• No results found

Evaluatie van het biologisch effect van het gesloten gebied in de Noordzee ter bescherming van kabeljauw in 2001

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Evaluatie van het biologisch effect van het gesloten gebied in de Noordzee ter bescherming van kabeljauw in 2001"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Directie van het RIVO Is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van het RIVO; opdrachtgever vrijwaart het RIVO van aanspraken van derden in verband met deze toepassing.

Dit rapport is vervaardigd op verzoek van de opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets van dit rapport mag weergegeven en/of gepubliceerd worden, gefotokopieerd of op enige andere manier zonder schriftelijke toestemming van de opdrachtgever.

In verband met de verzelfstandiging van de Stichting DLO, waartoe tevens RIVO behoort, maken wij sinds 1 juni 1999 geen deel meer uit van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Wij zijn geregistreerd in het Handelsregister Amsterdam nr. 34135929 BTW nr. NL 808932184B09.

Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV

Postbus 68 Postbus 77

1970 AB IJmuiden 4400 AB Yerseke

Tel.: 0255 564646 Tel.: 0113 572781

Fax.: 0255 564644 Fax.: 0113 573477

Internet:postkamer@rivo.dlo.nl

RIVO Rapport (herziene versie dd. 12-06-2002)

Nummer: C027/02

Evaluatie van het biologisch effect van het gesloten gebied ter

bescherming van kabeljauw in 2001

Adriaan D. Rijnsdorp, Gerjan Piet en Jan Jaap Poos

Opdrachtgever: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij T.a.v. de Directeur Visserij

De heer Drs. R.J.T. van Lint

Postbus 20401 2500 EK DEN HAAG Project nummer: 999.0044 Akkoord: Dr. P. Hagel Directeur Handtekening: __________________________ Datum: Mei 2002 Aantal exemplaren: 10 Aantal pagina's: 25 Aantal tabellen: 3 Aantal figuren: 9 Aantal bijlagen: 0

(2)

pagina 2 van 25 RIVO rapport C027/02

Inhoudsopgave

: Samenvatting ...3 Inleiding ...4 Materiaal en methode...5 Resultaten...6 Boomkorvloot 225-300pk ...6 Boomkorvloot >300pk...6 Discussie...8

Vanst per visuur ...8

Effecten op kabeljauw ...8

Effecten op het mariene ecosysteem ...9

Conclusie ...9

(3)

RIVO rapport C027/02 pagina 3 van 25

Samenvatting

In 2001 zijn delen van de Noordzee gedurende de periode 15 februari en 30 april gesloten geweest voor de platvis- en rondvisvisserij. Deze sluiting, die tot doel had de volwassen kabeljauw in haar paaiperiode te beschermen, was ingesteld door de Europese Commissie als eerste stap in het kabeljauwherstelplan. In dit rapport wordt de reactie van de Nederlandse boomkorvloot op de gebiedsluiting onderzocht en worden de visserijbiologische effecten van de gebiedsluiting geëvalueerd.

Het gesloten gebied is een belangrijk visgebied voor de Nederlandse vloot. In de periode 15 februari - 30 april van de jaren 1998-2000 vond hier 40% van de visserij van grote boomkorschepen (>300 pk) plaats. Na de sluiting van de kabeljauwgebieden in 2001 is de vloot naar elders uitgeweken. Zo vond in het resterende open gebied aanvankelijk een sterke toename van de visserij plaats waarna de visserij geleidelijk afneemt. Gedurende de gehele gesloten periode zijn de open gebieden in 2001 zwaarder bevist dan in de voorafgaande jaren. Voor de gehele Noordzee is het totaal aantal visdagen in de gesloten periode echter met meer dan 20% afgenomen. Voor de vloot van schepen van 225-300 pk is er geen duidelijke verandering in het aantal visdagen opgetreden. Het aantal zeedagen voor dit vlootsegment was in de gesloten periode iets hoger dan in de voorgaande twee jaren, terwijl dit over het gehele jaar genomen op een zelfde niveau lag. De vangst per visuur van schol, tong en kabeljauw nam na de sluiting van de gebieden sterk af. Deze afname hangt waarschijnlijk samen met de sterke toename van het aantal schepen in de open visgebieden waardoor de effectiviteit van de visserij is afgenomen. Na heropening van de visserij in de gesloten gebieden was gedurende een korte periode sprake van een aanzienlijk hoger vangstsucces. Na twee weken was de vangst per zeedag echter weer terug op de gebruikelijke seizoenswaarde. De veranderingen in de vangst per visuur waren geen gevolg van de veranderingen in de visstand in de betreffende gebieden maar van het voorkomen van locale concentraties.

De verplaatsing van de boomkorvisserij als gevolg van de instelling van de gesloten gebieden heeft een vergroting van de visserijdruk op kabeljauw geleid, zowel van ondermaatse als volwassen dieren. In de ‘1 maart regeling’ van het ministerie van LNV met de visserijsector is een beperking van de visserijinzet in de gesloten periode afgesproken. Deze regeling heeft voorkomen dat de visserijdruk op kabeljauw nog verder is vergroot.

Het is aannemelijk dat zich negatieve effecten op het ecosysteem hebben voorgedaan, met name in de westelijke Noordzee waar relatief veel kwetsbare diersoorten zoals roggen en langlevende ongewervelde dieren voorkomen. De bijvangst van ondermaatse schol is waarschijnlijk gereduceerd.

Een analyse van literatuurgegevens over de ligging van de paaigebieden van kabeljauw en de timing van de eiproductie laat zien dat de door de Europese Unie gesloten gebieden slechts ten dele aansluiten bij de bekende paaigebieden, en dat de paaiperiode in de zuidoostelijke Noordzee al voor de helft voorbij was bij de start van de sluitingsperiode.

Geconcludeerd wordt dat een gebiedssluiting alleen effectief kan zijn indien deze correct is geimplementeerd (locatie en timing) en voorkomt dat er een ongecontroleerde verplaatsing van de visserij optreedt, b.v. door een reductie van de visserijinspanning. De conclusies van deze studie zijn gebaseerd op informatie van alleen de Nederlandse vloot en pretenderen geen eindoordeel van de kabeljauwmaatregel te zijn in zijn totaliteit. Hiervoor is een analyse van de internationale visserijgegevens nodig.

(4)

pagina 4 van 25 RIVO rapport C027/02

Inleiding

De doelstelling van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid van de Europeese Gemeenschap is om de levende natuurlijke hulpbronnen te beschermen en zorg te dragen voor een rationele en verantwoorde exploitatie op duurzame wijze, waarbij rekening wordt gehouden met de implicaties voor het mariene ecosysteem (Council Regulation No. 3760/92). De instrumenten, die de Europese Commissie tot haar beschikking heeft, zijn vangstbeperkende maatregelen (TAC) en technische maatregelen (maaswijdte, gesloten gebieden en/of perioden). Omdat de omvang van de volwassen stand van Noordzeekabeljauw zich op een historisch laag niveau bevindt, ver onder het niveau van de voorzorgsbiomassa, hebben de Europese visserijministers in december 2001 besloten tot een kabeljauw-herstelplan. De eerste stap in dit herstelplan was het instellen van een gesloten gebied (Figuur 1). Deze sluiting betrof alle kabeljauw gerelateerde visserijen en gold voor de periode van 15 februari tot 1 mei 2001. De sluiting was alleen van toepassing op de visserij buiten de 12-mijlszone en buiten de scholbox. De gedachte achter de gebiedsluiting was om volwassen kabeljauw tijdens de voortplanting te beschermen. De keuze van het gebied was gebaseerd op een analyse van aanvoergegevens per ICES kwadrant (gebieden van ongeveer 30 x 30 zeemijl), zoals die door de internationale visserijbiologen tijdens een speciale vergadering in Brussel op verzoek van de EU waren geanalyseerd. De uiteindelijke keuze betreffende de ligging van het gesloten gebied en de tijdsperiode van sluiting is gemaakt door DG14. Aanvullend is op nationaal niveau door de Nederlandse overheid met de visserijsector een regeling getroffen waarbij schepen tegen een vergoeding bepaalde netaanpassingen aanbrachten en het aantal visweken gedurende de gesloten periode met drie zou beperken (‘1 maart regeling’). De sluiting is direct na de bekendwording van het besluit sterk bekritiseerd door zowel de wetenschap als de politiek. In de tweede kamer is een motie “Herrebrugh/Vos” aangenomen waarin de staatssecretaris werd verzocht om het effect van de noodmaatregel op de Nederlandse visserij en de visbestanden te evalueren.

In dit rapport wordt de kabeljauwmaatregel geevalueerd op haar effecten voor de Nederlandse boomkorvisserij, en gaat in op de biologische effecten op de kabeljauw en op enkele andere vissoorten. Hierbij zal worden onderzocht in hoeverre de visserijinspanning zich naar andere gebieden heeft verplaatst en hoe de totale visserijinzet zich heeft ontwikkeld. Verder zal de vraag worden onderzocht of de sluting tot een vermindering van de visserijdruk op kabeljauw heeft geleid en of zich mogelijke nevenefecten voor andere vissoorten en het ecosysteem hebben voorgedaan. Een tussentijdse evaluatie van een aantal aspecten is gepresenteerd op de jaarvergadering van de International Council for the Exploration of the Sea (Rijnsdorp et al., 2001). Een economische analyse van de effecten wordt uitgevoerd door het Landbouw Economisch Instituut (Salz et al., 2001).

(5)

RIVO rapport C027/02 pagina 5 van 25

Materiaal en methode

In de evaluatie is gebruik gemaakt van de logboekgegevens met de vangsten en visposities per dag in het Visserij Registratie Systeem (VIRIS) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De resolutie van de VIRIS-gegevens zijn dus dagvangsten en visposities per ICES kwadrant van 0.5 breedte- bij 1 lengtegraad (ongeveer 30x30 zeemijl). Daarnaast zijn van een beperkte steekproef van schepen sinds 1 januari 2000 gedetailleerde visposities beschikbaar van het satellietvolgsysteem (VMS). Deze gegevens hebben een resolutie van 0.1 zeemijl. Voor de periode 1993 – 1999 zijn vergelijkbare gegevens beschikbaar uit het microverspreidings-onderzoek (Rijnsdorp et al., 1998).

In de analyse wordt onderscheid gemaakt tussen de boomkorvloot van schepen met een motorvermogen van 301 pk en hoger en van de vloot van schepen met een motorvermogen van 225-300pk. Deze laatste vloot mag binnen de 12-mijlszone en binnen de scholbox vissen en werd dus niet direct door de kabeljauwmaatregel getroffen.

In de analyse zijn vier deelgebieden onderscheiden: de gesloten gebieden ‘Gesloten Zuid’ en ‘Gesloten Noord’ en de open gebieden ‘Open Zuid’ en ‘Open Noord’ (Figuur 2). Voor deze deelgebeiden is het aantal visreizen en het aantal dagen op zee berekend.

De vangst per visdag (RPUE: revenue per unit of effort) is berekend voor de vangst (C ) van schol, tong en kabeljauw, waarbij de tongvangst met 5 is vermenigvuldigd om het prijsverschil tussen de soorten te verrekenen. Het aantal visdagen werd berekend uit het aantal etmalen dat een schip op zee heeft doorgebracht en werd gecorrigeerd voor de vaartijd tussen de haven van vertrek en aankomst en de vispositie. Bij deze correctie werd aangenomen dat een schip met een snelheid van 12 mijl per uur vaart en dat de afstand tussen haven en visgrond in een rechte lijn werd afgelegd. Vervolgens is de RPUE gestandariseerd naar een 2000 pk schip. De veranderingen in RPUE weerspiegelt de economische waarde van de vangst:

RPUE = (Cschol + Ckabeljauw + 5 x Ctong )/(visdagen*pk/2000).

De RPUE-waardes werden gecorrigeerd voor jaarlijkse verschillen in de gemiddelde RPUE in de periode van week 1-7 en week 18-24. Omdat de RPUE-waardes doorgaans lognormaal verdeeld zijn is een log10 transformatie toegepast. De ontwikkeling van de RPUE per week in 2001 is onderzocht voor de vier deelgebieden en vergeleken met de ontwikkeling in de referentieperiode 1998-2000. Voor beide series is vervolgens het 95% betrouwbaarheidsinterval voor het weekgemiddelde berekend.

Het effect van de gebiedsluiting is gekwantificeerd door de relatieve visserijdruk (V) te bepalen uit de mate waarin de visserijinspanning (fi = aantal visdagen in ICES kwadrant i) overlapt met het voorkomen van een

vissoort (Ni = aantal dieren per visuur in ICES kwadrant i).

V = ! fi Ni

De verandering in visserijdruk (D) wordt vervolgens verkregen als D = Vw / Vref

waarbij Vw de visserijdruk is bij de waargenomen verdeling van visdagen en Vref de visserijdruk zoals

waargenomen in de referentieperiode.

De gedachte achter deze analyse is dat bij een toename van het aantal visdagen in gebieden waar een bepaalde soort veel voorkomt de visserijsterfte zal toenemen. Wordt er meer gevist in gebieden waar een soort niet voorkomt dan zal er geen visserijsterfte zijn. De effecten van de kabeljauwsluiting kunnen dus worden geanalyseerd door de verandering van de ruimtelijke verspreiding van de visserij te vergelijken met de ruimtelijke verspreiding van vis zoals blijkt uit de International Bottom Trawl Survey die jaarlijks in februari-maart wordt uitgevoerd.

(6)

pagina 6 van 25 RIVO rapport C027/02

Resultaten

Boomkorvloot 225-300pk

De vloot van kleine schepen mocht gedurende de gesloten periode binnen de 12-mijlszone en scholbox, die aan de gesloten gebieden grensden, vissen. In de totale visserijinzet, en de verdeling over de gebieden hebben zich geen grote veranderingen voorgedaan die kunnen worden gerelateerd aan de sluiting van de kabeljauwgebieden. Het aantal zeedagen was in de gesloten periode iets hoger dan in de voorgaande twee jaren, terwijl dit over het gehele jaar genomen op een zelfde niveau lag (Tabel 1). De toename gedurende de gesloten periode vond plaats in het gebied ‘Gesloten-Zuid’ en ‘Open-Noord’. In het gebied ‘Open-Zuid’ nam het aantal zeedagen enigzins af.

Boomkorvloot >300pk.

In de gebieden, die door de kabeljauwmaatregel zijn gesloten, vond in de periode 15 februari tot 1 mei van 1998-2000 40% van de visserij van de Nederlandse boomkorvloot plaats: 30% in het gebied ‘Gesloten-Zuid’ en 10% in het gebied ‘Gesloten-Noord’ (Tabel 1). Na de sluiting van de kabeljauwgebieden in 2001 neemt de visserijinspanning in de open gebieden sterk toe (Figuur 3). In het gebied ‘Open-Noord’ stijgt het aantal reizen met 40% van gemiddeld 100 voor de sluiting tot meer dan 140 reizen in de eerste week van de sluiting (Figuur 3b). In het gebied ‘Open-Zuid’ is het aantal visreizen variabel maar ligt het tijdens de gesloten periode in 2001 gemiddeld hoger dan in de referentieperiode (Figuur 3d). Gedurende de gesloten periode neemt het aantal visreizen geleidelijk af. In het noordelijk gebied is het aantal visweken aan het eind van de gesloten periode zelfs lager dan in de referentieperiode. Na de heropening van de gesloten gebieden in week 18 concentreert de vloot zich vooral in de voorheen gesloten gebieden. In de eerste week na de heropening piekt de visserijinspanning in het zuidelijk gebied met meer dan 80 visreizen en in het noordelijk gebied met meer dan 30 visreizen (Figuur 3a en 3c). In het open noordelijk gebied is de visserij na de heropening sterk verminderd (Figuur 3b).

In de gesloten periode heeft een deel van de visserij zich verplaatst naar gebieden buiten de Noordzee (Figuur 4), met name in het tweede deel van de gesloten periode. Na de heropening van de gesloten gebieden neemt de visserij buiten de Noordzee weer snel af. In vergelijking met de referentieperiode zien we dat tijdens de gesloten periode in 2001 de visserij buiten de Noordzee omvangrijker was en vroeger in het jaar plaatsvond.

Vergelijken we het totaal aantal zeedagen van de grote boomkorvloot in de vier gebieden in de periodes vóór, tijdens en na sluiting dan blijkt dat tijdens de sluiting de visserij in de open gebieden aanzienlijk intensiever was dan in de referentieperiode (Tabel 1). In het open zuidelijk gebied nam het aantal zeedagen met 39% toe ten opzichte van het gemiddeld aantal zeedagen in de jaren 1998-2000. Voor het noordelijk open gebied was het aantal zeedagen 28% hoger. Over het gehele jaar genomen zien we dat de visserijinspanning in de verschillende gebieden lager was dan in de referentieperiode. Het aantal zeedagen van de grote boomkorvloot vertoont een lichte daling sinds 1998. De daling in 2001 is echter groter dan de daling in de voorgaande jaren (Tabel 1).

In Figuur 5 is de ruimtelijke verdeling van zeedagen van de boomkorvloot tijdens de gesloten periode vergeleken met het gemiddelde patroon in de referentieperiode 1998-2000. In de gesloten periode heeft de boomkorvloot binnen de open gebieden een min of meer zelfde verspreiding. Een gedetailleerde vergelijking van de individuele ICES kwadranten laat echter enkele veranderingen zien. Zo is de visserij in kwadrant 31F2 en 37F6 en in het gebied tussen de 53˚30’ – 54˚30’ NB en 1˚ – 4˚OL hoger dan in de referentieperiode. Boven de Waddeneilanden en in de Duitse Bocht is het aantal zeedagen ongeveer gelijk.

Met behulp van de gedetailleerde vispositieregistraties zoals die beschikbaar zijn uit het microverspreidingsonderzoek en de VMS registraties is onderzocht of er ook binnen ICES kwadranten verschuivingen in de visserij hebben voorgedaan. De nadruk van de analyse lag in het westelijk gebied waar een relatieve toename in het aantal zeedagen is geconstateerd. Opgemerkt moet worden dat de VMS registraties mogelijk ook posities tijdens het verstomen omvatten zoals blijkt uit de rechte lijnen vanuit de havenplaatsen naar de visgronden. Deze analyse suggereert dat er in de gesloten periode gebieden, met name in de westelijke Noordzee, zijn bevist die voorheen niet of zeer weinig zijn bevist (Figuur 6).

De invloed van de herverdeling van de visserijinspanning ten gevolge van de gebiedssluiting is geanalyseerd voor ondermaatse (<35 cm) en volwassen kabeljauw (>50cm), voor ondermaatse schol (<27cm) en voor roggen. De gedachte achter de analyse is dat bij een toename van het aantal visdagen in gebieden waar een

(7)

RIVO rapport C027/02 pagina 7 van 25

bepaalde soort veel voorkomt de visserijsterfte zal toenemen. Wordt er meer gevist in gebieden waar een soort niet voorkomt dan zal er geen visserijsterfte zijn. De effecten van de kabeljauwsluiting kunnen dus worden geanalyseerd door de verandering van de ruimtelijke verspreiding van de visserij te vergelijken (Figuur 5) met de ruimtelijke verspreiding van vis zoals blijkt uit de International Bottom Trawl Survey (IBTS-survey) die jaarlijks in februari-maart wordt uitgevoerd (Figuur 7). Omdat de gegevens voor 2001 nog niet compleet beschikbaar waren is de analyse uitgevoerd met IBTS-gegevens voor de periode 1996-2000. Uit de analyse blijkt dat door de herverdeling van de zeedagen binnen de open gebieden de bijdrage van de boomkorvisserij aan de visserijsterfte op zowel ondermaatse als volwassen kabeljauw door de gebiedsluiting is toegenomen met respectievelijk 5% en 16% (Tabel 2). Voor ondermaatse schol heeft de instelling van het gesloten gebied tot een verlaging van de visserijdruk geleid met 28%. Voor roggen is de visserijdruk verminderd met 19%.

Als het totaal aantal zeedagen van de Nederlandse boomkorvloot in de gesloten periode niet zou zijn afgenomen maar gelijk zou zijn geweest als in de referentieperiode dan zou de visserijdruk op kabeljauw zelfs met 36% (ondermaats) en 50% (volwassen) zijn toegenomen. Voor schol zou de afname in visserijdruk slechts 7% zijn geweest, terwijl de visserijdruk op roggen met 5% zou zijn toegenomen.

Het effect van de kabeljauwsluiting op de vangst per visuur (RPUE), gestandariseerd naar een 2000 pk schip, is voor de vier deelgebieden aangegeven in Figuur 8. In de RPUE is de vangst gesommeerd van tong, schol en kabeljauw en is rekening gehouden met de verschillen in visprijs. De grijze band geeft de bandbreedte aan waar 95% van de waarnemingen zich bevinden in de referentieperiode. De getrokken dunne lijnen geven de 95% grenzen aan van de RPUE waardes in 2001. De RPUE vertoont een duidelijk seizoenspatroon met hoge vangsten in de eerste weken van januari en een geleidelijke afname in februari en maart. Ook in 2001 doet dit patroon zich voor. In de open gebieden echter blijkt dat na sluiting van de visserij in de gesloten gebieden de RPUE sterk afneemt tot waardes die beneden het 95% interval in de referentieperiode ligt (Figuur 8b en 8d). Pas aan het eind van de gesloten periode zijn de RPUE waardes weer op het niveau van de referentieperiode. Na heropening van de visserij in de gebieden ‘Gesloten Noord’ (Figuur 8a) en ‘Gesloten Zuid’ (Figuur 8c) in week 18 is de RPUE aanzienlijk hoger dan in de referentieperiode. In week 19 neemt de CPUE al sterk af maar ligt nog wel boven het 95% betrouwbaarheidsinterval van de referentieperiode. Vanaf week 20 volgt de CPUE het normale seizoenspatroon en verschilt niet meer met dat van de referentieperiode.

(8)

pagina 8 van 25 RIVO rapport C027/02

Discussie

Vanst per visuur

De plotselinge afname van de RPUE in de eerste weken van de gesloten periode wijkt duidelijk af van het gemiddelde seizoenspatroon in de open gebieden zoals dat is waargenomen in de referentieperiode. Deze afname kan worden veroorzaakt door een gebrek aan ervaring met de visgronden in de open gebieden van schippers die gewoonlijk in de gesloten gebieden visten. Een ander factor kan zijn dat de toename van het aantal schepen in de open gebieden (Figuur 3) tot een grotere interactie tussen de schepen heeft geleid waardoor de effectiviteit van de visserij is afgenomen. Het mechanisme achter deze interactie is nog niet bekend maar hangt mogelijk samen met het ontwijkgedrag van vissen ten opzichte van vistuigen en het wegtrekken van vis uit intensief beviste gebieden. In een eerdere studie van de boomkorvloot is aangetoond dat in de bidweek, wanneer het aantal schepen op de noordelijke visgronden sterk is gereduceerd, de gemiddelde RPUE van deze schepen gemiddeld 10% hoger is dan in de omliggende weken wanneer de dichtheid aan schepen hoger is (Rijnsdorp et al., 2000).

De hoge RPUE, die is waargenomen in de eerste week na heropening van de visserij, in de gebieden ‘Gesloten-Zuid’ en ‘Gesloten-Noord’ hangt mogelijk ook samen met visgedrag en de locale verspreiding. Het is onwaarschijnlijk dat de afname in de RPUE een direct gevolg is van het wegvissen van locale concentraties. Aannemelijker is dat de vis van de intensief beviste gronden wegtrekt zodat de locale dichtheid aan vis en daarmee de RPUE afneemt.

De veranderingen in de RPUE zijn dus niet direct een gevolg van de veranderingen in de visstand in het gebied maar van de verspreiding van de vis in enkele locale concentraties binnen dit gebied. De intensiteit van de visserij beinvloedt het voorkomen en de dichtheid van deze locale concentraties (Rijnsdorp et al., 2000).

Effecten op kabeljauw

De vraag of de instelling van het gesloten gebied heeft bijgedragen aan de bescherming van volwassen kabeljauw kan niet worden beantwoord met alleen een analyse van de Nederlandse visserijgegevens. Voor de Nederlandse vloot kan wel worden geanalyseerd in hoeverre het gesloten gebied tot een verandering in de visserijdruk heeft geleid. Onder de aanname dat de ruimtelijke verspreiding van de volwassen kabeljauw in 2001 wordt weerspiegeld door de gemiddelde verspreiding in de periode 1996-2000 (IBTS), kon worden berekend dat de verplaatsing van de visserijinzet tijdens de gesloten periode in 2001 tot een verhoging van de visserijdruk van de Nederlandse boomkorvloot op de volwassen kabeljauwstand moet hebben geleid, ondanks dat er in die periode een afname is geweest in de totale visserijinzet. Indien de visserijinzet van de Nederlandse vloot niet zou zijn beperkt, mede als gevolg van de ‘1 maart regeling’, zou de visserijdruk op de volwassen kabeljauw nog sterker zijn toegenomen.

Omdat de IBTS-surveygegevens aangeven dat ook ondermaatse kabeljauw vooral in de open gebieden voorkomt zal een verplaatsing van de visserij naar deze open gebieden mogelijk tot een vergroting van de bijvangst aan ondermaatse kabeljauw hebben geleid. Het is niet onaannemelijk dat een dergelijk effect zich ook voor de buitenlandse vloten heeft voorgedaan. Omdat ook de buitenlandse vloten beperkt waren tot de visserij in het open gebied is het niet onmogelijk dat de instelling van het gesloten gebied tot een toename van de visserijdruk op volwassen en ondermaatse kabeljauw heeft geleid.

Deze interpretatie is gebaseerd op de verspreiding van kabeljauw tijdens de IBTS-survey in februari. De verspreiding van volwassen kabeljauw in de IBTS-survey komt globaal overeen met de gebieden waar concentraties eieren zijn waargenomen (Figuur 1; Daan, 1978). In Figuur 1 zien we dat belangrijke paaigebieden zijn vastgesteld langs de Nederlandse kust, rond de Doggersbank en langs de Engelse en Schotse oostkust.

Vergelijking van de gesloten gebieden en de gebieden waar eiconcentraties zijn vastgesteld geven aan dat de locatiekeuze van de gesloten niet goed is afgestemd op de paailocaties. Ook de timing van de gebiedsluiting komt niet goed overeen met de bekende voortplantingsperiode. In de zuidelijke en zuidoostelijke Noordzee valt de piek in de eiproductie doorgaans rond half februari (Figuur 9; Daan, 1978; Heessen & Rijnsdorp, 1989; van der Land et al., 1990), zodat de volwassen dieren in de gesloten gebieden alleen in de tweede helft van de paaiperiode bescherming hebben genoten.

In Nederland heeft de overheid met de visserijsector een afspraak gemaakt voor een reductie van de visserijinzet gedurende de gesloten periode met drie weken en de introductie van een aantal

(9)

RIVO rapport C027/02 pagina 9 van 25

netaanpassingen. De reductie van het aantal zeedagen zal ongetwijfeld de hierboven beredeneerde negatieve effecten van de verplaatsing van de visserijinzet hebben verminderd. De netaanpassingen kunnen niet meer dan een zeer marginale bijdrage hebben geleverd (van Densen, 2001).

Effecten op het mariene ecosysteem

De verplaatsing van de boomkorvisserij naar de open gebieden heeft naar alle waarschijnlijkheid geresulteerd in een vermindering van de bijvangst van ondermaatse schol. Voor roggen is het effect onzeker. De berekening van de verandering in visserijdruk wordt sterk bepaald door de hoge vangstaantallen in enkele kwadranten. Opvallend is dat in de gesloten periode er aanzienlijk meer roggen zijn aangeland dan in dezelfde periode in voorafgaande jaren (Tabel 3). De stijging in de aanlanding van roggen heeft zich echter al in de tweede helft van 2000 ingezet zodat dit ook een gevolg kan zijn een verandering in de visserijpatronen van een aantal schepen of van een toename van de roggenstand.

Uit de vergelijking van de verdeling van de boomkorinzet in de gesloten periode blijkt dat een aantal ICES kwadranten intensiever dan gebruikelijk zijn bevist. Combinatie van deze gegevens met de VMS-gegevens van gedetailleerde visposities suggereert dat binnen de westelijk gelegen kwadranten tijdens de kabeljauwsluiting gebieden zijn bevist die voorheen niet of nauwelijks zijn bevist. Dit suggereert dat de gebiedsluiting tot een verplaatsing van de boomkorvissserij naar de open gebieden heeft geleid en dat tot dan toe weinig tot niet beviste gebieden nu wel zijn bevist. Dit hangt mogelijk samen met de sterk gedaalde RPUE wat schepen mogelijk heeft aangezet tot het verkennen van nieuwe visgebieden. Deze interpretatie sluit aan bij de waarneming dat na de kabeljauwsluiting een groter aantal schepen buiten de Noordzee is gaan vissen en dat deze visserij veel vroeger in het jaar optrad dan in voorgaande jaren.

De implicatie van deze verplaatsing is dat gebieden, die voorheen weinig of niet werden bevist, nu intensiever zijn bevist. De verplaatsing van de boomkorvisserij naar gebieden in de westelijke Noordzee heeft mogelijk tot schadelijke neveneffecten voor het ecosysteem geleid omdat juist in deze gebieden kwetsbare diersoorten als roggen en langlevende ongewervelde bodemdieren voorkomen. Voor de visserijdruk op roggen door de Nederlandse vloot is geen toename berekend maar blijkt de aanvoer in de gesloten periode in 2001 wel hoger te zijn geweest dan in voorgaande jaren.

Conclusie

Het door de EU in 2001 ingestelde gesloten gebied ter bescherming van volwassen kabeljauw heeft naar alle waarschijnlijkheid geen positieve bijdrage geleverd aan de bescherming van kabeljauw. Door de verplaatsing van de boomkorvisserij van de gesloten naar de open gebieden is de visserijdruk op de volwassen kabeljauw en de bijvangst van ondermaatse kabeljauw toegenomen. De ‘1 maart regeling’ van het ministerie van LNV met de visserijsector waarin werd voorzien in een beperking van de visserijinzet in de gesloten periode heeft voorkomen dat de visserijdruk op kabeljauw nog verder is vergroot. Tevens is het aannemelijk dat zich negatieve effecten op het ecosysteem hebben voorgedaan, met name in de westelijke Noordzee waar relatief veel kwetsbare diersoorten voorkomen. De bijvangst van ondermaatse schol echter is waarschijnlijk gereduceerd.

De ervaring van de kabeljauwmaatregel leert ons dat een gebiedssluiting alleen effectief kan zijn indien deze correct is geimplementeerd (locatie en timing) waarbij voorkomen wordt dat er een ongecontroleerde verplaatsing van visserij plaatsvindt, b.v. door een reductie in visserijinspanning.

De conclusies van deze studie zijn gebaseerd op informatie van alleen de Nederlandse vloot en pretenderen geen eindoordeel van de kabeljauwmaatregel te zijn. Hiervoor is een analyse van de totale internationale visserij nodig.

Referenties

Brander, K. 1981. Disappearance of the common skate, Raja batis, from the Irish Sea. Nature 290, 48-49. Daan, N. 1978. Changes in cod stocks and cod fisheries in the North Sea. Rapp. P. –v. Reun. Int. Explor.

Mer 172: 39-57.

Daan, N. 1981. Comparison of estimates of egg production of the Southern Bight cod stock from plankton surveys and market statistics. Rapp. P. –v. Reun. Int. Explor. Mer 178: 242-243.

(10)

pagina 10 van 25 RIVO rapport C027/02

Densen, W.L.T. van, Verver, S. 2001. Evaluatie van een Nederlands experiment met aanvullende mmatregelen in het kader van het kabeljauwherstelplan van de EC. RIVO C065/01.

Heessen, H.J.L., and A.D. Rijnsdorp, 1989. Investigations on egg production and mortality of cod (Gadus morhua L.) and plaice (Pleuronectes platessa L.) in the southern and eastern North Sea in 1987 and 1988. Rapp. P.-v. Réun. Cons. int. Explor. Mer, 191: 14-20.

Holden, M.J., 1994. The Common Fisheries Policy. Fishing News Books, Oxford.

ICES, 1997. Report of the ICES Advisory Committee on Fisheries Management, 1997. Part 1. ICES Cooperative Research Report, 223.

Jennings, S. Alvsvag, J., Cotter, J., Ehrich, S., Greenstreet, S.P.R., Jarre-Teichmann, A. Mergardt, N., Rijnsdorp, A.D., Smedstad, O. 1999. Fishing effects in northeast Atlantic shelf seas: patterns in fishing effort, diversity and community structure III. International fishing effort in the North Sea an analysis of temporal and spatial trends. Fisheries Research 40: 125-134.

Krebs, C.J. 1989. Ecological methodology. Harper Collins, New York. 653 pp.

Land, M.A van der, H.J.L. Heessen & A.D. Rijnsdorp. 1990. The result of the 1989 egg surveys for cod and plaice. ICES C.M. 1990/G:27

Poos, J.J., Pastoors, M.A., Rijnsdorp, A.D. 2001. Quota regulation and efficiency in the Dutch beam trawl fleet. ICES CM 2001/N:14.

Pastoors, M.A., Rijnsdorp, A.D. and van Beek, F.A. 2000. Evaluation of the effects of a closed area in the North Sea (‘Plaice Box’) on the stock development of plaice (Pleuronectes platessa L.). ICES Journal of Marine Science, 57: 1014-1022.

Rijnsdorp, A.D., Buys, A.M., Storbeck, F., Visser, E.G. 1998. Micro-scale distribution of beam trawl effort in the southern North Sea between 1993 and 1996 in relation to the trawling frequency of the sea bed and the impact on benthic organisms. ICES Journal of Marine Science, 55: 403-419.

Rijnsdorp, A.D., Dol, W., Hoyer, M., Pastoors, M.A. 2000a. Effects of fishing power and competitive interactions among vessels on the effort allocation on the trip level of the Dutch beam trawl fleet. ICES Journal of Marine Science, 57: 927-937.

Rijnsdorp, A.D., van Mourik Broekman, P.L., Visser, E.G. 2000b. Competitive interactions among beam trawlers exploiting local patches of flatfish in the North Sea. ICES Journal of Marine Science, 57: 894-902.

Rijnsdorp, A.D., Piet, G.J., Poos, J.J. 2001. Effort allocation of the Dutch beam trawl fleet in response to a temporarily closed area in the North Sea. ICES CM 2001/N:01.

Salz, P., Smit, J., de Ruijter, de Wilde, J.W. 2001. Analyse van de economische gevolgen van de sluiting van een deel van de Noordzee in het kadr van het ‘Cod Recovery Plan’. LEI. October 2001. Pp 7. Walker, P.A. & Heessen, H.J.L. 1996. Long-term changes in ray populations in the North Sea. ICES Journal

of Marine Science, 53: 1085-1093.

Walker, P.A. & Hislop, J.R.G. 1998. Sensitive skates or resilient rays? Spatial and temporal shifts in ray species composition in the central and north-western North Sea between 1930 and the present day. ICES Journal of Marine Science, 55: 392-402.

Witbaard, R. & Klein, R. 1994. Long-term trends on the effects of the southern North Sea beam trawl fishery on the bivalve mollusc Arctica islandica L (Mollusca,bivalvia). ICES Journal of Marine Science, 51: 99-105.

(11)

RIVO rapport C027/02 pagina 11 van 25

Tabel 1. Visserijinspanning (dagen op zee) van de Nederlandse boomkorvloot van 225-300pk en >300pk in verschillende delen van de Noordzee en drie periodes in het jaar. De periode van 15 februari – 30 april correspondeert met de gesloten kabeljauw periode in 2001. De gebieden refereren aan de in 2001 gesloten gebieden (zie Figuur 2).

Boomkorvloot: 225-300hp Boomkorvloot: >300hp Periode Periode Jaar 01 Jan – 14 Feb 15 Feb - 30 April 01 Mei - 31 Dec Total 01 Jan – 14 Feb 15 Feb - 30 April 01 Mei - 31 Dec Total

Gebied: Gesloten Noord

1998 47 9 142 198 78 405 1924 2406

1999 35 65 258 358 207 592 2542 3340

2000 7 46 198 251 432 938 2870 4240

2001 0 0 128 128 427 0 2408 2835

Gebied: Gesloten Zuid

1998 188 893 3423 4504 1206 2122 3502 6830

1999 187 909 2437 3533 1043 1398 3651 6092

2000 95 959 2201 3255 1284 2181 4405 7870

2001 161 1045 2660 3865 992 0 5454 6447

Gebied: Open Noord

1998 73 298 1627 1998 2005 3291 13300 18596

1999 70 175 1219 1464 1990 4219 11900 18110

2000 94 183 911 1189 1484 3037 10335 14856

2001 75 263 828 1165 1910 4512 9512 15934

Gebied: Open Zuid

1998 2 104 196 302 169 337 707 1213

1999 5 91 142 238 164 342 675 1181

2000 2 91 275 368 134 300 706 1140

2001 18 82 187 288 131 455 636 1222

North Sea total

1998 310 1304 5389 7002 3458 6155 19432 29046

1999 297 1240 4057 5594 3405 6550 18768 28723

2000 199 1279 3585 5063 3334 6456 18316 28106

(12)

pagina 12 van 25 RIVO rapport C027/02

Tabel 2. Verandering in de visserijdruk op enkele vissoorten ten gevolge van de instelling van het gesloten gebied in de periode 15 februari – 30 april 2001. De verandering in visserijdruk in kolom A houdt rekening met de verandering in ruimtelijke verspreiding en de waargenomen afname in het aantal zeedagen, terwijl kolom B alleen rekening houdt met de verandering in de ruimtelijke verspreiding van de vloot bij een gelijkblijvend aantal zeedagen.

A: absolute effort B: Relative effort

Kabeljauw <35 cm +5% +36%

Kabeljauw >50 cm +16% +50%

Schol <27cm -28% -7%

(13)

RIVO rapport C027/02 pagina 13 van 25

Tabel 3. Aanlanding door Nederlandse boomkorkotters (>300 pk) van roggen van 1 januari – 14 februari; van 15 februari tot 30 april en van 1 mei tot 31 december in het gebied “Open Noord” en de totale Noordzee in de jaren 1998 – 2001. De periode 15 februari – 30 april komt overeen met de gesloten periode in 2001. Jaar 1 januari – 14 februari 15 februari – 30 april 1 mei – 31 december Open noord 1998 40.4 82.1 207.4 1999 44.4 85.2 148.2 2000 41.7 84.3 296.5 2001 85.5 159.9 248.6 Totale Noordzee 1998 71.6 104.7 297.9 1999 80.7 117.9 241.6 2000 79.5 112.3 403.4 2001 143.3 162.2 430.9

(14)

pagina 14 van 25 RIVO rapport C027/02

Figuur 1. De ligging van de gesloten gebieden ter bescherming van paaiende kabeljauw in de periode van 15 February and 30 April 2001 in relatie tot de ligging van de paaiplaatsen (zwarte stippen) zoals bekend uit het voorkomen van eieren en larven. De dichtheid van de zwarte stippen is een afspiegeling van de hoeveelheid kabeljauweieren. Voor de grijze gebieden zijn geen eisurveygegevens beschikbaar. Paaigebieden zoals gerapporteerd in historische literatuur zijn aangegeven met een X (naar Daan, 1978).

(15)

RIVO rapport C027/02 pagina 15 van 25 E8 E9 F0 F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 45 58 44 43 57 42 41 56 40 39

Gesloten noord

55 38 37 54 36

Open noord

35 53 34 33

Gesloten zuid

52 32 31

Open zuid

51 30 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Figuur 2. Gebiedscodes voor de vier deelgebieden: ‘Gesloten Zuid’, ‘Gesloten Noord’, ‘Open Zuid’ en ‘Open Noord’ zoals gebruikt in deze studie. De globale ligging van de scholbox van Texel tot aan het Skagerrak is aangegeven met een dubbele lijn.

(16)

pagina 16 van 25 RIVO rapport C027/02 Geslo ten n o o rd 0 10 20 30 40 0 4 8 12 16 20 24 28 32 36 40 44 48 52 W e e k n u m m e r Aa n ta l v is re iz e n 1998-2000 2001 Geslo ten z u id 0 25 50 75 100 0 4 8 12 16 20 24 28 32 36 40 44 48 52 W e e k n u m m e r A a n tal v is rei z e n 1998-2000 2001 Op en n oo rd 0 40 80 120 160 0 4 8 12 16 20 24 28 32 36 40 44 48 52 W e e k nu m m e r A a n tal v is rei z e n 1998-2000 2001 Op en z u id 0 5 10 15 20 0 4 8 12 16 20 24 28 32 36 40 44 48 52 W e e k nu m m e r A a n tal v is rei z e n 1998-2000 2001

Figuur 3. Het aantal visreizen per week in de twee gesloten gebieden en de twee open gebieden in 2001 in vergelijking met het gemiddelde aantal visreizen per week in de periode 1998-2000. De deelgebieden staan aangegeven in Figuur 2. De zwarte balk in de figuren geeft de gesloten periode in 2001 weer.

(17)

RIVO rapport C027/02 pagina 17 van 25

Aantal visreizen buiten de Noordzee

0 2 4 6 8 10 12 1 8 15 22 29 36 43 50 Week nummer Aantal visreizen 2001 1998-2000 0 40 80 120 160 1 8 15 22 29 36 43 50 Week nummer Aantal visreizen 1998 1999 2000 2001

Figuur 4. Het aantal visreizen per week van de grote boomkorschepen (>300 pk) in 2001 in vergelijking met de daaraanvoorafgaande drie jaren (bovenste figuur) en het aantal visreizen dat buiten de Noordzee plaatvond (onderste figuur). De zwarte balk geeft de gesloten periode weer.

(18)

pagina 18 van 25 RIVO rapport C027/02 E8 E9 F0 F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 45 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 58 44 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 43 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 57 42 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 41 0 0 0 0 0 0 4 0 0 0 56 40 0 0 0 0 0 4 0 0 0 0 39 0 0 0 4 14 67 0 0 0 0 0 55 38 5 23 0 47 39 37 0 89 200 243 145 161 181 588 152 0 54 36 18 128 239 229 347 221 8 4 0 35 0 90 383 552 108 53 34 4 243 0 0 33 0 0 0 0 Visdagen 2001 52 32 0 0 0 0 Boomkor >300 31 33 399 0 51 30 0 0 0 0 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 E8 E9 F0 F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 45 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 58 44 0 0 0 0 0 0 7 5 7 9 0 0 43 0 0 0 0 0 6 0 3 0 3 0 0 57 42 0 0 0 0 0 6 0 2 8 0 41 0 0 0 0 0 0 5 2 7 0 56 40 0 0 0 0 1 8 41 17 24 4 39 0 0 2 6 14 35 45 21 103 10 0 55 38 5 33 20 64 43 64 82 190 8 0 37 0 107 122 164 116 200 164 436 165 0 54 36 7 30 171 184 292 99 28 4 0 35 0 35 277 360 139 53 34 8 161 323 166 33 1 138 583 44 Visdagen 1998-2000 52 32 4 317 319 5 Boomkor >300 31 55 264 7 51 30 0 0 0 0 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Figuur 5. De verdeling van de visdagen van de grote boomkorvloot (>300 pk) in de periode 15 februari – 30 april in 2001 en in de referentiejaren 1998-2000.

(19)

RIVO rapport C027/02 pagina 19 van 25

Figuur 6a. Bevissingsintensiteit (aantal malen dat de zeebodem per jaar wordt bevist) van de Nederlandse boomkorvloot van schepen >300 pk in de periode 15 februari – 30 april in de jaren 1993-2000. In de onderste figuur is het gebied tussen de 52°30’ en 53°30’ NB en de 1°30’ en 4°00’ OL uitvergroot. De dikke lijnen geven de grenzen van het gesloten gebied aan.

(20)

pagina 20 van 25 RIVO rapport C027/02

Figuur 6b. Bevissingsintensiteit (aantal malen dat de zeebodem per jaar wordt bevist) van de Nederlandse boomkorvloot van schepen >300 pk in de periode 15 februari – 30 april in 2001. In de onderste figuur is het gebied tussen de 52°30’ en 53°30’ NB en de 1°30’ en 4°00’ OL uitvergroot. De dikke lijnen geven de grenzen van het gesloten gebied aan.

(21)

RIVO rapport C027/02 pagina 21 van 25 E8 E9 F0 F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 45 6 1 12 9 7 107 44 11 58 44 4 3 3 32 15 65 37 68 148 121 43 8 4 6 17 54 8 8 68 41 19 71 57 42 4 2 8 9 19 27 18 15 19 12 41 4 5 23 16 429 91 25 13 5 5 56 40 25 14 20 21 60 18 16 4 7 2 39 5 19 47 29 8 5 6

4

15 1 17 55 38 37 63 13 1 3 2 7 7 9 5 37 67 25 5 2 11 4 3 3 31 20 54 36 7 3 24 2 2 2 3 9 35 6 16 1 0 2 53 34 1 1 4 1 33 5 1 3 6 COD<35 52 32 6 8 12 31 197 48 51 30 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 E8 E9 F0 F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 45 0.9 1.6 9.1 5.6 0.9 6.9 34.5 1.2 58 44 1.4 1.9 0.6 0.9 1.3 2.6 2.0 5.6 2.1 3.1 43 5.1 0.8 0.3 1.5 1.6 3.8 0.1 0.7 1.0 6.0 1.3 57 42 1.1 0.6 0.4 1.0 1.6 6.6 1.3 2.8 5.4 5.6 41 0.4 0.4 0.6 0.4 1.8 4.0 2.6 1.5 1.6 2.0 56 40 0.0 0.0 0.2 0.5 1.1 2.2 4.5 3.6 1.3 1.2 39 2.8 0.6 0.2 0.4 1.2 1.7 2.5 2.2 3.8 3.2 0.0 55 38 2.2 1.6 1.2 0.4 3.2 3.8 3.8 2.7 2.2 1.3 37 2.0 2.2 2.4 2.6 3.1 1.5 3.1 9.9 0.9 0.5 54 36 0.7 4.4 1.8 1.1 2.9 3.8 0.7 0.4 35 0.7 1.4 3.2 1.8 3.0 53 34 2.4 2.0 3.3 2.7 33 3.6 1.1 3.2 2.4 COD>50 52 32 9.1 9.0 0.0 31 4.4 17.2 51 30 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Figuur 7a. Aantal per visuur gevangen ondermaatse (<35cm) en volwassen kabeljauw (>50cm) per ICES-kwadrant in februari 1996-2000 in de IBTS survey.

(22)

pagina 22 van 25 RIVO rapport C027/02 E8 E9 F0 F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 45 9 0 0 0 0 0 0 0 58 44 5 3 0 0 0 0 0 0 1 3 43 3 1 0 0 0 0 0 0 1 3 6 57 42 8 1 0 0 0 0 1 1 4 22 41 4 1 0 0 0 1 1 12 53 47 56 40 4 4 2 0 2 1 3 10 59 306 39 1 12 2 1 0 8 15 24 131 94 424 55 38 3 2 3 4 37 25 25 188 216 95 37 13 16 4 12 18 42 46 115 38 54 54 36 7 9 4 42 36 40 33 25 35 1 5 13 11 95 53 34 5 19 55 58 33 2 9 65 95 PLA<27 52 32 10 26 94 31 12 30 51 30 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 E8 E9 F0 F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F8 F9 45 2.3 1.2 0.5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.8 58 44 3.0 2.3 1.6 0.5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.1 0.0 43 2.9 7.0 2.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 57 42 6.6 2.7 1.1 0.4 0.0 0.0 0.2 0.0 0.0 0.0 41 2.2 1.3 0.2 0.0 0.2 0.0 0.3 1.2 0.0 0.0 56 40 3.0 3.2 0.5 0.6 0.0 0.3 0.8 1.1 0.3 0.0 39 3.5 1.4 5.2 1.4 1.2 0.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 55 38 1.8 1.1 0.4 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 37 2.5 2.7 2.4 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 54 36 0.9 1.3 3.6 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 35 12.9 3.1 2.8 1.0 0.0 53 34 1.8 1.3 8.5 0.4 33 6.2 3.4 0.0 0.0 Roggen 52 32 20.8 1.3 0.0 31 8.7 0.6 51 30 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Figuur 7b. Aantal per visuur gevangen ondermaatse schol (<27cm) en roggen (behalve sterrog Raja radiata) in februari 1996-2000 in de IBTS survey.

(23)

RIVO rapport C027/02 pagina 23 van 25

Figuur 8. De 95% bandbreedte (betrouwbaarheidsinterval van het weekgemiddelde) van de vangst per visdag (log RPUE) in de referentie jaren 1998-2000 (grijze band) en 2001 (getrokken lijnen) in de vier deelgebieden: a) ‘Gesloten Noord’; b) ‘Open Noord’; c) ‘Gesloten Zuid’; d) ‘Open Zuid’.

(24)

pagina 24 van 25 RIVO rapport C027/02 0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 -30 -15 0 15 30 45 60 75 90 105 120 Dag nummer na 1 januari

Ei productie per dag (x10^9)

1970 1972 1973 1974 1987 1988 1989 SB 1989 GB

Figuur 9. De timing van de eiproductie van kabeljauw in de

zuidelijke Noordzee zoals bepaald tijdens eisurveys tussen 1970 en 1989. Voor 1989 zijn aparte productie curves gegeven voor de

Zuidelijke Bocht (SB) en voor de Duitse Bocht (GB). Gegevens van Daan (1978); Heessen & Rijnsdorp (1989) en van der Land et al. (1990).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om  de  vispassages  voorbij  de  stuw  te  detecteren  werd  gebruik  gemaakt  van  akoestische  telemetrie. 

In mijn vorige brief (Kamerstuk 33 576 nr. 3) heb ik u een drietal randvoorwaarden voor een succesvolle introductie van het nieuwe stelsel genoemd, te weten goedkeuring van de

Omdat in Vlaanderen geen natuurlijke populatie meer voorkomt en het afschot eerder betrekking heeft op ontsnapte of lokaal verwilderde dieren, is het aantal

Home &gt; Research &amp; Surveys &gt; Long-Term Monitoring &gt; National Gamebag Census &gt; Mammal bags - comprehensive overviews &gt; Fallow deer.. GWCT National Gamebag Census

Het is aangewezen in de nota nog een bespreking toe te voegen van de mogelijke impact op belangrijke (geplande) natuurwaarden in het Vlaams natuurreservaat in oprichting

Figure 5 indicates the actual cooling duty achieved with the bar, the normalised performance with the solid line and the expected performance of the current cooling coil

[r]

Het model voorspelt (binnen een periode van 50 jaar waarin vier keer baggerspecie wordt verspreid) een sterke beïnvloeding van de gehalten aan cadmium, koper, lood en zink in de