• No results found

Aardrijkskunde herexamen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aardrijkskunde herexamen"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR

UNIFORM HEREXAMEN HAVO 2015

VAK : AARDRIJKSKUNDE DATUM: Vr. 31 juli 2015 Tijd : 7.45 – 9.45 Aantal opgaven: 40 Aantal pagina’s: 12

Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde zijn.

Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met een surveillant.

--- FYSISCHE GEOGRAFIE

1. Hier staan beweringen over de Atmosfeer of Dampkring.

I. In de Stratosfeer speelt het weer en klimaat zich af en de temperatuur van deze sfeer staat onder invloed van de temperatuur van het aardoppervlak.

II. In de Tropofeer bevindt zich de ozonlaag, die zorgt voor bescherming tegen ultraviolette stralen. III. De Mesosfeer en de Thermosfeer zijn belangrijk voor het doorgeleiden van radiosignalen. Voor deze beweringen geldt:

A alleen I en II zijn juist B alleen I en III zijn juist C alleen II en III zijn juist D I, II en III zijn onjuist

2. De Inter Tropische Convergentie Zone is de zone waar de N.O.P. en de Z.O.P. samenkomen tussen ± 10˚ N.B. - ± 10˚ Z.B. Hier staan beweringen over de I.T.C.Z.

I. De I.T.C.Z. verschuift niet met een constante snelheid, omdat het verschuift over land en zee. II. De I.T.C.Z. is gedurende de grote droge tijd ten noorden van ons land

en gedurende de grote regentijd boven ons land.

III. De I.T.C.Z. is gedurende de kleine droge tijd ten zuiden van ons land en tijdens de kleine regentijd boven ons land.

(2)

- 2 - Voor deze beweringen geldt:

A alleen I en II zijn juist B alleen I en III zijn juist C I, II en III zijn juist D I, II en III zijn niet juist

3. Hier staan klimaten volgens de klimaatsindeling van Köppen. Bij welk klimaat staat het correcte kenmerk?

KLIMAAT KENMERK

A BW = Woestijnklimaat Groot verschil in temperatuur tussen dag en nacht

B Cs = Gematigd zeeklimaat met geen of weinig neerslag in de zomer

De winters zijn lang en koud met veel sneeuwval C Dw = Continentaal klimaat met geen of weinig

neerslag in de winter

De winters zijn niet streng en lang

D EF = Sneeuwklimaat De vloeibare neerslag is groot

4. Hier staan omschrijvingen van twee Caribische weersystemen.

I. Dit weersysteem komt voor in de periode juni tot en met november en er zijn dan windsnelheden van boven de 118 km per uur.

II. Dit weersysteem is erg belangrijk voor Cuba en Jamaica, omdat de koude

luchtstroom die afkomstig is vanuit het vaste land van Noord-Amerika van invloed is op de temperatuur.

Welke twee Caribische weersystemen zijn beschreven? A Anticyclonale luchtbeweging en Hurricane

B Anticyclonale luchtbeweging en Norther C Hurricane en Norther

D Tropische waves en Hurricane

5. Hieronder staan omschrijvingen van vier(4) vegetatietypen, die liggen tussen 50˚ Z.B. en 70˚ N.B.

Omschrijving I = Deze vegetatiesoort wordt in Brazilië de campos genoemd. De neerslag schommelt tussen de ¼ en 1 ½ meter per jaar en de vegetatie bestaat uit grassoorten en daar tussen verspreid bomen en struiken.

Omschrijving 2 = Deze vegetatiesoort wordt gekenmerkt door het voorkomen van lang gras en kort gras. Het gaat om een vrijwel boomloze grasvlakte. In Argentinië wordt zo’n vegetatiezone aangeduid met de Pampa’s.

(3)

- 3 -

Omschrijving 3 = Deze vegetatie kan zeer goed tegen strenge winters en de bomen worden 10 – 20 meter hoog. Het zijn voornamelijk homogene bossen. Deze vegetatiesoort vinden we onder andere in Canada en Rusland en ze worden heden ten dage bedreigd door zure regens.

Omschrijving 4 = Dit vegetatietype komt voor tussen 20˚ en 30˚ N.B. / Z.B., waarbij de temperatuur hoog is overdag, maar de neerslag kleiner is dan ¼ meter per jaar.

Welke vier(4) vegetatietypen zijn respectievelijk aangegeven bij omschrijving 1 tot en met 4? A Savannevegetatie – Naaldbos – Tropisch regenbos – Steppevegetatie

B Savannevegetatie – Steppevegetatie – Naaldbos – Woestijnvegetatie C Tropisch regenbos – Savannevegetatie – Steppevegetatie – Naaldbos D Tropisch regenbos – Steppevegetatie – Naaldbos – Woestijnvegetatie 6. De biodiversiteit heeft betrekking op de verscheidenheid aan levensvormen. Hier staan enkele beweringen over de biodiversiteit.

Welke is niet correct?

A De biodiversiteit wordt bedreigd door de inheemse bevolking.

B De biodiversiteit wordt bedreigd door een snelle toename van de wereldbevolking. C De biodiversiteit zorgt voor kennis over vele insecten en micro-organismen. D De biodiversiteit zorgt voor voedsel en medicijnen voor de mens in het algemeen. 7. We onderscheiden de absolute- en de relatieve ouderdomsbepaling.

Bij beide manieren van ouderdomsbepaling maakt men gebruik van twee methoden. Hier staan omschrijvingen van deze methoden.

I. Bij de methode van de superpositie gaat het om de opeenvolging van de lagen. Men gaat ervan uit dat er geen geologische verstoring heeft plaatsgevonden.

II. De organische evolutie is de methode waarbij men gebruik maakt van gidsfossielen, die voor- komen in het gesteente, om zo de ouderdom te helpen bepalen.

III. Een andere methode is het voorkomen van uranium in het gesteente, waarbij na 4 ½ miljard jaar de helft verandert in lood.

IV. Het voorkomen van radioactieve koolstof in het gesteente is ook een methode en het verliest de helft van haar radioactiviteit na 5370 jaar.

Bij welk alternatief zijn de methoden correct aangegeven? Absolute ouderdom Relatieve ouderdom

A II en III I en IV

B III en IV I en II

C I en II III en IV

(4)

- 4 -

8. Tektonische platen verschuiven op drie manieren.

Welke wijze van verschuiving vindt plaats tussen de Nazca plaat en de Amerikaanse plaat? A convergentie van een oceanische plaat en een continentale plaat

B convergentie van twee oceanische platen

C divergentie van een oceanische plaat en een continentale plaat D divergentie van twee oceanische platen

9. Hier staan beweringen over de endogene krachten: vulkanisme en aardbevingen.

I. Vulkanisme is het verschijnsel, waarbij magma uit het inwendige van de aarde via een spleet of een kraterpijp naar het aardoppervlak komt. Dit noemt men lapillen.

II. Indien we letten op de samenstelling van het lavamateriaal, onderscheiden we een schild- en een stratovulkaan. Er is onder andere verschil tussen deze twee soorten, indien we letten op de breuken die voorkomen in de aardkorst.

III. Een groot deel van de aardbevingen wordt veroorzaakt door de verschuiving van tektonische platen onder andere rond de Grote Oceaan. Het epicentrum is de plaats waar de gevolgen aan het aardoppervlak het meest merkbaar zijn.

IV. De meeste aardbevingen liggen tot ± 35 km diepte. Hier bevindt zich het hypocentrum, de plaats waar de aardbeving begint. De kracht van de bevingen kan gemeten worden met de Schaal van Richter.

Wat is correct?

A alleen bewering I en II B alleen Bewering I en III C alleen bewering II en III D alleen bewering III en IV

10. We onderscheiden verschillende soorten van verwering. Welke soort van verwering zal in de Tropen overheersen?

A Chemische verwering door het voorkomen van spleten en poriën in het gesteente.

B Chemische verwering door de hoge temperatuur, de hoge neerslag en een weelderige vegetatie. C Mechanische verwering, omdat de plantenwortels in de spleten van het gesteente dringen. D Mechanische verwering, omdat het gesteente uit verschillende mineralen bestaat.

(5)

- 5 -

11. Bij de bodem onderscheiden we onder andere, het verschil in kleur.

Hier staan bodems met verschillende kleuren met een bijbehorende locatie in ons land. Bij welk alternatief is deze samenhang correct aangegeven?

A Witte zandbodems in de Jonge Kustvlakte

Grijze kleibodem op de plateaus in het Binnenland

Rode laterietbodems in het Zanderijlandschap B Bruine zandbodems in het

Zanderijlandschap

Grijze kleibodems in de Oude Kustvlakte

Rode laterietbodems op de plateaus in het Binnenland C Bruine zandbodem op de

plateaus in het Binnenland

Grijze kleibodems in het Zanderijlandschap

Granietbodems in de Jonge Kustvlakte D Witte zandbodems in het

Zanderijlandschap

Grijze kleibodems op de Plateaus in het Binnenland

Granietbodems op de eilandbergen in het Binnenland

12. We onderscheiden zeven(7) bodemvormende factoren. Hier staan de functies van drie bodemvormende factoren.

Functie 1: Het zorgt voor de afbraak/omzetten van het plantenafvalmateriaal. Functie 2: De neerslag in de vorm van regen is van invloed op het

proces van uit- en inspoeling.

Functie 3: Door de zwaartekracht schuift het verweerd materiaal naar beneden en vormt een puinhelling.

Welke bodemvormende factor hoort bij de aangegeven functies 1, 2 en 3? A bodemfauna en -flora – klimaat - reliëf

B grondsoort – klimaat – vegetatie

C klimaat – vegetatie – bodemfauna en -flora D vegetatie – klimaat – reliëf

13. Hier staan begrippen behorend bij de bodem met hun omschrijving. Bij welk begrip staat de juiste omschrijving?

Begrip Omschrijving

A Chemische vruchtbaarheid De korrelgrootteverdeling van de bodemdeeltjes B Fysische vruchtbaarheid De hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem C Structuur van de bodem De onderlinge rangschikking van de bodemdeeltjes D Textuur van de bodem De doorlaatbaarheid van de bodem

(6)

-6 - SOCIALE GEOGRAFIE

14. Hier staan verschillende beweringen over het verschijnsel cultuur.

Bewering 1 = Cultuur hoort bij één persoon en is het sociale erfgoed van de mens.

Cultuurelementen die geen functie meer hebben, worden niet meer overgedragen. Dit verschijnsel noemt men integratie.

Bewering 2 = Cultuur omvat twee soorten cultuurelementen, waarbij voornamelijk de materiële cultuurelementen bijdragen tot acculturatie. Dit proces van acculturatie is in samenhang met het verschijnsel integratie.

Bewering 3 = Het verschijnsel van cultuur omvat het door de mens gemaakte deel van zijn fysisch milieu en bij het verschijnsel van segregatie worden cultuurelementen van elkaar overgenomen.

Bewering 4 = Het verschijnsel van cultuur is aangeleerd en niet onderhevig aan verandering, waarbij het verschijnsel van segregatie bijdraagt tot acculturatie.

Welke bewering is correct? A Bewering I

B Bewering 2 C Bewering 3 D Bewering 4

15. Op het gebied van de bevolking vonden er in de Westerse landen grote veranderingen

plaats. Om dit te verklaren, maakt men gebruik van de grafiek van de dubbele schaarbeweging of de demografische overgang. Deze grafiek is verdeeld in vier fasen.

Bij welke fase staan de juiste kenmerken?

Fase 1 = Sterfteoverschotten afgewisseld met geboorteoverschotten door onder andere hongersnoden en epidemieën.

Fase 2 = Daling van zowel het geboorte- als het sterftecijfer, waardoor het geboorteoverschot gering was.

Fase 3 = Het geboortecijfer is hoog en het sterftecijfer daalt, waardoor het verschijnsel van vergrijzing ontstaat.

Fase 4 = Het geboortecijfer en het sterftecijfer zijn hoog, waardoor het verschijnsel van ontgroening voorkomt.

A Fase 1 B Fase 2 C Fase 3 D Fase 4

(7)

-7 -

16. Bij de demografie maakt men gebruik van leeftijdsdiagrammen. Hier staan beweringen over de drie basis leeftijdsdiagrammen.

Bewering 1 = Bij zowel het Piramide- als het Granaatmodel is de leeftijdsgroep 0 - 4 jaar

relatief groot, in vergelijking met het Urn model. De leeftijdsgroepen 60 – 64 jaar en ouder zijn het kleinst bij het Piramidemodel en dit geeft dus aan dat het

vergrijzingproces het kleinst is, in vergelijking met het Granaat en het Urn model. Bewering 2 = Bij zowel het Granaat als het Urn model zijn de leeftijdsgroepen 60 – 64 jaar en ouder relatief groot en dit kunnen we onder andere verklaren door een relatief hoog

gemiddelde levensverwachting. Verder is het Netto-vervangingsfactor bij deze twee modellen gelijk of kleiner dan 1. De leeftijdsgroep 0 – 4 jaar is relatief klein bij deze twee modellen in vergelijking met het Piramide model.

Voor deze twee beweringen geldt:

A Alleen I is juist B Alleen II is juist C I en II zijn juist D I en II zijn onjuist

17. Hier staan begrippen die horen bij het verschijnsel migratie. Bij welk begrip staat de juiste omschrijving?

A Allochtonen Mensen afkomstig uit een ander land, wonend in bijvoorbeeld Nederland

B Asielzoekers Een groep mensen onder gezag van een granman of kapitein in het Binnenland.

C Kwantitatieve urbanisatie Het heen en weer reizen tussen woon- en werkplaats

D Tribale samenleving De stroom van mensen van een ruraal naar een urbaan gebied. Hierdoor neemt de bevolking in de stad af.

18. Landbouw gaat gepaard met verschijnselen als atomistische concurrentie, in-elasticiteit van de markt en innovaties. Bij welk alternatief zijn de omschrijvingen van de begrippen correct aangegeven?

Atomistische concurrentie In-elasticiteit van de markt Innovaties A Door afname van de

agrarische beroepsbevolking is er een toename van

polycultuur

De introductie van onder andere een nieuwe teeltmethode, gewas of machine Onbewuste concurrentie onder landbouwers B De onbewuste concurrentie tussen de landbouwers onderling De vraag naar landbouwgewassen is in evenwicht met grootte van de afzetmarkt

De introductie van onder andere een nieuwe teeltmethode, gewas of machine

(8)

C De introductie van onder andere een nieuwe teeltmethode, gewas of machine

Door schaalvergroting neemt de grootte van de afzetmarkt af

De vraag naar

landbouwgewassen is in evenwicht met de grootte van de afzetmarkt

D Door schaalvergroting neemt de oppervlakte van het landbouwareaal toe.

De vraag naar

landbouwgewassen is in evenwicht met de grootte van de afzet

De introductie van onder andere een nieuwe teeltmethode, gewas of machine

19. In de landbouw past men verschillende methoden toe om onder andere een bepaalde klimaatfactor te beheersen. We onderscheiden: Irrigatie – Dry-farming – Glastuinbouw

Bij welke methoden probeert men het tekort aan vloeibare neerslag op te vangen? A Dry-farming en Glastuinbouw

B Irrigatie en Dry-farming C Irrigatie en Glastuinbouw

D Irrigatie, Dry-farming en Glastuinbouw

20. De landbouw omvat verschillende bedrijfstakken. Bij welke omschrijving staat de juiste bedrijfstak?

Omschrijving Bedrijfstak van de landbouw

A Het kweken van onder andere kippen, koeien en varkens Bosbouw B Het planten van verschillende gewassen op kleine schaal Tuinbouw C Het planten, verzorgen en oogsten van gewassen Veeteelt D Het uitoefenen van polycultuur op kleine schaal Akkerbouw 21. Mechanisatie in de primaire sector heeft verschillende gevolgen gehad.. Welk gevolg is juist?

A afname van de interactie tussen bedrijven in de verschillende sectoren B toename van de agrarische beroepsbevolking

C vergroting van het platteland als expulsiegebied D versnippering van het landbouwgebied

22. De opkomst van de industrie bracht grote veranderingen tot stand. Welke twee veranderingen vonden onder andere plaats?

A toename van het aantal ambachtbedrijven en toename en verbetering van de infrastructuur B toename van het aantal arbeiders in de primaire sector en toename van de welvaart door de werkgelegenheid

C toename van het gebruik van machines en toename van het aantal arbeiders in de secundaire sector

D toename van vervuiling van het milieu en toename van het gebruik van bezielde energie 23. We onderscheiden de zware en de lichte industrie.

(9)

9

Zware industrie Lichte industrie

A De transportkosten zijn gering, omdat het bedrijf een grondstoffenlokatie heeft.

De transportkosten zijn hoog, omdat het bedrijf meestal gelokaliseerd is in en rond de stad. B De grondstoffen zijn zwaar en omvangrijk

en daarom is het bedrijf onder andere gevestigd langs het water.

De grondstoffen zijn niet omvangrijk en worden onder andere via de weg getransporteerd. C De waterlokatie van het bedrijf brengt een

proces van urbanisatie op gang.

De bedrijven staan voornamelijk in en rond de stad, vanwege de gunstige vestigingsplaatsfactoren. D Er worden voornamelijk

consumptiegoederen geproduceerd.

Er worden kapitaalgoederen geproduceerd.

24. Industriebedrijven zijn meestal geconcentreerd in bepaalde gebieden. We kunnen dit onder andere verklaren door …

A groei van industriële inertie. B gunstige vestigingsplaatsfactoren. C toename van ruilvoetverslechtering. D toepassen van protectionisme.

25. De dienstensector van ons land omvat ± 45% van de beroepsbevolking. Hoe noemen we dit verschijnsel en wat kan een oorzaak zijn?

Verschijnsel Oorzaak

A elasticiteit Toename van de recreatieve dienstverlening en vaste kosten B elasticiteit Toename van de verzorgende dienstverlening en variabele kosten C Tertiairisering Toename van de vaste kosten en de variabele kosten

D Tertiairisering Toename van de verzorgende en recreatieve dienstverlening 26. Bij het opzetten van een bedrijf speelt onder andere reikwijdte een belangrijke rol. Welk verschijnsel is onder andere belangrijk bij de reikwijdte?

A de afstand

B de bevolkingsdichtheid C de industriële inertie

D de verstedelijkingsgraad van het gebied

27. Hier volgen enkele beweringen over globalisering.

I. Bij globalisering gaat het om integratie van landen/steden door toename van de communicatie.

II. Door globalisering blijft de macht geconcentreerd in kleine nederzettingen.

III. Anders globalisten willen meer aandacht voor de verbetering van de sociale omstandigheden waaronder mensen leven.

(10)

10 A Alleen I en II

B Alleen II en III C Alleen I en III D I, II en III zijn correct

28. Hier staan omschrijvingen van begrippen, die aansluiten bij het verschijnsel nederzetting.

Omschrijving 1 = Een bedrijf dat gevestigd is op een locatie, dat makkelijk bereikbaar is. Omschrijving 2 = Een bedrijf kiest ervoor om zich in de nabijheid van gelijksoortige bedrijven te vestigen.

Omschrijving 3 = Er is een toename van het aantal winkels en kantoren in het C.B.D. van de stad.

Bij welk alternatief staan de begrippen die horen bij de omschrijvingen in de juiste volgorde? A Centralisatie – City vorming – Clustering

B Centralisatie – Clustering – Cityvorming C City vorming – Clustering - Centralisatie D Clustering – Centralisatie – Cityvorming

29. Een stad bestaat uit een stadkern en een periferie. Hier staan beweringen over de periferie.

I. In de periferie is de werkfunctie belangrijk. II. In de periferie is de woonfunctie belangrijk. III. In de periferie is het C.B.D. gevestigd.

IV. In de periferie is het verschijnsel Cityvorming toegenomen. Wat is correct?

A alleen bewering I B alleen bewering II C alleen bewering III D alleen bewering IV

30. Een Primate City is een stad met bepaalde typische kenmerken. Wat zijn kenmerken van een Primate City?

A een klein aantal inwoners in vergelijking met andere steden B een groot aantal inwoners in vergelijking met andere steden C een gering aantal radiale wegen en tangentiale wegen D een groot aantal zware industrieën is in de stad gelocaliseerd 31. Hier staan beweringen over de akkerbouw in de Caribbean.

Bewering 1 = De akkerbouw is belangrijk als bedrijfstak van de landbouw, omdat het veel landbouwgrond beslaat en men daarom verschillende gewassen teelt.

Bewering 2 = De akkerbouw wordt onderverdeeld in de grote- of bevolkingslandbouw en de kleine of peasant landbouw.

(11)

11

Bewering 3 = De akkerbouwgewassen suikerriet en bananen worden op relatief grote schaal verbouwd en in ons land zijn rijst en bananen onder andere de belangrijke gewassen. Welke bewering is correct?

A alleen 1 B alleen 2 C alleen 3

D 1, 2 en 3 zijn correct

32. Hier staan fysische kenmerken die van invloed zijn op de groei- en teeltmethode van de suikerriet. Bij welk alternatief staan de juiste fysische kenmerken?

A een goed gedraineerde bodem en een neerslag van ongeveer 1500 mm per jaar B een goed gedraineerde bodem en relatief veel neerslag gedurende het rijpingsproces. C een latosol als bodemtype en een neerslag van ongeveer 1500 mm per jaar

D een latosol als bodemtype en een temperatuur tussen 21˚ en 25˚ C per jaar 33. Hier staan begrippen die in samenhang zijn met de tuinbouw in de Caribbean. Bij welk begrip staat de juiste omschrijving?

Begrip Omschrijving

A Backyard farming Het telen van één gewas,waardoor de productie gegarandeerd is B Glastuinbouw Het telen van gewassen bestemd voor eigen gebruik

C Higglers Het telen van gewassen bestemd voor de export

D Substraatteelt Het telen van gewassen in water, waarin voedingsstoffen zitten 34. Bij de veeteelt in de Caribbean maakt men gebruik van het systeem van rotation grazing. Wat is het doel van dit systeem?

A er vindt een toename plaats van het aantal weidegronden B er zijn minder arbeidskrachten nodig binnen de veeteelt sector C het herstellen van een stuk weiland dat men braak heeft laten liggen D het stimuleren van tuinbouwactiviteiten naast het houden van slachtvee 35. Hier staan beweringen over de industriële ontwikkeling in de Caribbean.

I. In bepaalde landen in de Caribbean ging men over tot grootschalige industrialisatie door de aanwezigheid van voldoende grondstoffen.

II. De bijdrage aan het B.N.P. uit de dienstensector neemt in het algemeen toe.

III. Door de introductie van machines in de primaire sector nam de agrarische beroepsbevolking af. Welke beweringen zijn correct?

A alleen I en II B alleen II en III C alleen I en III D I, II en III zijn correct

(12)

12

36. We onderscheiden verschillende industrieën in de Caribbean. Waar staat bij het soort industrie het juiste kenmerk?

A Exportindustrieën Er wordt gewerkt met geϊmporteerde grondstoffen voor de lokale markt

B Importvervangende industrie

Er worden consumptiegoederen geproduceerd voor de lokale markt

C Off-shore industrie Er worden grondstoffen geϊmporteerd en er worden producten vervaardigd voor de agrarische sector

D Traditionele industrie Er worden voornamelijk eindproducten vervaardigd voor de buitenlandse markt.

37. De vestiging van Runaway industrieën heeft een gunstige invloed op de Industriële ontwikkeling in de Caribbean. Welke is een gunstige invloed? A Het bedrijf zorgt voor arbeidsplaatsen in de secundaire sector . B Het bedrijf zorgt voor arbeidsplaatsen op het platteland van zo’n land. C Het bedrijf zorgt voor een suburbanisatiestroom en diffusie van innovaties. D Het bedrijf zorgt voor een groeipool-effect van bedrijven op het platteland. 38. Hier staan beweringen over de verschillende soorten industrieën in de Caribbean. I. De traditionele industrie gaat sterk achteruit door de concurrentie van goedkope importgoederen.

II. De importvervangende industrie levert een bijdrage aan het B.N.P.

III. De Offshore industriebedrijven zorgen voor toename van het aantal radiale wegen. .

Welke beweringen zijn correct? A I en II

B I en III C II en III D I, II en III

39. De Caribbean proberen hun handel te diversificeren. Op welke wijze proberen ze dit te doen? A het exporteren van traditionele gewassen

B het stimuleren van back-yard farming C het vergroten van het aantal exportgewassen D het verminderen van het aantal handelsproducten

40. Bij de Caymaneilanden en de Bahamas levert een bepaalde sector een grote bijdrage aan het B.N.P. Welke sector levert zo een grote bijdrage?

A de bosbouw sector B de industrie sector C de toerisme sector D de veeteelt sector

(13)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

•n taa1kunswerk? Soortgelyke vrae is seker meermale al geste1 en het onbeantwoord gebly. Hy se dat die Sotho- romanskrywer nie noodwendig slaafs die kriteria moet

Die geskiedenis van onderwystegnologie is 'n relatief resente studieveld. In h1erdie verband word beweer dat geskiedskrywers nog nie daarin kon slaag om 'n

Een lijnstuk PQ met een lengte van π meter buitelt over een halve cirkel. In de figuur hieronder zijn de begin- stand, twee tussenstanden en de eindstand getekend.

P ligt op de rolcirkel, die in tegenwijzerrichting om O draait, de snelheidsvector die hier bij hoort is op t=0 in de richting van de positieve y-as gericht met grootte 2

Zij ontvingen vragenlijsten één week, twee weken, zes weken, drie maanden en vier maanden na de start met varenicline.. 83,4 % van de deelnemers vulden ten minste één

- Belasting van groot oppervlak - - Vloeistof stroomt snel uit belast gebied - - Totale spanning wordt progressief naar de -. vaste fase

Een van de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek is dat niet alleen het type kansspel (short odds) samenhangt met problematisch speelgedrag, maar vooral ook het

allerlei menselijke trekjes, maar dit dier staat niet langer louter model voor een bepaald soort mens. In Bambi herkent de kijker niet alleen de mens, maar ook het