1963 (alles) A-examen Opgave 1
a)
B
FCA
(hoeken op dezelfde boog).
ADC
B
DCB
FCA
ACD
FCD
(st. van de buitenhoek) Driehoek DCF heeft dus twee gelijke hoeken en is daarom gelijkbenig: FC = FD b) Volgens de bissectricestelling isAD DB AC BC
:
:
6 : 8 3: 4
waaruit volgt
3
3
7 3
7
7
AD
AB
en dusDB
4
Uit
CD
2
AC BC AD DB
6 8 3 4 36
volgt danCD
6
c) UitAD DB CD DE
volgt nu3 4 6 DE
en dusDE
2
d) Volgens de machtsstelling geldt
FC
2
FA FB
en dus ookFD
2
FA FB
(zie vraag a) Dan volgt nu:(
FA
3)
2
FA
(
FA
7)
ofwelFA
2
6
FA
9
FA
2
7
FA
en dusFA
9
.Opgave 2
De constructie van het trapezium kan als volgt verlopen. 1) Teken een rechte en kies daarop een punt F.
2) Construeer in F een loodlijnstuk q met de gegeven lengte. Noem het eindpunt E. 3) Cirkel vanuit E het gegeven lijnstuk p om. Het snijpunt met de beginrechte is A. 4) Spiegel A t.o.v. F en noem het spiegelbeeld B.
5) Richt in A de loodlijn op de beginrechte op. 6) Het verlengde van BE snijdt deze loodlijn in D 7) Construeer in A de loodlijn op AD.
8) Construeer in E de loodlijn op BD.
9) Het snijpunt van de laatst geconstrueerde loodlijnen is C. 10) Voltooi het rechthoekige trapezium ABCD.
Opgave 3 a) 0
90
(gelijkbenige driehoek)
AFC
ED
DBE
FAC
B
A
B
b) Uit de zojuist bewezen gelijkvormigheid volgt o.a.
DB
BE
FA
AC
Omdat
1
1
2
2
DB
BC
AC
enBE CE
(E op middelloodlijn van BC) laat de voorgaandeevenredigheid zich ook schrijven als
1
2
1
2
BC
CE
BC
AB
waaruit volgtBC
2
CE AB
c) De stelling van Pythagoras in driehoek BDE luidt
BE
2
DE
2
BD
2
15
2
20
2
625
dusBE
25
. Het resultaat van vraag b geeft dan:40
2
25 AB
ofwel1600
64
25
AB
.d) De stelling van Pythagoras in driehoek AFC geeft
CF
2
AC
2
AF
2
40
2
32
2
576
dusCF
24
. De oppervlakte van driehoek BCF is1
1
32 24 384
2
BF CF
2
De oppervlakte van driehoek BDE is