• No results found

Het archeologisch vooronderzoek aan de Rapertingenstraat te Hasselt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het archeologisch vooronderzoek aan de Rapertingenstraat te Hasselt"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archeo-rapport XXX

Het archeologisch vooronderzoek aan de Rapertingenstraat

te Hasselt

Nick Van Liefferinge & Maarten Smeets

Kessel-Lo, 2015

(2)
(3)

Archeo-rapport XXX

Het archeologisch vooronderzoek aan de Rapertingenstraat

te Hasselt

Nick Van Liefferinge & Maarten Smeets

Kessel-Lo, 2015

(4)
(5)

Colofon

Archeo-rapport XXX

Het archeologisch vooronderzoek aan de Rapertingenstraat te Hasselt

Opdrachtgever: Part-selekt NV

Projectleiding: Maarten Smeets

Leidinggevend archeoloog: Nick Van Liefferinge

Auteurs: Nick Van Liefferinge

Maarten Smeets

Foto’s en tekeningen: Studiebureau Archeologie bvba (tenzij anders vermeld)

Op alle teksten, foto’s en tekeningen geldt een auteursrecht. Zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van Studiebureau Archeologie bvba mag niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd, bewerkt en/of openbaar gemaakt, hetzij door middel van webpublicatie, druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook.

D/2015/12.825/1

Studiebureau Archeologie bvba Jozef Wautersstraat 6 3010 Kessel-Lo www.studiebureau-archeologie.be info@studiebureau-archeologie.be tel: 0474/58.77.85 fax: 016/77.05.41

(6)
(7)

Site Hasselt – Rapertingenstraat

Locatie Provincie Limburg, Gemeente Hasselt,

Rapertingenstraat

Lambert 72- coördinaten Hoekpunt 1: X219531, Y177775 Hoekpunt 2: X219553, Y177788 Hoekpunt 3: X219592, Y177752 Hoekpunt 4: X219531, Y177724

Oppervlakte projectgebied 0,3 ha

Kadastergegevens Afdeling 8: Sectie D: perceelsnummers: 1362p, 1362v, 1362w, 1363f, 1363g, 1363k

Opdrachtgever Part-selekt, Trekschurenstraat 245, 3500 Hasselt

Vergunningsnummer 2015/082

Vergunningshouder Nick Van Liefferinge

Bijzondere voorwaarden Bijzondere voorwaarden bij de vergunning voor het uitvoeren van een archeologische prospectie met ingreep in de bodem: Hasselt-Rapertingenstraat.

Termijn veldwerk 14 april 2015

Archeologen Nick Van Liefferinge

Annelies De Raymaeker

Aard van de bedreiging Bouw van appartementen en kantoren met ondergrondse parking.

Archeologische verwachting Gelegen tegenover vindplaats CAI 163090 (Romeinse periode).

(8)

1

Inhoudstafel

Inhoudstafel p.

Hoofdstuk 1 Inleiding p.

1.1 Algemeen p.

1.2 Beschrijving van het onderzoeksgebied p.

1.3 Archeologische en historische voorkennis p.

1.4 Onderzoeksopdracht en vraagstellingen p.

Hoofdstuk 2 Werkmethode p.

Hoofdstuk 3 Analyse p.

3.1 Lithostratigrafische en bodemkundige opbouw p.

3.2 Het sporen- en vondstenbestand p.

Hoofdstuk 4 Synthese p. 4.1 Interpretatie en datering p. 4.2 Beantwoording onderzoeksvragen p. Hoofdstuk 5 Besluit p. Bibliografie p. Bijlagen (digitaal) Bijlage 1: Overzichtsplan Bijlage 2: Fotoinventaris Bijlage 3: Sporeninventaris Bijlage 4: Vondsteninventaris

(9)
(10)

3

Hoofdstuk 1

Inleiding

1.1 Algemeen

Wegens de plannen voor de bouw van appartementen en kantoren met ondergrondse parking heeft Onroerend Erfgoed een archeologische prospectie met ingreep in de bodem opgelegd (vergunningsnummer 2015/082) op een terrein met een oppervlakte van 0,3 ha gelegen aan de Rapertingenstraat te Hasselt. Het veldwerk werd uitgevoerd door Studiebureau Archeologie bvba op 14 april 2015.

1.2 Beschrijving van het onderzoeksgebied

Het terrein is gelegen langsheen de Luikersteenweg (N20) op circa 3 km ten zuidoosten van het centrum van Hasselt en is kadastraal gekend als afdeling 8, sectie D, percelen 1362p, 1362v, 1362w, 1363f, 1363g en 1363k (fig. 1.2). Op het moment van het onderzoek was het terrein braakliggend en fungeerde het als parkeerplaats. Geo-archeologisch gezien is het projectgebied gesitueerd op de grens van de Kempen en de (zand)leemstreek (fig. 1.3).

Fig. 1.1: Uittreksel van de topografische kaart met situering van het projectgebied (©Databank Ondergrond Vlaanderen).

(11)

4

Fig. 1.2: Uittreksel van het kadasterplan met situering van het projectgebied (©CADGIS).

Fig. 1.3: Situering van het projectgebied binnen de verschillende Vlaamse archeoregio’s1.

1

(12)

5 1.3 Archeologische en historische voorkennis

Ten westen van het projectgebied - ter hoogte van de Ekkelgaarden(straat) - werden archeologische resten (bodemsporen) uit de metaaltijden (ijzertijd) en de Romeinse periode aangetroffen tijdens een proefsleuvenonderzoek. Deze prospectie werd uitgevoerd door Condor Archaeological Research in juli 20122. In de databank van de Centrale Archeologische Inventaris is deze vindplaats geregistreerd als CAI 163090.

Fig. 1.4: Uittreksel uit de CAI met aanduiding van het projectgebied3.

Op de historische kaarten uit de 18de (Ferrariskaart) en de 19de eeuw (Vandermaelenkaart) is te zien dat het projectgebied zich gedurende deze periode situeerde in een landelijke omgeving met weinig bewoning (fig. 1.5). De tracés van de Luikersteenweg en de Rapertingenstraat waren reeds aanwezig. Het was pas is de loop van de 20ste eeuw dat de bewoning zich begon uit te breiden langsheen de uitvalswegen (zoals de Luikersteenweg). Momenteel kan worden gesproken van een relatief sterk verstedelijkt landschap langsheen deze uitvalswegen.

2

Mervis e.a. 2012.

3

(13)

6

Fig. 1.5: Evolutie van het landgebruik ter hoogte van het projectgebied op basis van historische kaarten.

(14)

7 1.4 Onderzoeksopdracht en vraagstellingen

Het doel van deze prospectie met ingreep in de bodem is een archeologische evaluatie van het terrein. Dit houdt in dat het archeologisch erfgoed wordt opgespoord, geregistreerd, gedetermineerd en gewaardeerd en dat de potentiële impact van de geplande werken op de archeologische resten wordt bepaald. Onderdeel van de evaluatie is dat er mogelijkheden worden gezocht om in situbehoud te bewerkstelligen en, indien dit niet kan, er aanbevelingen worden geformuleerd voor vervolgonderzoek (ruimtelijke afbakening, diepteligging, strategie, doorlooptijd, te voorziene natuurwetenschappelijke onderzoeken en conservatietechnieken, voorstel onderzoeksvragen). Hierbij moeten minimaal volgende onderzoeksvragen worden beantwoord: - Welke zijn de waargenomen horizonten?

- Waardoor kan het ontbreken van een horizont worden verklaard? - In hoeverre is de bodemopbouw intact?

- Is er sprake van één of meerdere begraven bodems? - Zijn er sporen aanwezig?

- Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen? - Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

- Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? - Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

- Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van de occupatie?

- Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen,…) die kunnen wijzen op een inrichting van een erf/nederzetting?

- Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten?

- Kunnen de sporen worden gelinkt aan nabijgelegen archeologische vindplaatsen? - Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen?

- Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie,…)?

- Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie worden afgebakend?

- Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats? - Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats?

(15)

8

- Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen?

- Voor archeologische vindplaatsen die worden bedreigd door de geplande ruimtelijke ontwikkeling: hoe kan deze bedreiging worden weggenomen of verminderd (maatregelen behoud in situ)?

- Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die worden bedreigd door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven:

● Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek? ● Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het vervolgonderzoek?

- Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?

- Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welk type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid?

(16)

9

Hoofdstuk 2

Werkmethode

Tijdens het veldwerk werd de methode van continue proefsleuven gebruikt. Over de volledige oppervlakte van het terrein (2400 m²) werden zes proefsleuven (SL) gegraven met een maximale tussenafstand van 15 m (fig. 2.1). In totaal werd een oppervlakte van 291 m² onderzocht in een representatief grid. Dit komt overeen met 12,1 % van het areaal. Ter hoogte van proefsleuf 1 (SL1) werd een oude riolering geraakt waardoor de sleuf enkele meter verder diende te worden hervat (SL2). Ter hoogte van proefsleuf 3 (SL3) bevond het archeologisch relevant niveau (aanlegvlak) zich op een geschatte diepte van circa 270 cm beneden het aanlegvlak. Dit zorgde voor een onveilige werksituatie en zodoende werd de sleuf enkele meter verder hervat, in de vorm van een 4 m brede werkput (SL4). Het aanlegvlak ter hoogte van proefsleuven 5 en 6 bevond zich een stuk hoger en dus volstond hier de aanleg van 2 m brede sleuven.

(17)

10

De aangetroffen bodemsporen werden opgeschaafd, gefotografeerd en beschreven4. Een selectie van de sporen werd gecoupeerd om de diepte, aard en bewaringstoestand te achterhalen. Artefacten werden per context ingezameld en verpakt. De contouren van de proefsleuven, de locatie van de profielputten, de sporen en de maaiveldhoogtes werden ingemeten met behulp van een GPS-toestel.

Dit tekstgedeelte van het prospectiearchief poogt een algemene interpretatie te verschaffen met betrekking tot het volledige sporen- en vondstenbestand. Dit laatste wordt in de vorm van inventarissen als bijlagen (digitaal) beschikbaar gesteld. Een selectie van diagnostische (dateerbare) mobiele vondsten worden besproken en/of afgebeeld in relatie tot de context waarin deze werden aangetroffen. Contextloze (losse) vondsten worden in regel niet besproken of afgebeeld, tenzij deze relevante informatiewaarde opleveren in functie van de algemene interpretatie van de vindplaats.

4

(18)

11

Hoofdstuk 3

Analyse

3.1 Lithostratigrafische en bodemkundige opbouw

Op basis van een extrapolatie van de gekarteerde zones op de bodemkaart wordt het projectgebied ingenomen door (matig) natte zandleembodems met een sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B-horizont, ofwel bodemserie L(d/h)c (fig. 3.1).

Fig. 3.1: Uitsnede van de bodemkaart met aanduiding van het projectgebied en de situering van de bodemprofielen (©Databank Ondergrond Vlaanderen).

Op basis van de resultaten van de terreinwaarnemingen (registratie van vier bodemprofielen)5 (fig. 3.2) blijkt dat de gegevens van de bodemkaart vrij accuraat zijn. De antropogene bovengrond bestaat overal uit recente puinpakketten die een ploeghorizont (horizont) afdekken. Onder deze Ap-horizont komt een waterverzadige Bt-Ap-horizont voor in de oostelijke helft van het projectgebied (pedogenetische zone 1). In het westelijk deel van het projectgebied situeert het aanlegvlak zich hoger (proefsleuven 5 en 6) en zijn de sedimenten van de Bt-horizont ook een stuk droger (pedogenetische zone 2). Alle bodemprofielen werden beschreven door de veldarcheoloog, waarvan telkens één profiel per pedogenetische zone in dit verslag wordt gebruikt ter illustratie (fig. 3.3 en 3.4).

5

(19)

12

(20)

13

Fig. 3.3: Bodemprofiel 1 ter hoogte van pedogenetische zone 1 (horizonten 1, 2 en 3 zijn recente puin- en ophogingspakketten. Horizont 4 is de begraven Ap-horizont).

Fig. 3.4: Bodemprofiel 5 ter hoogte van pedogenetische zone 2 (horizont 1 omvat recente puin- en ophogingspakketten. Horizont 2 is de begraven Ap-horizont).

(21)

14 3.2 Het sporen- en vondstenbestand

Tijdens het veldwerk werd slechts één archeologisch relevant spoor (S1) waargenomen en geregistreerd. Het gaat om een langwerpige bodemverkleuring met een breedte van ca. 125 cm in het zuidelijk deel van proefsleuf 5 (fig. 3.5). De precieze vorm van het spoor werd niet achterhaald, aangezien het slechts gedeeltelijk werd aangesneden in de sleuf. De sterk uitgeloogde vulling vertoonde een vlekkerige witgrijze kleur waarin - naast enkele spikkels houtskool - roestbruine spikkels van ijzeroxides zichtbaar waren. Tijdens de aanleg van het vlak werden twee kleine aardewerkfragmenten (vondstnr. 2015-082-S1-Ce30) (fig. 3.7) opgemerkt in de vulling. Het gaat om twee wandfragmenten, waarvan één exemplaar als een fragment van een dolium (Romeinse voorraadpot) kan worden geïnterpreteerd. Het ander aardewerkfragment is dunwanding en oxiderend gebakken (oranjerood baksel), maar te fragmentair voor een accurate beschrijving. Een Romeinse datering van het scherfje is plausibel. Het spoor werd gecoupeerd langsheen de westelijke sleufwand. Hieruit bleek dat het spoor een onduidelijke en onregelmatige aflijning vertoonde. Het diepste deel van de vulling met U-vormige aflijning reikte tot een niveau van circa 37 cm beneden het aanlegvlak (fig. 3.6). Er werden geen bijkomende vondsten opgemerkt tijdens het couperen.

Fig. 3.5: Zicht op het langwerpig spoor S1 in het aanlegvlak.

Het spoor kan zowel als een langwerpige kuil, een greppel of als boomvalkuil worden geïnterpreteerd. Op basis van de sterk uitgeloogde vulling lijkt de laatste optie het meest plausibel. In dat geval gaat het dus om een natuurlijk bodemspoor met een beperkte hoeveelheid intrusief Romeins vondstmateriaal in de vulling.

(22)

15

Fig. 3.6: Zicht op het profiel van S1.

(23)

16

Hoofdstuk 4

Synthese

4.1 Interpretatie en datering

Binnen de contouren van het projectgebied werd slechts één relevant archeologisch bodemspoor aangetroffen en geregistreerd. Mogelijk gaat het om een gedeelte van een groter natuurlijk bodemspoor, wellicht een boomvalkuil met een beperkte hoeveelheid intrusief vondstmateriaal (kleine aardewerkfragmenten) uit de Romeinse periode in de vulling.

4.2 Beantwoording onderzoeksvragen

- Welke zijn de waargenomen horizonten?

Ter hoogte van het projectgebied komt een begraven Ap-horizont (ploeglaag) voor, met daaronder een (al dan niet waterverzadigde) Bt-horizont.

- Waardoor kan het ontbreken van een horizont worden verklaard? - In hoeverre is de bodemopbouw intact?

Er zijn geen aanwijzingen voor het ontbreken van bodemhorizonten. De bodemopbouw wordt beschouwd als intact.

- Is er sprake van één of meerdere begraven bodems?

Wegens het voorkomen van recente ophogingslagen met puin kan worden gesproken van een begraven bodemprofiel, maar in dit geval met een weinig of geen archeologische relevantie.

- Zijn er sporen aanwezig?

Tijdens het veldwerk werd één bodemspoor aangetroffen en geregisteerd.

- Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?

Het aangetroffen spoor is mogelijk van natuurlijke aard (boomvalkuil).

- Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

Het aangetroffen spoor heeft een sterk uitgeloogde vulling, hetgeen frequent voorkomt bij natuurlijke bodemsporen zoals boomvalkuilen. Aangezien er verder geen antropogene sporen werden aangetroffen, kunnen geen precieze uitspraken worden gedaan met betrekking tot de bewaringstoestand van dergelijke bodemsporen in het gebied.

- Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? - Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

- Kan op basis van het sporenbestand in de proefsleuven een uitspraak worden gedaan over de aard en omvang van de occupatie?

- Zijn er indicaties (greppels, grachten, lineaire paalzettingen,…) die kunnen wijzen op een inrichting van een erf/nederzetting?

- Zijn er indicaties voor de aanwezigheid van funeraire contexten?

(24)

17

- Kunnen de sporen worden gelinkt aan nabijgelegen archeologische vindplaatsen?

Het beperkt vondstmateriaal uit de vulling van S1 (mogelijke boomvalkuil) kan algemeen worden gedateerd in de Romeinse periode. Dit komt overeen met de datering van een groot aantal sporen ter hoogte van de vindplaats aan de Ekkelgaarden(straat) (CAI 163090).

- Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen?

- Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie,…)?

Het waterverzadigd karakter van de sedimenten van de Bt-horizont onder de begraven Ap-horizont wijst op een slechte drainage van de gronden in de oostelijke helft van het terrein. Meer naar het westen, dus in de richting van de vindplaats aan de Ekkelgaarden(straat), komen wat hoger gelegen en dus beter gedraineerde gronden voor. De zeer lage sporendensiteit kan dus het gevolg zijn van de nattere gronden die minder geschikt waren voor bewoning.

- Kunnen archeologische vindplaatsen in tijd, ruimte en functie worden afgebakend?

- Wat is de vastgestelde en verwachte bewaringstoestand van elke archeologische vindplaats? - Wat is de waarde van elke vastgestelde archeologische vindplaats?

- Wat is de potentiële impact van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de waardevolle archeologische vindplaatsen?

- Voor archeologische vindplaatsen die worden bedreigd door de geplande ruimtelijke ontwikkeling: hoe kan deze bedreiging worden weggenomen of verminderd (maatregelen behoud in situ)?

- Voor waardevolle archeologische vindplaatsen die worden bedreigd door de geplande ruimtelijke ontwikkeling en die niet in situ bewaard kunnen blijven:

● Wat is de ruimtelijke afbakening (in drie dimensies) van de zones voor vervolgonderzoek? ● Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht, zowel vanuit methodologie als aanpak voor het vervolgonderzoek?

- Welke vraagstellingen zijn voor vervolgonderzoek relevant?

- Zijn er voor de beantwoording van deze vraagstellingen natuurwetenschappelijke onderzoeken nodig? Zo ja, welk type staalnames zijn hiervoor noodzakelijk en in welke hoeveelheid?

(25)

18

Hoofdstuk 5

Besluit

Conform art. 4 § 2 van het Decreet houdende Bescherming van het Archeologisch Patrimonium van 30 juni 1993 (B.S. 15.09.1993), gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999 (B.S. 08.06.1999), 28 februari 2003 (B.S. 24.03.2003), 10 maart 2006 (B.S. 7.6.2006), 27 maart 2009 (B.S. 15.5.2009) en 18 november 2011 (B.S. 13.12.2011) zijn de eigenaar en de gebruiker ertoe gehouden de archeologische monumenten die zich op hun gronden bevinden te bewaren en te beschermen en ze voor beschadiging en vernieling te behoeden.

Wegens de plannen voor de bouw van appartementen met ondergrondse parkeergelegenheid worden eventuele archeologische waarden in de ondergrond bedreigd. Daarom werd een archeologische evaluatie van het terrein uitgevoerd door middel van een proefsleuvenonderzoek. Uit de resultaten van het veldwerk bleek dat er zich geen bedreigde archeologische waarden bevinden binnen de grenzen van het projectgebied. Er werden dan ook geen aanbevelingen geformuleerd voor eventueel verder archeologisch onderzoek.

Bij eventuele vrijgave het terrein blijven de algemene bepalingen die voorzien zijn in:

- het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 28 februari 2003, 10 maart 2006, 27 maart 2009 en 18 november 2011(BS 08.06.1999, 24.03.2003, 07.06.2006, 15.5.2009 en 13.12.2011) - en het besluit van de Vlaamse regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 12 december 2003, 23 juni 2006, 9 mei 2008, 4 december 2009, 1 april 2011 en 10 juni 2011

van toepassing, meer bepaald voor de bepalingen over de meldingsplicht van eventuele toevalsvondsten tijdens het verdere verloop van de werken.

(26)
(27)

20

Bibliografie

MERVIS D. e.a. 2012: Ekkelgarden te Hasselt (gem. Hasselt) / Archeologisch vooronderzoek door

(28)
(29)

SL1

SL2

SL4

SL3

SL5

s1

SL6

1362N

1362P

1363F

1363N

1362V

1363L

1362W

1363K

1363G

948Z

948M2

948K2

948H2

948P2

609M4

609N3

609Z3

609C4

609W3

609M3

610Y3

609L3

609P3

0

50m

N

PR1

PR2

PR3

PR4

PR5

PR6

(30)

Afbeelding nummer Spoor (S), Bodemprofiel 

(PR), Sleuf (SL) Proefsleuf Aard

2015‐083‐PR1‐FPR‐1 PR1 2 Profiel 2015‐083‐PR1‐FPR‐2 PR1 2 Profiel 2015‐083‐PR2‐FPR‐1 PR2 2 Profiel 2015‐083‐PR2‐FPR‐2 PR2 2 Profiel 2015‐083‐PR2‐FPR‐3 PR2 2 Profiel 2015‐083‐PR2‐FPR‐4 PR2 2 Profiel 2015‐083‐PR3‐FPR‐1 PR3 2 Profiel 2015‐083‐PR4‐FPR‐1 PR4 4 Profiel 2015‐083‐PR4‐FPR‐2 PR4 4 Profiel 2015‐083‐PR5‐FPR‐1 PR5 5 Profiel 2015‐083‐PR6‐FPR‐1 PR6 5 Profiel 2015‐083‐PR6‐FPR‐2 PR6 5 Profiel 2015‐083‐S1‐FC‐1 S1 5 Coupe 2015‐083‐S1‐FC‐2 S1 5 Coupe 2015‐083‐S1‐FV‐1 S1 1 Vlak 2015‐083‐S1‐FV‐2 S1 1 Vlak 2015‐083‐S1‐FV‐3 S1 5 Vlak 2015‐083‐S1‐FV‐4 S1 5 Vlak 2015‐083‐S1‐FV‐5 S1 5 Vlak 2015‐083‐S1‐FV‐6 S1 5 Vlak 2015‐083‐S1‐FV‐7 S1 5 Vlak 2015‐083‐SL1‐FO‐1 SL1 1 Overzicht 2015‐083‐SL1‐FO‐2 SL1 1 Overzicht 2015‐083‐SL1‐FO‐3 SL1 1 Overzicht 2015‐083‐SL1‐FPR‐1 SL1 1 Profiel 2015‐083‐SL2‐FO‐1 SL2 2 Overzicht 2015‐083‐SL2‐FO‐2 SL2 2 Overzicht 2015‐083‐SL2‐FO‐3 SL2 2 Overzicht 2015‐083‐SL2‐FO‐4 SL2 2 Overzicht 2015‐083‐SL2‐FO‐5 SL2 2 Overzicht 2015‐083‐SL2‐FO‐6 SL2 2 Overzicht 2015‐083‐SL2‐FO‐7 SL2 2 Overzicht 2015‐083‐SL3‐FO‐1 SL3 3 Overzicht 2015‐083‐SL3‐FO‐2 SL3 3 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐1 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐2 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐3 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐4 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐5 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐6 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐7 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐8 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐9 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐10 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL4‐FO‐11 SL4 4 Overzicht 2015‐083‐SL5‐FO‐1 SL5 5 Overzicht 2015‐083‐SL5‐FO‐2 SL5 5 Overzicht 2015‐083‐SL5‐FO‐3 SL5 5 Overzicht 2015‐083‐SL5‐FO‐4 SL5 5 Overzicht 2015‐083‐SL5‐FO‐5 SL5 5 Overzicht

(31)
(32)

Spoor Vlak Proefsleuf Aard Vorm / Verband Aflijni ng /

Bewaring Kleur Textuur

/

Materiaal Bijmenging Vondsten Afmetingen LxBxH

(cm.) Textuur: Re Redelijk Ze Zeer Za Zacht Ha Hard Va Vast Lo Los Z Zand L Leem K Klei V Veen Afkortingen: Aflijning: Re Redelijk Ze Zeer S Scherp D Diffuus Sl Slecht Go Goed Var Variabel

Nat Niet af te lijnen

Bijmenging: Bio Bioturbatie Hu Humus Glau Glauconiet BC Bouwceramiek KM Kalkmortel CM Cementmortel ZM Zandmortel HK Houtskool Fe IJzerconcreties Fe-slak IJzerslak FeZS IJzerzandsteen Mg Mangaan ZS Zandsteen KZS Kalkzandsteen KS Kalksteen LS Leisteen NS Natuursteen KW Kwarts SK Steenkool VL Verbrande leem Vondsten:

An

Andere

Bo

Bouwceramiek

Ce

Ceramiek

Fa

Faunaresten

Fl

Floraresten

Gl

Glas

Ku

Kunststof

Le

Leder

Li

Litisch materiaal

Me

Metaal

Mu

Munt

Na

Natuursteen

Pi

Pijpaarde

St

Staalname

Kleur: L- Licht D- Donker Br Bruin Gl Geel Go Groen Gr Grijs Or Oranje Rd Rood Wt Wit Zw Zwart Bl Blauw Pr Purper Rz Roze

Bijlage 3 Sporeninventaris

Opmerkingen Datering Kleur: gevl. gevlekt gelg. gelaagd gebr. gebrokkeld hom. homogeen het. hetrogeen m. met k. kern r. rand vl. vlekken sp. spikkels lg. lagen lgs. laagjes br. brokken fi. fibers to. tongen wi. wiggen le. lenzen

1 5 1 Kuil Langwerpig ReS gevl. LWt-Gr m.

(33)

Spoor Vlak Proefsleuf Aard Vorm / Verband Aflijni ng /

Bewaring Kleur Textuur

/

Materiaal Bijmenging Vondsten Afmetingen LxBxH

(cm.)

Opmerkingen

Datering

(34)

Bijlage 4 Vondsteninventaris

2 Totaal: 1 Spoornummer Spoortype Kuil N 2

Spoorinformatie Depositietype Datering Vulling MAE M (gr)

Ceramiek

2 Vorm Rand Wand Bodem

Additieven

Datering Opmerkingen

Materiaal Arch.

vol.

(35)
(36)

1

BIJLAGE 5

BESCHRIJVING BODEMPROFIELEN

Bodemprofiel 1

Nr. horizont Interpretatie Beschrijving

1 Ophogingslaag 1 / 2 Ophogingslaag 2 / 3 Ophogingslaag 3 /

4 Ap-horizont Donkerbruin, humeus lemig zand, boomwortels 5 Bt-horizont Licht groengrijs lemig zand (reducerend milieu)

(37)

2 Bodemprofiel 4

Nr. horizont Interpretatie Beschrijving

1 Ophogingslaag 1 / 2 Ophogingslaag 2 / 3 Ophogingslaag 3 /

4 Ap-horizont Donkerbruin, humeus lemig zand, boomwortels 5 Bt-horizont Licht groengrijs lemig zand (reducerend milieu)

(38)

3 Bodemprofiel 5

Nr. horizont Interpretatie Beschrijving

1 Ophogingslaag 1 /

2 Ap-horizont Grijsbruine zandige leem 3 Bt1-horizont Licht groengrijze zandige leem 4 Bt2-horizont Gevlekt oranjegele zandige leem

(39)

4 Bodemprofiel 6

Nr. horizont Interpretatie Beschrijving

1 Ophogingslaag 1 /

2 Ap-horizont Donkerbruine/grijsbruine, humeuze zandige leem 3 Bt1-horizont Licht groengrijze zandige leem

(40)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De volume-hoeveelheden van de middelen PL, Fo47, Temik 10 G en Nemacur 10 G waren zo gering dat deze in een emmer eerst door de besmette grond zijn gemengd en daarna over

• In vergelijking met permanent grasland leidde graslandvernieuwing in april tot een lagere drogestofopbrengst in het installatiejaar te wijten aan de gemiste eerste snede. •

Specifieke aandacht voor de invloed van organische stof en mi- neralisatie op uitspoeling wordt onderzocht met verschillende niveaus van organische stofaanvoer tussen de systemen: •

Er blijft een verschuiving plaatsvinden van quotum naar het noorden van Nederland, waarbij het quotum in Friesland en Overijssel vooral toeneemt doordat de bedrijven bijkopen en

Voorzichtige bewaring lijkt vooral bij uitslag beter dan standaard bewaring maar dit effect gaat tijdens uitstalling voor een deel verloren zodat het totaalbeeld geen

Tabel 3.2 Productiekosten van biologische vleesvarkens (euro per gemiddeld aanwezig vleesvarken per jaar), geslacht gewicht (kg per gemiddeld aanwezig vleesvarken) en de

De centrale onderzoeksvraag van deze inventarisatie is: welke nieuwe kleinschalige zorgconcepten en -initiatieven zijn er op het platteland, zowel met betrekking tot cure, care

Andere oorzaken voor verschillen zijn: - aggregatie naar 500 meter grids bij HGN waardoor kleine elementen ondervertegenwoordigd zijn - andere begrenzingen van het analysegebied