delobbe, 2012). Daarom wordt verwacht dat in de berichtgeving over de crises uit de oliesector de nadruk op het thema milieu wordt gelegd. Daarentegen wordt de

bankensector geassocieerd met het financiële aspect en zal in de berichtgeving eerder worden besproken wat voor financiële gevolgen de crises voor de sector, de klanten en de organisaties zelf kan hebben.

H2a: In de berichtgeving over de crises uit de oliesector wordt de nadruk op het thema milieu gelegd. Daarentegen wordt in de berichtgeving over de crises uit de bankensector de nadruk gelegd op het financiële thema.

Aansluitend bij de thema’s die verwacht worden voor te komen in de berichtgeving, zal er ook onderzoek worden gedaan naar welke actoren worden belicht in de berichtgeving (Tabel 3).

(10)

10 Tabel 3

Lijst van actoren voor de framing van attributen. De branche in het algemeen

De overheid of andere politieke instanties

Individuen binnen de organisatie (bijvoorbeeld de CEO)

Klanten

Rechtbank

Milieuorganisaties

Bevolking uit het desbetreffende land

Overig

De crises van BP en Shell hebben veel schade aangericht voor het milieu en daarmee voor de bevolking uit het desbetreffende gebied. In de berichtgeving wordt dan ook verwacht

milieuorganisaties en de bevolking uit het gebied belicht zullen worden. Daarentegen zal bij ING en Rabobank vooral de effecten voor de klanten besproken worden, omdat die schade hebben opgelopen door de acties van de twee banken. Tevens wordt verwacht dat rechtelijke instanties belicht zullen worden, omdat de crises van de Rabobank en ING juridisch

onderzocht zijn om te beoordelen of de organisaties correct hebben gehandeld.

H2b: In de berichtgeving over de crises uit de oliesector worden de actoren

milieuorganisaties en de bevolking belicht. Daarentegen worden in de berichtgeving over de crises uit de bankensector de actoren klanten en rechtelijke instanties belicht.

Onderdeel van het framen van attributen is volgens Hallahan (1999) het sentiment van de berichtgeving. Framing van attributen gaat namelijk over of de nadruk van de beschrijving

(11)

11 van objecten, gebeurtenissen en personen positief of negatief is (Levin, Schneider, & Gaeth, 1998). Het analyseren van het sentiment gaat over het identificeren van positieve of negatieve meningen, emoties en beoordelingen (Wilson, Wiebe, & Hoffmann, 2005). Bepaalde woorden hebben een bepaald sentiment. Mooi heeft bijvoorbeeld een positieve toon en lelijk een

negatieve toon. Het sentiment van een artikel kan van invloed zijn op uitspraken en

beslissingen van de lezer (Levin, Schneider, & Gaeth, 1998). Doordat mensen namelijk veel artikelen lezen over een bepaald onderwerp, heeft dat invloed op het denken van mensen over dat onderwerp. In dit onderzoek wordt er bestudeerd of het sentiment van de berichtgeving over de crises positief, negatief of neutraal is.

Type sector

Voor dit onderzoek wordt er onderscheid gemaakt tussen twee sectoren, namelijk de oliesector en de bankensector. Beide sectoren komen regelmatig negatief in verschillende nieuwsmedia (Gillies, 2010; Kottasz & Bennett, 2014). Echter, er is ook een groot verschil tussen de twee sectoren. De bankensector is lange tijd tamelijk ongeschonden gebleven, daarentegen is de reputatie van de oliesector nooit positief geweest. De bankensector is vooral vanaf het jaar 2008 negatief in het nieuws gekomen door de economische crisis (Goodhart, 2008). Verschillende financiële instellingen hebben hierdoor grote schade opgelopen, er zijn bijvoorbeeld veel banken failliet gegaan. Tevens worden banken deels verantwoordelijk gehouden voor de economische crisis die is ontstaan. De oliesector komt vooral negatief in nieuwsmedia, omdat oliebedrijven weinig respect zouden tonen voor het milieu (De Roeck & Delobbe, 2012). Oliebedrijven zouden op plaatsen waar zij energie winnen een ecologische voetafdruk achterlaten en geen schone en duurzame energiebronnen gebruiken (Frynas, 2005). Een kenmerkend voorbeeld van negatieve berichtgeving in de oliesector is de Brent Spar crisis van Shell in 1995 (Löfstedt & Renn, 1997). De reputatie en de crisishistorie van de oliesector is dus negatiever dan die van de bankensector (Coombs, 2007). Verwacht wordt

(12)

12 daarom dat dit leidt tot een negatievere frame over de berichtgeving van de crises in de

oliesector in vergelijking met de bankensector.

H3: De berichtgeving over de crises uit de oliesector heeft een negatiever sentiment dan de berichtgeving over de crises uit de bankensector.

Type krant

In dit onderzoek wordt er onderscheid gemaakt tussen drie kranten, namelijk de Telegraaf, de Volkskrant en het Financieele Dagblad. De Telegraaf kan worden gezien als een populaire krant. Populaire kranten leggen de nadruk vooral op amusement en relatief weinig op politieke informatie (Bakker & Scholten, 2009). De Volkskrant en het Financieele Dagblad kunnen daarentegen worden gezien als kwaliteitskranten. Bij kwaliteitskranten ligt de nadruk vooral op politieke informatie verschaffen en weinig amusement (Bakker & Scholten, 2009). Het publiek van de kranten verschilt ook van elkaar. De Telegraaf schrijft voor een groter publiek, namelijk voor zowel lager als hoger opgeleiden mensen. De Volkskrant schrijft daarentegen meer voor een publiek van hoger opgeleiden, net zoals het Financieele Dagblad. Bovendien wordt het Financieele Dagblad gezien als een krant die ook schrijft voor een publiek van aandeelhouders. Een belangrijk criterium voor kwaliteitskranten is een duidelijke accent op analyse en een brede kijk op de wereld (Van Nieuwenhuyse, 2005).

Kwaliteitskranten proberen sensatiezucht in de krantenartikelen te vermijden. Daarom wordt verwacht dat kwaliteitskranten neutraler berichten over de vier crises en de populaire krant de Telegraaf negatiever in vergelijking met de Volkskrant en het Financieele Dagblad.

H4: De berichtgeving over de vier crises in de artikelen van de Telegraaf hebben een negatiever sentiment dan de artikelen van de Volkskrant en het Financieele Dagblad.

Niet alleen wordt verwacht dat het sentiment van de berichtgeving over de vier crises tussen de drie verschillende kranten verschilt, ook zullen er per krant andere thema’s worden

(13)

13 besproken. De Telegraaf is een populaire krant en zal daarom eerder sensationele elementen toevoegen in de berichtgeving. Verwacht wordt dat de Telegraaf vooral de nadruk legt op het thema reputatie. De crises van de organisaties kan namelijk grote negatieve gevolgen hebben voor de organisatie en een krant als de Telegraaf zal eerder op deze sensatiezucht focussen. Daarentegen wordt verwacht dat de Volkskrant de nadruk legt op het thema milieu. De Volkskrant is namelijk een politiek links georiënteerde krant en een groot deel van de lezers van de Volkskrant vindt het thema milieu dan ook belangrijk (Bakker & Scholten, 2009). Zoals eerder genoemd schrijft het Financieele Dagblad voor een publiek van aandeelhouders. Verwacht wordt daarom dat in de berichtgeving de nadruk wordt gelegd op het financiële thema.

H5a: In de berichtgeving over de vier crises wordt in de Telegraaf de nadruk op het thema reputatie gelegd.

H5b: In de berichtgeving over de vier crises wordt in de Volkskrant de nadruk op het thema milieu gelegd.

H5c: In de berichtgeving over de vier crises wordt in het Financieele Dagblad de nadruk op het thema financieel gelegd.

Methode

De onderzoeksvraag zal aan de hand van een kwantitatieve inhoudsanalyse worden

beantwoord. Deze methode is hier het meest geschikt voor, omdat er gekeken wordt naar taal, woordgebruik en expressies in Nederlandse kranten (Holsti, 1969). Tevens kan bij een

inhoudsanalyse mediamateriaal empirisch worden onderzocht om vragen te beantwoorden over de rol van massamedia in de Nederlandse samenleving (Kleinnijenhuis & Van Atteveldt, 2006).

(14)

14 Case studies

Voor deze kwantitatieve inhoudsanalyse worden er vier crises geanalyseerd, namelijk de crisis van Shell in Nigeria, de crisis van BP in de Golf van Mexico, het Libor-schandaal van de Rabobank en het Big Data schandaal van ING. In deze paragraaf zullen de vier cases worden besproken.

Shell in de Nigerdelta in Nigeria

Al meer dan dertig jaar wint Shell olie in de Nigerdelta in Nigeria (Amnesty International, 2014). De bevolking rond de Nigerdelta leeft in een vervuilde omgeving door de grote olievervuilingen die door Shell worden veroorzaakt. Op 3 december 2014 was er een groot olielek door lekkage in de Nigerdelta, 3800 vaten olie zijn weggestroomd (de Volkskrant, 2014). Dit olielek wordt gezien als het grootste olielek in de periode 2009 - 2014 in Nigeria die is veroorzaakt door Shell.

BP in de Golf van Mexico

Op 20 april 2010 vond er een explosie plaats op het olieplatform Deepwater Horizon van BP, hierdoor zonk het platform en stroomde er miljoenen liters olie het zeewater in (NRC, 2015). Elf mensen kwamen om door dit ongeval.

Libor-schandaal van de Rabobank

De Libor-affaire van Rabobank gaat over de manipulatie van de Rabobank van de Liborrente (NOS, 2013). Op 29 oktober 2013 is er een hoogtepunt in het schandaal, als bekend wordt dat Rabobank een boete van 774 miljoen euro krijgt (NOS, 2013).

Big Data schandaal van ING

De berichtgeving in kranten over het Big Data schandaal van ING begon in maart 2014. ING maakte toen bekend dat zij betaalgegevens van klanten willen verkopen aan adverteerders

(15)

15 (NRC, 2014). Veel klanten van ING reageerden boos op dit bericht van ING, omdat de

privacy van de klanten in het geding komt.

Steekproef

De data voor het onderzoek zijn krantenartikelen uit drie kranten, namelijk de Telegraaf, de Volkskrant en het Financieele Dagblad. Om krantenartikelen over de vier cases te verzamelen is er gebruik gemaakt van de online database van LexisNexis. Met behulp van de power search is per krant gezocht met de volgende zoektermen per crisis: ‘Shell AND Nigeria’, ‘BP AND Mexico’, ‘Libor AND Rabobank’ en ‘Big AND Data AND ING’. Per crisis is er een afzonderlijke tijdsperiode aangehouden. In bijlage II is een tabel met de verdeling per krant en per zoekterm te vinden. Voor de crisis van Shell is de tijdsperiode 3 december 2014, de datum van het ontstaan van het olielek, tot en met 3 december 2015 (N = 47). Er is voor gekozen om een jaar na het ontstaan van de crisis de berichtgeving te analyseren, omdat het dan mogelijk is om te kijken hoe de crisis zich heeft ontwikkeld en hoe die ontwikkeling is geframed. Tevens is het daardoor mogelijk te onderzoeken wie er schuldig wordt gehouden voor het veroorzaken en het oplossen van de crisis. Voor de crisis van BP is er ook voor gekozen om een tijdsperiode van een jaar aan te houden. Met als begin 20 april 2010, de dag dat het olieplatform ontplofte. Echter, deze zoekopdracht leverde een groot aantal artikelen op (N = 548), die in de korte tijdsperiode niet kon worden gecodeerd. Daarom is ervoor gekozen om systematic sampling toe te passen. Van het totaal aantal artikelen is namelijk elk tiende artikel gecodeerd (N = 55). Voor het Libor-schandaal van Rabobank is gekozen om als begindatum 29 oktober 2013 te nemen, de dag dat bekend werd dat Rabobank een boete van 774 miljoen euro moest betalen. Al sinds 2005 wordt er bericht over de misleiding van de dagelijkse rentetarieven. Echter, de dag van het uitkeren van de boete wordt gezien als een belangrijk punt in het schandaal en daarom berichtten veel kranten toen weer over het schandaal. Als tijdsperiode is drie maanden gekozen, omdat na die drie maanden nauwelijks meer werd

(16)

16 bericht over de crisis binnen Rabobank (N = 150). Ten slotte is voor het Big Data schandaal van ING een tijdsperiode van een jaar gekozen. Als beginpunt is 1 maart 2014 gekozen, omdat vanaf die datum kranten begonnen te berichtten over het schandaal (N = 42).

Procedure

In de periode van 26 april 2016 tot en met 18 mei 2016 zijn de 294krantenartikelen

gecodeerd. De krantenartikelen zijn met behulp van het codeboek gecodeerd (bijlage I). De krantenartikelen zijn door één codeur gecodeerd. Om de betrouwbaarheid van de items vast te stellen, heeft een andere codeur tien procent van alle krantenartikelen ook gecodeerd (N = 30). Er is aan de hand van Krippendorff’s Alpha een intercodeurbetrouwbaarheid berekend per variabele (bijlage III). Deze bleek bij zes van de zeven items betrouwbaar te zijn,

waardoor er vanuit gegaan kan worden de data van deze items op een betrouwbare wijze door de twee codeurs zijn gecodeerd (Krippendorff, 2011). Drie items hebben een waarde tussen de 0,60 en 0,80 en hebben daarmee een redelijke betrouwbaarheid. De andere drie items hebben een waarde tussen de 0,80 en 1,00 en hebben daarmee een hoge betrouwbaarheid. Echter, de variabele aantal positieve woorden heeft een betrouwbaarheid van 0,583 en heeft daarmee een matige betrouwbaarheid. Zonder deze variabele is het meten van het sentiment van een

krantenartikel niet mogelijk, daarom is ervoor gekozen om deze variabele, ondanks de lage betrouwbaarheid, mee te nemen in de analyse.

Metingen

De onafhankelijke variabele in dit onderzoek is het type sector. Het type sector wordt gemeten door in het codeboek de vraag op te nemen over welke crisis het artikel gaat. Vervolgens wordt de vraag hergecodeerd tot de antwoordcategorieën oliesector of bankensector. Tevens is de type krant een onafhankelijke variabele. De antwoordcategorieën in het codeboek bij deze vraag zijn de Telegraaf, de Volkskrant of het Financieele Dagblad.

(17)

17 onderscheid gemaakt tussen drie vormen van framing (Hallahan, 1999; Kelley, 1967;

Ghanem, 1997; Levin, Schneider, & Gaeth, 1998). Ten eerste worden er twee vragen gesteld voor de framing van verantwoordelijkheid. Namelijk wie er verantwoordelijk wordt gehouden voor het ontstaan van de crisis en wie er verantwoordelijk wordt gehouden voor het oplossen van de crisis. Bij beide vragen zijn er zeven antwoordcategorieën. Het zijn zes inhoudelijke antwoordcategorieën, zoals de organisatie zelf en de overheid. Bovendien is een van de antwoordcategorieën het antwoord ‘niet van toepassing’. Het is namelijk mogelijk dat er in de berichtgeving niet wordt gesproken over wie er verantwoordelijk is. Voor de tweede vorm van framing worden er twee vragen gesteld voor de framing van attributen. Namelijk welk thema(‘s) en welke actor(en) in de berichtgeving worden belicht. Bij beide vragen is hier ook het antwoordcategorie ‘niet van toepassing’ opgenomen in het codeboek. De vraag over welk thema of thema’s de nadruk krijgt heeft acht antwoordcategorieën en de vraag over welke actor of actoren de nadruk krijgt heeft negen antwoordcategorieën. Voor de laatste vorm van framing zijn in het codeboek vragen opgenomen over het sentiment van het artikel. Er worden in totaal vier vragen gesteld, namelijk hoeveel woorden het artikel in totaal telt, hoeveel negatieve woorden, hoeveel positieve woorden en hoeveel neutrale woorden.

Analyse

Voor H1a, H1b, H2a, H2b, H5a, H5b en H5c wordt er gebruik gemaakt van de

chikwadraattoets. De afhankelijke variabele in de hypotheses wordt namelijk op nominaal niveau gemeten. Om de toets te kunnen uitvoeren, moet er aan twee voorwaarden worden voldaan. Minstens een van beide variabelen heeft minstens drie categorieën en 80% van de verwachte waarden van de cellen is minstens vijf. Voor alle hypotheses is een

chikwadraattoets gebruikt met als associatiemaat Goodman & Kruskals tau. De variabelen worden namelijk op nominaal niveau gemeten en er is sprake van een asymmetrisch verband.

(18)

18 post hoc test de Bonferroni. De afhankelijke variabele, het sentiment van het artikel, wordt namelijk op interval niveau gemeten en de onafhankelijke variabelen, type krant en type sector, zijn categorische variabelen. Voordat de toets kan worden uitgevoerd is er eerst een nieuwe variabele voor het meten van het sentiment van een artikel aangemaakt. Hiervoor is het commando compute in SPSS gebruikt. De volgende formulier is gebruikt om een nieuwe schaalvariabele aan te maken voor het meten van het sentiment, met als minimum -1 en als maximum 1:

Sentiment van het artikel =

Resultaten

In deze sectie zullen de resultaten worden besproken om de hypotheses te toetsen en de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. De hoofdvraag in dit onderzoek is: ‘In hoeverre heeft het type sector van de organisatie invloed op welke manier de berichtgeving over de crisis van de organisatie in Nederlandse kranten wordt geframed?’.

Framing van verantwoordelijkheid

H1a gaat over wie er verantwoordelijk wordt gehouden voor het ontstaan van de crisis. Verwacht wordt dat de organisaties zelf het meest verantwoordelijk worden gehouden voor het ontstaan van de crisis.

Tabel 4

Toewijzing van verantwoordelijkheid van het ontstaan van de crisis in de berichtgeving in percentages.

Shell BP Rabobank ING Totaal

De organisatie zelf 81,0 85,3 64,1 90,5 39,1

De branche in het algemeen 0 0 0 0 0

Aantal positieve woorden - aantal negatieve woorden

(19)

19 De overheid of andere politieke

instanties

4,8 2,9 9,0 0 3,1

Individuen binnen de organisatie 0 2,9 46,2 0 12,6

Klanten 0 0 0 0 0

Overig 14,3 0 0 0 1,0

Noot. De tabel is een samengestelde tabel.

In totaal worden in 39,1% van de artikelen de organisaties zelf verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van de crisis (Tabel 4). Verder wordt in 12,6% van de artikelen individuen binnen de organisatie verantwoordelijk gehouden. Uit de resultaten blijkt er een significant verschil te zijn tussen de vier crises wat betreft de aanwezigheid van het

verantwoordelijkheidsframe waar de organisatie zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan van de crisis (chikwadraat (4) = 179,53, p < 0,001). Het verband tussen de crisis en de type verantwoordelijkheid voor het ontstaan van de crisis is sterk (tau = 0,61). Uit de

gestandaardiseerde residuen blijkt dat de verschillen tussen alle vier de crises significant zijn. De waarden van de gestandaardiseerde residuen zijn namelijk groter dan 1,96.

Er blijkt ook een significant verschil te zijn tussen de vier crises wat betreft de aanwezigheid van het verantwoordelijkheidsframe waar de overheid of andere politieke instanties verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de crisis (chikwadraat (4) = 14,48, p < 0,05). Het verband is zeer zwak (tau = 0,05). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat het verschil tussen de crisis van de Rabobank en de andere drie crises significant is. De waarde van de gestandaardiseerde residu van het Libor-schandaal van de Rabobank is namelijk 3,0. In de krantenartikelen over de crisis van de ING wordt de actor overheid of andere politieke instanties niet genoemd als verantwoordelijke voor het ontstaan van de crisis. In de

(20)

20 overheid wel genoemd als mogelijke verantwoordelijke voor het ontstaan van de crisis.

Opmerkelijk is dat voor de crisis van de Rabobank, naast de organisatie zelf en de overheid, ook individuen binnen de organisatie verantwoordelijk worden gehouden voor het ontstaan van de crisis. In 46,2% van de artikelen over de crisis van de Rabobank wordt namelijk de actor individuen binnen de organisatie ook verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van het Libor-schandaal. Er blijkt namelijk een significant verschil te zijn tussen de vier crises wat betreft de aanwezigheid van het verantwoordelijkheidsframe waar individuen binnen de organisatie verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de crisis (chikwadraat (4) = 108,97, p < 0,001). Het verband is redelijk (tau = 0,37). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat het verschil tussen de crisis van de Rabobank en de andere drie crises significant is. De waarde van de gestandaardiseerde residu van het Libor-schandaal van de Rabobank is namelijk 8,4. Het grootste aantal van de krantenartikelen over de crisis van de Rabobank berichtten over medewerkers die betrokken zijn geweest bij de manipulatie van de Libor-rentetarieven en zich daarmee schuldig hebben gemaakt aan het in gevaar brengen van de Rabobank. De Rabobank wordt daarentegen verantwoordelijk gehouden voor het niet ingrijpen en optreden tegen deze schuldige medewerkers. H1a kan worden aangenomen, de organisaties worden namelijk in de eerste plaats zelf verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van de crisis.

H1b gaat over wie er verantwoordelijk wordt gehouden voor het oplossen van de crisis. Verwacht wordt dat de organisaties zelf verantwoordelijk worden gehouden voor het oplossen van de crisis.

Tabel 5

Toewijzing van verantwoordelijkheid voor het oplossen van de crisis in de berichtgeving in percentages.

Shell BP Rabobank ING Totaal

De organisatie zelf 57,1 55,9 5,1 23,8 13,6

(21)

21 De overheid of andere politieke

instanties

9,5 0 4,7 0 2,7

Individuen binnen de organisatie 0 0 0 0 0

Klanten 0 0 0 0 0

Overig 4,8 0 0 0 0,3

Noot. De tabel is een samengestelde tabel.

In totaal worden in 13,6% van de artikelen de organisaties zelf verantwoordelijk gehouden voor het oplossen van de crisis (Tabel 5). Uit de resultaten blijkt er een significant verschil te zijn tussen de vier crises wat betreft de aanwezigheid van het verantwoordelijkheidsframe waar de organisatie zelf verantwoordelijk is voor het oplossen van de crisis (chikwadraat (4) = 114,24, p < 0,001). Het verband is redelijk (tau = 0,39). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de crisis van Shell in Nigeria en de andere drie crises. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de crisis van Shell is namelijk 5,4. Tevens is er een significant verschil tussen de crisis van BP en de andere drie crises. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de crisis van BP is namelijk 6,7. Uit de resultaten blijkt dat voor alle vier de crises de organisaties voornamelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het oplossen van de crisis. Vooral in de berichtgeving over crises uit de oliesector wordt de organisatie verantwoordelijk gehouden voor het oplossen van de crisis. In totaal wordt voor Shell in 57,1% van de krantenartikelen en voor BP in 55,9% van de artikelen de organisatie zelf als verantwoordelijk gezien voor het oplossen van de crisis, tegenover 5,1% voor de Rabobank en 23,8% voor de ING. Krantenartikelen berichtten over de verantwoordelijkheid die Shell en BP hebben om de vervuiling die de lekkages hebben veroorzaakt op te ruimen. Daarentegen wordt in de berichtgeving over crises uit de

bankensector veel minder vaak over de verantwoordelijkheid voor het oplossen van de crisis bericht. Als er echter over wordt bericht, worden Rabobank en ING wel als verantwoordelijk

(22)

22 gezien voor het oplossen van de crisis.

Er blijkt ook een significant verschil te zijn tussen de vier crises wat betreft de aanwezigheid van het verantwoordelijkheidsframe waar de overheid of andere politieke instanties verantwoordelijk zijn voor het oplossen van de crisis (chikwadraat (4) = 16,41, p = 0,003). Het verband is zeer zwak (tau = 0,06). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de crisis van de Rabobank en de andere drie crises. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de crisis van de Rabobank is namelijk 2,7. Er is hier geen verschil tussen de twee sectoren zichtbaar, maar tussen de vier crises. In 9,5% van de krantenartikelen over de crisis van Shell en in 4,7% van de krantenartikelen over de crisis van de Rabobank wordt de overheid of andere politieke instanties verantwoordelijk gehouden voor het oplossen van de crisis. Daarentegen wordt in geen van de artikelen over de crisis van BP en de ING deze actor als verantwoordelijke gezien voor het oplossen van de crisis. H1b kan worden aangenomen, de organisaties worden namelijk in de eerste plaats zelf

verantwoordelijk gehouden voor het oplossen van de crisis.

Framing van attributen voor type sector

H2a heeft betrekking op welk thema wordt belicht in de berichtgeving over de crises. Verwacht wordt dat in de berichtgeving over de crises uit de oliesector de nadruk op het thema milieu wordt gelegd. Daarentegen wordt verwacht dat in de berichtgeving over de crises uit de bankensector de nadruk gelegd wordt op het financiële thema.

Tabel 6

De thema’s die worden belicht in de berichtgeving per sector in percentages. Oliesector Bankensector Totaal

Juridisch 5,5 29,3 20,8

Milieu 32,7 0 11,7

(23)

23

Financieel 65,5 66,7 66,2

Reputatie/imago 16,4 23,2 20,8

Gezondheid 0 0 0

Overig 0 0 0

Noot. De tabel is een samengestelde tabel.

In totaal worden in 66,2% van de artikelen het financiële thema belicht (Tabel 6). Bovendien wordt er nadruk gelegd op het ethische thema. In totaal wordt het ethische thema in 27,3% van de artikelen belicht. Ook het thema reputatie (20,8%), het juridische thema (20,8%) en het thema milieu (11,7%) worden in de berichtgeving over de vier crises belicht. Uit de resultaten blijkt er geen significant verschil te zijn tussen de twee sectoren wat betreft de aanwezigheid van het financiële thema (chikwadraat (1) = 0,02, p = 0,508). Bij beide sectoren wordt

namelijk het financiële thema het meest benadrukt. In totaal worden in 66,7% van de artikelen over crises uit de bankensector het financiële thema belicht. De kranten berichtten vooral over de financiële gevolgen voor Rabobank en ING. In het geval van de Rabobank wordt bericht over de boete wegens het Libor-schandaal. Daarentegen wordt in het geval van ING de positieve financiële aspecten benadrukt die het Big Data had kunnen opleveren voor ING. In tegenstelling tot de bankensector kwam bij de oliesector de verwachting niet overeen met de uitkomst. In de berichtgeving over de crises uit de oliesector werd namelijk verwacht dat het thema milieu de meeste nadruk zou krijgen. Echter, uit de resultaten blijkt dat ook in de berichtgeving over de crises uit de oliesector het financiële thema de meeste nadruk krijgt. In totaal worden in 65,5% van de artikelen over crises uit de oliesector het financiële thema belicht. Er wordt vooral bericht over de negatieve financiële gevolgen die de crises voor Shell en BP hebben. Shell heeft bijvoorbeeld 70 miljoen dollar moeten betalen ter compensatie aan de betrokkenen en BP 40 miljard dollar voor de gehele schade die de ramp in de Golf van

(24)

24 Mexico heeft veroorzaakt. Tevens wordt er vaak gesproken over daling van de koers in het aandeel van Shell en BP, doordat de beurswaarde omlaag gaat door de twee rampen.

Uit de resultaten blijkt er een significant verschil te zijn tussen de twee sectoren wat betreft de aanwezigheid van het ethische thema (chikwadraat (1) = 32,08, p < 0,001). Het verband is zwak (tau = 0,21). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de twee sectoren. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de

oliesector is namelijk -3,9 en die van de bankensector is 2,9. In 42,4% van de krantenartikelen die berichtten over de twee crises uit de bankensector wordt het ethische thema belicht.

Daarentegen wordt het ethische thema in de berichtgeving over de crises uit de oliesector geheel niet belicht. Bij de case van ING wordt er vooral bericht over het ethische dilemma of de privacy van de klanten niet wordt geschaad als ING data van de klanten verzamelt. Bij de case van de Rabobank daarentegen wordt vooral bericht over het niet ethisch handelen van de medewerkers, die opzettelijk sjoemelden met de rentetarieven om zelf meer geld te verdienen. Uit de resultaten blijkt er ook een significant verschil te zijn tussen de twee sectoren wat betreft de aanwezigheid van het juridische thema (chikwadraat (1) = 12,21, p < 0,001). Het verband is daarentegen zeer zwak (tau = 0,08). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de oliesector en de bankensector. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de oliesector is namelijk -2,5. In de berichtgeving over de crises uit de oliesector wordt in maar 5,5% van de artikelen het juridische thema belicht. Daartegenover wordt in 29,3% van de artikelen over de crises uit de bankensector het juridische thema belicht. In de berichtgeving over de crises uit de bankensector kwam namelijk vaak naar voren dat de rechter moest beslissen of ING en Rabobank wel ethisch hebben gehandeld en hoe hoog de boete moest worden voor de organisaties.

Ten slotte blijkt er uit de resultaten een significant verschil te zijn tussen de twee sectoren wat betreft de aanwezigheid van het thema milieu (chikwadraat (1) = 36,69, p <

(25)

25 0,001). Het verband is zwak (tau = 0,24). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de twee sectoren. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de oliesector is namelijk 4,6 en die van de bankensector is -3,4. In 32,7% van de artikelen waarin wordt bericht over de crises uit de oliesector wordt het thema milieu belicht,

daarentegen in geen van de krantenartikelen over de crises uit de bankensector. In de berichtgeving over de crises van Shell en BP wordt de nadruk gelegd op de negatieve gevolgen die de lekkages hadden voor het milieu. Er wordt vooral bericht over de

milieuvervuiling die is veroorzaakt door Shell en BP. H2a kan deels worden aangenomen. Het financiële thema wordt, zoals verwacht, vooral belicht in de berichtgeving over de crises van de bankensector. Echter, ook in de berichtgeving over de crises uit de oliesector wordt het financiële thema het meest benadrukt en niet zoals verwacht het thema milieu.

H2b gaat over welke actor belicht wordt in de berichtgeving over de vier crises. Verwacht wordt dat in de berichtgeving over de crises uit de oliesector de actoren

milieuorganisaties en de bevolking worden belicht. Daarentegen wordt verwacht dat in de berichtgeving over de crises uit de bankensector de actoren klanten en rechtelijke instanties worden belicht.

Tabel 7

De actoren die worden belicht in de berichtgeving per sector in percentages.

Oliesector Bankensector Totaal

De branche in het algemeen 9,1 19,2 15,6

De overheid of andere politieke instanties

16,4 23,2 20,8

Individuen binnen de organisatie 16,4 43,4 33,8

Klanten 0 24,2 15,6

(26)

26

Milieuorganisaties 12,7 0 4,5

Bevolking uit het desbetreffende land 18,2 0 6,5

Overig 12,7 9,1 10,4

Noot. De tabel is een samengestelde tabel.

In totaal worden in 33,8% van de artikelen de actor individuen binnen de organisatie belicht (Tabel 7). Verder wordt de nadruk gelegd op de actor overheid of andere politieke instanties. In 20,8% van de artikelen wordt deze actor namelijk belicht. Bovendien wordt er nadruk gelegd op de actoren de branche in het algemeen en de klanten. In beide gevallen wordt in 15,6% van de artikelen de nadruk gelegd op deze actoren. Uit de resultaten blijkt er een significant verschil te zijn tussen de twee sectoren wat betreft de aanwezigheid van de actor individuen binnen de organisatie (chikwadraat (1) = 36,69, p < 0,001). Het verband is echter zeer zwak (tau = 0,08). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de oliesector en de bankensector. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de oliesector is namelijk -2,2. In 43,4% van de artikelen waar bericht wordt over de crises uit de bankensector wordt de actor individuen binnen de organisatie belicht. Alle

krantenartikelen waarin de actor individuen binnen de organisatie wordt belicht, hebben betrekking op de case van de Rabobank. Er wordt bericht over de medewerkers van de bank die betrokken zijn geweest bij de manipulatie van de Libor-rentetarieven. In tegenstelling tot het percentage artikelen uit de bankensector, wordt in maar 16,4% van de artikelen waar bericht wordt over de crises uit de oliesector de actor individuen binnen de organisatie belicht. In de berichtgeving over de crises uit de oliesector kwam vooral de CEO van de organisaties aan het woord om te vertellen over de situatie.

Tevens blijkt er uit de resultaten een significant verschil te zijn tussen de twee sectoren wat betreft de aanwezigheid van de actor klanten (chikwadraat (1) = 15,80, p < 0,001). Het

(27)

27 verband is echter zeer zwak (tau = 0,10). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de twee sectoren. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de oliesector is namelijk -2,9 en die van de bankensector is 2,2. In geen van de artikelen uit de oliesector wordt de actor klanten belicht. Daarentegen wordt in 24,2% van de artikelen uit de bankensector de actor klanten belicht. In de berichtgeving over de crises van de

bankensector worden de gevolgen van de schandalen voor de klanten besproken.

Uit de resultaten blijkt ook een significant verschil te zijn tussen de twee sectoren wat betreft de aanwezigheid van de actor bevolking uit het desbetreffende land (chikwadraat (1) = 19,25, p < 0,001). Het verband is zwak (tau = 0,13). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de twee sectoren. De waarde van de

gestandaardiseerde residu van de oliesector is namelijk 3,4 en die van de bankensector is -2,5. In geen van de artikelen uit de bankensector wordt de actor belicht. Daarentegen wordt in 18,2% van de artikelen uit de oliesector de actor wel belicht. Bij bijvoorbeeld de case van Shell, wordt er bericht over de bevolking rondom het gebied van de ramp in Nigeria die is getroffen door de vervuiling en over de compensatie die Shell moet gaan betalen tegenover de bevolking.

Ten slotte blijkt er een significant verschil te zijn tussen de twee sectoren wat betreft de aanwezigheid van de actor milieuorganisaties (chikwadraat (1) = 13,20, p < 0,001). Het verband is zeer zwak (tau = 0,09). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat ook hier een significant verschil is aan te duiden tussen de twee sectoren. De waarde van de

gestandaardiseerde residu van de oliesector is namelijk 2,8 en die van de bankensector is -2,1. In geen van de artikelen uit de bankensector wordt namelijk de actor milieuorganisatie belicht en in 12,7% van de artikelen uit de oliesector daarentegen wel. De crises van Shell en BP hebben namelijk grote gevolgen gehad voor het milieu. In de berichtgeving over de crises uit de oliesector komen milieuorganisaties aan het woord om te vertellen hoe groot die schade is.

(28)

28 H2b kan deels worden aangenomen. In de berichtgeving over de crises uit de bankensector wordt, zoals verwacht de klanten belicht. Echter, wordt niet zoals verwacht ook de nadruk gelegd op de actor rechtbank, maar wordt de meeste nadruk gelegd op de actor individuen binnen de organisatie. Daarentegen wordt bij de oliesector, zoals verwacht, de meeste nadruk gelegd op de bevolking uit het desbetreffende land.

Sentiment

Bij H3 wordt verwacht dat de berichtgeving over de crises uit de oliesector een negatiever sentiment heeft dan de berichtgeving over de crises uit de bankensector. Uit de

eenwegs-variantieanalyse blijkt dat er geen significant effect is van het type sector ten aanzien van het sentiment van het artikel, F (1, 152) = 1,33, p = 0,07. De berichtgeving over de crises uit de oliesector heeft een enigszins negatiever sentiment (M = -0,12, SD = 0,18) dan de berichtgeving over de crises uit de bankensector (M = -0,09, SD = 0,14), dit verschil is echter niet significant. H3 kan worden verworpen, er is namelijk geen significant verschil tussen het sentiment van de berichtgeving over de crises uit de oliesector dan uit de bankensector. Bij H4 wordt verwacht dat de berichtgeving over de vier crises in de artikelen van de Telegraaf een negatiever sentiment heeft dan de berichtgeving in de artikelen van de

Volkskrant en het Financieele Dagblad. Uit de eenwegs-variantieanalyse blijkt dat er een significant, groot effect van het type krant is ten aanzien van het sentiment van het artikel, F (2, 151) = 26,45, p < 0,001, eta² = 0,26. De berichtgeving in de Telegraaf heeft het meest negatieve sentiment (M = -0,20, SD = 0,18) ten opzichte van de Volkskrant (M = -0,05, SD = 0,12) en het Financieele Dagblad (M = -0,02, SD = 0,09). Uit een post-hoc meervoudige-vergelijkingentoets blijkt dat alleen het verschil tussen de Telegraaf en de Volkskrant (Mverschil

= 0,15, p <0,001) en de Telegraaf en het Financieele Dagblad (Mverschil = 0,17, p < 0,001)

significant is. Er is geen significant verschil tussen de Volkskrant en het Financieele Dagblad. H4 kan worden aangenomen, uit de ANOVA blijkt namelijk dat de berichtgeving van de

(29)

29 Telegraaf inderdaad een negatiever sentiment bevat dan de berichtgeving van de Volkskrant en het Financieele Dagblad.

Framing van attributen voor type krant

H5a, H5b en H5c gaan over de verschillende thema’s die de nadruk krijgen in de

verschillende kranten. Verwacht wordt dat in de Telegraaf het thema reputatie de nadruk krijgt, in de Volkskrant het thema milieu en in het Financieele Dagblad het financiële thema wordt benadrukt.

Tabel 8

De thema’s die worden belicht in de berichtgeving per krant in percentages. De Volkskrant De Telegraaf Het Financieele

Dagblad Totaal Juridisch 11,9 20,5 4,9 10,9 Milieu 10,4 8,4 2,8 6,1 Ethisch 16,4 24,1 7,6 14,3 Financieel 28,4 37,3 36,1 34,7 Reputatie/imago 9,0 14,5 9,7 10,9 Gezondheid 0 0 0 0 Overig 0 0 0 0

Noot. De tabel is een samengestelde tabel.

In totaal worden in 34,7% van de artikelen in de drie kranten het financiële thema belicht (Tabel 8). Verder wordt in 14,3% van de artikelen de nadruk gelegd op het ethische thema. Bovendien wordt het juridische thema en het thema reputatie belicht in de drie kranten. In beide gevallen wordt in 10,9% van de artikelen de nadruk gelegd op deze thema’s. Uit de resultaten blijkt er een significant verschil te zijn tussen de drie kranten wat betreft de

(30)

30 aanwezigheid van het ethische thema (chikwadraat (2) = 11,96, p < 0,05). Het verband is daarentegen zeer zwak (tau = 0,04). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de Telegraaf en de andere twee kranten. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de Telegraaf is namelijk 2,4. Tevens blijkt er een significant verschil te zijn tussen het Financieele Dagblad en de andere twee kranten. De waarde van de gestandaardiseerde residu van het Financieele Dagblad is namelijk -2,1. In de Telegraaf wordt het meeste de nadruk gelegd op het ethische thema, namelijk in 24,1% van de artikelen. Daarentegen wordt in het Financieele Dagblad minder de nadruk gelegd op het ethische thema, namelijk maar in 7,6% van de artikelen.

Bovendien blijkt er een significant verschil te zijn tussen de drie kranten wat betreft de aanwezigheid van het juridische thema (chikwadraat (2) = 13,35, p < 0,001). Het verband is daarentegen zeer zwak (tau = 0,05). Uit de gestandaardiseerde residuen blijkt dat er een significant verschil is tussen de Telegraaf en de andere twee kranten. De waarde van de gestandaardiseerde residu van de Telegraaf is namelijk 2,7. Tevens blijkt er een significant verschil te zijn tussen het Financieele Dagblad en de andere twee kranten. De waarde van de gestandaardiseerde residu van het Financieele Dagblad is namelijk -2,2. In de Telegraaf wordt de meeste nadruk gelegd op het juridische thema, namelijk in 20,5% van de artikelen.

Daarentegen wordt in het Financieele Dagblad minder de nadruk gelegd op het juridische thema, namelijk maar in 4,9% van de artikelen.

Uit de resultaten blijkt er geen significant verschil te zijn tussen de drie kranten wat betreft de aanwezigheid van het financiële thema (chikwadraat (2) = 1,57, p = 0,455). Bij alle drie de kranten wordt namelijk de meeste nadruk gelegd op het financiële thema. In totaal wordt in de Telegraaf in 37,3% van de artikelen, in het Financieele Dagblad in 36,1% van de artikelen en in de Volkskrant in 28,4% van de artikelen het financiële belicht. H5a kan

(31)

31 gelegd op het thema reputatie, maar op het financiële thema. H5b kan ook worden verworpen. In de berichtgeving in de Volkskrant wordt namelijk niet het meeste nadruk gelegd op het thema milieu, maar op het financiële thema. H5c kan worden aangenomen. Uit de resultaten blijkt namelijk dat in de berichtgeving in het Financieele Dagblad de grootste nadruk wordt gelegd op het financiële thema. Echter, het Financieele Dagblad onderscheidt zich daar niet mee in vergelijking met de Volkskrant en de Telegraaf.

Conclusie en discussie

Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen hoe Nederlandse kranten crises uit de oliesector en bankensector framen. Er is onderzoek gedaan naar de framing van

verantwoordelijkheid, de framing van attributen en het sentiment van het artikel. Er zijn negen hypotheses getoetst om een antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er een minimaal verschil is in het framen van de berichtgeving van crises uit de oliesector en uit de bankensector. Op veel punten komt de manier van framing tussen de twee sectoren namelijk overeen. Ten eerste worden bij de crises uit beide sectoren de

organisaties voornamelijk zelf verantwoordelijk gehouden voor zowel het ontstaan van de crisis als voor het oplossen van de crisis. Een klein verschil tussen de sectoren is dat in de berichtgeving over de crises uit de bankensector minder werd bericht over wie er

verantwoordelijk wordt gehouden voor het oplossen van de crisis in vergelijking met de berichtgeving over de crises uit de oliesector. Dit komt niet overeen met bevindingen uit de literatuur. In het artikel van Hallahan (1999) wordt namelijk vastgesteld dat framing van verantwoordelijkheid de vorm is die het meeste voorkomt in crisiscommunicatie. Echter, in dit onderzoek komt de framing van attributie vaker voor dan de framing van

verantwoordelijkheid. Betreffende de framing van verantwoordelijkheid van Hallahan (1999) is er geen verschil tussen de berichtgeving over de crises uit de oliesector en uit de

(32)

32 crises tussen de bankensector en de oliesector betreffende het thema dat wordt belicht. In de berichtgeving over de crises wordt namelijk bij beide sectoren voornamelijk het financiële thema belicht. Ten slotte is er geen verschil in de framing van de berichtgeving tussen de twee sectoren betreffende het sentiment van de berichtgeving. Verwacht werd dat de berichtgeving over de crises uit de oliesector een negatiever sentiment heeft dan de berichtgeving over de crises uit de bankensector. Uit de literatuur kwam namelijk naar voren dat de oliesector een langere en negatievere crisisgeschiedenis heeft in vergelijking met de bankensector, daarom is de reputatie van de oliesector ook negatiever dan die van de bankensector (Coombs, 2007). Uit huidig onderzoek blijkt daarentegen dat er geen significant verschil is tussen het sentiment van de berichtgeving over de crises uit de oliesector en uit de bankensector. Het verschil is mogelijk te verklaren, omdat beide sectoren, ondanks het verschil in crisisgeschiedenis, een negatieve reputatie hebben. De bankensector is namelijk sinds de economische crisis in 2008 ook regelmatig negatief in het nieuws gekomen. De bankensector heeft wel een kortere crisisgeschiedenis dan de oliesector, maar is nu ook al acht jaar negatief in het nieuws. Het kan dus mogelijk zijn dat deze negatieve media-aandacht de duur van de crisishistorie opheft. Echter, er is een ook belangrijk verschil tussen de berichtgeving over de crises uit de oliesector en uit de bankensector. Er worden namelijk andere actoren belicht in de

berichtgeving. In de berichtgeving over de crises uit de bankensector wordt voornamelijk nadruk gelegd op de individuen binnen de organisatie. Daarentegen wordt in de berichtgeving over de crises uit de oliesector de meeste nadruk gelegd op de bevolking uit het

desbetreffende land.

Er is niet alleen onderzoek gedaan naar het verschil tussen de manier van framing in de berichtgeving over de crises uit de twee sectoren. Er is ook onderzocht in welke mate de berichtgeving van de drie verschillende kranten verschilt. De berichtgeving van de Telegraaf blijkt een negatiever sentiment te bevatten dan de berichtgeving van de Volkskrant en het

(33)

33 Financieele Dagblad. Deze bevindingen komen overeen met de bevindingen van Bakker & Scholten (2009). Zij stelden ook dat bij populaire kranten, zoals de Telegraaf, de nadruk vooral ligt op amusement en sensatiezucht in vergelijking met kwaliteitskranten, zoals de Volkskrant en het Financieele Dagblad. Er werd verwacht dat er ook een verschil aan te duiden is betreffende de thema’s die de nadruk krijgen in de berichtgeving in de drie kranten. Echter, in alle drie de kranten blijkt het financiële thema de meeste nadruk te krijgen.

Dit onderzoek biedt interessante inzichten, omdat het als eerste onderzoek heeft gedaan naar de verschillen in de manier van framing van de berichtgeving over crises uit twee verschillende sectoren. Daarentegen is huidig onderzoek niet alomvattend. Het blijkt dat in de manier van berichtgeving tussen de oliesector en de bankensector nauwelijks een verschil zit in de manier van framen. Deze studie kan worden gebruikt als uitgangspunt om onderzoek te doen naar de berichtgeving van crises uit andere sectoren. De inzichten van voorgesteld onderzoek kunnen bruikbaar zijn voor PR professionals uit de bankensector en oliesector. PR professionals weten nu namelijk hoe de drie verschillende kranten een crisis uit hun sector framen. Als een organisatie zich in de toekomst weer in een crisis bevindt, kan een PR professional de kennis van huidig onderzoek inzetten om ervoor te zorgen dat de schade aan de reputatie van de organisatie niet nog meer wordt geschaad.

Er is gekozen om in dit onderzoek te focussen op twee vormen van framing van Hallahan, namelijk de framing van verantwoordelijkheid en de framing van attributen. Voor vervolgonderzoek is het echter interessant om de andere vormen van framing van Hallahan te onderzoeken. Er kan dan worden achterhaald welke vormen het meest worden gebruikt in Nederlandse kranten in de berichtgeving over een crisis. Er is nu gekozen voor twee vormen waaruit de literatuur blijkt dat ze voorkomen in crisiscommunicatie. Daarentegen is het interessant om te onderzoeken of ook de andere vijf vormen belicht worden in berichtgeving over een crisis. Tevens kan er dan in vervolgonderzoek ook andere sectoren worden

(34)

34 meegenomen in het onderzoek. Er is in voorgesteld onderzoek namelijk gekozen voor twee sectoren met een negatief sentiment. Hierdoor zijn de onderzoeksresultaten minder

generaliseerbaar naar een andere context. Tevens is een punt van discussie het aantal artikelen die zijn gecodeerd voor huidig onderzoek. Er is namelijk niet een gelijk aantal artikelen voor elke crisis geanalyseerd. Voor bijvoorbeeld het Libor-schandaal van de Rabobank zijn 150 krantenartikelen gecodeerd. Daarentegen is voor het Big Data schandaal van ING maar 42 krantenartikelen gecodeerd. Hierdoor is de steekproef minder representatief. Voor vervolgonderzoek is het daarom van belang om te streven naar een gelijk aantal

(35)

35 Literatuurlijst

Amnesty International, Shell in Nigeria, geraadpleegd op 13 april 2016, op http://www.amnesty.nl/shell-in-nigeria.

An, S.K. & Gower, K.K. (2009). How do the news media frame crises? A content analysis of crisis news coverage. Public Relations Review, 35(2), 107-112.

Bakker, P. & Scholten, O. (2011). Communicatiekaart van Nederland; Overzicht van media

en communicatie (8e druk). Amsterdam: Kluwer.

Berger. P. L., & Luckmann, T. (1966). The social construction of reality. New York: Freeman.

Carroll, C. E., & McCombs, M. (2003). Agenda-setting effects of business news on the public's images and opinions about major corporations. Corporate reputation review,

6(1), 36-46.

Chun, R. (2005). Corporate reputation: Meaning and measurement. International Journal of

Management Reviews, 7(2), 91-109.

Claeys, A. S., & Cauberghe, V. (2012). Crisis response and crisis timing strategies, two sides of the same coin. Public Relations Review, 38(1), 83-88.

Coombs, W. T. (1995). Choosing the right words the development of guidelines for the selection of the “appropriate” crisis-response strategies. Management Communication

Quarterly, 8(4), 447-476.

Coombs, W. T. (1999). Ongoing crisis communication: Planning, managing, and

(36)

36 Coombs, W. T. (2002). Deep and surface threats: conceptual and practical implications for ‘crisis’ vs. ‘problem’. Public Relations Review, 28(4), 339-345.

Coombs, W. T. (2007). Protecting organization reputations during a crisis: The development and application of situational crisis communication theory. Corporate reputation

review, 10(3), 163-176.

Coombs, W. T., & Holladay, S. J. (2002). Helping crisis managers protect reputational assets initial tests of the Situational Crisis Communication Theory. Management

Communication Quarterly, 16(2), 165-186.

De Roeck, K., & Delobbe, N. (2012). Do environmental CSR initiatives serve organizations’ legitimacy in the oil industry? Exploring employees’ reactions through organizational identification theory. Journal of Business Ethics, 110(4), 397-412.

De Volkskrant, Weer groot olielek Shell in Nigerdelta, 3 december 2014, geraadpleegd op 5 januari 2016, op http://www.volkskrant.nl/economie/-weer-groot-olielek-shell-in- nigerdelta~a3803391/.

De Vreese, H., Peter, J. & Semetko, H.A. (2001). Framing politics at the launch of the Euro: A cross-national comparative study of frames in the news. Political

communication, 18(2), 107-122.

Dowling, G. (2002). Creating Corporate Reputations: Identity, Image, and Performance. Oxford University Press, New York.

Entman, R. M. (1993). Framing: Toward clarification of a fractured paradigm. Journal of

(37)

37 Fombrun, C., & Shanley, M. (1990). What's in a name? Reputation building and corporate strategy. Academy of management Journal, 33(2), 233-258.

Fombrun, C. J., & Van Riel, C. B. (2004). Fame & fortune: How successful companies build

winning reputations. Prentice-Hall Financial Times, New York.

Frynas, J. G. (2005). The false developmental promise of corporate social responsibility: Evidence from multinational oil companies. International affairs, 81(3), 581-598.

Ghanem, S. (1997). Filling in the tapestry: The second level of agenda setting.

Communication and democracy: Exploring the intellectual frontiers in agenda-setting

theory, 3-14.

Gillies, A. (2010). Reputational concerns and the emergence of oil sector transparency as an international norm. International Studies Quarterly, 54(1), 103-126.

Gitlin, T. (1980). The whole world is watching: Mass media in the making & unmaking of the

new left. Berkeley, CA: University of California Press.

Goodhart, C. A. (2008). The regulatory response to the financial crisis. Journal of Financial

Stability, 4(4), 351-358.

Hallahan, K. (1999). Seven models of framing: Implications for public relations. Journal of

public relations research, 11(3), 205-242.

Holsti, O. R. (1969). Content analysis for the social sciences and humanities.

Kelley, H. H. (1967). Attribution theory in social psychology. Nebraska symposium on

(38)

38 Kleinnijenhuis, J., & Van Atteveldt, W. V. (2006). Geautomatiseerde inhoudsanalyse, met de berichtgeving over het EU-referendum, als voorbeeld. Inhoudsanalyse: Theorie en

praktijk, 227250.

Knight, M. G. (1999). Getting past the impasse: Framing as a tool for public relations. Public

Relations Review, 25(3), 381-398.

Kottasz, R., & Bennett, R. (2014). Managing the reputation of the banking industry after the global financial crisis: Implications of public anger, processing depth and retroactive memory interference for public recall of events. Journal of Marketing

Communications, 1-23.

Krippendorff, K. (2011). Agreement and information in the reliability of coding.

Communication Methods and Measures, 5(2), 93-112.

Levin, I. P., Schneider, S. L., & Gaeth, G. J. (1998). All frames are not created equal: A typology and critical analysis of framing effects. Organizational behavior and human

decision processes, 76(2), 149-188.

Lippmann, W. (1922). Public opinion. New York: Macmillan.

Löfstedt, R. E., & Renn, O. (1997). The Brent Spar controversy: an example of risk communication gone wrong. Risk Analysis, 17(2), 131-136.

McCombs, M., Llamas, J. P., Lopez-Escobar, E., & Rey, F. (1997). Candidate images in Spanish elections: Second-level agenda-setting effects. Journalism & Mass

Communication Quarterly, 74(4), 703-717.

NOS, Megaboete Rabobank Libor-affaire, 29 oktober 2013, geraadpleegd op 5 januari 2016, op http://nos.nl/artikel/568442-megaboete-rabobank-libor-affaire.html.

(39)

39 NRC, De bank weet wie een tuin heeft. En wil daaraan verdienen, 11 maart 2014,

geraadpleegd op 5 januari 2016, op http://www.nrc.nl/handelsblad/2014/03/11/de- bank-weet-wie-een-tuin-heeft-en-wil-daaraan-ve-1358015

NRC, BP-olieramp in Golf van Mexico vandaag 5 jaar geleden: een overzicht, 20 april 2015, geraadpleegd op 5 januari 2016, op http://www.nrc.nl/nieuws/2015/04/20/bp-

olieramp-in-golf-van-mexico-vandaag-5-jaar-geleden-een-overzicht.

Reese, S. D., Gandy Jr, O. H., & Grant, A. E. (2001). Framing public life: Perspectives on

media and our understanding of the social world. Routledge.

Scheufele, D. A. (2000). Agenda-setting, priming, and framing revisited: Another look at cognitive effects of political communication. Mass Communication & Society, 3(2-3), 297-316.

Seeger, M. W., Sellnow, T. L., & Ulmer, R. R. (2012). Communication, Organization, and Crisis. Communication yearbook 21, 231.

Semetko, H. A., & Valkenburg, P. M. (2000). Framing European politics: A content analysis of press and television news. Journal of communication, 50(2), 93-109.

Van Gorp, B. (2005). Where is the frame? Victims and intruders in the Belgian press coverage of the Asylum issue. European Journal of Communication, 20(4), 484-507.

Van Nieuwenhuyse, K. (2005). De klauw van een papieren leeuw: een politieke geschiedenis van de krant. De Standaard, 11-12.

Wartick, S. (1992). The relationship between intense media exposure and change in corporate reputatio. Business & Society, 31, 33-49.

(40)

40 Weick, K. E., Sutcliffe, K. M., & Obstfeld, D. (2005). Organizing and the process of

sensemaking. Organization science, 16(4), 409-421.

Wilson, T., Wiebe, J., & Hoffmann, P. (2005). Recognizing contextual polarity in phrase- level sentiment analysis. Proceedings of the conference on human language

(41)

41 Bijlagen

Bijlage I: Codeboek

A - Algemene informatie

Notering Voorbeeld

A1: Wat is het itemnummer? getal 20

A2: Wie is de codeur? 1. Selma Rahman 2. Overig

getal 2

A3: Wat is de titel van het artikel?

zin Shell verdacht van omkoping

bij oliecontract in Nigeria. A4: Wat is de datum van het

publiceren van het artikel?

dd-mm-jjjj 05-09-2015

A5: Uit welke krant is het artikel afkomstig?

1. De Volkskrant 2. De Telegraaf

3. Het Financieele Dagblad

getal 3

A6: Over welke crisis gaat het artikel?

1. Shell in Nigeria

2. BP in de Golf van Mexico 3. Libor-schandaal van

Rabobank

4. Big Data schandaal van ING 5. Niet van toepassing (in het

artikel komen wel de zoektermen voor, maar het gaat niet over de crisis zelf).

(42)

42 B - Framing van verantwoordelijkheid en framing van attributen (Hallahan, 1999). Per artikel kan bij onderstaande vier vragen maximaal twee antwoordcategorieën worden gekozen. Als er maar één dominant antwoord is, moet er voor dat antwoord worden gekozen. Er hoeft dus niet altijd voor twee antwoorden worden gekozen. Alleen als er een andere actor of thema wordt belicht, wordt er een tweede antwoord gekozen.

Notering Voorbeeld

B1: Wie wordt er

verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van de crisis? 1. De organisatie zelf (Shell,

BP, Rabobank of ING) 2. De branche in het algemeen 3. De overheid of andere politieke instanties 4. Individuen binnen de organisatie (bijvoorbeeld de CEO) 5. Klanten 6. Overig

7. Niet van toepassing (in het artikel wordt er niemand verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van de crisis).

getal 2

B2: Wie wordt er

verantwoordelijk gehouden voor het oplossen van de crisis? 1. De organisatie zelf (Shell,

BP, Rabobank of ING) 2. De branche in het algemeen 3. De overheid of andere politieke instanties 4. Individuen binnen de organisatie (bijvoorbeeld de CEO) 5. Klanten 6. Overig

7. Niet van toepassing (in het artikel wordt er niemand verantwoordelijk gehouden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Relaties op basis van vrijwilligheid zijn relaties tussen: - Fortis en aandeelhouders (VEB) - Fortis en het management Relaties die gezien kunnen worden als gedwongen relaties

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

In recent years there has been an increase of food shortages, especially in the Lubombo region of Swaziland, which has led to vulnerable households opting for coping strategies

Figure 5.6: Plot of the Sensor Node Idle State Supply Current as Measured by the Sensor Node and the Tektronix DMM4050 Precision Digital Multimeter for 10 Nodes Descriptive

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

• General and reference → Evaluation; • Social and professional topics → Children; • In- formation systems → Evaluation of retrieval results; Information retrieval;

‘Mijn les voor de coronacrisis zou dan ook zijn: bekijk de pandemie niet strikt vanuit de medische hoek, maar vanuit alle disciplines.. Je ziet dat er een behoefte bestaat om